Regeling van 10 december 2008, nr. DB 2008/697M, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 3.34, eerste en tweede lid, en 3.52 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 10 wordt ‘artikel 3.34, tweede lid, onderdeel a, van de wet’ vervangen door: artikel 3.34, tweede lid, van de wet.

B

Na artikel 12 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3 Investeringen in het belang van de bevordering van de economische ontwikkeling

Artikel 13
  • 1. Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, van de wet, worden voorts aangewezen: bedrijfsmiddelen die niet eerder in gebruik zijn genomen, voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan of ter zake van de voortbrenging voortbrengingskosten heeft gemaakt in het kalenderjaar 2009, en het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2012 door hem in gebruik wordt genomen.

  • 2. Tot de bedrijfsmiddelen, bedoeld in het eerste lid, behoren niet:

    • a. gebouwen;

    • b. woonschepen;

    • c. bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • d. motorrijwielen als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992;

    • e. personenauto’s als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer over de weg, en met uitzondering van zeer zuinige personenauto’s als bedoeld in het vierde lid;

    • f. immateriële activa;

    • g. dieren;

    • h. voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen en paden, daaronder begrepen de in die wegen en paden liggende bruggen, viaducten, duikers en tunnels;

    • i. bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden;

    • j. bedrijfsmiddelen waarop uit anderen hoofde willekeurig wordt afgeschreven.

  • 3. De in het eerste lid genoemde datum van 1 januari 2012 waarvoor de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel dient plaats te vinden, wordt verschoven, indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de ingebruikneming door bijzondere omstandigheden is vertraagd. De verschuiving bedraagt zoveel dagen als door die omstandigheden wordt gerechtvaardigd.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel e, wordt onder een zeer zuinige personenauto verstaan een personenauto met een CO2-uitstoot als bedoeld in artikel 3.20, zesde lid, van de wet van niet meer dan:

    • a. 95 gram per kilometer bij een auto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking, en

    • b. 110 gram per kilometer bij een auto die niet wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking.

Artikel 14

De willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen, bedoeld in artikel 13, kan alleen plaatsvinden bij de bepaling van de winst over het jaar waarin de verplichting is aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt en bij de bepaling van de winst over het onmiddellijk daaropvolgende jaar, en bedraagt per jaar ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten.

Artikel 15

Voor de toepassing van artikel 3.38 van de wet, eindigt de periode waarin het bedrijfsmiddel moet voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 13, op 31 december 2011. Ingeval met betrekking tot het bedrijfsmiddel artikel 13, derde lid, toepassing vindt, wordt die periode verlengd met het aantal dagen van de aldaar bedoelde verschuiving.

ARTIKEL II

Hoofdstuk 4, paragraaf 3, van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 vervalt met ingang van 1 januari 2010.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.C. de Jager.

TOELICHTING

In de aan de Tweede Kamer op 28 november 2008 gezonden Najaarsnota 2008 is aangekondigd dat bij ministeriële regeling tijdelijk de mogelijkheid van willekeurige afschrijving wordt geopend. Hiermee wordt de liquiditeits- en financieringspositie van bedrijven die voor vervanging- of uitbreidingsinvesteringen staan, verbeterd. Op die wijze ondersteunt het kabinet de investeringen van de particuliere sector.

De maatregel geldt zowel voor IB- als voor Vpb-ondernemingen. Hij houdt in dat ondernemingen de mogelijkheid krijgen investeringen die in het kalenderjaar 2009 plaatsvinden, in twee jaar af te schrijven; maximaal 50 procent in 2009 en maximaal 50 procent in 2010. De maatregel is gericht op investeringen in bedrijfsmiddelen die van direct belang zijn voor de economische ontwikkeling: investeringen in nieuwe materiële activa, met name outillage, transportmiddelen en vaste installaties in de open lucht. Technisch is dit vorm gegeven door alle nieuwe bedrijfsmiddelen aan te wijzen en daarop vervolgens een aantal uitzonderingen te maken. De belangrijkste uitzonderingen zijn: gebouwen, grond-, weg- en waterbouwkundige werken, bromfietsen, motorrijwielen en personenauto’s (met uitzondering van taxi’s en zeer zuinige personenauto’s), dieren en immateriële vaste activa (waaronder software). De uitsluitingen komen in grote lijnen overeen met de uitsluitingen die golden in het kader van de vroegere Wet investeringsrekening. De beperking tot nieuwe bedrijfsmiddelen is gebaseerd op de overweging dat de aanschaf van bestaande (tweedehands) bedrijfsmiddelen van minder betekenis is voor het in stand houden van de economische bedrijvigheid. Bovendien wordt daarmee ruil van bestaande bedrijfsmiddelen met het oog op de willekeurige afschrijving voorkomen.

Verder zijn uitgesloten bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk bestemd zijn om ter beschikking te worden gesteld aan derden. Die uitsluiting geldt in de huidige situatie ook voor de kleinschaligheidinvesteringsaftrek. Het doel ervan is te voorkomen dat ondernemingen die niet in aanmerking kunnen komen voor de regeling (niet-belastingplichtige ondernemingen of buitenlandse ondernemingen) of ondernemingen die er niet onmiddellijk profijt van kunnen hebben (verlieslijdende ondernemingen) er op indirecte wijze (onmiddellijk) gebruik van zouden kunnen maken. Dit zou anders kunnen gebeuren door operational lease waarbij een onderneming die (onmiddellijk) gebruik kan maken van de faciliteit optreedt als lessor en een onderneming die er niet (onmiddellijk) van kan profiteren, als lessee.

Evenals voor de investeringsaftrek wordt als voorwaarde voor de faciliteit gesteld dat het bedrijfsmiddel binnen een bepaalde periode in gebruik genomen moet zijn; in de regeling is opgenomen dat de ingebruikneming moet zijn gelegen vóór 1 januari 2012. Dat is hier zo vorm gegeven dat bij het aangaan van de investeringsverplichting of bij het maken van de voortbrengingskosten, naar objectieve maatstaven, de objectieve verwachting moet bestaan dat het bedrijfsmiddel voor die datum in gebruik zal worden genomen. Als dat niet het geval is, is willekeurige afschrijving niet mogelijk. In het geval dat die verwachting wel bestond en willekeurige afschrijving heeft plaatsgevonden, maar ingebruikneming vóór 1 januari 2012 achterwege blijft, wordt de willekeurige afschrijving op grond van artikel 3.38 van de Wet IB 2001, in combinatie met artikel 15 van deze regeling bij de aanslag over het boekjaar dat eindigt op 31 december 2011 (bij een gebroken boekjaar: bij de aanslag over het boekjaar waarin 31 december 2011 valt) teruggenomen. In bijzondere omstandigheden kan de datum van 31 december 2011 op verzoek van de belastingplichtige worden verschoven, en wel zoveel als door die omstandigheden wordt gerechtvaardigd. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan faillissement van de leverancier van het bedrijfsmiddel. Van een bijzondere omstandigheid is geen sprake als de aard van het bedrijfsmiddel met zich brengt dat een lange bestel- of vervaardigingsperiode nodig is.

Als een bedrijfsmiddel waarop willekeurig is afgeschreven, vóór 1 januari 2012 van bestemming wijzigt zodanig dat het bedrijfsmiddel niet meer voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld voor willekeurige afschrijving, wordt ingevolge artikel 3.38 van de Wet IB 2001 in combinatie met artikel 15 van deze regeling de reeds genoten willekeurige afschrijving teruggenomen. Dit gebeurt door verhoging van de boekwaarde tot het niveau dat zou zijn bereikt als niet willekeurig was afgeschreven.

Gewone afschrijving kan plaatsvinden vanaf het tijdstip waarop het bedrijfsmiddel in gebruik is genomen. Willekeurige afschrijving is op grond van artikel 3.35 van de Wet IB 2001 reeds mogelijk zodra de investeringsverplichting is aangegaan of voortbrengingskosten met betrekking tot het bedrijfsmiddel zijn gemaakt. Op grond van artikel 3.35 van de Wet IB 2001 kan het bedrag van de willekeurige afschrijving echter niet hoger zijn dan het bedrag dat terzake van die verplichting is betaald of het bedrag dat aan voortbrengingskosten is gemaakt.

Als op het bedrijfsmiddel tevens een andere vorm van willekeurige afschrijving mogelijk is (milieubedrijfsmiddelen, investeringen door startende ondernemers, zeeschepen) heeft de belastingplichtige de keus van welke vorm hij gebruik wil maken. Samenloop kan dus niet optreden.

Aan het voorstel zijn per saldo geen administratieve lasten verbonden. Aan de ene kant zal in de aangifte een extra rubriek moeten worden ingevuld. Anderzijds is het door de willekeurige afschrijving niet meer nodig de jaarlijkse afschrijving te berekenen met inachtneming van de economische levensduur van het bedrijfsmiddel. Deze zeer beperkte toe- en afname van de administratieve lasten zijn naar verwachting min of meer met elkaar in evenwicht.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.C. de Jager.

Naar boven