De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;
Op grond van de hoofdstukken 2, 16 en 18 van de Wet milieubeheer heeft het bestuur van de emissieautoriteit taken en bevoegdheden
met betrekking tot de handel in broeikasgasemissierechten en de handel in NOx-emissierechten. De beleidsregels inzake de handel in emissierechten bevatten bepalingen voor het bestuur van de emissieautoriteit
bij de uitoefening van de taken en bevoegdheden als bedoeld in de artikel 18.2f en de artikelen 18.16a tot en met 18.16q van
de Wet milieubeheer;
Besluit:
Artikel 1
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- a. de emissieautoriteit:
de Nederlandse emissieautoriteit, bedoeld in hoofdstuk 2, § 2.1 van de Wet milieubeheer;
- b. wet:
Wet milieubeheer.
Artikel 2
Bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom houdt het bestuur van de emissieautoriteit in ieder geval rekening met de indicatie
van de hoogte van de dwangsom per soort overtreding in de bij deze beleidsregels behorende bijlage I.
Artikel 3
1. Bij het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke boete houdt het bestuur van de emissieautoriteit in ieder geval rekening
met:
a. de indicatie van de hoogte van de bestuurlijke boete per soort overtreding in de bij deze beleidsregels behorende bijlage
II;
b. de omstandigheid dat de onderneming de overtreding uit eigen beweging heeft beëindigd;
c. de omstandigheid dat de emissieautoriteit reeds eerder onherroepelijk een vergelijkbare overtreding door de onderneming heeft
vastgesteld;
d. de omvang van de schade voor het systeem van handel in broeikasgasemissie-rechten, of het systeem van handel in NOx-emissierechten, en
e. het eigen voordeel voor de onderneming bij de overtreding.
2. Het eerste lid is niet van toepassing bij overtreding van artikel 16.37, eerste lid, van de wet.
Artikel 4
Indien een inrichting in de Nederlandse exclusieve economische zone, waarvan één of meer NOx-installaties als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten deel uitmaken, en waarvoor op
grond van artikel 13b van het Besluit handel in emissierechten een opt-out is verleend, niet voldoet aan de voorwaarde, bedoeld
in artikel 13b, aanhef en onder b, van dat besluit, wordt een bestuurlijke boete opgelegd die overeenstemt met het economisch
voordeel dat is behaald door de overtreding van artikel 16.5, eerste lid, van de wet, in verbinding met het tweede lid, dan
wel artikel 16.49, tweede lid, van de wet.
Artikel 5
Deze beleidsregels komen in de plaats van de Beleidsregels voor het bestuur van de emissieautoriteit inzake de handel in emissierechten
(Stcrt. 2005, 91), die op 1 juni 2005 in werking zijn getreden. Laatstbedoelde beleidsregels komen hiermee te vervallen.
Artikel 6
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2009.
Artikel 7
Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels voor het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit inzake het bepalen
van de hoogte van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete bij de handhaving van de regels voor de handel in emissierechten.
* Indien de omzet van de betrokken onderneming in het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de beschikking tot oplegging
van de bestuurlijke boete is gegeven, meer dan € 4.500.000 bedraagt, kan een boete van ten hoogste 10% van die omzet worden
opgelegd.
** Hierbij gaat het niet om een richtinggevend bedrag, maar om het bedrag dat dwingend voortvloeit uit artikel 16, derde lid,
van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor
de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (Pb. EU L
275).
TOELICHTING
1. Inleiding
Zoals aangegeven in artikel 5 komen deze beleidsregels in de plaats van de Beleidsregels voor het bestuur van de emissieautoriteit
inzake de handel in emissierechten (Stcrt. 2005, 91), die op 1 juni 2005 in werking zijn getreden. De meest dringende reden
om nieuwe beleidsregels vast te stellen is het feit dat de beleidsregels van 2005 ten aanzien van overtreding van de inleverplicht
en de saldoplicht voor NOx-emittenten slechts voor de jaren 2005 tot en met 2007 boetebedragen bevatten. De te verwachten ontwikkeling van de markt
in NOx-emissierechten brengt mee dat deze boetebedragen moeten worden bijgesteld om de desbetreffende normen te kunnen sanctioneren
op een niveau waarop dit een preventieve werking kan hebben.
De nog tamelijk beperkte ervaringen met sanctionering door de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) hebben geen aanleiding gegeven
tot ingrijpende wijzigingen. Voor een toelichting op de ongewijzigd gebleven richtinggevende bereiken van dwangsommen en boetes
wordt verwezen naar de toelichting op de beleidsregels van 2005.
Hoofdstuk 3 van de eerder gepubliceerde beleidsregels komt te vervallen, aangezien dit overgangsbepalingen betrof die inmiddels
zijn uitgewerkt.
Tenslotte is het opschrift van de beleidsregels geconcretiseerd, gelet op de inhoud daarvan, die nu is beperkt tot het vaststellen
van bandbreedtes voor het bepalen van de hoogte van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete.
2. Wijzigingen ten opzichte van de voorgaande beleidsregels
2.1 Verhoging boetebedragen inlever- en saldoplicht NOx
De belangrijkste wijziging ten opzichte van de in 2005 vastgestelde beleidsregels vormt de verhoging van de boetebedragen
met betrekking tot de inleverplicht en de saldoplicht ten aanzien van NOx. De beleidsregels koppelen aan deze overtredingen bedragen per kilogram NOx waarvoor te weinig emissierechten worden ingeleverd, respectievelijk waarvoor het saldo op de rekening van de desbetreffende
emittent niet toereikend is. De bedragen die in de beleidsregels van 2005 werden genoemd, waren gebaseerd op de verwachte
prijsontwikkeling voor NOx-emissierechten in de jaren 2005 tot en met 2007. Nu deze periode voorbij is, dienen de boetebedragen te worden aangepast
aan de huidige verwachtingen ten aanzien van de prijsontwikkeling voor de jaren 2008 tot en met 2010. Een belangrijk gegeven
in dat verband is dat de prestatienormen waarop de opbouw van NOx-emissierechten is gebaseerd, voor de komende jaren aanzienlijk aangescherpt zullen worden. Daardoor zal er schaarste aan
NOx-emissierechten ontstaan, hetgeen zal leiden tot prijsverhogingen en het op gang komen van een echte markt in NOx-emissierechten.
2.2 Aanvulling omschrijving van ‘essentiële verplichtingen’
De door de NEa opgedane ervaring geeft voorts aanleiding tot het expliciet noemen van de verplichting om continu te meten
– en wel conform NEN-EN norm 14181 – en van de correcte wijze van bepaling van kentallen als ‘essentiële verplichtingen’.
De ervaring leert dat deze verplichtingen bijzondere aandacht verdienen. Omdat het hier gaat om hoekstenen van de wijze waarop
de NOx-jaarvracht wordt bepaald, wordt met het noemen van deze verplichtingen als ‘essentieel’ tot uitdrukking gebracht dat overtreding
van de normen terzake als ernstig worden aangemerkt.
Ook zijn de voor meetinstanties relevante regels en normen expliciet als ‘essentiële verplichtingen’ opgenomen in het overzicht
van overtredingen. Deze regels en normen zijn gebaseerd op artikel 16.12, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm). Op grond
van artikel 9 van het Besluit handel in emissierechten zijn deze regels en normen uitgewerkt in de Regeling monitoring handel
in emissierechten. Meetinstanties zijn in de praktijk van de emissiehandel belangrijke spelers. Op hen zijn diverse regels
en normen rechtstreeks van toepassing. Dit is van belang, ondanks het feit dat eventuele fouten die een meetinstantie maakt
vaak tevens aan de emittent, in wiens opdracht de meetinstantie werkzaamheden verricht, kunnen worden toegerekend. Het is
niet altijd mogelijk of opportuun, de emittent hierop aan te spreken. Met name in dergelijke gevallen is het van belang dat
de meetinstantie zelf kan worden aangesproken. Overigens zijn ook gevallen denkbaar waarin zowel tegen de emittent als tegen
de meetinstantie handhavend wordt opgetreden.
Indien de NEa een basale fout constateert, die niet is te herstellen, wordt de meting afgekeurd. Veelal zullen de kosten van
het overdoen voor rekening komen van het meetbureau. Daarnaast kan de NEa een klacht indienen bij de meetinstantie, en de
Raad voor Accreditatie inlichten. Indien de fout wel te herstellen is, zal de NEa niet aandringen op het overdoen van de meting,
maar wordt aangestuurd op het herstel van de fout. Afhankelijk van de aard van de fout kan ook hierbij een klacht bij de meetinstantie
zelf worden ingediend, of krijgt zij van de NEa een brief van bevindingen. Bij recidive van fouten of zeer ernstige fouten
van de kant van de meetinstantie zal de NEa direct een klacht indienen bij de Raad voor Accreditatie, en kan de meetinstantie
aan verscherpt toezicht of een diepteonderzoek worden onderworpen. Alleen als deze stappen onvoldoende effect sorteren en
de meetinstantie volhardt in het maken van (dezelfde) fouten, zal de NEa haar een boete opleggen.
2.3 Overige aanvullingen van de beleidsregels
De artikelen 18.6a en 18.16a Wm, waarin de bevoegdheid van de emissieautoriteit om met een last onder dwangsom, respectievelijk
een bestuurlijke boete op te treden, is neergelegd, verwijzen niet alleen naar regels en normen die bij of krachtens de Wet
milieubeheer zijn gesteld. Zij verwijzen ook naar de EG-Verordening register handel in broeikasgasemissierechten en naar artikel
5:20 Algemene wet bestuursrecht. In de beleidsregels die in 2005 zijn vastgesteld, werd daaraan geen aandacht besteed.
Ook overtreding van artikel 18.18 Wm, bestaande uit overtreding van vergunningvoorschriften, werd in de voorgaande beleidsregels
niet genoemd. Thans worden ook deze overtredingen meegenomen, zodat meer duidelijkheid wordt gegeven met betrekking tot de
hoogte van de sancties tegen deze overtredingen. Wel is ten aanzien van overtreding van artikel 18.18 Wm het richtinggevend
bereik van de sancties groot. Dat is het gevolg van het feit dat het om voorschriften van uiteenlopend gewicht kan gaan. Hoe
essentiëler een vergunningvoorschrift is voor het functioneren van het systeem van emissiehandel, waarvan de correcte bepaling
van jaarvrachten de hardste kern is, des te meer is het geïndiceerd in te grijpen met hogere bedragen.
2.4 Offshore boorinstallaties
Tot slot wordt ingegaan op artikel 4, dat is gewijd aan NOx-installaties in inrichtingen in de Nederlandse exclusieve economische zone (offshore boorinstallaties). Met ingang van 1
januari 2009 heeft titel 16.3 van de Wet milieubeheer ook betrekking op de Nederlandse exclusieve economische zone.1 Op grond van afspraken met deze sector, verenigd in Nogepa, voorziet het Besluit handel in emissierechten onder meer in een
‘opt-out’ die door de NEa kan worden verleend voor inrichtingen die vóór 1 januari 2011 worden gestaakt. Inrichtingen waarvoor
een opt-out wordt verleend, en die toch na 1 januari 2011 in werking blijven, blijken alsdan niet aan de voorwaarden voor
een opt-out te hebben voldaan. Zij kunnen op dat moment maximaal drie jaren zonder vergunning NOx hebben geëmitteerd. Daarmee hebben zij de vergunningplicht overtreden en ten onrechte economisch voordeel behaald. Het is
van groot belang dat vooraf wordt duidelijk gemaakt dat daartegen handhavend zal worden opgetreden door het opleggen van bestuurlijke
boeten. In deze gevallen zal de bestuurlijke boete worden afgestemd op het totale economisch voordeel dat de overtreder zal
hebben behaald. Daarbij zal de ontwikkeling van de marktprijs van NOx-emissierechten gedurende de periode van overtreding richtinggevend zijn. Daarnaast kan rekening worden gehouden met uitgespaarde
monitoringslasten en verificatiekosten.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.M. Cramer.