Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 november 2008, nr. DGASV/2008/34292, houdende toedeling van taken en doorverlening van vertegenwoordigingsbevoegdheden aan onder de directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg ressorterende functionarissen (Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg 2009)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 8, derde lid, aanhef en onderdeel a, en 23, eerste lid, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009;

Besluit:

§ 1. Begripsbepaling

Artikel 1

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. directeur-generaal:

de directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg;

b. directie:

een van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdelen a tot en met d;

c. directeur:

een functionaris die leiding geeft aan een directie;

d. bureauhoofd:

de functionaris die leiding geeft aan het bureau Control en managementondersteuning, genoemd in artikel 2, onderdeel e.

§ 2. Organisatie

Artikel 2

Onder de directeur-generaal ressorteren:

  • a. de directie Re-integratie en Participatie;

  • b. de directie Inkomensverzekeringen en -voorzieningen;

  • c. de directie Naleving;

  • d. de directie Relatiebeheer, Uitvoeringsontwikkeling en Aansturing;

  • e. het bureau DG-Control en managementondersteuning.

§ 3. Verantwoordelijkheden

Artikel 3

  • 1. Elk van de directeuren is verantwoordelijk voor:

    • a. het leiding geven aan de eigen directie;

    • b. het door tussenkomst van de directeur-generaal adviseren van de bewindspersonen ten aanzien van het werkterrein van de eigen directie en het attenderen van hen op politiek of maatschappelijk gevoelige aspecten;

    • c. het coördineren van de beleidsontwikkeling en -uitvoering van de eigen directie met de beleidsontwikkeling en -uitvoering van de andere onderdelen van het ministerie en van andere ministeries;

    • d. het zorgdragen voor een effectieve en efficiënte bedrijfsvoering, met uitzondering van de vaststelling van de formatie, voor periodieke evaluatie daarvan en voor planning en bewaking van de productie van de eigen directie;

    • e. de personeelsaangelegenheden van de onder elk van hen ressorterende functionarissen, met inbegrip van de uitvoering van het arbeidsomstandigheden- en ziekteverzuimbeleid, voor zover dit niet is voorbehouden aan de secretaris-generaal dan wel de directeur-generaal;

    • f. het zorgdragen voor de administratieve en financiële afhandeling van de uitvoering van de eigen personeelsaangelegenheden, voor zover deze niet is opgedragen aan anderen zoals de directie Personeel, Organisatie en Informatie, de directie Gemeenschappelijke Organisatie Bedrijfsvoering en de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • g. het op orde hebben van de administratieve organisatie en informatiebeveiliging;

    • h. het formuleren en uitvoeren van jaarplannen voor de eigen directie binnen de door de secretaris-generaal en de directeur-generaal vastgestelde uitgangspunten;

    • i. het rapporteren aan de directeur-generaal over de uitvoering van de jaarplannen betreffende de eigen directie;

    • j. het, na overeenstemming daarover met de directeur-generaal, aanwijzen van een plaatsvervangend directeur;

    • k. het zorgdragen voor de vastlegging van de organisatie van de eigen directie en de daarbinnen geldende mandaten, volmachten en machtigingen in een Organisatie-, mandaat- en vol-machtbesluit voor de eigen directie;

    • l. de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover deze betrekking hebben op gedragingen van de onder hen ressorterende functionarissen;

    • m. het dynamisch archiefbeheer van zijn directie, te weten postbehandeling, registratie, voortgang- en afdoeningsbewaking, dossierbeheer, informatievoorziening, selectie, vernietiging en overdracht aan de directie Gemeenschappelijke Organisatie Bedrijfsvoering, alsmede het opstellen, vaststellen en onderhouden van het ordeningsplan van de directie;

    • n. het materieel beheer overeenkomstig de Regeling materieelbeheer rijksoverheid 2006 en de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen.

  • 2. Het eerste lid, met uitzondering van de onderdelen h tot en met k, is van overeenkomstige toepassing op het bureauhoofd.

  • 3. Het eerste lid, onderdeel k, is niet van toepassing op directeuren die leiding geven aan een directie met een omvang van maximaal 12 fulltime-equivalenten.

Artikel 4

De directie Re-integratie en Participatie is verantwoordelijk voor:

  • a. het zorgdragen voor een effectief re-integratiebeleid, onder meer door een samenhangend pakket re-integratie-instrumenten en een effectieve en efficiënte inzet daarvan door de uitvoering;

  • b. het scheppen van voorwaarden voor het re-integreren van mensen met een sociale zekerheidsuitkering (werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en bijstand) in betaalde arbeid, zowel aan de aanbodkant als aan de vraagkant;

  • c. het doen inschakelen van mensen met en zonder uitkering in andere vormen van maatschappelijke participatie indien inschakeling in betaalde arbeid nog niet mogelijk blijkt, als stap op weg naar betaald werk.

Artikel 5

De directie Inkomensverzekeringen en -voorzieningen is verantwoordelijk voor:

  • a. het formuleren van het beleid ten aanzien van de rechten en plichten van de sociale verzekeringen en voorzieningen, gericht op preventie, werk en bescherming;

  • b. het formuleren van het financieringsbeleid van de sociale verzekeringen en voorzieningen gericht op het stimuleren werknemers, werkgevers en de uitvoering.

Artikel 6

De directie Relatiebeheer, Uitvoeringsontwikkeling en Aansturing is verantwoordelijk voor:

  • a. het beheren van de relatie tussen het ministerie en de buitenwereld in het domein van werk en inkomen, zoals onder meer de uitvoeringsorganisaties en gemeenten;

  • b. het aansturen van de uitvoeringsorganisaties, het maken van prestatieafspraken, het bewaken van de realisatie daarvan en – ndien nodig – optreden;

  • c. het aansturen van de samenwerking in de keten van uitvoeringsorganisaties en de gemeenten, gericht op de toeleiding naar werk en het verstrekken van uitkeringen, met inbegrip van de gegevensinfrastructuur en het daartoe ondersteunende gegevensverkeer;

  • d. het zorgdragen voor de ontwikkeling en het beheer van het uitvoeringsstelsel, waarbij innovatie centraal staat;

  • e. het intra- en interdepartementaal coördineren van de regeldrukprogramma’s voor bedrijven, burgers, professionals en medeoverheden;

  • f. het strategisch en eenduidig opereren in de regio door het ministerie en afstemming met andere departementen en de partners in het netwerk van werk en inkomen hierover.

Artikel 7

De directie Naleving is verantwoordelijk voor:

  • a. het ontwikkelen van een brede handhavingsstrategie met systematische aandacht voor handhaven in alle onderdelen van de beleidscyclus en de hele keten van werk en inkomen gericht op een verbetering van de naleving en een vergroting van de effectiviteit van de handhaving (Strategisch handhaven);

  • b. het bevorderen van vernieuwingen in het handhavingsbeleid van het ministerie en van de uitvoerende instanties en het (doen) aanpakken van lacunes in beleid, wetgeving en uitvoering (Vernieuwend handhaven);

  • c. het bevorderen van de samenhang in het handhavings- en opsporingsbeleid van het ministerie en de uitvoerende instanties en met het beleid van externe partijen (Samenhangend handhaven).

Artikel 8

Het bureau DG-Control en Managementondersteuning is verantwoordelijk voor beheersmatig en beleidsinhoudelijk ondersteunen van de directeur-generaal bij de aansturing van de onder hem ressorterende directies.

§ 4. Bevoegdheden directeuren

Artikel 9

  • 1. Elk van de directeuren, alsmede het bureauhoofd zijn bevoegd om namens een bewindspersoon besluiten te nemen, overeenkomsten aan te gaan en handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, voor zover zij verband houden met de taken en verantwoordelijkheden van zijn directie, tenzij deze zijn voorbehouden aan een bewindspersoon, de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of de directeur-generaal.

  • 2. Aan elke directeur, alsmede het bureauhoofd wordt mandaat en machtiging verleend tot het nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken die betrekking hebben op:

    • a. de in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, genoemde personeelsaangelegenheden;

    • b. de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover deze klachten betrekking hebben op gedragingen van de onder elk van hen ressorterende functionarissen.

  • 3. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid omvat de bevoegdheid tot het verlenen en vaststellen van subsidies en rijksvergoedingen, het aangaan van verbetertrajecten en het korten op bevoorschotting, voor zover het de uitvoering betreft van regelingen op zijn werkterrein.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid om overeenkomsten aan te gaan is beperkt tot overeenkomsten met een waarde per overeenkomst onder de laagste drempel voor aanbesteding conform de Europese aanbestedingsrichtlijnen, met dien verstande dat de volgende overeenkomsten mogen worden aangegaan tot een waarde van € 500.000,– per overeenkomst:

    • a. overeenkomsten welke gebaseerd zijn op een mantelovereenkomst;

    • b. overeenkomsten voor het opleiden van medewerkers van de directie;

    • c. overeenkomsten voor het inhuren van personeel voor de uitvoering van werkzaamheden die onder de directe verantwoordelijkheid van het departementale management worden verricht;

    • d. arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht;

    • e. overeenkomsten met betrekking tot raden en commissies;

    • f. overeenkomsten met betrekking tot onderzoek;

    • g. overeenkomsten met betrekking tot incidentele beleidsinformatie, met uitzondering van overeenkomsten met het Centraal bureau voor de statistiek.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 10

  • 1. De directeuren, alsmede het bureauhoofd kunnen hun vertegenwoordigingsbevoegdheden in een door hen te bepalen omvang doorverlenen aan onder hen ressorterende functionarissen, met dien verstande dat bevoegdheden met betrekking tot personeelsaangelegenheden slechts kunnen worden doorverleend aan rechtstreeks onder hen ressorterende functionarissen en slechts voor zover het betreft:

    • a. het opmaken, niet zijnde vaststellen, van een beoordeling van medewerkers;

    • b. het houden van manager-medewerker gesprekken;

    • c. verlof van medewerkers;

    • d. kleine beloningen, niet zijnde gratificaties, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de directeur.

  • 2. Onverminderd het eerste lid kunnen directeuren, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de directeur-generaal, hun vertegenwoordigingsbevoegdheden doorverlenen aan functionarissen van een ander organisatieonderdeel, mits de betreffende functionaris daarmee schriftelijk instemt.

  • 3. De (door)verlening van (onder-)mandaat, volmacht en machtiging kan uitsluitend bij een schriftelijk besluit geschieden.

Artikel 11

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 28 november 2008

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze:

de Directeur-Generaal Participatie en Inkomenswaarborg,

J.A.M. Hilgersom.

TOELICHTING

Algemeen

Ingevolge artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel a, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009 (hierna: OMV-besluit SZW 2009) dient de directeur-generaal bij schriftelijk besluit taken toe te delen aan de onder hem ressorterende organisatieonderdelen. Tevens kunnen bevoegdheden worden doorverleend aan de functionarissen die leiding geven aan deze organisatieonderdelen. In dit besluit worden door de directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg taken en verantwoordelijkheden belegd bij onder hem ressorterende organisatieonderdelen en worden tevens vertegenwoordigingsbevoegdheden doorverleend.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Dit artikel geeft aan welke algemene verantwoordelijkheden voor alle directeuren gelden.

Onderdeel a van het eerste lid geeft aan dat de directeuren belast zijn met het leiding geven aan de eigen directie. Hierbij moeten zij wel de aanwijzingen en richtlijnen van de bewindspersonen, van de secretaris-generaal voor zover voortvloeiend uit het koninklijk besluit van 18 oktober 1988 inzake de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal en van de directeur-generaal, onder wie zij ressorteren, in acht nemen. Onderdeel e van het eerste lid geeft aan dat elke directeur verantwoordelijk is voor de personeelsaangelegenheden van de onder hem ressorterende functionarissen. Hierbij geldt wel dat zij de departementale regels en aanwijzingen in acht moeten nemen. Uiteraard moeten zij ook de toepasselijke wet- en regelgeving toepassen, met name de Ambtenarenwet, het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en de daarop berustende regelgeving. Uiteraard kunnen door de directeur-generaal alleen vertegenwoordigingsbevoegdheden worden doorverleend die aan hemzelf verleend zijn. Zo geldt dat bepaalde bevoegdheden op het terrein van personeelsaangelegenheden zijn voorbehouden aan de secretaris-generaal dan wel bij koninklijk besluit moeten geschieden (zie de artikelen 4 en 5 van het OMV-besluit SZW 2009 en de daarbij behorende toelichting). Verder geldt dat bepaalde bevoegdheden niet mogen worden doorverleend aan functionarissen onder het niveau van directeur-generaal of inspecteur-generaal (zie artikel 23, tweede lid, van het OMV-besluit SZW 2009). Dit betekent in concreto dat de volgende personele besluiten niet door de directeuren mogen worden genomen:

  • het toepassen van de Ambtenarenwet, het Algemeen Rijksambtenarenreglement en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 voor zover daarin is voorzien in besluiten bij koninklijk besluit;

  • het verlenen van ontslag op grond van artikel 125e van de Ambtenarenwet;

  • het aanstellen en benoemen van functionarissen alsmede de ontslagverlening van functionarissen;

  • het op grond van artikel 22a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 toekennen van periodieke toeslagen voor zover het gaat om toeslagen om redenen van werving en behoud;

  • de toepassing van het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel en van artikel 6a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (het aanstellen in tijdelijke dienst met afwijkende arbeidsvoorwaarden in zeer bijzondere gevallen).

Ter verduidelijking is aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor personeelsaangelegen-heden ook betrekking heeft op de uitvoering van het arbeidsomstandigheden- en ziekteverzuimbeleid.

Onderdeel m van het eerste lid laat de ruimte aan directeuren om de taken die uit het dynamisch archiefbeheer voortvloeien, geheel of deels, op te dragen aan de directie Gemeenschappelijke Organisatie Bedrijfsvoering.

Artikelen 4 tot en met 8

In deze artikelen worden de taakomschrijving en verantwoordelijkheden van de directies weergegeven.

De aanbodkant, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, houdt onder meer in het wegnemen van (persoonlijke) barrières voor re-integratie en het handhaven van de naleving van de sociale zekerheidsregelgeving waar die een relatie heeft met re-integratie (verplichtingen) van uitkeringsontvangers. De vraagkant, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, houdt onder meer in het bedienen en beïnvloeden van de vraag van werkgevers (via het benaderen van werkgevers) en het verbeteren van de aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt

Artikel 9

In het eerste lid is een algemene bevoegdheid voor elke directeur en het bureauhoofd geregeld om besluiten te nemen, overeenkomsten aan te gaan en andere handelingen te verrichten, voor zover deze betrekking hebben op de taken van zijn directie. Deze taken staan eerder in dit besluit voor elke directie en projectorganisatie gespecificeerd aangegeven (de artikelen 4 tot en met 8). Het gaat hier om mandaten, volmachten en machtigingen om namens een bewindspersoon te handelen (zie voor een toelichting op deze begrippen de toelichting bij artikel 1 van het OMV-besluit SZW 2009). Hierbij zijn altijd de bepalingen van afdeling 10.1.1 (mandaat) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. De bepalingen van deze titel gelden op grond van artikel 10:12 van de Awb (schakelbepaling) niet alleen voor mandaten (het nemen van besluiten in de zin van de Awb), maar ook indien volmacht verleend wordt tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen (waaronder overeenkomsten) en indien machtiging verleend wordt tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. De bepalingen in de Awb en de algemene bepalingen in het OMV-besluit SZW 2009 brengen onder meer het volgende met zich mee:

  • bevoegdheden worden altijd uitgeoefend in naam van en onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan (in casu een bewindspersoon van SZW);

  • als algemene beperking van de bevoegdheid om namens een bewindspersoon te handelen geldt: ‘tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen verlening van mandaat, volmacht dan wel machtiging verzet’ (zie artikel 14, vierde lid, van het OMV-besluit SZW 2009 en artikel 10:3 van de Awb);

  • iedere leidinggevende kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven ter zake van de uitoefening van mandaten, volmachten en machtigingen; deze aanwijzingen moeten worden opgevolgd (zie artikel 25 van het OMV-besluit SZW 2009);

  • leidinggevenden blijven bevoegd de doorverleende bevoegdheden zelf uit te oefenen (zie artikel 19 van het OMV-besluit SZW 2009 en artikel 10:7 van de Awb);

  • een doorverleende bevoegdheid (mandaat, volmacht en/of machtiging) kan altijd schriftelijk worden ingetrokken (zie artikel 10:8 van de Awb);

  • krachtens mandaat genomen besluiten en krachtens volmacht aangegane overeenkomsten moeten vermelden namens welk bestuursorgaan zij zijn genomen of aangegaan (zie artikel 10:10 van de Awb); in artikel 15 van het OMV-besluit SZW 2009 is een uniforme formule opgenomen waarmee vertegenwoordigingsbevoegden (dus ook directeuren) stukken moeten ondertekenen die op basis van mandaat, volmacht of machtiging worden ondertekend; daaruit moet steeds blijken dat ondertekening namens de Minister dan wel een Staatssecretaris van SZW plaatsvindt.

In het vierde lid wordt aangegeven dat de bevoegdheid om overeenkomsten aangegaan is beperkt tot overeenkomsten met een bepaalde waarde per overeenkomst. Voor het berekenen van de waarde van een overeenkomst moet worden uitgegaan van de maximale waarde die een overeenkomst kan hebben. Dat betekent dat bij overeenkomsten waarin de hoogte van de verplichting niet in de overeenkomst zelf is vastgelegd en bij overeenkomsten waarin is voorzien in verlengingsmogelijkheden, voor de tekeningsbevoegdheid moet worden uitgegaan van de maximale waarde.

Het gestelde in het vierde lid, onderdelen c en d, betreft medewerkers die niet op basis van een ambtelijke aanstelling werkzaam zijn bij SZW. Met betrekking tot de in het vierde lid, onderdeel c, geregelde bevoegdheid wordt opgemerkt dat directeuren voor de inhuur van externen voor specifieke projecten (dus niet voor het tijdelijk vervangen van zittend personeel, bijvoorbeeld voor het opvangen van vacatures, ziekte, zwangerschapsverlof of langdurig verlof) vooraf instemming van de directeur-generaal-generaal moeten hebben (en dekking van de daarmee gepaard gaande uitgaven moeten aangeven). Zonder die instemming vooraf mogen directeuren in voorkomende gevallen geen gebruik maken van hun bevoegdheid om externen in te huren.

Artikel 10

In het eerste lid is een tekst opgenomen welke het doorverlenen van bevoegdheden met betrekking tot personeelsaangelegenheden aan onder de directeuren ressorterende functionarissen beperkt tot het niveau van afdelingshoofd dan wel teamleider en tot enkele specifieke aspecten. Dit in navolging van eerder gemaakte afspraken binnen het ministerie.

Zie ook de toelichting bij artikel 3, eerste lid, onderdeel e.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze:

de Directeur-Generaal Participatie en Inkomenswaarborg,

J.A.M. Hilgersom.

Naar boven