Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 december 2008, TRCJZ/2008/3351, houdende regels ten aanzien van de interventie van agrarische producten en tot wijziging van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (Regeling interventie)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 15, 19 en 23 van de Landbouwwet;

Gelet op:

  • Verordening (EEG) Nr. 2921/90 van de Commissie van 10 oktober 1990 betreffende de steunverlening voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt;

  • Verordening (EEG) Nr. 3002/92 van de Commissie van 16 oktober 1992 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de controle op het gebruik en/of de bestemming van producten uit interventie;

  • Verordening (EG) Nr. 2799/1999 van de Commissie van 17 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de toekenning van steun voor ondermelk en mageremelkpoeder voor voederdoeleinden en de verkoop van voornoemd mageremelkpoeder;

  • Verordening (EG) Nr. 214/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor mageremelkpoeder;

  • Verordening (EG) Nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap;

  • Verordening (EG) 884/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de financiering van de maatregelen voor interventie in de vorm van openbare opslag door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en de boeking van de verrichtingen in verband met openbare opslag door de betaalorganen van de lidstaten;

  • Verordening (EG) Nr. 1152/2007 van de Raad van 26 september 2007 tot wijziging van Verordening 1255/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de markt in de sector melk en zuivelproducten;

  • Verordening (EG) 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (‘Integrale GMO-verordening’);

  • Verordening (EG) Nr. 105/2008 van de Commissie van 5 februari 2008 houdende uitvoeringsmaatregelen van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter;

  • Verordening (EG) Nr. 273/2008 van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van gedetailleerde voorschriften voor de toepassing van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van methoden voor de analyse en de kwaliteitsbeoordeling van melk en zuivelproducten;

  • Verordening (EG) Nr. 826/2008 van de Commissie van 20 augustus 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de verlening van steun voor de particuliere opslag van bepaalde landbouwproducten;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Verordening 2921/90:

Verordening (EEG) Nr. 2921/90 van de Commissie van 10 oktober 1990 betreffende de steunverlening voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt (PB L 279);

b. Verordening 3002/92:

Verordening (EEG) Nr. 3002/92 van de Commissie van 16 oktober 1992 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de controle op het gebruik en/of de bestemming van producten uit interventie (PB L 301);

c. Verordening 1234/2007:

Verordening (EG) Nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (‘Integrale GMO-verordening’) (PB L 138);

d. Verordening 105/2008:

Verordening (EG) Nr. 105/2008 van de Commissie van 5 februari 2008 houdende uitvoeringsmaatregelen van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter (PbEU L 32);

e. Verordening 2799/1999:

Verordening (EG) Nr. 2799/1999 van de Commissie van 17 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de toekenning van steun voor ondermelk en mageremelkpoeder voor voederdoeleinden en de verkoop van voornoemd mageremelkpoeder (PB L 340);

f. Verordening 273/2008:

Verordening (EG) Nr. 273/2008 van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van gedetailleerde voorschriften voor de toepassing van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van methoden voor de analyse en de kwaliteitsbeoordeling van melk en zuivelproducten (PB L 88);

g. Verordening 214/2001:

Verordening (EG) Nr. 214/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor mageremelkpoeder (PB L 37);

h. Verordening 1898/2005:

Verordening (EG) Nr. 1898/2005 van de Commissie van 9 november 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad, wat betreft maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap (PB L 308);

i. Verordening 884/2006:

Verordening (EG) 884/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de financiering van de maatregelen voor interventie in de vorm van openbare opslag door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en de boeking van de verrichtingen in verband met openbare opslag door de betaalorganen van de lidstaten (PB L 171);

j. Verordening 826/2008:

Verordening (EG) Nr. 826/2008 van de Commissie van 20 augustus 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de verlening van steun voor de particuliere opslag van bepaalde landbouwproducten (PB L 223);

k. minister:

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

l. Dienst Regelingen:

Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

m. contractant:

degene die met Dienst Regelingen in het kader van deze regeling een contract sluit;

n. melk en zuivelproducten:

boter, room, mageremelkpoeder en ondermelk;

o. openbare opslag:

aankoop door Dienst Regelingen van boter of mageremelkpoeder tegen een op grond van Europese besluiten vastgestelde gegarandeerde prijs waarna Dienst Regelingen deze producten opslaat;

p. particuliere opslag:

tijdelijk door de contractant voor eigen rekening en risico opslaan van boter;

q. bijzondere steun:

verlening van steun op grond van de in dit artikel bedoelde Europese verordeningen voor bepaalde, in die verordeningen genoemde maatregelen ter bevordering van de afzet van melk en zuivelproducten, al dan niet uit openbare opslag;

r. interventie:

samenstel van openbare opslag, particuliere opslag en bijzondere steun;

s. productiebedrijf:

productiebedrijf van boter, ondermelk, mageremelkpoeder of meerdere van deze producten of mengvoeder;

t. AID:

Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

u. PZ:

Productschap Zuivel;

v. HPA:

Hoofdproductschap Akkerbouw;

w. COKZ:

Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel;

x. RIKILT:

Rijks-Kwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwproducten.

Paragraaf 2. Aanwijzing interventiebureau en bevoegde instanties

Artikel 2
  • 1. Als interventiebureau, bevoegde autoriteit of bevoegde instantie als bedoeld in de in artikel 1 genoemde verordeningen wordt aangewezen Dienst Regelingen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de AID de bevoegde instantie voor de controles die voortvloeien uit de in artikel 1 genoemde verordeningen, voor zover die op de locatie van het bedrijf plaatsvinden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt de voorzitter van het HPA aangewezen als bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 23, derde en vierde lid, van Verordening 2799/1999 voor zover het de verwerking van mageremelkpoeder en ondermelk tot mengvoeder betreft.

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt de voorzitter van het PZ aangewezen als bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 23, derde lid, van Verordening 2799/1999 voor zover het de denaturatie van mageremelkpoeder betreft.

Artikel 3
  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, wordt als bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van Verordening 105/2008 aangewezen het COKZ.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, is het COKZ bevoegd tot het verrichten van monsteranalyses die op grond van de in artikel 1 opgenomen verordeningen moeten plaatsvinden teneinde vast te stellen of aan de aldaar gestelde kwaliteitseisen en samenstellingseisen is voldaan.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is het RIKILT bevoegd tot het verrichten van monsteranalyses

    • als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van Verordening 105/2008 voor zover het de afwezigheid van melkvreemde vetten en verklikstoffen betreft;

    • teneinde de samenstelling van de vervaardigde caseïne en caseïnaten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, tweede alinea, van Verordening 2921/90 te controleren;

    • als bedoeld in de artikelen 19 en 20 van Verordening 2799/1999;

    • als bedoeld in artikel 82, eerste lid, tweede alinea, van Verordening 1898/2005 voor zover die betrekking hebben op de controle op de afwezigheid van melkvreemde vetten.

  • 4. De AID neemt de in het tweede en derde lid bedoelde situaties de monsters.

Artikel 4

In afwijking van artikel 2, eerste lid, is het RIKILT de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening 214/2001.

Paragraaf 3. Erkenningen

Artikel 5

Indien uit een van de in artikel 1 genoemde verordeningen voortvloeit dat een met een interventie verband houdende handeling slechts mag plaatsvinden ten opzichte van of door een natuurlijke of rechtspersoon die voldoet aan te stellen voorwaarden van persoonlijke of zakelijke aard en deswege moet zijn erkend, verleent Dienst Regelingen deze erkenning nadat de belanghebbende daartoe een aanvraag heeft ingediend en heeft aangetoond dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 6
  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5 is de voorzitter van het HPA bevoegd tot verlening van de erkenning als bedoeld in artikel 9 van Verordening 2799/1999 voor zover het gaat om fabrikanten die mageremelkpoeder of ondermelk verwerken tot mengvoeder. Een aanvraag hiertoe wordt ingediend bij het HPA.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 5 is de voorzitter van het PZ bevoegd tot verlening van de erkenning als bedoeld in artikel 9 van Verordening 2799/1999 zover het gaat om fabrikanten die mageremelkpoeder denatureren of laten denatureren. Een aanvraag hiertoe wordt ingediend bij het PZ.

Artikel 7

Als aanvullende eisen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a, van Verordening 2799/1999 worden gesteld:

  • a. het bedrijf dat mageremelkpoeder denatureert of verwerkt tot mengvoeder houdt dagelijks een voorraadboekhouding en administratie bij, die ten minste de volgende gegevens bevat:

    • de aangekochte hoeveelheden mageremelkpoeder met daarbij de naam en het adres van de leverancier, het land van oorsprong en het gehalte aan melkeiwitten van de aangekochte producten;

    • de datum van de vervaardiging en de vervaardigde hoeveelheid gedenatureerd melkpoeder of mengvoeder alsmede de samenstelling van het product met opgave van het procentuele aandeel van de bestanddelen;

    • in voorkomend geval de hoeveelheden aangekochte en verwerkte denaturatiemiddelen met daarbij de naam en het adres van de leverancier, het land van oorsprong en het gehalte aan melkeiwitten van de aangekochte producten;

    • de data van verkoop en afgeleverde hoeveelheden gedenatureerde mageremelkpoeder of mengvoeder, alsmede de naam en het adres van de afnemer;

    • de hoeveelheidswijzigingen in de voorraden mageremelkpoeder als gevolg van verliezen, monsters, retourzendingen, omruiling of soortgelijke oorzaken.

  • b. het bedrijf beschikt over een geschikte ruimte ten behoeve van administratieve en bemonsteringswerkzaamheden.

Artikel 8

Erkenningen kunnen overeenkomstig de in artikel 1 bedoelde verordeningen worden geschorst of ingetrokken door het bestuursorgaan dat de erkenning heeft verleend.

Artikel 9

Een erkenning is geldig vanaf de datum van afgifte.

Paragraaf 4. Controle op de samenstelling en kwaliteit van boter uit de markt

Artikel 10

Als boter, die in een andere lidstaat van de Europese Unie is vervaardigd, in Nederland in het kader van deze regeling een bestemming krijgt, legt de leverancier het originele certificaat, bedoeld in artikel 82, tweede lid, eerste alinea, van Verordening 1898/2005, de aanbieder, bedoeld in artikel 20, het certificaat, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van Verordening 105/2008 en de contractant het certificaat, bedoeld in Bijlage II, van Verordening 826/2008 voor de desbetreffende boter over aan Dienst Regelingen.

Artikel 11
  • 1. Als in Nederland geproduceerde boter in een andere lidstaat van de Europese Unie een bestemming krijgt in het kader van Verordening 1898/2005, Verordening 105/2008 of Verordening 826/2008 geeft Dienst Regelingen op aanvraag een certificaat als bedoeld in artikel 82, tweede lid, eerste alinea, van Verordening 1898/2005, artikel 5, eerste lid, van Verordening 105/2008 dan wel Bijlage II van Verordening 826/2008 af.

  • 2. Dienst Regelingen geeft het certificaat slechts af indien de belanghebbende het bewijs levert dat aan de eisen van de in het eerste lid bedoelde verordeningen is voldaan.

Paragraaf 5. Herkeuring van monsters

Artikel 12
  • 1. Als de belanghebbende de resultaten van de analyses door het COKZ of RIKILT niet accepteert, fungeren het RIKILT en het COKZ over en weer als tweede laboratorium, als bedoeld in Bijlage XXI van Verordening 273/2008.

  • 2. Het RIKILT is bevoegd de in Bijlage XXI, tweede tot en met vijfde punt, van Verordening 273/2008 bedoelde beoordeling te verrichten.

Artikel 13
  • 1. De belanghebbende dient binnen de in Bijlage XXI, eerste punt, van Verordening 273/2008 bedoelde termijn bij Dienst Regelingen een aanvraag tot nadere analyse van het duplo-monster als bedoeld in Bijlage XXI, eerste punt, van Verordening 273/2008 in.

  • 2. Als de nadere analyse plaatsvindt in het kader van de verwerking van mageremelkpoeder of ondermelk tot mengvoeder dient de belanghebbende de in het eerste lid bedoelde aanvraag in bij het HPA.

  • 3. Als de nadere analyse plaatsvindt in het kader van denaturatie van mageremelkpoeder dient de belanghebbende de in het eerste lid bedoelde aanvraag in bij het PZ.

Artikel 14

De minister wijst op verzoek van het tweede laboratorium als bedoeld in artikel 12, eerste lid, een ander laboratorium aan indien dat tweede laboratorium niet tot het verrichten van de benodigde analyses is uitgerust.

Artikel 15

De belanghebbende levert het in artikel 18, vijfde lid, van Verordening 273/2008 bedoelde bewijs aan de AID.

Artikel 16
  • 1. Indien, in het kader van de in Hoofdstuk 4 bedoelde regeling, na de in artikel 12, tweede lid, bedoelde beoordeling is komen vast te staan dat de boter niet aan de gestelde eisen voldoet, komt de betreffende partij waarvan het monster is genomen niet voor steun in aanmerking.

  • 2. Indien, in het kader van de in Hoofdstuk 5 bedoelde regeling, na de in artikel 12, tweede lid, bedoelde beoordeling is komen vast te staan dat de boter niet aan de gestelde eisen voldoet, komen de op de inslagopgave, zoals bedoeld in artikel 82, eerste lid, vermelde opslagpartijen boter niet voor steun in aanmerking.

Paragraaf 6. Betalingen en zekerheden

Artikel 17
  • 1. Betalingen van op grond van deze regeling verschuldigde bedragen worden gedaan op rekeningnummer 3000.22.360 van Dienst Regelingen te Den Haag.

  • 2. Als dag van betaling geldt de datum waarop het verschuldigde bedrag op het in het eerste lid bedoelde rekeningnummer is bijgeschreven.

Artikel 18
  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 17 kunnen de op grond van deze regeling verschuldigde zekerheden tevens worden gesteld hetzij door betaling in contanten hetzij in de vorm van een aan Dienst Regelingen gericht telefaxbericht, inhoudende een garantie van onbeperkte duur, uitsluitend door die hoofdkantoren van banken, die daartoe met de minister een overeenkomst hebben gesloten.

  • 2. Indien de zekerheid wordt gesteld door middel van overschrijving op het in artikel 17, eerste lid, bedoelde rekeningnummer wordt daarbij melding gemaakt van het woord ‘Zekerheid’, en zodanig dat de aard van de zekerheid kenbaar is, in voorkomend geval in combinatie met het desbetreffende contractnummer.

Artikel 19
  • 1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 17 en 18 wordt de zekerheid als bedoeld in artikel 25 van Verordening 2799/1999 gesteld bij het HPA.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde zekerheid wordt gesteld hetzij in contanten hetzij in de vorm van een door het HPA aanvaarde garantie van een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht hetzij van een der kredietinstellingen die door de minister van Financiën is toegelaten dan wel van een der kredietinstellingen die ingevolge artikel 6 van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 177 van 30 juni 2006) een vergunning heeft verkregen

HOOFDSTUK 2. OPENBARE OPSLAG

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 20

In dit hoofdstuk wordt onder aanbieder verstaan: degene die boter of mageremelkpoeder ter overname aan Dienst Regelingen aanbiedt.

Paragraaf 2. Aankoop boter

Artikel 21
  • 1. Een aanbieding als bedoeld in artikel 7 van Verordening 105/2008 en de offerte voor aankoop van boter via inschrijving, bedoeld in artikel 14 van Verordening 105/2008, geschieden schriftelijk of per telefax aan Dienst Regelingen conform een bij Dienst Regelingen op te vragen formulier.

  • 2. Op de enveloppe van de niet per telefax ingediende offertes vermeldt de aanbieder: ‘Inschrijving aankoop boter’.

Artikel 22
  • 1. De aanbieder kan partijen boter, bestemd voor aankoop in openbare opslag, schriftelijk of per telefax aanmelden uiterlijk iedere woensdag vóór 17:00 uur voorafgaand aan de week waarin aanlevering aan het door de minister aan te wijzen vrieshuis zal geschieden.

  • 2. De aanbieder dient de in het eerste lid bedoelde vooraanmelding bij Dienst Regelingen in conform een bij Dienst Regelingen op te vragen formulier.

Artikel 23

Door het indienen van de in artikel 22 bedoelde vooraanmelding verklaart de aanbieder zich akkoord dat de minister de partijen boter voordat de fysieke overname van de boter heeft plaatsgevonden, in bewaring geeft in door de minister aangewezen vrieshuizen en dat de partijen worden bemonsterd en gecontroleerd.

Artikel 24

Indien de aanbieder van de in artikel 22 bedoelde vooraanmelding gebruik maakt, brengt de minister de volgende kosten bij hem in rekening:

  • a. de kosten van aanmelding;

  • b. de kosten van het lossen;

  • c. de kosten van de opslag voor de periode van de dag van inslag in het door de minister aangewezen vrieshuis tot de dag van fysieke overname van de boter.

Artikel 25
  • 1. Ingeval gebruik is gemaakt van de in artikel 22 bedoelde vooraanmelding maar de boter niet wordt aangeboden of er geen bieding wordt uitgebracht, respectievelijk de bieding met betrekking tot de aangeleverde hoeveelheden boter ingevolge artikel 17 van Verordening 105/2008 niet wordt toegewezen en de betreffende partijen geen onderwerp meer kunnen vormen voor een volgende inschrijving, neemt de aanbieder de betreffende boter terug binnen 14 dagen na de datum van het bericht van Dienst Regelingen dat de betreffende boter niet voor overname in aanmerking komt of nog voor overname in aanmerking kan worden gebracht.

  • 2. In de in het eerste lid bedoelde situatie brengt de minister de kosten van inslag, opslag en uitslag en de bemonsterings- en analysekosten bij de aanbieder in rekening.

Artikel 26
  • 1. Ingeval gebruik is gemaakt van de in artikel 22 bedoelde vooraanmelding kan de aanbieder de aanlevering van partijen boter uiterlijk vóór 10:00 uur op de laatste werkdag voorafgaand aan de dag van inslag geheel of gedeeltelijk annuleren.

  • 2. De met de niet tijdige annulering verband houdende kosten brengt de minister bij de aanbieder in rekening.

Paragraaf 3. Aankoop mageremelkpoeder

Artikel 27

Het in artikel 4, eerste lid, van Verordening 214/2001 bedoelde certificaat wordt op aanvraag door Dienst Regelingen afgegeven indien het productiebedrijf het bewijs levert dat aan de in dat artikellid gestelde eisen is voldaan.

Artikel 28
  • 1. De aanbieder dient de in de artikelen 5 en 15 van Verordening 214/2001 bedoelde offertes conform bij Dienst Regelingen op te vragen formulieren in ofwel schriftelijk tegen bewijs van ontvangst ofwel per telefax.

  • 2. Op de enveloppe van de niet per telefax ingediende offerte als bedoeld in artikel 15 van Verordening 214/2001 vermeldt de aanbieder: ‘Inschrijving aankoop mageremelkpoeder’.

Paragraaf 4. Levering, opslag en uitslag boter en mageremelkpoeder

Artikel 29

Dienst Regelingen sluit met het opslagpand of het vrieshuis een opslagcontract als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening 884/2006.

Artikel 30

Voor de opslag van boter komen uitsluitend vrieshuizen in aanmerking die voldoen aan de volgende technische normen als bedoeld in artikel 19 van Verordening 105/2008:

  • a. het vrieshuis beschikt over een opslagcapaciteit van ten minste 1.000 ton boter;

  • b. het vrieshuis kan de boter bij een constante temperatuur van – 18° C of kouder bewaren en deze temperatuur in de opslagruimte ook tijdens in- en uitslagwerkzaamheden handhaven;

  • c. het vrieshuis garandeert een inslagcapaciteit van ten minste 50 ton boter per dag en een uitslagcapaciteit van ten minste 100 ton boter per dag;

  • d. het vrieshuis beschikt over permanent in de opslagruimte aanwezige, adequate temperatuurregistratieapparatuur die ten minste 3 keer per etmaal de luchttemperatuur meet;

  • e. het vrieshuis beschikt over een weegschaal met een minimum weegvermogen van 30 kilogram en een afleeseenheid van 10 gram alsmede een weegschaal waarop een pallet met boter in zijn geheel kan worden gewogen;

  • f. het vrieshuis heeft voldoende toetsgewichten voorhanden en kan aantonen dat zowel de weegschaal als de toetsgewichten van een geldig ijkmerk zijn voorzien;

  • g. het vrieshuis beschikt over een bemonsteringsruimte.

Artikel 31

Onverminderd het bepaalde in artikel 10 van Verordening 214/2001 beschikken opslagpanden over weegschalen en toetsgewichten als bedoeld in artikel 30, onder e en f.

Artikel 32

Indien in het vrieshuis of het opslagpand beschadigde of vuile dozen boter of zakken mageremelkpoeder worden aangetroffen, wordt aangenomen dat de beschadiging of verontreiniging in het vrieshuis of het opslagpand is geschied en zullen de daaruit voortvloeiende kosten voor rekening van het vrieshuis of opslagpand komen.

Artikel 33

Indien het vrieshuis of het opslagpand naar het oordeel van Dienst Regelingen – rekening houdend met de duur van de opslag – niet voldoende zorgdraagt voor het op peil blijven van de kwaliteit dan wel de verpakking van de boter of het mageremelkpoeder, dan wel anderszins de gestelde voorwaarden niet of niet volledig nakomt, is Dienst Regelingen gerechtigd ofwel de boter of het mageremelkpoeder naar elders te doen vervoeren en te doen opslaan, ofwel de nodige andere maatregelen te treffen. De daaruit voortvloeiende kosten komen, voor zover het boter betreft, voor rekening van het vrieshuis en, voor zover het mageremelkpoeder betreft, voor rekening van het opslagpand.

Artikel 34

De aanbieder levert de boter of het mageremelkpoeder aan het vrieshuis respectievelijk het opslagpand aan op pallets die elk 1.000 of 1.250 kilogram omvatten, met uitzondering van de laatste pallet van een partij die een lager aantal kilogram mag omvatten.

Artikel 35

De pallets zijn per partij uniform van soort en van gewicht, tenzij elke pallet van een TARRA-etiket is voorzien dan wel het gewicht erin is gegraveerd.

Artikel 36

Per partij mageremelkpoeder levert de aanbieder ten minste drie lege zakken, bestemd voor mageremelkpoeder en die identiek zijn aan die van de geleverde partij, mee.

Artikel 37
  • 1. Onverminderd de vereisten als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van Verordening 105/2008 vertonen de dozen boter bij inslag in het vrieshuis geen buikvorming.

  • 2. De beslissing dat de dozen vanwege buikvorming niet worden opgeslagen, wordt genomen door Dienst Regelingen.

Artikel 38

Indien de aangeboden boter of mageremelkpoeder wordt overgenomen in het vrieshuis of opslagpand waar het zich reeds bevindt, wordt, in geval van aankoop van boter tegen 90% van de interventieprijs of mageremelkpoeder tegen de interventieprijs, onder ‘de datum van overname’, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van Verordening 105/2008 respectievelijk artikel 7, vierde lid, van Verordening 214/2001, verstaan de datum die is vermeld op het acceptatiebericht van de aanbieding en, in geval van aankoop door middel van inschrijving, de datum die is vermeld in de schriftelijke toewijzing. Deze dag is ten vroegste de dag na de dag van verzending van dit acceptatiebericht respectievelijk schriftelijke toewijzing.

Artikel 39

Indien de boter of het mageremelkpoeder niet in aanmerking komt voor overname in openbare opslag, neemt de aanbieder de betreffende boter of het mageremelkpoeder binnen 14 dagen na de datum van het afwijzingsbericht terug of hij slaat het voor eigen rekening en risico separaat van de interventievoorraad op dan wel laat hij het separaat opslaan.

Artikel 40
  • 1. Door Dienst Regelingen dan wel de AID aan het opslagpand of het vrieshuis gegeven nadere aanwijzingen die ten goede komen aan de wijze van inslag, opslag en uitslag van het mageremelkpoeder of de boter, worden door het opslagpand respectievelijk het vrieshuis opgevolgd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen kunnen zowel schriftelijk als mondeling worden gedaan.

Paragraaf 5. Verkoop boter en mageremelkpoeder

HOOFDSTUK 3. DENATURATIE EN VERWERKING VAN MAGEREMELKPOEDER EN ONDERMELK TOT MENGVOEDER

Artikel 55

  • 1. Aan degenen die mageremelkpoeder of ondermelk verwerken of doen verwerken tot mengvoeder dan wel magere melkpoeder voor veevoederdoeleinden denatureren of doen denatureren verleent de minister op aanvraag op grond van artikel 99 van Verordening 1234/2007 ter zake van die denaturatie of verwerking steun indien is gebleken dat is voldaan aan de voorwaarden die dienaangaande in Verordening 2799/1999 zijn gesteld.

  • 2. Het bedrijf dat mageremelkpoeder denatureert, dient de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in bij het PZ.

  • 3. Het bedrijf dat mageremelkpoeder of ondermelk verwerkt tot mengvoeder dient de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in bij het HPA.

Artikel 56

  • 1. De aanvraag als bedoeld in artikel 55, tweede lid, heeft betrekking op een periode van een kalendermaand.

  • 2. De aanvraag als bedoeld in artikel 55, derde lid, heeft betrekking op een periode van vier aaneengesloten weken.

Artikel 57

Indien aan alle voorwaarden voor het ontvangen van steun is voldaan, betaalt Dienst Regelingen het betreffende bedrag uiterlijk aan het begin van de vierde week na het verstrijken van de periode als bedoeld in artikel 56, eerste respectievelijk tweede lid.

Artikel 58

  • 1. Het bedrijf dat mageremelkpoeder verwerkt tot mengvoeder dient de aanvraag als bedoeld in artikel 12 van Verordening 2799/1999 in bij het HPA, waarvan de voorzitter bevoegd is tot verlening van de in dat artikel bedoelde machtiging.

  • 2. De leverancier voegt bij de in artikel 60, eerste lid, bedoelde verwerkingsstaat een overzicht van alle in de desbetreffende periode gedane leveranties als bedoeld in artikel 12 van Verordening 2799/1999. In dit overzicht worden vermeld:

    • a. de betreffende factuurnummers;

    • b. de namen en vestigingsplaatsen van de afnemers;

    • c. de hoeveelheden en benamingen van de mengvoeders;

    • d. de afleveringdata, en

    • e. de hoeveelheden en de percentages mageremelkpoeder in de betreffende mengvoeders,zulks onderscheiden naar voeders waarvoor steun en voeders waarvoor geen steun wordt aangevraagd.

  • 3. De leverancier totaliseert de mengvoeders die mageremelkpoeder of ondermelk bevatten en waarvoor steun wordt aangevraagd al naargelang het eiwitgehalte van de mageremelkpoeder of ondermelk lager of hoger is dan 34%.

Artikel 59

  • 1. Het bedrijf dat mageremelkpoeder verwerkt tot mengvoeder doet de in artikel 17, vierde lid, tweede alinea, van Verordening 2799/1999 bedoelde mededeling uiterlijk 2 werkdagen voor de vervaardiging van het mengvoeder aan de AID.

  • 2. Het bedrijf dat mageremelkpoeder denatureert doet de in kennisstelling als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van Verordening 2799/1999 twee werkdagen voor de vervaardiging van gedenatureerd mageremelkpoeder aan de AID.

  • 3. Indien de mageremelkpoeder afkomstig is uit openbare opslag wordt dit in de mededeling respectievelijk in kennisstelling vermeld.

Artikel 60

  • 1. Het bedrijf dat mageremelkpoeder denatureert, houdt per periode van een kalendermaand een verwerkingsstaat bij conform een bij het PZ op te vragen formulier.

  • 2. Het verzoek om steun als bedoeld in artikel 55, tweede lid, wordt, tegelijk met de in het eerste lid bedoelde verwerkingsstaat, ingediend conform een bij het PZ op te vragen formulier.

  • 3. Het bedrijf dat mageremelkpoeder of ondermelk tot mengvoeder verwerkt, houdt per periode van vier weken een verwerkingsstaat bij conform een bij het HPA op te vragen formulier.

  • 4. Het verzoek om steun als bedoeld in artikel 55, derde lid, wordt, tegelijk met de in het derde lid bedoelde verwerkingsstaat, ingediend conform een bij het HPA op te vragen formulier.

Artikel 61

Van de verwerkingsstaat als bedoeld in artikel 60, derde lid, houdt de fabrikant van mengvoeders vanaf de derde dag na afloop van de verwerkingsperiode een exemplaar ter beschikking van de AID.

HOOFDSTUK 4. STEUN VOOR DE AANKOOP VAN BOTER DOOR INSTELLINGEN EN GEMEENSCHAPPEN ZONDER WINSTOOGMERK

Artikel 62

Dienst Regelingen verleent in overeenstemming met de artikelen 71 tot en met 83 van Verordening 1898/2005 op aanvraag steun aan leveranciers van boter die deze tegen verlaagde prijs afzetten aan instellingen en gemeenschappen zonder winstoogmerk.

Artikel 63

Boter tegen verlaagde prijs kan uitsluitend worden aangekocht door instellingen en gemeenschappen zonder winstoogmerk met primair een medische, sociale of maatschappelijke functie die:

  • a. de boter gebruiken voor consumptie binnen de instelling of gemeenschap door onder hun zorg vallende personen, en

  • b. van Dienst Regelingen een toewijzing tot deelname aan de in dit hoofdstuk bedoelde regeling hebben ontvangen.

Artikel 64

  • 1. Een aanvraag om toewijzing tot deelname aan de in dit hoofdstuk bedoelde regeling wordt schriftelijk ingediend bij Dienst Regelingen.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van de statuten, oprichtingsakte of een ander bewijsstuk waaruit de doelstelling van de gemeenschap of instelling die de aanvraag doet, blijkt.

Artikel 65

Een aanvraag om bonnen als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van Verordening 1898/2005 wordt ingediend bij Dienst Regelingen.

Artikel 66

Onverminderd het bepaalde in artikel 81, eerste lid, van Verordening 1898/2005 wordt op de verpakking van de boter de productiedatum vermeld.

Artikel 67

De leverancier maakt ten behoeve van de levering van de boter aan de instelling of gemeenschap een vervoersdocument in drievoud op. Hierop worden in ieder geval de geadresseerde, de hoeveelheid boter in kilogrammen, het aantal verpakkingseenheden, de productiedatum, de leveringsdatum en het bonnummer vermeld.

Artikel 68

Het vervoersdocument wordt door de instelling of gemeenschap ondertekend voor overname van de boter. De instelling of gemeenschap ontvangt hiervan een exemplaar.

Artikel 69

De leverancier vermeldt op de verkoopfactuur:

  • a. de door de instelling overgenomen hoeveelheid boter in kilogrammen;

  • b. het bonnummer;

  • c. de bruto-verkoopprijs;

  • d. het steunbedrag;

  • e. de netto-verkoopprijs, en

  • f. het BTW-bedrag berekend over de netto-verkoopprijs.

Artikel 70

De leverancier factureert de boter aan de instelling. Het bedrag van de in artikel 74, eerste lid, van Verordening 1898/2005 bedoelde steun wordt op de bruto verkoopprijs in mindering gebracht.

Artikel 71

  • 1. De leverancier voert een administratie van de aangekochte boter, gespecificeerd per partij, en van de per maand aan de instellingen tegen verlaagde prijs geleverde boter conform de gegevens zoals vermeld in de bij Dienst Regelingen op te vragen formulieren.

  • 2. Naast de in het eerste lid bedoelde formulieren bewaart de leverancier in ieder geval de volgende in artikel 82 van Verordening 1898/2005 bedoelde handelsdocumenten in zijn administratie:

    • a. de aankoopfactuur van de door de leverancier gekochte boter;

    • b. indien het boter betreft die in een andere lidstaat van de Europese Unie is geproduceerd: het certificaat als bedoeld in artikel 82, tweede lid, eerste alinea, van Verordening 1898/2005;

    • c. het vervoersdocument als bedoeld in artikel 67;

    • d. een kopie van de bon als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van Verordening 1898/2005;

    • e. een kopie van de verkoopfactuur als bedoeld in artikel 70 en het bewijs van ontvangst van betaling;

    • f. de van Dienst Regelingen ontvangen steunfactuur.

Artikel 72

  • 1. De in artikel 75, eerste lid, tweede alinea, van Verordening 1898/2005 bedoelde steunaanvraag heeft betrekking op de in één kalendermaand tegen verlaagde prijs geleverde hoeveelheden boter.

  • 2. In aanvulling op de in artikel 75, eerste lid, eerste alinea van Verordening 1898/2005 genoemde stukken die bij de steunaanvraag meegezonden dienen te worden, zendt de leverancier tevens een kopie van de verkoopfactuur mee.

Artikel 73

  • 1. De leverancier levert de boter aan de zorginstelling niet dan nadat Dienst Regelingen heeft vastgesteld dat de boter voldoet aan de eisen van artikel 82, eerste lid, tweede alinea, van Verordening 1898/2005.

  • 2. De leverancier meldt ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde vaststelling tijdig aan Dienst Regelingen de locatie waar de voor de instelling bestemde boter is opgeslagen.

  • 3. Ingeval de leverancier de voor de instellingen bestemde boter verpakt in kleinverpakkingen, doet hij hiervan twee werkdagen van tevoren melding aan Dienst Regelingen.

HOOFDSTUK 5. PARTICULIERE OPSLAG VAN BOTER

Artikel 74

Zodra de Commissie van de Europese Gemeenschappen daartoe specifieke uitvoeringsregels heeft vastgesteld, kan Dienst Regelingen op aanvraag steun verlenen voor de particuliere opslag van boter. Hij doet zulks in overeenstemming met de op de particuliere opslag van boter van toepassing zijnde artikelen in Deel II, Titel I, Hoofdstuk I, Sectie III, van Verordening 1234/2007, in overeenstemming met Verordening 826/2008 en met inachtneming van de in de eerste volzin bedoelde specifieke uitvoeringsregels.

Artikel 75

Een aanvraag om de in artikel 74 bedoelde steun wordt ingediend bij Dienst Regelingen.

Artikel 76

  • 1. Op de verpakking van de boter worden de volgende gegevens vermeld:

    • a. het EG-erkenningsnummer van de fabriek;

    • b. de lidstaat van productie;

    • c. de datum van productie;

    • d. de datum van fysieke inslag in het vrieshuis;

    • e. het productiepartijnummer;

    • f. het opslagpartijnummer van het vrieshuis;

    • g. de vermelding ‘gezouten’, indien het gaat om gezouten boter als bedoeld in artikel 28, onder a, en onder ii), van Verordening 1234/2007, en

    • h. het nettogewicht.

  • 2. Het eerste lid, onderdelen d en f, is niet van toepassing mits de volgende voorwaarden in acht zijn genomen:

    • a. bij opslag wordt op de pallets of boxpallets, per partij en per pallet of boxpallet, op een duidelijk zichtbare plaats een label aangebracht waarop het opslagpartijnummer, het aantal verpakkingen op de pallet of boxpallet en de datum van fysieke inslag worden vermeld, en

    • b. het vrieshuis houdt een register bij waarin op de dag van inslag de in het vorige lid bedoelde gegevens worden opgenomen.

Artikel 77

Particuliere opslag van boter vindt plaats in vrieshuizen die:

  • a. een van een geldig ijkmerk voorziene weegschaal – met een gewichtsaanduiding tot op de tien gram nauwkeurig – beschikbaar hebben waarop een doos met een inhoud van 25 kilogram gewogen kan worden,

  • b. de boter in particuliere opslag duidelijk scheiden van andere voorraden, en

  • c. beschikken over een bemonsteringsruimte.

Artikel 78

  • 1. Het is niet toegestaan partijen boter in particuliere opslag zonder toestemming van Dienst Regelingen te verplaatsen naar een opslagruimte die niet via het eigen terrein bereikbaar is.

  • 2. Toestemming als bedoeld in het eerste lid wordt op aanvraag slechts verleend in geval van overmacht.

  • 3. Indien de verplaatsing reeds heeft plaatsgevonden en de aanvraag tot verplaatsing buiten de opslaglocatie niet wordt gehonoreerd, wordt de aanvraag door Diens Regelingen aangemerkt als een uitslagmelding en als een aanvraag tot vaststelling van de steun voor de betreffende partij of partijen.

Artikel 79

  • 1. Het vrieshuis kan Dienst Regelingen verzoeken om boter onder de in Bijlage 1 vermelde voorwaarden in stellingen op te mogen slaan die na de inslagcontrole door de AID-ambtenaar worden verzegeld.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ingediend bij Dienst Regelingen.

Artikel 80

De op de inslagopgave, bedoeld in artikel 82, eerste lid, vermelde opslagpartijen boter kunnen slechts bestaan uit boter die in dezelfde fabriek is geproduceerd.

Artikel 81

De opslagpartijen die reeds vóór de bij de dan geldende Europese verordeningen vastgelegde begindatum zijn ingeslagen en onder de werking van dit hoofdstuk worden gebracht, worden door het vrieshuis tevens geregistreerd als zijnde ingeslagen met ingang van die begindatum.

Artikel 82

  • 1. Degene die boter in het kader van dit hoofdstuk opslaat, verstrekt aan Dienst Regelingen binnen uiterlijk achtentwintig dagen gerekend vanaf de productiedatum een opgave van de ingeslagen hoeveelheden. Deze opgave geschiedt schriftelijk of per telefax door gebruikmaking van een bij Dienst Regelingen op te vragen formulier.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde inslagopgave is tevens de aanvraag tot sluiting van een contract in het kader van dit hoofdstuk.

Artikel 83

  • 1. Het vrieshuis maakt een inslagbewijs op van de ingeslagen partijen. De contractant ontvangt hiervan een exemplaar.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde inslagbewijs bevat in ieder geval de navolgende gegevens:

    • a. de inslagdatum;

    • b. het opslagpartijnummer;

    • c. het EG-erkenningsnummer;

    • d. het productiepartijnummer of in voorkomend geval de productiepartijnummers;

    • e. de productiedatum of in voorkomend geval de productiedata;

    • f. of het gezouten dan wel ongezouten boter betreft;

    • g. het aantal verpakkingseenheden;

    • h. de hoeveelheid in kilogrammen, en

    • i. het adres van de locatie waar de boter fysiek ligt opgeslagen.

  • 3. In voorkomend geval wordt de hoeveelheid per productiepartijnummer en productiedatum gespecificeerd.

Artikel 84

De uitslag bedraagt ten minste 1.000 kilogram per opslagpartij met dien verstande dat wanneer van een opslagpartij minder dan 1.000 kilogram in opslag is, de uitslag van de totale resterende hoeveelheid in een keer is toegestaan.

Artikel 85

  • 1. De kennisgeving bedoeld in artikel 29 van Verordening 826/2008 vindt plaats ten minste twee werkdagen vóór 10:00 uur voor het einde van de maximale opslagperiode, of vóór aanvang van de uitslag wanneer de boter wordt uitgeslagen voordat de maximale contractuele opslagperiode is verstreken.

  • 2. Voor de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van een bij Dienst Regelingen op te vragen formulier.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt tevens aangemerkt als aanvraag om betaling van steun als bedoeld in artikel 30 van Verordening 826/2008.

  • 4. Ook de uitslag van partijen boter waarvoor geen steun kan worden verleend, wordt aan Dienst Regelingen gemeld.

Artikel 86

Zo spoedig mogelijk na de uitslag zendt het vrieshuis bevestiging van de uitslag aan Dienst Regelingen.

Artikel 87

  • 1. Dienst Regelingen is bevoegd tot verlening van een voorschot op grond van het bepaalde in artikel 31 van Verordening 826/2008.

  • 2. De contractant dient een verzoek om een voorschot in bij Dienst Regelingen conform een bij Dienst Regelingen op te vragen formulier.

  • 3. Het voorschot wordt berekend over alle opslagpartijen waarvan de contractuele opslag in één kalendermaand aanvangt.

HOOFDSTUK 6. PARTICULIERE OPSLAG VARKENSVLEES EN RUNDVLEES

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 88
  • 1. In dit hoofdstuk wordt onder contractant verstaan: degene die met Dienst Regelingen een contract voor particuliere opslag van varkensvlees of rundvlees sluit.

  • 2. In afwijking van artikel 1, onderdeel p, wordt in dit hoofdstuk verstaan onder particuliere opslag: het tijdelijk door de contractant voor eigen rekening en risico opslaan van varkensvlees of rundvlees.

Artikel 89

Zodra de Commissie van de Europese Gemeenschappen daartoe specifieke uitvoeringsregels heeft vastgesteld, kan Dienst Regelingen op aanvraag steun verlenen voor de particuliere opslag van rundvlees en varkensvlees. Dienst Regelingen doet zulks in overeenstemming met de op de particuliere opslag van varkensvlees en rundvlees van toepassing zijnde artikelen in Deel II, Titel I, Hoofdstuk I, Sectie III, van Verordening 1234/2007, in overeenstemming met Verordening 826/2008 en met inachtneming van de in de eerste volzin bedoelde specifieke uitvoeringsregels.

Artikel 90

De aanvraag bedoeld in artikel 89 wordt ingediend conform een daartoe bij Dienst Regelingen op te vragen formulier.

Artikel 91
  • 1. Dienst Regelingen is bevoegd tot verlening van een voorschot op grond van het bepaalde in artikel 31 van Verordening 826/2008.

  • 2. De contractant dient een verzoek om een voorschot in bij Dienst Regelingen conform een bij Dienst Regelingen op te vragen formulier.

Paragraaf 2. Uitbening van rundvlees

Artikel 92

Indien in het kader van de particuliere opslag van rundvlees uitbening of versnijding plaatsvindt, worden de volgende voorschriften in acht genomen:

  • a. het uitbenen, versnijden en verpakken van het rundvlees vindt plaats in een uitsnijderij die is erkend op grond van Verordening (EG) Nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU L 226);

  • b. het bedrijf moet op de locatie waar wordt uitgebeend, versneden en verpakt beschikken over geijkte weegschalen met een afdrukeenheid en afleeseenheid van ten hoogste 100 gram ten behoeve van de afzonderlijke weging van voorvoeten en achtervoeten en dozen met uitgebeend rundvlees;

  • c. ten behoeve van de toetsing van een juiste gewichtsvaststelling beschikt de uitsnijderij over van een geldig ijkmerk voorziene toetsgewichten van ten minste 5 kilogram en ten hoogste 25 kilogram, elk voor een totaal gewicht van ten minste 100 kilogram;d. per uit te benen of te versnijden partij rundvlees worden door de uitsnijderij dagelijks bijgewerkte paklijsten opgemaakt volgens een bij Dienst Regelingen op te vragen formulier;

  • e. de werkzaamheden van het uitbenen en verpakken vinden plaats op werkdagen tussen 07.00 uur en 17.00 uur en uitsluitend onder toezicht van een ambtenaar van de AID;

  • f. de ruimte waar wordt uitgebeend en uitgesneden is afsluitbaar;

  • g. het bedrijf waar de uitsnijderij zich bevindt, beschikt over een deugdelijke kantoorruimte voor de ambtenaar van de AID;

  • h. tijdens het uitbenen en verpakken van het betrokken vlees mag in de uitsnijruimte waar wordt uitgebeend geen ander rundvlees aanwezig zijn dan het rundvlees waarop deze regeling van toepassing is.

Paragraaf 3. Inslag en opslag van varkensvlees en rundvlees

Artikel 93
  • 1. De inslag vindt onder toezicht van de AID plaats op werkdagen tussen 07.00 uur en 18.00 uur.

  • 2. Op verzoek van de contractant kan Dienst Regelingen in uitzonderlijke situaties besluiten dat van het eerste lid mag worden afgeweken. De contractant voert hiertoe al het nodige aan waaruit de bijzonderheid van de situatie blijkt.

Artikel 94

De contractant meldt de dag, het tijdstip en de plaats van inslag, en, in voorkomend geval, de plaats van de uitbening of versnijding, ten minste 2 werkdagen van tevoren uiterlijk om 10.00 uur schriftelijk aan Dienst Regelingen. Deze melding gebeurt conform een bij Dienst Regelingen op te vragen formulier.

Artikel 95
  • 1. Iedere voor de particuliere opslag aangeboden partij rundvlees gaat vergezeld van een door of namens de contractant opgesteld overzicht conform een bij Dienst Regelingen op te vragen formulier.

  • 2. Ingeval het in het eerste lid bedoelde formulier betrekking heeft op buitenlandse runderen legt de contractant de volgende documenten over:

    • a. een overzicht uit de slachthuisadministratie waarop is vermeld:

      • de naam, het adres en het EEG-nummer van het slachthuis;

      • de slachtnummers en de bijbehorende identificatienummers;

      • de slachtdatum;

      • de naam en de handtekening van de vertegenwoordiger van het slachthuis.

    • b. een kopie van het runderpaspoort, zoals bedoeld in Verordening (EG) Nr. 911/2004 van de Commissie van 29 april 2004 ter uitvoering van Verordening 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft oormerken, paspoorten en bedrijfsregisters (PbEU L 163).

Artikel 96

De totale hoeveelheid varkensvlees en rundvlees waarvoor een contract is afgesloten, wordt in één vrieshuis opgeslagen.

Artikel 97
  • 1. Het vrieshuis maakt direct na weging van het varkensvlees en rundvlees per contract een inslagbewijs op van de ingeslagen hoeveelheden. De contractant ontvangt hiervan een exemplaar.

  • 2. Het inslagbewijs bevat in ieder geval de navolgende gegevens:

    • a. de naam en het adres van de contractant;

    • b. het contractnummer;

    • c. de inslagdatum;

    • d. het partijnummer en per partijnummer:

      • de benaming van het product;

      • de aard van de verpakking;

      • het brutogewicht van het product;

      • het nettogewicht van het product, en

      • het aantal dozen, deelstukken en halve geslachte dieren ingeval van varkensvlees en het aantal dozen, halve geslachte dieren, voeten en deelstukken vlees met been ingeval van rundvlees.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde inslagbewijs wordt aangemerkt als een document in de zin van artikel 22 van Verordening 826/2008.

Artikel 98

Het vrieshuis legt in zijn administratie het gewicht van de van de uitsnijderij afkomstige uitgebeende of versneden producten rundvlees vast zoals die in de controlelijst/verzendlijst door de controlerend AID-ambtenaar in de uitsnijderij zijn opgenomen.

Artikel 99

De contractant toont, op eerste verzoek van de controlerend ambtenaar van de AID, door middel van documenten aan dat het voor particuliere opslag bestemde varkensvlees voldoet aan de 10-dagen termijn bedoeld in Bijlage I, onder I. Vlees, onder c, van Verordening 826/2008.

Artikel 100

De contractant verstrekt aan Dienst Regelingen per contract een inslagopgave van alle ingeslagen partijen varkensvlees en rundvlees. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een bij Dienst Regelingen op te vragen document.

Artikel 101
  • 1. Op iedere invrieseenheid van varkensvlees en rundvlees wordt een label aangebracht waarop in ieder geval de volgende gegevens worden vermeld:

    • a. de naam van de contractant;

    • b. het contractnummer;

    • c. het partijnummer;

    • d. het nettogewicht van het product;

    • e. het brutogewicht van het product, en

    • f. de tarra van de productverpakking.

  • 2. Op iedere opslageenheid van varkensvlees en rundvlees wordt een label aangebracht waarop in ieder geval de volgende gegevens worden vermeld:

    • a. het contractnummer;

    • b. de benaming van het product;

    • c. de tarra van de opslageenheid;

    • d. het nummer van de opslageenheid;

    • e. het partijnummer of de partijnummers en per partijnummer:

      • de inslagdatum;

      • in voorkomend geval, het aantal dozen;

      • het nettogewicht van het product per opslageenheid, en

      • de tarra van de productverpakking.

  • 3. Indien op enig moment gebruik wordt gemaakt van dozen voor de verpakking van varkensvlees, dan wordt op iedere doos op een etiket in ieder geval de volgende gegevens vermeld:

    • a. het contractnummer;

    • b. de benaming van het product;

    • c. het partijnummer;

    • d. de tarra, en

    • e. het nettogewicht.

  • 4. Indien op enig moment gebruik wordt gemaakt van dozen voor de verpakking van rundvlees, dan wordt op iedere doos naast de in het derde lid bedoelde gegevens tevens vermeld:

    • a. het erkenningnummer van de uitsnijderij;

    • b. het aantal delen per doos, en

    • c. het volgnummer.

Artikel 102

Van de in artikel 22, derde lid, van Verordening 826/2008 bedoelde voorraadboekhouding maken eveneens de aan die voorraadboekhouding ten grondslag liggende brondocumenten deel uit.

Artikel 103

Het vrieshuis kan Dienst Regelingen verzoeken om varkensvlees en rundvlees onder de in Bijlage 2 vermelde voorwaarden in stellingen op te mogen slaan die na de inslagcontrole door de AID-ambtenaar worden verzegeld.

Artikel 104

Voor de inslag en opslag van varkensvlees en rundvlees komt uitsluitend een vrieshuis in aanmerking dat beschikt over:

  • a. een van een geldig ijkmerk voorziene weegschaal met een afleeseenheid op 1 kilogram nauwkeurig en waarop een opslageenheid als bedoeld in artikel 101, tweede lid, in zijn geheel kan worden gewogen, en

  • b. van een geldig ijkmerk voorziene toetsgewichten van 20 en 25 kilogram zodat in ieder geval 200 kilogram kan worden gemeten.

Artikel 105

Indien het varkensvlees of rundvlees op een andere plaats wordt ingevroren dan waar het wordt opgeslagen dan gelden de voorwaarden als opgenomen in Bijlage 3.

Paragraaf 4. Uitslag van varkensvlees en rundvlees

Artikel 106
  • 1. De kennisgeving bedoeld in artikel 29 van Verordening 826/2008 vindt plaats ten minste twee werkdagen vóór 10:00 uur voor het einde van de maximale opslagperiode, of vóór aanvang van de uitslag wanneer het varkensvlees of rundvlees wordt uitgeslagen voordat de maximale contractuele opslagperiode is verstreken.

  • 2. Voor de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van een bij Dienst Regelingen op te vragen formulier.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt tevens aangemerkt als aanvraag om betaling van steun als bedoeld in artikel 30 van Verordening 826/2008.

  • 4. Ook de uitslag van partijen varkensvlees en rundvlees waarvoor geen steun kan worden verleend, wordt aan Dienst Regelingen gemeld.

Paragraaf 5. Vervroegde uitslag van varkensvlees en rundvlees op grond van artikel 28, derde lid, van verordening 826/2008

Artikel 107
  • 1. De contractant vermeldt in vak 106 van het controle-exemplaar T5 en, in voorkomend geval, in de elektronische aangifte ten uitvoer, het contractnummer.

  • 2. In het geval dat op het controle-exemplaar T5 in vak 2 als afzender of exporteur een andere naam wordt ingevuld dan die van de contractant, dan vermeldt de aangever of de vertegenwoordiger van de aangever in vak 106 tevens de naam van de contractant.

Artikel 108

Als dag van uitslag als bedoeld in artikel 28, derde lid, van Verordening 826/2008 wordt aangemerkt de in de kennisgeving, bedoeld in artikel 106, gemelde dag van uitslag.

Artikel 109
  • 1. De contractant verstrekt uiterlijk de vrijdag volgende op de week van feitelijke uitslag aan Dienst Regelingen per afzonderlijk contract een uitslagopgave van de wekelijks uitgeslagen hoeveelheden. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van een bij Dienst Regelingen op te vragen formulier.

  • 2. De uitslagopgave wordt gevalideerd door het vrieshuis.

  • 3. De contractant stuurt een exemplaar van de uitslagopgave aan het Productschap Vee en Vlees.

HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN

Paragraaf 1. De commissie officiële nederlandse zuivelnoteringen

Artikel 110
  • 1. Er is een Commissie Officiële Nederlandse Zuivelnoteringen

  • 2. Deze commissie heeft tot taak éénmaal per week en voorts zo dikwijls als haar voorzitter zulks in verband met de marktontwikkeling nodig oordeelt, van de prijzen, waartegen melk- en zuivelproducten bij levering af fabriek worden verhandeld, een notering op te stellen en deze bekend te doen maken.

  • 3. De voorzitter van de commissie draagt er zorg voor dat de in het tweede lid bedoelde bekendmaking onverwijld plaatsvindt.

Artikel 111
  • 1. De commissie bestaat uit ten hoogste 12 leden, die door de minister worden benoemd voor een tijdsduur van 2 jaren. Zij zijn terstond weer benoembaar.

  • 2. De minister wijst uit de leden een voorzitter aan die geen belanghebbende is bij de voortbrenging van of de handel in melk en zuivelproducten.

  • 3. De minister voegt een secretaris aan deze commissie toe.

Artikel 112

De leden en de secretaris van de commissie zijn verplicht tot geheimhouding van de zaken- en bedrijfsgeheimen, welk hun als zodanig ter kennis zijn gekomen, en van alle aangelegenheden, waarvan zij het vertrouwelijk karakter moeten begrijpen.

Artikel 113

Ter vaststelling van de notering van de in artikel 116 genoemde producten baseert de commissie zich zoveel mogelijk op de prijzen welke op de dag van de notering voor de desbetreffende Nederlandse producten gangbaar zijn en zij houdt tevens rekening met de voor de komende week in redelijkheid te verwachten ontwikkeling. Ingeval voor een bepaald product van Nederlandse origine voor langere tijd niet of nauwelijks een gangbare prijs voorhanden is, kan – mits zulks duidelijk bij de bekendmaking wordt vermeld – een product van E.G.-origine worden genoteerd.

Artikel 114
  • 1. De voorzitter vraagt de commissie naar haar mening omtrent de prijzen van de producten en de te verwachten ontwikkeling.

  • 2. Vervolgens worden in overleg de noteringen opgesteld.

  • 3. Voor zover in overleg omtrent de noteringen geen overeenstemming kan worden bereikt, worden deze bij meerderheid van stemmen vastgesteld, waarbij ieder lid van de commissie gerechtigd is één stem uit te brengen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

Artikel 115

De noteringen worden schriftelijk vastgesteld en onmiddellijk daarna bekend gemaakt.

Artikel 116
  • 1. De noteringen hebben betrekking op de prijzen van de navolgende producten, in de soort, de hoedanigheid en de verpakking, als achter elk product aangegeven:

    • a. verse boter uit zure of zoete room, voorzien van het EG-erkenningsnummer van het productiebedrijf, verpakt in een karton met een inhoud van 25 kilogram;

    • b. vol melkpoeder dat volgens het verstuivingsprocedé is bereid;

    • c. mageremelkpoeder dat volgens het verstuivingsprocedé is bereid en voldoet aan de in de internationale handel erkende kwaliteitsstandaard ADPI extra grade;

    • d. mageremelkpoeder voor veevoederdoeleinden dat volgens het verstuivingsprocedé is bereid en voldoet aan de voor de kalvermelkindustrie geldende bepalingen, in bulk;

    • e. weipoeder dat volgens het verstuivingsprocedé is bereid, van gebruikelijke handelskwaliteit, in bulk.

  • 2. De noteringen worden uitgedrukt in euro’s per 100 kilogram netto, af fabriek, exclusief BTW. Indien de notering wordt vastgesteld voor een product van E.G.-origine dan wordt deze uitgedrukt in euro`s per 100 kilogram netto, franco, exclusief BTW.

Paragraaf 2. Overmacht

Artikel 117
  • 1. In het geval een van toepassing zijnde verordening als bedoeld in artikel 1 een beroep op overmacht mogelijk maakt in verband met het niet nakomen van verplichtingen of het niet voldoen aan gestelde voorwaarden, meldt de belanghebbende een geval van overmacht zo spoedig mogelijk schriftelijk aan Dienst Regelingen.

  • 2. De minister is bevoegd te beslissen of sprake is van overmacht.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, meldt de belanghebbende een geval van overmacht als bedoeld in artikel 9 van Verordening 2799/1999, voor zover het de verwerking van mageremelkpoeder of ondermelk tot mengvoeder betreft, aan het HPA waarvan de voorzitter ter zake bevoegd is te beslissen.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, meldt de belanghebbende een geval van overmacht als bedoeld in artikel 9 van Verordening 2799/1999, voor zover het de denaturatie van mageremelkpoeder betreft en als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van Verordening 2921/90, aan het PZ waarvan de voorzitter ter zake bevoegd is te beslissen.

Paragraaf 3. Slotbepalingen en wijziging Regeling glb-inkomenssteun 2006

Artikel 118

De Regeling interventie melk en zuivelproducten wordt ingetrokken.

Artikel 119

De Regeling GLB-inkomenssteun 20061 wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel b van artikel 6 komt te luiden:

  • b. de geldende bepalingen ingevolge Verordening PA erosiebestrijding Zuid-Limburg 2008 en Verordening PT erosiebestrijding Zuid-Limburg 2009;

B

In Bijlage 1 komt punt 37 te luiden:

  • 37. De artikelen 2aa, 2b, eerste lid, onderdeel b en d, en tweede lid, 3, 4a, eerste lid, tweede lid, onderdelen c en d. derde lid, 5, zesde en zevende lid, 9, eerste lid, 10, 11, tweede lid, 12, 13, 15 en 16 van het Varkensbesluit.

C

In punt 39 van Bijlage 1 vervalt de zinsnede ‘, in samenhang met artikel 3, negende lid, van Richtlijn 91/630/EEG’.

Artikel 120

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling interventie.

Artikel 121

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Den Haag, 4 december 2008

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

BIJLAGE 1 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 79

Voorwaarden voor de opslag van boter in verzegelde stellingen

  • 1. De pallets met boter worden zodanig in stellingen opgeslagen dat na het aanbrengen van het nylonkoord de pallets niet uit de stelling gehaald kunnen worden zonder dat het koord losgemaakt wordt.

  • 2. Het aanbrengen van het koord en het verzegelen vinden tijdens de inslagcontrole plaats. Tijdens deze inslagcontrole dient de boter bereikbaar en controleerbaar te zijn of te worden gemaakt.

  • 3. Het koord wordt door het vrieshuis onder toezicht van de AID-ambtenaar aangebracht, en de uiteinden worden zodanig samengeknoopt dat daar het zegel – t.b.v. de verzegeling – door de AID-ambtenaar kan worden bevestigd.

  • 4. De verzegelde stelling wordt per opslagpartij voorzien van een kaart waarop de navolgende gegevens worden vermeld:

    • stellingnummer;

    • opslagpartijnummer(s);

    • aantal dozen per opslagpartij;

    • datum van inslag;

    • datum inslagcontrole, naam en handtekening en stempel van de AID-ambtenaar;

    • datum opslagcontrole(s), naam en handtekening en stempel van de AID-ambtenaar.

  • 5. Het vrieshuis draagt zorg voor het nylonkoord en voor de onder punt 4. bedoelde kaarten.

  • 6. De AID-ambtenaar behoudt zich het recht voor om ongeacht de verzegeling toch een of meerdere partijen aan een nadere controle te onderwerpen. Dit betekent dat de opslagpartijen dan controleerbaar gemaakt moeten worden.

  • 7. Wanneer bij controle blijkt dat de verzegeling is verbroken zullen de desbetreffende opslagpartijen boter aan een intensieve controle worden onderworpen.

  • 8. Vóór uitslag vindt er een eindcontrole plaats en tijdens deze controle verbreekt de AID-ambtenaar het zegel.

  • 9. Uitsluitend wanneer de uitslag tijdig is aangemeld en de desbetreffende opslagpartij(en) niet aan een eindcontrole wordt (worden) onderworpen mag het vrieshuis het zegel op de aangemelde dag van uitslag verbreken.

    In dat geval wordt op de in punt 4 genoemde kaart door de medewerker van het vrieshuis vermeld:

    • ‘verzegeling verbroken’;

    • datum en uur van ontzegelen;

    • naam en handtekening.

    Wanneer na de uitslag van de desbetreffende aangemelde (deel)-hoeveelheid van de partij zich nog boter in de desbetreffende stelling bevindt zal deze bij een volgende controle door de AID-ambtenaar aan een intensieve controle worden onderworpen.

  • 10. Indien een contractant bezwaar heeft tegen opslag in stellingen, dient dit bezwaar vóór de opslag bij zowel de vrieshuishouder als bij Dienst Regelingen schriftelijk kenbaar te worden gemaakt.

BIJLAGE 2 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 103

Voorwaarden voor de opslag van varkensvlees of rundvlees in verzegelde stellingen

  • 1. De opslageenheden met vlees worden zodanig in stellingen opgeslagen dat na het aanbrengen van het nylonkoord de opslageenheden niet uit de stelling gehaald kunnen worden zonder het koord los te maken.

  • 2. Het aanbrengen van het koord en het verzegelen vinden plaats tijdens de inslagfiatteringscontrole. Deze controle vindt plaats nadat de inslag van het desbetreffende contract is voltooid. Tijdens deze inslagfiatteringscontrole is het vlees bereikbaar en controleerbaar of kan het gemakkelijk bereikbaar en controleerbaar worden gemaakt.

  • 3. Het koord wordt door het vrieshuis onder toezicht van de controlerend AID-ambtenaar aangebracht, en de uiteinden worden zodanig samengeknoopt dat de AID-ambtenaar daar het zegel – ten behoeve van de verzegeling – kan bevestigen.

  • 4. De verzegelde stelling wordt per partij voorzien van een kaart waarop de navolgende gegevens worden vermeld:

    • stellingnummer;

    • naam product;

    • contractnummer;

    • naam contractant;

    • inslagdatum;

    • partijnummer;

    • aantal dozen/stuks;

    • aantal kilogrammen;

    • datum inslagfiatteringscontrole, naam, handtekening en stempel controlerende AID-ambtenaar;

    • datum/data controle aanwezigheid, naam, handtekening en stempel controlerende AID-ambtenaar.

  • 5. Het vrieshuis zorgt voor het nylonkoord en voor de onder punt 4 bedoelde kaarten.

  • 6. De AID kan ongeacht de verzegeling één of meer partijen aan een nadere controle onderwerpen. In dat geval maakt het vrieshuis de partijen controleerbaar.

  • 7. Wanneer bij controle blijkt dat de verzegeling is verbroken worden de desbetreffende partijen aan een intensieve controle onderworpen.

  • 8. Vóór de uitslag vindt er een eindcontrole plaats en tijdens deze controle verbreekt de AID-ambtenaar het zegel.

  • 9. Uitsluitend wanneer de uitslag tijdig is aangemeld en de desbetreffende partij(en) niet aan een eindcontrole wordt (worden) onderworpen mag het vrieshuis het zegel op de aangemelde dag van uitslag zelf verbreken.

    In dat geval wordt op de in punt 4 genoemde kaart door de medewerker van het vrieshuis vermeld:

    • ‘verzegeling verbroken’;

    • datum en uur van ontzegelen;

    • naam en handtekening.

      Wanneer na de uitslag van de desbetreffende aangemelde (deel)-hoeveelheid van de partij zich nog vlees in de desbetreffende stelling bevindt, zal deze bij een volgende controle door de AID-ambtenaar aan een intensieve controle worden onderworpen.

  • 10. Indien een contractant bezwaar heeft tegen opslag in stellingen, dient dit bezwaar vóór de opslag aan zowel de vrieshuishouder als aan Dienst Regelingen schriftelijk kenbaar te worden gemaakt.

BIJLAGE 3 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 105

Voorwaarden invriezen van rundvlees en varkensvlees op andere plaats dan plaats van opslag

Voor partijen vlees, die buiten de plaats van definitieve opslag worden ingevroren, gelden de volgende voorwaarden.

  • 1. Onmiddellijk na de weging wordt met betrekking tot de ingeslagen hoeveelheden door het vrieshuis een inslagbewijs opgemaakt. Dit inslagbewijs bevat ten minste de gegevens zoals vermeld in artikel 97, tweede lid.

  • 2. Alvorens Dienst Regelingen kan overgaan tot het in behandeling nemen van een aanmelding voor verplaatsing moet Dienst Regelingen in het bezit zijn van de inslagopgave, zoals vermeld in artikel 100.

  • 3. Na het invriezen wordt het vlees, in afwachting van het verplaatsen naar een ander vrieshuis per contract afzonderlijk en duidelijk gescheiden van andere voorraden, opgeslagen.

    Elke opslageenheid is voorzien van een kaart, waarop duidelijk leesbaar de gegevens zijn vermeld, bedoeld in artikel 101, tweede lid.

  • 4. De dag, het tijdstip en de naam en plaats van het vrieshuis, alsmede het contractnummer en de hoeveelheid vlees dat zal worden overgebracht, wordt ten minste 2 werkdagen tevoren uiterlijk om 10.00 uur schriftelijk aan Dienst Regelingen gemeld. De totale hoeveelheid van een contract wordt op dezelfde dag verplaatst.

  • 5. Uitsluitend de gehele hoeveelheid vlees waarvoor een contract is gesloten kan worden verplaatst, met dien verstande dat de overbrenging naar het vrieshuis van opslag binnen de voor varkensvlees en rundvlees geldende inslagtermijn moet hebben plaatsgevonden.

  • 6. Het transport gaat vergezeld van een afschrift of fotokopie van het onder punt 1 genoemd inslagbewijs. Bij de inslag in het vrieshuis van definitieve opslag, wordt dit document aan de AID-ambtenaar, ten behoeve van de controle, overgelegd.

  • 7. Het nieuwe vrieshuis bewaart de onder punt 6 bedoelde inslagbewijzen, tezamen met de inslagbewijzen die door het nieuwe vrieshuis zijn opgemaakt, en legt deze op verzoek van de controlerend AID-ambtenaar tijdens de opslagcontrole aan hem over.

  • 8. De contractant verstrekt van de inslag in het definitieve vrieshuis aan Dienst Regelingen een inslagopgave zoals bedoeld in artikel 100. Op de inslagopgave vermeldt de contractant tevens: ‘verplaatsing’.

    Deze inslagopgave is uiterlijk één maand na de inslag in het definitieve vrieshuis in het bezit van Dienst Regelingen.

  • 9. De opslagperiode gaat in op de dag volgend op de dag van inslag in het definitieve vrieshuis van opslag.

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In Deel II, Titel I, Hoofdstuk I en Hoofdstuk IV, sectie III van Verordening (EG) Nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007, houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten (hierna: Verordening 1234/2007), worden regels gesteld met betrekking tot onder andere de interventieregelingen. Hieronder moet worden verstaan de regeling van openbare opslag, particuliere opslag en bijzondere afzetmaatregelen (hierna ook wel ‘bijzondere steun’ genoemd).

De openbare en particuliere opslag zijn instrumenten om de markt te beïnvloeden. Het komt er bij deze instrumenten op neer dat landbouwproducten tijdelijk worden opgeslagen, en zodoende dus tijdelijk uit de markt worden gehaald, waardoor een lager aanbod op de markt ontstaat. Met deze maatregelen wordt beoogd de marktprijs te ondersteunen.

Bij openbare opslag koopt de lidstaat het product tegen een bepaalde gegarandeerde prijs aan en slaat hij het product op. Bij particuliere opslag slaat de producent het product zelf op en ontvangt daarvoor een vergoeding.

Onder bijzondere steun worden die maatregelen verstaan die erop zijn gericht de afzet van producten te bevorderen. Een voorbeeld is de steun voor de verwerking van mageremelkpoeder en ondermelk tot mengvoeders en de denaturatie van mageremelkpoeder. Bij het proces van denaturatie wordt mageremelkpoeder ongeschikt gemaakt voor menselijke consumptie.

In verscheidende, in artikel 1 van deze regeling nader genoemde verordeningen heeft de Europese Commissie uitvoeringsregels gesteld met betrekking tot de openbare opslag, particuliere opslag en bijzondere steun.

2. Nationale regeling

Op 13 juli 2007 werd de Regeling interventie melk en zuivelproducten gepubliceerd, hierna te noemen: de RIMZ. De RIMZ vormt de nationaalrechtelijke uitwerking van de Europese verordeningen op het gebied van openbare opslag, particuliere opslag en enkele bijzondere afzetmaatregelen met betrekking tot de zuivelsector. In artikel 1 van de RIMZ staan deze verordeningen genoemd en worden tevens definities gegevens van begrippen als interventie, openbare opslag en particuliere opslag.

Er bestaat aanleiding de RIMZ te herzien. Daarbij bestaat de keuze tussen het wijzigen van de RIMZ danwel het intrekken ervan en vervangen door een nieuwe. Gelet op het grote aantal wijzigingen is voor het laatste gekozen: de RIMZ wordt dus ingetrokken en vervangen door een nieuwe, de Regeling interventie.

De aanleiding om de RIMZ te herzien is tweeledig: enerzijds heeft sinds de inwerkingtreding ervan een aantal wijzigingen plaatsgevonden in de relevante Europese verordeningen, anderzijds wordt de regeling uitgebreid met de regeling van de particuliere opslag voor varkensvlees en rundvlees.

Alle relevante regelgeving met betrekking tot deze onderwerpen is nu in één regeling neergelegd en in overeenstemming gebracht met de huidige Europese juridische kaders.

De bestaande uitvoeringspraktijk is overigens zoveel mogelijk in acht genomen. De bedoeling van deze nieuwe regeling is niet geweest hierin wezenlijke veranderingen door te voeren.

3. Implementatie van gewijzigde Europese verordeningen

Aan de gewijzigde Europese kaders liggen drie wetgevingsoperaties ten grondslag. Ten eerste het zogenoemde ‘Minipakket Zuivel’, ten tweede nieuwe uitvoeringsregelgeving op grond van Verordening 1234/2007 en ten slotte de zogenoemde ‘Health Check’.

3a. Minipakket Zuivel

Bij de Europese Commissie en het zuivelbedrijfsleven leefde al enige tijd de wens om het Europese zuivelbeleid op een aantal punten bij te stellen. De Europese Commissie heeft deze wensen, verzameld in een pakket voorstellen, aan de Raad van ministers van Landbouw van de Europese Unie aangeboden. Dit pakket werd ook wel het Minipakket Zuivel genoemd. De Raad heeft op 26 september 2007 Verordening (EG) Nr. 1152/2007 tot wijziging van Verordening 1255/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de markt in de sector melk en zuivelproducten goedgekeurd. De Europese Commissie heeft, ter verdere uitwerking hiervan, nog een tweetal verordeningen vastgesteld, te weten:

  • 1. Verordening 105/2008

    Deze verordening is in de plaats gekomen van Verordening (EG) Nr. 2771/1999 van de Commissie van 16 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room (PbEU L 333). Verordening (EG) Nr. 2771/1999 is hiermee ingetrokken.

  • 2. Verordening 1546/2007 tot wijziging van Verordening 1898/2005

    Deze verordening wijzigt de uitvoeringsregels betreffende de maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat op de markt van de Gemeenschap.

Genoemde verordeningen leiden tot een vereenvoudiging van het interventiesysteem voor zuivel.

De belangrijkste onderdelen van deze vereenvoudigingen zijn de volgende:

  • A) Afschaffen van het ‘prijstrigger mechanisme’ voor interventieboter.

    In het thans herziene systeem kon de interventie voor boter in de periode maart tot en met augustus in een lidstaat geopend of gesloten zijn, afhankelijk van het marktprijsniveau van boter in die lidstaat. Dit zogenoemde ‘prijstrigger mechanisme’ is administratief omslachtig gebleken en heeft zijn praktische waarde verloren omdat wekelijks in iedere lidstaat de marktprijs van boter moest worden genoteerd en iedere lidstaat een eigen wijze van noteren had. De boterprijzen liepen mede daardoor sterk uiteen tussen de lidstaten.

    Ongewijzigd blijft dat in de genoemde periode boter ter interventie kan worden aangeboden tot een maximum van 30.000 ton tegen 90% van de bruto referentieprijs en – zodra de grens van 30.000 ton is bereikt – boter ter interventie kan worden aangeboden door middel van een permanente inschrijvingsprocedure.

  • B) Afschaffen van de nationale kwaliteitsklassen voor boter.

    Verwijzingen in de Europese wetgeving naar nationale kwaliteitsklassen voor boter stammen nog uit de tijd dat er geen communautaire kwaliteitseisen voor boter waren. In de loop der jaren zijn deze eisen opgesteld en in de nationale interventie- en steunregelingen opgenomen. Momenteel zijn er, na de toetreding van de nieuwe lidstaten, 27 verschillende nationale kwaliteitsklassen te controleren. Daarom is besloten om voortaan in plaats van de nationale kwaliteitseisen, communautaire eisen voor met restitutie uit te voeren boter te hanteren. Voor Nederland betekent dit dat de klasse ‘Extra Kwaliteit’, waarvan de specificaties in de Landbouwkwaliteitsregeling boter1 waren neergelegd, voor boter niet langer als voorwaarde geldt om deel te nemen aan een interventieregeling. De artikelen in de RIMZ die verband hielden met de nationale kwaliteitsklasse zijn in deze Regeling interventie derhalve niet langer nodig.

  • C) Afschaffen van steun voor particuliere opslag van room.

    In de praktijk wordt, in tegenstelling tot de steun voor de particuliere opslag van boter en kaas, van dit instrument geen gebruik gemaakt. Omdat deze regeling derhalve achterhaald is bevonden, heeft de Europese Commissie besloten om tot afschaffing over te gaan.

De Regeling interventie is, ten opzichte van de RIMZ, op deze onderdelen aangepast. In deze nieuwe regeling wordt dus niet langer verwezen naar Verordening (EG) Nr. 2771/1999 maar naar de geldende verordening 105/2008. Tevens worden in Hoofdstuk 5 van de Regeling interventie betreffende de particuliere opslag geen verwijzingen meer gemaakt die verband houden met de particuliere opslag van room.

3b. Uitvoeringsregelgeving op grond van Verordening 1234/2007

In Verordening 1234/2007 zijn de regels vervat die voorheen in 21 verschillende gemeenschappelijke marktordeningen (GMO) van agrarische producten waren neergelegd. De meeste van deze verordeningen waren opgezet volgens dezelfde structuur en hadden talrijke bepalingen gemeen. Dit is met name het geval voor de regels inzake handel met derde landen en de algemene bepalingen, maar in zekere mate ook voor de regels inzake de interne markt, zoals interventiemaatregelen. Voorts bevatten de verordeningen vaak uiteenlopende oplossingen voor identieke of vergelijkbare problemen.

Het lag voor de hand deze 21 verordeningen integraal te herzien. Het resultaat hiervan is dus (één) Verordening 1234/2007, ook wel de Integrale GMO-verordening genoemd.

Deze horizontale aanpak is door de Europese Commissie voortgezet bij het opstellen van uitvoeringsregels over de particuliere opslag. Dit is gebeurd bij Verordening 826/2008. Deze verordening schrapt tevens Hoofdstuk III van eerdergenoemde Verordening 105/2008 dat gaat over particuliere opslag van zuivelproducten. In hoofdstuk 5 wordt derhalve, waar nodig, naar deze verordening verwezen.

3c. Wijzigingen in verband met de Health Check.

In het kader van de Health Check heeft de Raad van Ministers besloten tot afschaffing van de Bakkersboterregeling (Hoofdstuk II van Verordening 1898/2005) en de zogenaamde Bak- en braadboterregeling (Hoofdstuk III van Verordening 1898/2005). Beide regelingen zijn ooit in het leven geroepen ter bevordering van de afzet van boter. Nu er geen interventievoorraden meer bestaan, is de noodzaak aan deze regelingen komen te ontvallen. In de RIMZ werd nog een groot aantal artikelen aan deze afzetmaatregelen gewijd (hoofdstuk 3, paragraaf 1 respectievelijk hoofdstuk 4, paragraaf 1). Vanzelfsprekend komen deze paragrafen niet meer terug in deze Regeling interventie.

4. De regeling van de particuliere opslag voor varkensvlees en rundvlees

Net als voor de sector melk en zuivelproducten bestond voor de sectoren varkensvlees en rundvlees een afzonderlijke gemeenschappelijke marktordening: voor de sector varkensvlees was dit Verordening (EEG) Nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke marktordening der markten in de sector varkensvlees (PB L 282 van 1 november 1975) en voor de sector rundvlees was dit Verordening (EG) Nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees.

Met de komst van de eerder gememoreerde Integrale GMO-verordening (Verordening 1234/2007) konden deze regels worden ingetrokken. Ingevolge artikel 201 van Verordening 1234/2007 is dit met ingang van 1 juli 2008 gebeurd.

Op grond van artikel 6 van Verordening 1234/2007 bestaat ook voor varkensvlees en rundvlees het instrument van de particuliere opslag. De Europese Commissie stelt door middel van een specifieke verordening de dag vast vanaf wanneer aanvragen kunnen worden ingediend voor steun voor de particuliere opslag. Voor de sector varkensvlees is dit laatstelijk nog gebeurd (Verordening (EG) Nr. 1267/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de toekenning van steun voor de particuliere opslag in de sector varkensvlees (PbEU L 283)), zij het toen nog gebaseerd op Verordening 2759/75 en Verordening 3444/90.

Dit Europeesrechtelijk kader is in Nederland uitgewerkt in de door de minister uitgevaardigde Mededeling 1/2007. Mededelingen zijn aan de sector gerichte uitvoeringsinstructies die elementen van regelgeving, beleidsregels en voorlichting bevatten.

In de toelichting bij de RIMZ is al uitgelegd dat er redenen bestaan het gebruik van de Mededelingen te heroverwegen en de nationale implementatie van Europees recht op het gebied van interventie in een ministeriële regeling te beleggen. Voor de sector melk en zuivelproducten is dit met de invoering van de RIMZ gebeurd. Met deze nieuwe Regeling interventie vindt dit nu ook plaats voor de varkensvlees- en rundvleessector.

Op dit moment is er geen indicatie dat de particuliere opslag van rundvlees op korte termijn wordt opengesteld. Er bestaat echter geen beletsel om reeds ook voor deze sector het nationale uitvoeringskader in deze regeling neer te leggen.

Voor het toevoegen van de regeling van particuliere opslag van varkensvlees en rundvlees aan de Regeling interventie is gekozen vanwege het feit dat het ook hier interventiemaatregelen betreft. Het is de bedoeling één nationaalrechtelijk kader voor interventie te scheppen. Alle op interventie betrekking hebben regels zijn dan altijd in één regeling terug te vinden. Mocht in de toekomst blijken dat ook voor andere agrarische producten interventieregels nodig zijn, dan zullen die regels ook aan de Regeling interventie worden toegevoegd.

5. Opzet en structuur van de regeling

Voor wat betreft de structuur is deze Regeling interventie ten opzichte van de RIMZ slechts op één onderdeel gewijzigd. Er is namelijk een nieuw hoofdstuk toegevoegd die specifieke regels vastlegt over de particuliere opslag van varkensvlees en rundvlees (Hoofdstuk 6).

Veel van het op interventie betrekking hebbende recht vloeit rechtstreeks voort uit de relevante Europese verordeningen. Deze vaak gedetailleerde voorschriften hebben bijvoorbeeld betrekking op de wijze waarop en frequentie waarmee controles moeten plaatsvinden. Maar de voorschriften kunnen ook bepalen wanneer een offerte geldig is of aan welke voorwaarden een bedrijf moet voldoen om te worden erkend. Europese jurisprudentie verhindert dat deze bepalingen in nationale regelingen worden overgenomen. Om deze reden bevat deze regeling slechts bepalingen over die onderwerpen ten aanzien waarvan in de Europese verordeningen ruimte aan de lidstaten is geboden om nadere regels te stellen dan wel over onderwerpen ten aanzien waarvan op grond van die Europese verordeningen nationale regelgeving noodzakelijk is, zoals bijvoorbeeld het aanwijzen van bevoegde instanties. Voor een volledig beeld van het op interventie van toepassing zijnde recht moeten derhalve tevens de relevante verordeningen worden geraadpleegd.

6. Keuze voor bevoegde autoriteiten

In de paragrafen 2 en 3 van Hoofdstuk 1 van deze regeling is een aantal artikelen gewijd aan de toewijzing van bevoegdheden in het kader van de uitvoering van deze regeling. In de verschillende van toepassing zijnde Europese verordeningen wordt in dit kader veelal gesproken over ‘bevoegde instantie’, ‘de bevoegde autoriteit’ of ‘het interventiebureau’.

In deze regeling wordt hieraan uitvoering gegeven door Dienst Regelingen aan te wijzen (artikel 2, eerste lid). Dienst Regelingen is op het gebied van interventie momenteel al de instantie die de meeste taken uitvoert. Zo is Dienst Regelingen de instantie waar aanvragen, offertes of biedingen worden ingediend en beoordeeld, waar zekerheden worden gesteld en waar het recht op steun wordt vastgesteld en de instantie die, in haar hoedanigheid van Europees betaalorgaan, de steun uitbetaalt.

De generieke aanwijzing betekent bijvoorbeeld dat Dienst Regelingen de instantie is die boter met de bestemming openbare opslag aankoopt. Dit volgt namelijk uit artikel 2 van Verordening 105/2008 waar gesproken wordt van ‘bevoegde instantie’.

Dienst Regelingen is evenwel niet voor alle in de Europese verordeningen voorgeschreven taken bevoegd.

Met betrekking tot het verlenen, schorsen en intrekken van erkenningen zijn in artikel 6 ook de voorzitters van het HPA en het PZ aangewezen als bevoegde instanties. De voorzitter van het HPA is bevoegd voor zover het gaat om de verwerking van mageremelkpoeder en ondermelk tot mengvoeder. De voorzitter van het PZ is bevoegd voor zover het gaat om denaturatie van mageremelkpoeder.

De keuze voor deze twee productschappen is gebaseerd op de bestaande situatie. Zoals al eerder is toegelicht wordt niet beoogd hierin wezenlijke veranderingen door te voeren. Er is geen aanleiding op dit onderdeel een uitzondering te maken.

Voorts is in artikel 2, derde en vierde lid, neergelegd dat de voorzitters van deze productschappen de bevoegde autoriteit zijn voor wat betreft de beoordeling van de vraag of het productiebedrijf dat mageremelkpoeder verwerkt tot mengvoeder of het productiebedrijf van gedenatureerd mageremelkpoeder voldoet aan de voorwaarden om steun op grond van deze regeling te ontvangen. Dienst Regelingen is feitelijk de instantie die de steun uitbetaalt. Dit volgt uit de aanwijzing van Dienst Regelingen als Europees betaalorgaan. Hierdoor is Dienst Regelingen bij uitsluiting bevoegd tot het doen van betalingen op grond van Europese regelingen.

De AID is aangewezen als de bevoegde controle-instantie. In de regeling is dit neergelegd in artikel 2, tweede lid. Met de daar gekozen formulering is beoogd aan te geven dat de AID verantwoordelijk is voor de fysieke controles bij het bedrijf zelf. Onder fysieke controles wordt mede verstaan het controleren van de administratie van het betrokken bedrijf. Dienst Regelingen blijft verantwoordelijk voor de controle of aan de voorwaarden voor steun is voldaan. Die controle vindt immers niet bij het bedrijf zelf plaats.

De verhouding tussen Dienst Regelingen en de AID is derhalve zodanig dat Dienst Regelingen – teneinde vast te stellen of aan de voorwaarden voor steun is voldaan – gebruik maakt van de controlegegevens die door de AID onder haar verantwoordelijkheid worden opgeleverd.

Binnen het aspect van de uitvoering van de controles spelen monsternames en -analyses een grote rol. Zeker voor het verrichten van analyses is zeer specialistische kennis en vaardigheid vereist. In de regeling worden twee laboratoria aangewezen die bevoegd zijn tot het verrichten van deze taken. In artikel 3, eerste en tweede lid, wordt het COKZ generiek aangewezen. In artikel 3, derde lid, en artikel 4 wordt het RIKILT, in afwijking daarvan, voor een aantal specifieke monsteranalyses aangewezen. De AID blijft op grond van artikel 2, tweede lid, de bevoegde controle-instantie.

7. Wijziging Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In artikel 121 wordt een drietal wijzigingen in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 doorgevoerd. De wijzigingen zijn technisch van aard en hebben betrekking op punten 37 en 39 van Bijlage 1 (beheerseisen als bedoeld in artikel 3 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006) en op de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie, bedoeld in artikel 6 onderdeel b, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 is hiermee geactualiseerd.

8. Administratieve lasten

De regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten. Zoals eerder aangegeven is niet beoogd wijzigingen aan te brengen in de bestaande uitvoeringspraktijk. Er is onderzocht of een terugdringing van de administratieve lasten mogelijk is. Gebleken is dat de bestaande lasten voor het overgrote deel voortvloeien uit communautaire voorschriften. Op bepaalde punten is echter gebleken dat verplichte gebruikmaking van bepaalde formulieren ter verkrijging van bepaalde gegevens niet noodzakelijk is. In die gevallen bestaat weliswaar nog steeds een plicht tot gegevensverstrekking maar volstaat een vormvrije wijze.

De wijziging kan in bepaalde gevallen dus leiden tot vermindering van de administratieve lasten. Deze vermindering is echter moeilijk kwantificeerbaar.

9. Afwijking Vaste Verandermoment

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wordt afgeweken van de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving die inhouden dat nieuwe regels slechts op 1 januari of 1 juli ingaan en minimaal drie maanden daaraan voorafgaand publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de minister van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007–2008, 29 515 en 31 201, Nr. 243). Reden voor deze afwijking is gelegen in implementatie van recente wijzigingen die voortvloeien uit Europese regelgeving, zoals onder paragraaf 3 in uiteengezet. Bovendien is zeer recent besloten tot opening van de particuliere opslag van boter per 1 januari 2009. De regeling moet daarom voor 1 januari worden vastgesteld.

Artikelsgewijs

Artikel 3

De wijze waarop de lidstaten controleren op het vereiste dat de boter aan de nationale kwaliteitsklasse (in Nederland ‘extra kwaliteit’) voldeed, werd, met uitzondering van de controle op boter die bestemd was voor openbare opslag, overgelaten aan de lidstaten. Dit gold eveneens voor de controle op de in de verordening voorgeschreven eisen met betrekking tot de samenstelling van de boter. Om controletechnische en logistieke redenen werd in Nederland de controle (bemonstering) op het productiebedrijf uitgevoerd zodat de boter na bemonstering kon worden afgevoerd en in voorkomend geval kon worden bestemd voor interventie (openbare opslag, particuliere opslag of bijzondere steun) in Nederland of in een andere lidstaat. De eisen met betrekking tot de ‘extra kwaliteit’ waren, zoals hiervoor vermeld, vastgelegd in de Landbouwkwaliteitsregeling boter. Het lag voor de hand dat het COKZ, dat in het kader van de Landbouwkwaliteitsregeling boter met het toezicht op de naleving van deze eisen belast was, ook de bemonstering van de boter op de productiebedrijven en de analyse daarvan uitvoerde ter vaststelling dat de boter voldeed aan de kwaliteitseisen voor interventie.

Er zijn twee redenen waarom deze controlesystematiek in Nederland moest worden heroverwogen.

In de eerste plaats zijn de nationale kwaliteitsklassen met de inwerkingtreding van eerdergenoemde Verordening 1152/2007 komen te vervallen. De boter hoeft dus niet langer te voldoen aan de nationale kwaliteitsklassen om in aanmerking te komen voor interventie. Ten opzichte van de Regeling zijn alle artikelen die verband hielden met de controle op deze nationale kwaliteitsklassen niet teruggekeerd in deze Regeling interventie. Voorts schrijft artikel 36, tweede lid, tweede alinea, van Verordening 826/2008 met betrekking tot de particuliere opslag voor dat de controle op de samenstelling van de boter tijdens de inslagcontrole in het vrieshuis moet plaatsvinden. Controle bij het productiebedrijf is dus niet langer toegestaan.

De AID is de instantie die bevoegd is tot het uitvoeren van de inslagcontrole en deze werkzaamheden ook reeds uitvoert. Omdat de AID derhalve toch al aanwezig is bij het vrieshuis, ligt het vanuit het oogpunt van efficiëntie voor de hand niet langer het COKZ maar de AID de bemonstering van de boter te laten doen.

De monsteranalyse in de in artikel 3, tweede lid, bedoelde situatie blijft een taak van het COKZ.

Artikelen 5 t/m 9

De Europese kaders met betrekking tot interventie schrijven voor dat bepaalde activiteiten slechts steunwaardig zijn op het moment dat ze worden uitgevoerd door een erkend bedrijf. De voorwaarden waaraan een bedrijf moet voldoen om erkend te worden staan veelal uitgebreid geregeld in de toepasselijke Europese verordeningen. Dit geldt eveneens voor het schorsen of intrekken van de erkenning. Wie echter bevoegd is tot de beoordeling of aan deze voorwaarden is voldaan is een nationale aangelegenheid. Dit is in onderhavige artikelen geregeld.

Tevens is in artikel 7 invulling gegeven aan de ruimte die Verordening 2799/1999 aan de lidstaten biedt om aan het verlenen van een erkenning extra voorwaarden te stellen. De extra voorwaarden hebben hoofdzakelijk betrekking op eisen die aan de administratie van productiebedrijven van gedenatureerd mageremelkpoeder en mengvoeder worden gesteld. De administratieve voorschriften zijn nodig om te kunnen voldoen aan de communautair voorgeschreven controles.

Artikelen 10 en 11

Op grond van het door Verordening 1546/2007 gewijzigde artikel 82 van Verordening 1898/2005, bestaat thans een nieuwe certificaatplicht. Dit certificaat moet worden overgelegd in de gevallen waarbij de boter in een andere lidstaat is geproduceerd dan de lidstaat waarin de boter wordt aangekocht door de belanghebbende. Dienst Regelingen is de instantie waaraan een dergelijk certificaat moet worden afgegeven ingeval in een andere lidstaat geproduceerde boter in Nederland wordt aangekocht (artikel 10). Tevens geeft Dienst Regelingen dit certificaat af ingeval de boter in Nederland geproduceerd is en in een andere lidstaat wordt aangekocht (artikel 11).

Artikelen 12 en 14

Verordening 273/2008 stelt regels over de referentiemethoden voor de analyse en de kwaliteitsbeoordeling van melk en zuivelproducten. Ingevolge Bijlage XXI van deze verordening moeten monsters in duplo genomen. Tevens wordt in deze Bijlage beschreven welke procedure moet worden toegepast in gevallen waarin de resultaten van een analyse niet door de betrokken marktdeelnemer worden geaccepteerd.

Uit deze gedetailleerd voorgeschreven procedure volgt dat ‘een tweede laboratorium’ in voorkomend geval het duplomonster onderzoekt.

In de artikelen 3 en 4 van deze regeling zijn de verschillende monsteranalysebevoegdheden toebedeeld aan het COKZ en het RIKILT. In artikel 12, eerste lid, is bepaald dat het COKZ en het RIKILT over en weer als elkaars tweede laboratorium als bedoeld in verordening 273/2008 fungeren.

In een beperkt aantal gevallen biedt deze regeling geen uitkomst omdat bepaalde analyses niet door beide laboratoria kunnen worden uitgevoerd. Om die reden is in artikel 14 bepaald dat de minister in een dergelijke situatie ad hoc een ander laboratorium kan aanwijzen.

Artikelen 13 en 15

Zoals bij artikel 3 is uitgelegd hield het oude controlesysteem in dat bij het productiebedrijf de monsternames plaatsvonden. De productiebedrijven hadden er belang bij bewijs te hebben van het feit dat de boter geschikt was voor de Europese interventieregelingen. Afnemers van de boter hadden daarmee op dit punt dan namelijk de zekerheid voor Europese steun in aanmerking te komen. Door de wijziging van de uitvoering zijn de productiebedrijven niet langer verantwoordelijk voor de toets dat de boter EU-conform is. In de artikelen 13 en 15 van de Regeling was geregeld dat de productiebedrijven konden verzoeken om heranalyses indien de eerste analyse een negatief resultaat opleverde. In de nieuwe situatie is degene die de steun ontvangt verantwoordelijk voor de EU-conformiteit van de boter. Dit wordt in nu in de artikelen 13 en 15 geregeld door te spreken van ‘belanghebbende’, in plaats van ‘productiebedrijf’. Belanghebbende is in dit geval de ontvanger van de steun.

Artikel 16

Artikel 16 beschrijft de gevolgen van een negatief resultaat van de heranalyse. Die zijn namelijk niet in alle gevallen hetzelfde. Dit heeft te maken met de verschillen in representativiteit van de monsters.

Voor de gevolgen van een negatief monsterresultaat van mageremelkpoeder en ondermelk in het kader van denaturatie of verwerking tot mengvoeder is geen bijzondere regeling nodig. Deze gevolgen vloeien namelijk voort uit artikel 24 van Verordening 2799/1999 in samenhang gelezen met artikel 60, eerste en derde lid.

Artikel 18

In de verschillende Europese verordeningen worden regels gesteld met betrekking tot het stellen van zekerheden. Er zijn verschillende soorten zekerheden. Zo kunnen onder andere de inschrijvingszekerheid, bestemmingszekerheid en verwerkingszekerheid worden onderscheiden. In het tweede lid van artikel 18 wordt geregeld dat het bedrijf, bij het stellen van de zekerheid verduidelijkt om wat voor zekerheid het gaat. Voor Dienst Regelingen is deze informatie belangrijk om te kunnen registreren waar de betaling van het geld verband mee houdt. De verduidelijking kan bijvoorbeeld geschieden door de zekerheid te omschrijven zoals hiervoor bij de opsomming, of door te verwijzen naar het desbetreffende artikel uit de relevante Europese verordening.

Artikelen 22 tot en met 26

In de artikelen 22 tot en met 26 wordt de zogenaamde vooraanmelding geregeld. Deze faciliteit is in Nederland op verzoek van het bedrijfsleven in de uitvoeringspraktijk geïntroduceerd en houdt in dat partijen boter al in het vrieshuis kunnen worden opgeslagen voordat zeker is dat de boter in aanmerking komt voor openbare opslag. Als de boter inderdaad aan de gestelde eisen voldoet en de Europese Commissie besluit dat de lidstaten boter voor openbare opslag kunnen aankopen, dan gelden vanaf dat moment de gedetailleerde communautaire kaders van verordening 105/2008.

Artikel 30 en 31

Nederland is op grond van artikel 19 van Verordening 105/2008 verplicht tot het vaststellen van technische normen die gesteld moeten worden aan vrieshuizen. In artikel 30 is dit gebeurd. Voor opslagpanden is al communautair voorgeschreven welke eisen van toepassing zijn (artikel 10 van verordening 214/2001). Niettemin is, ter uitvoering van Bijlage I van Verordening 884/2006, in artikel 31 voorgeschreven over welke weegschalen en toetsgewichten het opslagpand van mageremelkpoeder dient te beschikken.

Artikel 36

In Bijlage II van verordening 214/2001 is voorgeschreven aan welke eisen de verpakking van mageremelkpoeder moet voldoen dat wordt aangekocht in het kader van openbare opslag. Het is dus niet toegestaan een willekeurige andere verpakking te gebruiken. In artikel 36 is bepaald dat de aanbieder van mageremelkpoeder ervoor zorg dient te dragen dat het opslagpand ten minste drie voorgeschreven zakken tot zijn beschikking heeft voor het geval beschadiging aan de zakken van de geleverde partij mageremelkpoeder optreedt.Artikel 37 Voor de opslag van boter is het belangrijk dat de dozen waarin de boter zich bevindt, geen buikvorming vertonen. Buikvorming kan onder meer ontstaan wanneer de boter nog zacht is en er teveel gewicht op de doos rust. Hierdoor krijgt de doos een ronding die de opslag ernstig kan bemoeilijken. Op grond van artikel 37 kunnen partijen boter op het moment van fysieke inslag door Dienst Regelingen geweigerd worden.

Artikel 39

Dit artikel regelt dat de boter of het mageremelkpoeder dat door de aanbieder is geleverd en opgeslagen in het vrieshuis of het opslagpand maar niet voor openbare opslag in aanmerking komt, binnen 14 dagen na de datum van het afwijzingsbericht van Dienst Regelingen bij het betrokken vrieshuis of opslagpand moet worden afgehaald of separaat van de interventievoorraad moet worden opgeslagen.

Het artikel richt zich op de situatie waarbij de boter of het mageremelkpoeder niet aan de communautaire eisen voldoet. Dit kan ofwel bij de inslagcontrole worden vastgesteld dan wel aan de hand van de analyseresultaten van de genomen monsters.

Artikel 43

Ingeval de boter of het mageremelkpoeder dat aan de inschrijver is toegewezen niet binnen dertig dagen na de laatste dag waarop de biedingen konden worden ingediend bij het vrieshuis of opslagpand (geheel) is afgehaald, ligt de hoeveelheid die dan nog in opslag is na voornoemde dertig dagentermijn voor rekening en risico van de inschrijver opgeslagen.

Het document dat op grond van artikel 43 in dat geval moet worden uitgeschreven, beschrijft precies welke boter of mageremelkpoeder die aan de inschrijver is toegewezen dan voor zijn rekening en risico ligt.

Artikel 55

Uit artikel 55, in samenhang gelezen met artikel 2, derde en vierde lid, kan worden afgeleid dat de voorzitters van het HPA en het PZ niet de bevoegde instanties zijn tot daadwerkelijk verlening van de steun. Het gaat hier dus om de steun voor het verwerken van mageremelkpoeder of ondermelk tot mengvoeder of voor het denatureren van mageremelkpoeder. Wel zijn ze bevoegd om – ieder voor zijn eigen werkterrein – vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden om steun te ontvangen. De verlening zelf, dus de daadwerkelijke betaling van de steun, is een taak die aan de minister toebehoort.

Deze verhouding tussen de minister en de productschappen heeft te maken met de gewijzigde nationale organisatie ten aanzien van de betaalorganen. Betaalorganen zijn instanties die op grond van Europese regelgeving door de lidstaten dienen te worden erkend om Europese gelden (zoals subsidies en interventiesteun) te kunnen uitbetalen aan de eindbegunstigden. Voorheen waren de productschappen, net als Dienst Regelingen, betaalorgaan. Deze situatie is, onder andere ter beperking van het aantal betaalorganen, gewijzigd in die zin dat Dienst Regelingen het enige erkende betaalorgaan is geworden voor betalingen in het kader van interventie. Dienst Regelingen voert deze functie uit namens de minister. Het HPA en het PZ zijn in dezen zogenaamde ‘delegated bodies’. Deze delegated bodies zijn wel bevoegd het recht op steun vast te stellen maar niet tot feitelijke uitbetaling ervan.

Artikel 58

In de RIMZ werd in het derde lid van artikel 88 een percentage van 35,6 genoemd. In deze Regeling interventie is artikel 88 teruggekeerd als artikel 58 maar met een percentage van 34. De wijziging van dit percentage vloeit voort uit Verordening 1152/2007. Het betreft een standaardisatie van eiwitwaarden in mageremelkpoeder tot 34% terwijl in Europa het natuurlijke eiwitgehalte schommelt tussen de 31 en 37%. De zuivelindustrie in de Gemeenschap en de exporteurs van melkpoeder en gecondenseerde melk vroegen al lang om een wijziging van de communautaire regels omdat de concurrenten uit andere zuivellanden bevoordeeld zijn doordat zij wel toestemming hebben tot standaardisatie van het eiwitgehalte.

Artikel 66

Dit artikel schrijft voor dat op de verpakking van de boter ook de productiedatum vermeld moet worden. Dit is een aanvullend vereiste op de verpakkingsvoorschriften van artikel 81 van Verordening 1898/2005. Artikel 66 is niettemin noodzakelijk om te kunnen vaststellen dat de aan de instelling geleverde boter betrekking heeft op boter die door de AID is bemonsterd en aan de communautaire eisen voldoet. Aan de hand van de verpakkingsvoorschriften van artikel 81 van Verordening 1898/2005 alleen is deze vaststelling niet mogelijk.

Artikel 72

Uit de verkoopfactuur (artikel 69) blijkt dat de steun op de bruto-verkoopprijs in mindering is gebracht. Die informatie is cruciaal voor de verlening van de steun. De in het tweede lid van artikel 72 opgenomen – en op de communautaire kaders aanvullende – regel dat de leverancier ook de verkoopfactuur meestuurt, is dus nodig om de verordening adequaat uit te voeren.

Artikel 73

Doordat niet langer bij het productiebedrijf wordt gecontroleerd op de kwaliteit van de boter, moet met betrekking tot de steunregeling voor de aankoop van boter door instellingen en gemeenschappen zonder winstoogmerk, controle plaatsvinden bij de leverancier. Hierin wordt voorzien in artikel 73. In het tweede lid van artikel 73 is neergelegd dat Dienst Regelingen tijdig moet worden geïnformeerd. De tijdige melding is een verantwoordelijkheid van de leverancier. Hij komt namelijk alleen in aanmerking voor steun indien vaststaat dat de boter aan de communautaire eisen voldoet. Om tijdig te zijn dient de leverancier rekening te houden met de monstername en monsteranalyse.

Het derde lid van artikel 73 is nodig om te kunnen controleren dat niet andere boter dan die waarvan is vastgesteld dat deze voldoet aan de communautaire eisen, wordt omgepakt in kleinverpakkingen (pakjes van 10 gram) en dat de boter ook na deze handeling nog voldoet aan de communautaire eisen. Boter is doorgaans verpakt in dozen van 25 kilogram. Het komt echter voor dat leveranciers aan instellingen en gemeenschappen zonder winstoogmerk leveren in kleinverpakkingen en daartoe de boter ompakken.

Artikel 78

In dit artikel is het uitgangspunt neergelegd dat boter die eenmaal in het kader van particuliere opslag in het vrieshuis liggen opgeslagen niet verplaatst mag worden naar een vrieshuis dat elders is gesitueerd, behalve dan wanneer dat vrieshuis zich op hetzelfde terrein bevindt als het eerste vrieshuis. Met het oog op een efficiënte uitvoering van de vereiste controles is het nodig te weten waar de boter zich bevindt. Verplaatsingen van de boter zouden telkens aan Dienst Regelingen en de AID doorgegeven moeten worden. Dit zou een aanzienlijke en ongewenste verzwaring van de administratieve lasten inhouden.

Toch zijn er noodsituaties denkbaar waarbij de vrieshuishouder tot behoud van de boter genoodzaakt is de boter naar een ander vrieshuis te verplaatsen. Dienst Regelingen verleent in dergelijke gevallen toestemming.

Uit het derde lid van artikel 78 kan worden afgeleid dat het in het tweede lid bedoelde verzoek om toestemming ook ná verplaatsing kan worden gedaan. In verband met de vaak met een noodsituatie gepaard gaande spoed kan immers niet altijd tijdig van Dienst Regelingen de benodigde toestemming worden verkregen.

Artikel 81

De Europese Commissie bepaalt iedere keer dat zij de particuliere opslag voor boter opent opnieuw het steunbedrag voor particuliere opslagcontracten. Daarbij kan de Commissie eveneens data vaststellen waarbinnen de inslag en uitslag dient plaats te vinden.

Omdat de relevante data voor particuliere opslag dus niet op voorhand vaststaan, wordt in artikel 81 gesproken over ‘de dan geldende Europese verordeningen’.

Dit artikel regelt verder de mogelijkheid dat boter die reeds is geproduceerd vóór de in ‘de dan geldende Europese verordening’ vastgestelde begindatum van inslag voor de particuliere opslagregeling en al is ingeslagen in het vrieshuis vóór bedoelde begindatum, ook onder de particuliere opslagregeling kan worden gebracht. De betreffende boter kan dan worden beschouwd als zijnde ingeslagen onder de particuliere opslagregeling met ingang van de in de verordening vastgestelde begindatum van inslag. Door het vrieshuis wordt dan op de betreffende inslagbonnen tevens de datum waarop de boter in het kader van de particuliere opslagregeling is ingeslagen vermeld.

Artikel 85

Het vierde lid is van belang om te kunnen voldoen aan de informatieverplichting jegens de Europese Commissie die op de lidstaten rust op grond van artikel 35 van Verordening (EG) Nr. 826/2008.

Hoofdstuk 6

Met dit artikel wordt in vergelijking met de Regeling een nieuw Hoofdstuk 6 ingevoegd, betreffende de particuliere opslag van varkensvlees en rundvlees.

Het interventiemiddel van de particuliere opslag van varkensvlees en rundvlees verschilt qua doelstelling niet van de particuliere opslag van boter. Bij een tijdelijke verstoring van de markt of wanneer onduidelijk is hoe de markt zich zal gaan ontwikkelen, kan het dienstig zijn de betreffende producten tijdelijk op te slaan. Er ontstaat zo namelijk een lager aanbod op de markt waarmee wordt beoogd de marktprijs te ondersteunen.

De algemene regels voor de particuliere opslag zijn in Verordening 826/2008 vastgesteld. Veel van deze regels werken direct door in de Nederlandse rechtsorde, met andere woorden: zij zijn rechtstreeks van toepassing. Vooral met het oog op een efficiënte uitvoering en controle van de regeling is het noodzakelijk om nationaal enige uitvoeringsregels te stellen. Zoals in het algemene deel van deze toelichting is uitgelegd, waren de uitvoeringsregels voor de particuliere opslag van varkensvlees tot nu toe in Mededeling 1/2007 neergelegd. Thans worden de uitvoeringsregels in de Regeling interventie vastgelegd.

Inhoudelijk worden overigens geen veranderingen in de uitvoering doorgevoerd.

In het navolgende worden enige artikelen uit Hoofdstuk 6 meer concreet toegelicht.

Artikel 89

Dienst Regelingen is bevoegd tot de verlening van steun voor de particuliere opslag van varkensvlees en rundvlees. Tevens blijkt uit dit artikel dat de Europese Commissie, voordat van particuliere opslag sprake kan zijn, eerst een op de opening van de particuliere opslag gerichte verordening vaststelt. Deze openingsverordening regelt onder andere vanaf wanneer aanvragen om een opslagcontract kunnen worden ingediend en hoeveel de steun voor de particuliere opslag bedraagt.

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is uitgelegd, is de particuliere opslag laatstelijk wel voor varkensvlees opengesteld, maar niet voor rundvlees. Toch kunnen de regels voor rundvlees in dit nieuwe hoofdstuk worden opgenomen. Door de formulering van artikel 89 worden deze bepalingen namelijk eerst actief zodra een op de opening van de particuliere opslag van rundvlees gerichte verordening door de Europese Commissie is vastgesteld.

Artikel 92

Voor wat betreft de eisen waaraan de locatie moet voldoen waar de uitbening van het rundvlees plaatsvindt, is aangesloten bij de eisen zoals geformuleerd in artikel 16, 18 en 20 van de Regeling bijzondere restituties bij uitvoer bepaalde soorten rundvlees. Om te voorkomen dat vermenging plaatsvindt met partijen rundvlees die niet onder de regeling van particuliere opslag worden gebracht, is onderdeel h hieraan toegevoegd.

Artikel 98

Ingeval de voor- en/of achtervoeten geheel of gedeeltelijk worden uitgebeend of versneden moet het rundvlees in de uitsnijderij onder toezicht van de AID-ambtenaar worden gesteld. Voor de afvoer van het onder controle gestelde rundvlees naar het vrieshuis wordt door de AID-ambtenaar een controlelijst/verzendlijst opgesteld met de gegevens over het aantal en gewicht. Bij de aanlevering van het rundvlees in het vrieshuis wordt het op de controlelijst/verzendlijst vermelde gewicht als inslaggewicht voor de particuliere opslag door het vrieshuis in de administratie opgenomen.

Ingevolge artikel 97 voert het vrieshuis ook zelfstandig nog een weging uit tijdens de inslag. De resultaten daarvan zijn, voorzover het vlees betreft dat via de uitsnijderij is aangeleverd, op grond van artikel 98 dus niet bepalend voor de hoeveelheid steun.

Artikel 101

Het vlees moet vers of gekoeld worden ingeslagen en vervolgens worden ingevroren en opgeslagen. Na de weging en de controle door de AID-ambtenaar vindt het invriezen plaats. Het vlees wordt daartoe geplaatst in o.a. kratten, bakken of plaatvriezers. Deze worden in het eerste lid omschreven als invrieseenheid. Na het invriezen wordt het vlees overgestapeld in o.a. boxpallets, kooien of kisten en als zodanig in de opslagruimte opgeslagen. Deze worden in het tweede lid omschreven als opslageenheid.

Het vlees moet vanaf de inslag tot het einde van de opslagperiode identificeerbaar zijn. Wanneer het vlees in dozen is verpakt moet iedere doos zijn voorzien van de in het derde lid vermelde gegevens. Vlees dat niet is verpakt in dozen moet onmiddellijk na de weging worden voorzien van gegevens waarmee het vlees in het vrieshuis identificeerbaar is. Deze gegevens zoals vermeld in eerste lid, respectievelijk het tweede lid, worden aan iedere invrieseenheid bevestigd en daarna aan iedere opslageenheid.

Artikel 108

In dit artikel wordt bepaald welke dag moet gelden als dag van uitslag. Deze regel wordt gesteld omdat het vóórkomt dat later wordt uitgeslagen dan de gemelde dag maar dat toch steun wordt aangevraagd tot de feitelijke dag van uitslag. Op deze wijze wordt dit misbruik voorkomen.

De definitie van ‘dag van uitslag’ is eveneens nodig om te bepalen vanaf welke dag de in artikel 28, derde lid, van Verordening 826/2008 bedoelde termijn van 60 dagen begint. Deze termijn is een belangrijke termijn die in acht moet worden genomen om in aanmerking te komen voor steun ingeval van vervroegde uitslag van het varkensvlees of rundvlees. Vervroegde uitslag is toegestaan als de betreffende producten naar derde landen worden geëxporteerd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.


XNoot
1

Stcrt. 2005, 235; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 11 april 2008 (Stcrt. 2008, 76).

XNoot
1

Stcrt. 1998, 140. Vervallen per 1 augustus 2008 op grond van de wijzigingsregeling van 9 december 2005, tot wijziging van de Landbouwkwaliteitsregeling boter (Stcrt. 2005, 245)

Naar boven