Regeling van de Minister van Economische Zaken van 9 december 2008, nr. WJZ/8184750, met betrekking tot accountantsverklaringen bij subsidiëring aan onderwijsinstellingen

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies en op artikel 50, derde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Indien een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek een subsidie ontvangt krachtens de Kaderwet EZ-subsidies, en ter zake artikel 3, aanhef en onderdeel g, van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs toepast, is in afwijking van hetgeen in de betrokken subsidieregeling is bepaald geen afzonderlijke accountantsverklaring vereist met betrekking tot subsidieprojecten die zijn aangevangen op of na 1 januari 2008.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Den Haag, 9 december 2008

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

TOELICHTING

Op verzoek van de universiteiten is door het ministerie van Financiën het initiatief genomen om gezamenlijk met betrokken ministeries, uitvoeringsinstanties, de Vereniging van Nederlandse Universiteiten en individuele universiteiten te werken aan voorstellen om administratie- en controlelasten van doelsubsidies aan universiteiten terug te dringen. De resultaten van deze samenwerking zijn vastgelegd in een tussen alle partijen afgesloten convenant en dienen als voorbeeld voor de bredere operatie op het gebied van uniformering van subsidies, zoals aangekondigd in het bij het coalitieakkoord opgenomen SGO-stuk ‘de verkokering voorbij’. Doel van die operatie is het bereiken van substantiële efficiencyvoordelen door een uniforme subsidiesystematiek, die de uitvoering en de verantwoording vergemakkelijkt.

Kennisinstellingen als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (universiteiten, met inbegrip van universitaire medische centra, en hoger onderwijsinstellingen) worden als ontvangers van onderzoeksubsidies vanuit verschillende ministeries geconfronteerd met hoge administratie- en verantwoordingslasten. Om een einde te maken aan het grote aantal accountantsverklaringen en aan de onevenredig hoge controledruk wordt voorgesteld dat kennisinstellingen zich over alle specifieke doelsubsidies kunnen verantwoorden met één accountantsverklaring. Hierbij wordt uitgegaan van:

  • één controleprotocol; en

  • één loket dat de verantwoording over de belanghebbenden verspreid.

De voorstellen leiden tot:

  • vermindering van de controledruk en controlekosten (systeemgerichte controle en per groep); en

  • adequate zekerheid bij de verantwoording over de rechtmatigheid, waarbij de huidige onnodige hoge controle intensiteit wordt weggenomen.

Op basis van het convenant dat is gesloten tussen de betreffende ministeries en de kennisinstellingen is afgesproken dat bij de controle over alle specifieke doelsubsidies vanuit het Rijk jaarlijks volstaan kan worden met één accountantsverklaring over alle specifieke doelsubsidies.

Deze regeling maakt het vorenstaande mogelijk. Indien een subsidie krachtens de Kaderwet EZ-subsidies in de jaarlijkse Financiële Specifieke Rijkssubsidieverantwoording (FSR; zie artikel 3, aanhef en onderdeel g, van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs) is opgenomen, is aan het einde van de subsidierelatie (bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie) geen afzonderlijke accountantsverklaring vereist, ook niet als die in de betrokken subsidieregeling (algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling) mocht zijn voorgeschreven. De subsidie wordt na ontvangst en beoordeling van de vaststellingsaanvraag vastgesteld; in de praktijk kan dit betekenen dat de FSR-accountantsverklaring waarin verantwoord wordt over het laatste deel van de subsidie wordt ingediend ná de vaststelling van de subsidie. Indien aangewezen, bijvoorbeeld omdat in de periode na die waarop de laatste FSR betrekking heeft een onevenredig deel van de subsidiabele kosten wordt gemaakt, kan in het kader van het subsidietoezicht (artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies) een onderzoek worden ingesteld waarbij zo nodig de termijn waarbinnen de beschikking tot vaststelling moet worden genomen kan worden verlengd.

Deze regeling heeft zgn. onmiddellijke werking: zij is van toepassing op alle subsidieprojecten die zijn aangevangen op of na 1 januari 2008 waarvoor nog geen verzoek om subsidievaststelling is gedaan.

Het vervangen van individuele accountantsverklaringen door het opnemen van projecten in de FSR geeft een aanzienlijke lasten reductie omdat het enerzijds gebruik maakt van de reguliere verantwoordingssystemen van de betreffende onderzoeksorganisatie en anderzijds het aantal extra verantwoordingshandelingen in het kader van de subsidieverstrekking aanzienlijk beperkt.

De werking van dit systeem is vastgelegd in het rapport Univers(ele) vereenvoudiging van juli 2007. In dit rapport staat een door de universiteiten opgestelde schatting die geldt als alle in het rapport genoemde maatregelen worden doorgevoerd. Hierbij worden met name genoemd: gestandaardiseerde definities, kostengrondslagen en voorwaarden.

Indicatie van de totaal te behalen besparing (voor alle universiteiten en UMC’s) in mln. euro’s
 

Administratielasten

Controlelasten

Totale lasten

Huidige situatie

4,6

2,2

6,8

Nieuwe situatie

1,8

0,4

2,2

Besparing

2,8 (60%)

1,8 (83%)

4,6 (68%)

Bij deze cijfers gaat het om de maximaal te behalen besparing. Voorwaarden hierbij is dat alle in het rapport genoemde voorstellen in samenhang bij alle subsidieverstrekkende ministeries worden geïmplementeerd. Het Kaderbesluit EZ-subsidies zet voor EZ een belangrijke stap om aan deze voorwaarden te voldoen. De invoering van het Rijksbrede subsidiekader dat in ontwikkeling is, moet in rijksbrede implementatie van bovenbedoelde voorstellen voorzien.

Specifiek voor het effect van het gebruik van de FSR wat betreft de controlelasten is een schatting van de besparing op die lasten gemaakt voor een gemiddelde universiteit.

Toelichting besparing voor één universiteit op controlelasten (gemiddeld 60 projecten)

Huidige situatie

Nieuwe situatie

Projecten * gemiddelde controletijd

Totaal controletijd

60 projecten in 1 controle

(maximale) besparing

60 * 15–20 uur

1050 uur

150–200 uur

83%

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

Naar boven