Voor partijen vlees, die buiten de plaats van definitieve opslag worden ingevroren, gelden de volgende voorwaarden.
TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
In Deel II, Titel I, Hoofdstuk I en Hoofdstuk IV, sectie III van Verordening (EG) Nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober
2007, houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten (hierna: Verordening 1234/2007), worden regels gesteld
met betrekking tot onder andere de interventieregelingen. Hieronder moet worden verstaan de regeling van openbare opslag,
particuliere opslag en bijzondere afzetmaatregelen (hierna ook wel ‘bijzondere steun’ genoemd).
De openbare en particuliere opslag zijn instrumenten om de markt te beïnvloeden. Het komt er bij deze instrumenten op neer
dat landbouwproducten tijdelijk worden opgeslagen, en zodoende dus tijdelijk uit de markt worden gehaald, waardoor een lager
aanbod op de markt ontstaat. Met deze maatregelen wordt beoogd de marktprijs te ondersteunen.
Bij openbare opslag koopt de lidstaat het product tegen een bepaalde gegarandeerde prijs aan en slaat hij het product op.
Bij particuliere opslag slaat de producent het product zelf op en ontvangt daarvoor een vergoeding.
Onder bijzondere steun worden die maatregelen verstaan die erop zijn gericht de afzet van producten te bevorderen. Een voorbeeld
is de steun voor de verwerking van mageremelkpoeder en ondermelk tot mengvoeders en de denaturatie van mageremelkpoeder. Bij
het proces van denaturatie wordt mageremelkpoeder ongeschikt gemaakt voor menselijke consumptie.
In verscheidende, in artikel 1 van deze regeling nader genoemde verordeningen heeft de Europese Commissie uitvoeringsregels
gesteld met betrekking tot de openbare opslag, particuliere opslag en bijzondere steun.
2. Nationale regeling
Op 13 juli 2007 werd de Regeling interventie melk en zuivelproducten gepubliceerd, hierna te noemen: de RIMZ. De RIMZ vormt
de nationaalrechtelijke uitwerking van de Europese verordeningen op het gebied van openbare opslag, particuliere opslag en
enkele bijzondere afzetmaatregelen met betrekking tot de zuivelsector. In artikel 1 van de RIMZ staan deze verordeningen genoemd
en worden tevens definities gegevens van begrippen als interventie, openbare opslag en particuliere opslag.
Er bestaat aanleiding de RIMZ te herzien. Daarbij bestaat de keuze tussen het wijzigen van de RIMZ danwel het intrekken ervan
en vervangen door een nieuwe. Gelet op het grote aantal wijzigingen is voor het laatste gekozen: de RIMZ wordt dus ingetrokken
en vervangen door een nieuwe, de Regeling interventie.
De aanleiding om de RIMZ te herzien is tweeledig: enerzijds heeft sinds de inwerkingtreding ervan een aantal wijzigingen plaatsgevonden
in de relevante Europese verordeningen, anderzijds wordt de regeling uitgebreid met de regeling van de particuliere opslag
voor varkensvlees en rundvlees.
Alle relevante regelgeving met betrekking tot deze onderwerpen is nu in één regeling neergelegd en in overeenstemming gebracht
met de huidige Europese juridische kaders.
De bestaande uitvoeringspraktijk is overigens zoveel mogelijk in acht genomen. De bedoeling van deze nieuwe regeling is niet
geweest hierin wezenlijke veranderingen door te voeren.
3. Implementatie van gewijzigde Europese verordeningen
Aan de gewijzigde Europese kaders liggen drie wetgevingsoperaties ten grondslag. Ten eerste het zogenoemde ‘Minipakket Zuivel’,
ten tweede nieuwe uitvoeringsregelgeving op grond van Verordening 1234/2007 en ten slotte de zogenoemde ‘Health Check’.
3a. Minipakket Zuivel
Bij de Europese Commissie en het zuivelbedrijfsleven leefde al enige tijd de wens om het Europese zuivelbeleid op een aantal
punten bij te stellen. De Europese Commissie heeft deze wensen, verzameld in een pakket voorstellen, aan de Raad van ministers
van Landbouw van de Europese Unie aangeboden. Dit pakket werd ook wel het Minipakket Zuivel genoemd. De Raad heeft op 26 september
2007 Verordening (EG) Nr. 1152/2007 tot wijziging van Verordening 1255/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening
van de markt in de sector melk en zuivelproducten goedgekeurd. De Europese Commissie heeft, ter verdere uitwerking hiervan,
nog een tweetal verordeningen vastgesteld, te weten:
1. Verordening 105/2008
Deze verordening is in de plaats gekomen van Verordening (EG) Nr. 2771/1999 van de Commissie van 16 december 1999 houdende
uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt
voor boter en room (PbEU L 333). Verordening (EG) Nr. 2771/1999 is hiermee ingetrokken.
2. Verordening 1546/2007 tot wijziging van Verordening 1898/2005
Deze verordening wijzigt de uitvoeringsregels betreffende de maatregelen voor de afzet van room, boter en boterconcentraat
op de markt van de Gemeenschap.
Genoemde verordeningen leiden tot een vereenvoudiging van het interventiesysteem voor zuivel.
De belangrijkste onderdelen van deze vereenvoudigingen zijn de volgende:
A) Afschaffen van het ‘prijstrigger mechanisme’ voor interventieboter.
In het thans herziene systeem kon de interventie voor boter in de periode maart tot en met augustus in een lidstaat geopend
of gesloten zijn, afhankelijk van het marktprijsniveau van boter in die lidstaat. Dit zogenoemde ‘prijstrigger mechanisme’
is administratief omslachtig gebleken en heeft zijn praktische waarde verloren omdat wekelijks in iedere lidstaat de marktprijs
van boter moest worden genoteerd en iedere lidstaat een eigen wijze van noteren had. De boterprijzen liepen mede daardoor
sterk uiteen tussen de lidstaten.
Ongewijzigd blijft dat in de genoemde periode boter ter interventie kan worden aangeboden tot een maximum van 30.000 ton tegen
90% van de bruto referentieprijs en – zodra de grens van 30.000 ton is bereikt – boter ter interventie kan worden aangeboden
door middel van een permanente inschrijvingsprocedure.
B) Afschaffen van de nationale kwaliteitsklassen voor boter.
Verwijzingen in de Europese wetgeving naar nationale kwaliteitsklassen voor boter stammen nog uit de tijd dat er geen communautaire
kwaliteitseisen voor boter waren. In de loop der jaren zijn deze eisen opgesteld en in de nationale interventie- en steunregelingen
opgenomen. Momenteel zijn er, na de toetreding van de nieuwe lidstaten, 27 verschillende nationale kwaliteitsklassen te controleren.
Daarom is besloten om voortaan in plaats van de nationale kwaliteitseisen, communautaire eisen voor met restitutie uit te
voeren boter te hanteren. Voor Nederland betekent dit dat de klasse ‘Extra Kwaliteit’, waarvan de specificaties in de Landbouwkwaliteitsregeling
boter1 waren neergelegd, voor boter niet langer als voorwaarde geldt om deel te nemen aan een interventieregeling. De artikelen
in de RIMZ die verband hielden met de nationale kwaliteitsklasse zijn in deze Regeling interventie derhalve niet langer nodig.
C) Afschaffen van steun voor particuliere opslag van room.
In de praktijk wordt, in tegenstelling tot de steun voor de particuliere opslag van boter en kaas, van dit instrument geen
gebruik gemaakt. Omdat deze regeling derhalve achterhaald is bevonden, heeft de Europese Commissie besloten om tot afschaffing
over te gaan.
De Regeling interventie is, ten opzichte van de RIMZ, op deze onderdelen aangepast. In deze nieuwe regeling wordt dus niet
langer verwezen naar Verordening (EG) Nr. 2771/1999 maar naar de geldende verordening 105/2008. Tevens worden in Hoofdstuk
5 van de Regeling interventie betreffende de particuliere opslag geen verwijzingen meer gemaakt die verband houden met de
particuliere opslag van room.
3b. Uitvoeringsregelgeving op grond van Verordening 1234/2007
In Verordening 1234/2007 zijn de regels vervat die voorheen in 21 verschillende gemeenschappelijke marktordeningen (GMO) van
agrarische producten waren neergelegd. De meeste van deze verordeningen waren opgezet volgens dezelfde structuur en hadden
talrijke bepalingen gemeen. Dit is met name het geval voor de regels inzake handel met derde landen en de algemene bepalingen,
maar in zekere mate ook voor de regels inzake de interne markt, zoals interventiemaatregelen. Voorts bevatten de verordeningen
vaak uiteenlopende oplossingen voor identieke of vergelijkbare problemen.
Het lag voor de hand deze 21 verordeningen integraal te herzien. Het resultaat hiervan is dus (één) Verordening 1234/2007,
ook wel de Integrale GMO-verordening genoemd.
Deze horizontale aanpak is door de Europese Commissie voortgezet bij het opstellen van uitvoeringsregels over de particuliere
opslag. Dit is gebeurd bij Verordening 826/2008. Deze verordening schrapt tevens Hoofdstuk III van eerdergenoemde Verordening
105/2008 dat gaat over particuliere opslag van zuivelproducten. In hoofdstuk 5 wordt derhalve, waar nodig, naar deze verordening
verwezen.
3c. Wijzigingen in verband met de Health Check.
In het kader van de Health Check heeft de Raad van Ministers besloten tot afschaffing van de Bakkersboterregeling (Hoofdstuk
II van Verordening 1898/2005) en de zogenaamde Bak- en braadboterregeling (Hoofdstuk III van Verordening 1898/2005). Beide
regelingen zijn ooit in het leven geroepen ter bevordering van de afzet van boter. Nu er geen interventievoorraden meer bestaan,
is de noodzaak aan deze regelingen komen te ontvallen. In de RIMZ werd nog een groot aantal artikelen aan deze afzetmaatregelen
gewijd (hoofdstuk 3, paragraaf 1 respectievelijk hoofdstuk 4, paragraaf 1). Vanzelfsprekend komen deze paragrafen niet meer
terug in deze Regeling interventie.
4. De regeling van de particuliere opslag voor varkensvlees en rundvlees
Net als voor de sector melk en zuivelproducten bestond voor de sectoren varkensvlees en rundvlees een afzonderlijke gemeenschappelijke
marktordening: voor de sector varkensvlees was dit Verordening (EEG) Nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende
een gemeenschappelijke marktordening der markten in de sector varkensvlees (PB L 282 van 1 november 1975) en voor de sector
rundvlees was dit Verordening (EG) Nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der
markten in de sector rundvlees.
Met de komst van de eerder gememoreerde Integrale GMO-verordening (Verordening 1234/2007) konden deze regels worden ingetrokken.
Ingevolge artikel 201 van Verordening 1234/2007 is dit met ingang van 1 juli 2008 gebeurd.
Op grond van artikel 6 van Verordening 1234/2007 bestaat ook voor varkensvlees en rundvlees het instrument van de particuliere
opslag. De Europese Commissie stelt door middel van een specifieke verordening de dag vast vanaf wanneer aanvragen kunnen
worden ingediend voor steun voor de particuliere opslag. Voor de sector varkensvlees is dit laatstelijk nog gebeurd (Verordening
(EG) Nr. 1267/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de toekenning van steun
voor de particuliere opslag in de sector varkensvlees (PbEU L 283)), zij het toen nog gebaseerd op Verordening 2759/75 en
Verordening 3444/90.
Dit Europeesrechtelijk kader is in Nederland uitgewerkt in de door de minister uitgevaardigde Mededeling 1/2007. Mededelingen
zijn aan de sector gerichte uitvoeringsinstructies die elementen van regelgeving, beleidsregels en voorlichting bevatten.
In de toelichting bij de RIMZ is al uitgelegd dat er redenen bestaan het gebruik van de Mededelingen te heroverwegen en de
nationale implementatie van Europees recht op het gebied van interventie in een ministeriële regeling te beleggen. Voor de
sector melk en zuivelproducten is dit met de invoering van de RIMZ gebeurd. Met deze nieuwe Regeling interventie vindt dit
nu ook plaats voor de varkensvlees- en rundvleessector.
Op dit moment is er geen indicatie dat de particuliere opslag van rundvlees op korte termijn wordt opengesteld. Er bestaat
echter geen beletsel om reeds ook voor deze sector het nationale uitvoeringskader in deze regeling neer te leggen.
Voor het toevoegen van de regeling van particuliere opslag van varkensvlees en rundvlees aan de Regeling interventie is gekozen
vanwege het feit dat het ook hier interventiemaatregelen betreft. Het is de bedoeling één nationaalrechtelijk kader voor interventie
te scheppen. Alle op interventie betrekking hebben regels zijn dan altijd in één regeling terug te vinden. Mocht in de toekomst
blijken dat ook voor andere agrarische producten interventieregels nodig zijn, dan zullen die regels ook aan de Regeling interventie
worden toegevoegd.
5. Opzet en structuur van de regeling
Voor wat betreft de structuur is deze Regeling interventie ten opzichte van de RIMZ slechts op één onderdeel gewijzigd. Er
is namelijk een nieuw hoofdstuk toegevoegd die specifieke regels vastlegt over de particuliere opslag van varkensvlees en
rundvlees (Hoofdstuk 6).
Veel van het op interventie betrekking hebbende recht vloeit rechtstreeks voort uit de relevante Europese verordeningen. Deze
vaak gedetailleerde voorschriften hebben bijvoorbeeld betrekking op de wijze waarop en frequentie waarmee controles moeten
plaatsvinden. Maar de voorschriften kunnen ook bepalen wanneer een offerte geldig is of aan welke voorwaarden een bedrijf
moet voldoen om te worden erkend. Europese jurisprudentie verhindert dat deze bepalingen in nationale regelingen worden overgenomen.
Om deze reden bevat deze regeling slechts bepalingen over die onderwerpen ten aanzien waarvan in de Europese verordeningen
ruimte aan de lidstaten is geboden om nadere regels te stellen dan wel over onderwerpen ten aanzien waarvan op grond van die
Europese verordeningen nationale regelgeving noodzakelijk is, zoals bijvoorbeeld het aanwijzen van bevoegde instanties. Voor
een volledig beeld van het op interventie van toepassing zijnde recht moeten derhalve tevens de relevante verordeningen worden
geraadpleegd.
6. Keuze voor bevoegde autoriteiten
In de paragrafen 2 en 3 van Hoofdstuk 1 van deze regeling is een aantal artikelen gewijd aan de toewijzing van bevoegdheden
in het kader van de uitvoering van deze regeling. In de verschillende van toepassing zijnde Europese verordeningen wordt in
dit kader veelal gesproken over ‘bevoegde instantie’, ‘de bevoegde autoriteit’ of ‘het interventiebureau’.
In deze regeling wordt hieraan uitvoering gegeven door Dienst Regelingen aan te wijzen (artikel 2, eerste lid). Dienst Regelingen
is op het gebied van interventie momenteel al de instantie die de meeste taken uitvoert. Zo is Dienst Regelingen de instantie
waar aanvragen, offertes of biedingen worden ingediend en beoordeeld, waar zekerheden worden gesteld en waar het recht op
steun wordt vastgesteld en de instantie die, in haar hoedanigheid van Europees betaalorgaan, de steun uitbetaalt.
De generieke aanwijzing betekent bijvoorbeeld dat Dienst Regelingen de instantie is die boter met de bestemming openbare opslag
aankoopt. Dit volgt namelijk uit artikel 2 van Verordening 105/2008 waar gesproken wordt van ‘bevoegde instantie’.
Dienst Regelingen is evenwel niet voor alle in de Europese verordeningen voorgeschreven taken bevoegd.
Met betrekking tot het verlenen, schorsen en intrekken van erkenningen zijn in artikel 6 ook de voorzitters van het HPA en
het PZ aangewezen als bevoegde instanties. De voorzitter van het HPA is bevoegd voor zover het gaat om de verwerking van mageremelkpoeder
en ondermelk tot mengvoeder. De voorzitter van het PZ is bevoegd voor zover het gaat om denaturatie van mageremelkpoeder.
De keuze voor deze twee productschappen is gebaseerd op de bestaande situatie. Zoals al eerder is toegelicht wordt niet beoogd
hierin wezenlijke veranderingen door te voeren. Er is geen aanleiding op dit onderdeel een uitzondering te maken.
Voorts is in artikel 2, derde en vierde lid, neergelegd dat de voorzitters van deze productschappen de bevoegde autoriteit
zijn voor wat betreft de beoordeling van de vraag of het productiebedrijf dat mageremelkpoeder verwerkt tot mengvoeder of
het productiebedrijf van gedenatureerd mageremelkpoeder voldoet aan de voorwaarden om steun op grond van deze regeling te
ontvangen. Dienst Regelingen is feitelijk de instantie die de steun uitbetaalt. Dit volgt uit de aanwijzing van Dienst Regelingen
als Europees betaalorgaan. Hierdoor is Dienst Regelingen bij uitsluiting bevoegd tot het doen van betalingen op grond van
Europese regelingen.
De AID is aangewezen als de bevoegde controle-instantie. In de regeling is dit neergelegd in artikel 2, tweede lid. Met de
daar gekozen formulering is beoogd aan te geven dat de AID verantwoordelijk is voor de fysieke controles bij het bedrijf zelf.
Onder fysieke controles wordt mede verstaan het controleren van de administratie van het betrokken bedrijf. Dienst Regelingen
blijft verantwoordelijk voor de controle of aan de voorwaarden voor steun is voldaan. Die controle vindt immers niet bij het
bedrijf zelf plaats.
De verhouding tussen Dienst Regelingen en de AID is derhalve zodanig dat Dienst Regelingen – teneinde vast te stellen of aan
de voorwaarden voor steun is voldaan – gebruik maakt van de controlegegevens die door de AID onder haar verantwoordelijkheid
worden opgeleverd.
Binnen het aspect van de uitvoering van de controles spelen monsternames en -analyses een grote rol. Zeker voor het verrichten
van analyses is zeer specialistische kennis en vaardigheid vereist. In de regeling worden twee laboratoria aangewezen die
bevoegd zijn tot het verrichten van deze taken. In artikel 3, eerste en tweede lid, wordt het COKZ generiek aangewezen. In
artikel 3, derde lid, en artikel 4 wordt het RIKILT, in afwijking daarvan, voor een aantal specifieke monsteranalyses aangewezen.
De AID blijft op grond van artikel 2, tweede lid, de bevoegde controle-instantie.
7. Wijziging Regeling GLB-inkomenssteun 2006
In artikel 121 wordt een drietal wijzigingen in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 doorgevoerd. De wijzigingen zijn technisch
van aard en hebben betrekking op punten 37 en 39 van Bijlage 1 (beheerseisen als bedoeld in artikel 3 van de Regeling GLB-inkomenssteun
2006) en op de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie, bedoeld in artikel 6 onderdeel b, van de Regeling GLB-inkomenssteun
2006. De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 is hiermee geactualiseerd.
8. Administratieve lasten
De regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten. Zoals eerder aangegeven is niet beoogd wijzigingen aan te
brengen in de bestaande uitvoeringspraktijk. Er is onderzocht of een terugdringing van de administratieve lasten mogelijk
is. Gebleken is dat de bestaande lasten voor het overgrote deel voortvloeien uit communautaire voorschriften. Op bepaalde
punten is echter gebleken dat verplichte gebruikmaking van bepaalde formulieren ter verkrijging van bepaalde gegevens niet
noodzakelijk is. In die gevallen bestaat weliswaar nog steeds een plicht tot gegevensverstrekking maar volstaat een vormvrije
wijze.
De wijziging kan in bepaalde gevallen dus leiden tot vermindering van de administratieve lasten. Deze vermindering is echter
moeilijk kwantificeerbaar.
9. Afwijking Vaste Verandermoment
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Daarmee wordt afgeweken van de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving die inhouden dat nieuwe regels
slechts op 1 januari of 1 juli ingaan en minimaal drie maanden daaraan voorafgaand publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt.
Dit beleid is neergelegd in de brief van de minister van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken
II 2007–2008, 29 515 en 31 201, Nr. 243). Reden voor deze afwijking is gelegen in implementatie van recente wijzigingen die voortvloeien uit Europese regelgeving,
zoals onder paragraaf 3 in uiteengezet. Bovendien is zeer recent besloten tot opening van de particuliere opslag van boter
per 1 januari 2009. De regeling moet daarom voor 1 januari worden vastgesteld.
Artikelsgewijs
Artikel 3
De wijze waarop de lidstaten controleren op het vereiste dat de boter aan de nationale kwaliteitsklasse (in Nederland ‘extra
kwaliteit’) voldeed, werd, met uitzondering van de controle op boter die bestemd was voor openbare opslag, overgelaten aan
de lidstaten. Dit gold eveneens voor de controle op de in de verordening voorgeschreven eisen met betrekking tot de samenstelling
van de boter. Om controletechnische en logistieke redenen werd in Nederland de controle (bemonstering) op het productiebedrijf
uitgevoerd zodat de boter na bemonstering kon worden afgevoerd en in voorkomend geval kon worden bestemd voor interventie
(openbare opslag, particuliere opslag of bijzondere steun) in Nederland of in een andere lidstaat. De eisen met betrekking
tot de ‘extra kwaliteit’ waren, zoals hiervoor vermeld, vastgelegd in de Landbouwkwaliteitsregeling boter. Het lag voor de
hand dat het COKZ, dat in het kader van de Landbouwkwaliteitsregeling boter met het toezicht op de naleving van deze eisen
belast was, ook de bemonstering van de boter op de productiebedrijven en de analyse daarvan uitvoerde ter vaststelling dat
de boter voldeed aan de kwaliteitseisen voor interventie.
Er zijn twee redenen waarom deze controlesystematiek in Nederland moest worden heroverwogen.
In de eerste plaats zijn de nationale kwaliteitsklassen met de inwerkingtreding van eerdergenoemde Verordening 1152/2007 komen
te vervallen. De boter hoeft dus niet langer te voldoen aan de nationale kwaliteitsklassen om in aanmerking te komen voor
interventie. Ten opzichte van de Regeling zijn alle artikelen die verband hielden met de controle op deze nationale kwaliteitsklassen
niet teruggekeerd in deze Regeling interventie. Voorts schrijft artikel 36, tweede lid, tweede alinea, van Verordening 826/2008
met betrekking tot de particuliere opslag voor dat de controle op de samenstelling van de boter tijdens de inslagcontrole
in het vrieshuis moet plaatsvinden. Controle bij het productiebedrijf is dus niet langer toegestaan.
De AID is de instantie die bevoegd is tot het uitvoeren van de inslagcontrole en deze werkzaamheden ook reeds uitvoert. Omdat
de AID derhalve toch al aanwezig is bij het vrieshuis, ligt het vanuit het oogpunt van efficiëntie voor de hand niet langer
het COKZ maar de AID de bemonstering van de boter te laten doen.
De monsteranalyse in de in artikel 3, tweede lid, bedoelde situatie blijft een taak van het COKZ.
Artikelen 5 t/m 9
De Europese kaders met betrekking tot interventie schrijven voor dat bepaalde activiteiten slechts steunwaardig zijn op het
moment dat ze worden uitgevoerd door een erkend bedrijf. De voorwaarden waaraan een bedrijf moet voldoen om erkend te worden
staan veelal uitgebreid geregeld in de toepasselijke Europese verordeningen. Dit geldt eveneens voor het schorsen of intrekken
van de erkenning. Wie echter bevoegd is tot de beoordeling of aan deze voorwaarden is voldaan is een nationale aangelegenheid.
Dit is in onderhavige artikelen geregeld.
Tevens is in artikel 7 invulling gegeven aan de ruimte die Verordening 2799/1999 aan de lidstaten biedt om aan het verlenen
van een erkenning extra voorwaarden te stellen. De extra voorwaarden hebben hoofdzakelijk betrekking op eisen die aan de administratie
van productiebedrijven van gedenatureerd mageremelkpoeder en mengvoeder worden gesteld. De administratieve voorschriften zijn
nodig om te kunnen voldoen aan de communautair voorgeschreven controles.
Artikelen 10 en 11
Op grond van het door Verordening 1546/2007 gewijzigde artikel 82 van Verordening 1898/2005, bestaat thans een nieuwe certificaatplicht.
Dit certificaat moet worden overgelegd in de gevallen waarbij de boter in een andere lidstaat is geproduceerd dan de lidstaat
waarin de boter wordt aangekocht door de belanghebbende. Dienst Regelingen is de instantie waaraan een dergelijk certificaat
moet worden afgegeven ingeval in een andere lidstaat geproduceerde boter in Nederland wordt aangekocht (artikel 10). Tevens
geeft Dienst Regelingen dit certificaat af ingeval de boter in Nederland geproduceerd is en in een andere lidstaat wordt aangekocht
(artikel 11).
Artikelen 12 en 14
Verordening 273/2008 stelt regels over de referentiemethoden voor de analyse en de kwaliteitsbeoordeling van melk en zuivelproducten.
Ingevolge Bijlage XXI van deze verordening moeten monsters in duplo genomen. Tevens wordt in deze Bijlage beschreven welke
procedure moet worden toegepast in gevallen waarin de resultaten van een analyse niet door de betrokken marktdeelnemer worden
geaccepteerd.
Uit deze gedetailleerd voorgeschreven procedure volgt dat ‘een tweede laboratorium’ in voorkomend geval het duplomonster onderzoekt.
In de artikelen 3 en 4 van deze regeling zijn de verschillende monsteranalysebevoegdheden toebedeeld aan het COKZ en het RIKILT.
In artikel 12, eerste lid, is bepaald dat het COKZ en het RIKILT over en weer als elkaars tweede laboratorium als bedoeld
in verordening 273/2008 fungeren.
In een beperkt aantal gevallen biedt deze regeling geen uitkomst omdat bepaalde analyses niet door beide laboratoria kunnen
worden uitgevoerd. Om die reden is in artikel 14 bepaald dat de minister in een dergelijke situatie ad hoc een ander laboratorium
kan aanwijzen.
Artikelen 13 en 15
Zoals bij artikel 3 is uitgelegd hield het oude controlesysteem in dat bij het productiebedrijf de monsternames plaatsvonden.
De productiebedrijven hadden er belang bij bewijs te hebben van het feit dat de boter geschikt was voor de Europese interventieregelingen.
Afnemers van de boter hadden daarmee op dit punt dan namelijk de zekerheid voor Europese steun in aanmerking te komen. Door
de wijziging van de uitvoering zijn de productiebedrijven niet langer verantwoordelijk voor de toets dat de boter EU-conform
is. In de artikelen 13 en 15 van de Regeling was geregeld dat de productiebedrijven konden verzoeken om heranalyses indien
de eerste analyse een negatief resultaat opleverde. In de nieuwe situatie is degene die de steun ontvangt verantwoordelijk
voor de EU-conformiteit van de boter. Dit wordt in nu in de artikelen 13 en 15 geregeld door te spreken van ‘belanghebbende’,
in plaats van ‘productiebedrijf’. Belanghebbende is in dit geval de ontvanger van de steun.
Artikel 16
Artikel 16 beschrijft de gevolgen van een negatief resultaat van de heranalyse. Die zijn namelijk niet in alle gevallen hetzelfde.
Dit heeft te maken met de verschillen in representativiteit van de monsters.
Voor de gevolgen van een negatief monsterresultaat van mageremelkpoeder en ondermelk in het kader van denaturatie of verwerking
tot mengvoeder is geen bijzondere regeling nodig. Deze gevolgen vloeien namelijk voort uit artikel 24 van Verordening 2799/1999
in samenhang gelezen met artikel 60, eerste en derde lid.
Artikel 18
In de verschillende Europese verordeningen worden regels gesteld met betrekking tot het stellen van zekerheden. Er zijn verschillende
soorten zekerheden. Zo kunnen onder andere de inschrijvingszekerheid, bestemmingszekerheid en verwerkingszekerheid worden
onderscheiden. In het tweede lid van artikel 18 wordt geregeld dat het bedrijf, bij het stellen van de zekerheid verduidelijkt
om wat voor zekerheid het gaat. Voor Dienst Regelingen is deze informatie belangrijk om te kunnen registreren waar de betaling
van het geld verband mee houdt. De verduidelijking kan bijvoorbeeld geschieden door de zekerheid te omschrijven zoals hiervoor
bij de opsomming, of door te verwijzen naar het desbetreffende artikel uit de relevante Europese verordening.
Artikelen 22 tot en met 26
In de artikelen 22 tot en met 26 wordt de zogenaamde vooraanmelding geregeld. Deze faciliteit is in Nederland op verzoek van
het bedrijfsleven in de uitvoeringspraktijk geïntroduceerd en houdt in dat partijen boter al in het vrieshuis kunnen worden
opgeslagen voordat zeker is dat de boter in aanmerking komt voor openbare opslag. Als de boter inderdaad aan de gestelde eisen
voldoet en de Europese Commissie besluit dat de lidstaten boter voor openbare opslag kunnen aankopen, dan gelden vanaf dat
moment de gedetailleerde communautaire kaders van verordening 105/2008.
Artikel 30 en 31
Nederland is op grond van artikel 19 van Verordening 105/2008 verplicht tot het vaststellen van technische normen die gesteld
moeten worden aan vrieshuizen. In artikel 30 is dit gebeurd. Voor opslagpanden is al communautair voorgeschreven welke eisen
van toepassing zijn (artikel 10 van verordening 214/2001). Niettemin is, ter uitvoering van Bijlage I van Verordening 884/2006,
in artikel 31 voorgeschreven over welke weegschalen en toetsgewichten het opslagpand van mageremelkpoeder dient te beschikken.
Artikel 36
In Bijlage II van verordening 214/2001 is voorgeschreven aan welke eisen de verpakking van mageremelkpoeder moet voldoen dat
wordt aangekocht in het kader van openbare opslag. Het is dus niet toegestaan een willekeurige andere verpakking te gebruiken.
In artikel 36 is bepaald dat de aanbieder van mageremelkpoeder ervoor zorg dient te dragen dat het opslagpand ten minste drie
voorgeschreven zakken tot zijn beschikking heeft voor het geval beschadiging aan de zakken van de geleverde partij mageremelkpoeder
optreedt.Artikel 37 Voor de opslag van boter is het belangrijk dat de dozen waarin de boter zich bevindt, geen buikvorming
vertonen. Buikvorming kan onder meer ontstaan wanneer de boter nog zacht is en er teveel gewicht op de doos rust. Hierdoor
krijgt de doos een ronding die de opslag ernstig kan bemoeilijken. Op grond van artikel 37 kunnen partijen boter op het moment
van fysieke inslag door Dienst Regelingen geweigerd worden.
Artikel 39
Dit artikel regelt dat de boter of het mageremelkpoeder dat door de aanbieder is geleverd en opgeslagen in het vrieshuis of
het opslagpand maar niet voor openbare opslag in aanmerking komt, binnen 14 dagen na de datum van het afwijzingsbericht van
Dienst Regelingen bij het betrokken vrieshuis of opslagpand moet worden afgehaald of separaat van de interventievoorraad moet
worden opgeslagen.
Het artikel richt zich op de situatie waarbij de boter of het mageremelkpoeder niet aan de communautaire eisen voldoet. Dit
kan ofwel bij de inslagcontrole worden vastgesteld dan wel aan de hand van de analyseresultaten van de genomen monsters.
Artikel 43
Ingeval de boter of het mageremelkpoeder dat aan de inschrijver is toegewezen niet binnen dertig dagen na de laatste dag waarop
de biedingen konden worden ingediend bij het vrieshuis of opslagpand (geheel) is afgehaald, ligt de hoeveelheid die dan nog
in opslag is na voornoemde dertig dagentermijn voor rekening en risico van de inschrijver opgeslagen.
Het document dat op grond van artikel 43 in dat geval moet worden uitgeschreven, beschrijft precies welke boter of mageremelkpoeder
die aan de inschrijver is toegewezen dan voor zijn rekening en risico ligt.
Artikel 55
Uit artikel 55, in samenhang gelezen met artikel 2, derde en vierde lid, kan worden afgeleid dat de voorzitters van het HPA
en het PZ niet de bevoegde instanties zijn tot daadwerkelijk verlening van de steun. Het gaat hier dus om de steun voor het
verwerken van mageremelkpoeder of ondermelk tot mengvoeder of voor het denatureren van mageremelkpoeder. Wel zijn ze bevoegd
om – ieder voor zijn eigen werkterrein – vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden om steun te ontvangen. De verlening
zelf, dus de daadwerkelijke betaling van de steun, is een taak die aan de minister toebehoort.
Deze verhouding tussen de minister en de productschappen heeft te maken met de gewijzigde nationale organisatie ten aanzien
van de betaalorganen. Betaalorganen zijn instanties die op grond van Europese regelgeving door de lidstaten dienen te worden
erkend om Europese gelden (zoals subsidies en interventiesteun) te kunnen uitbetalen aan de eindbegunstigden. Voorheen waren
de productschappen, net als Dienst Regelingen, betaalorgaan. Deze situatie is, onder andere ter beperking van het aantal betaalorganen,
gewijzigd in die zin dat Dienst Regelingen het enige erkende betaalorgaan is geworden voor betalingen in het kader van interventie.
Dienst Regelingen voert deze functie uit namens de minister. Het HPA en het PZ zijn in dezen zogenaamde ‘delegated bodies’.
Deze delegated bodies zijn wel bevoegd het recht op steun vast te stellen maar niet tot feitelijke uitbetaling ervan.
Artikel 58
In de RIMZ werd in het derde lid van artikel 88 een percentage van 35,6 genoemd. In deze Regeling interventie is artikel 88
teruggekeerd als artikel 58 maar met een percentage van 34. De wijziging van dit percentage vloeit voort uit Verordening 1152/2007.
Het betreft een standaardisatie van eiwitwaarden in mageremelkpoeder tot 34% terwijl in Europa het natuurlijke eiwitgehalte
schommelt tussen de 31 en 37%. De zuivelindustrie in de Gemeenschap en de exporteurs van melkpoeder en gecondenseerde melk
vroegen al lang om een wijziging van de communautaire regels omdat de concurrenten uit andere zuivellanden bevoordeeld zijn
doordat zij wel toestemming hebben tot standaardisatie van het eiwitgehalte.
Artikel 66
Dit artikel schrijft voor dat op de verpakking van de boter ook de productiedatum vermeld moet worden. Dit is een aanvullend
vereiste op de verpakkingsvoorschriften van artikel 81 van Verordening 1898/2005. Artikel 66 is niettemin noodzakelijk om
te kunnen vaststellen dat de aan de instelling geleverde boter betrekking heeft op boter die door de AID is bemonsterd en
aan de communautaire eisen voldoet. Aan de hand van de verpakkingsvoorschriften van artikel 81 van Verordening 1898/2005 alleen
is deze vaststelling niet mogelijk.
Artikel 72
Uit de verkoopfactuur (artikel 69) blijkt dat de steun op de bruto-verkoopprijs in mindering is gebracht. Die informatie is
cruciaal voor de verlening van de steun. De in het tweede lid van artikel 72 opgenomen – en op de communautaire kaders aanvullende
– regel dat de leverancier ook de verkoopfactuur meestuurt, is dus nodig om de verordening adequaat uit te voeren.
Artikel 73
Doordat niet langer bij het productiebedrijf wordt gecontroleerd op de kwaliteit van de boter, moet met betrekking tot de
steunregeling voor de aankoop van boter door instellingen en gemeenschappen zonder winstoogmerk, controle plaatsvinden bij
de leverancier. Hierin wordt voorzien in artikel 73. In het tweede lid van artikel 73 is neergelegd dat Dienst Regelingen
tijdig moet worden geïnformeerd. De tijdige melding is een verantwoordelijkheid van de leverancier. Hij komt namelijk alleen
in aanmerking voor steun indien vaststaat dat de boter aan de communautaire eisen voldoet. Om tijdig te zijn dient de leverancier
rekening te houden met de monstername en monsteranalyse.
Het derde lid van artikel 73 is nodig om te kunnen controleren dat niet andere boter dan die waarvan is vastgesteld dat deze
voldoet aan de communautaire eisen, wordt omgepakt in kleinverpakkingen (pakjes van 10 gram) en dat de boter ook na deze handeling
nog voldoet aan de communautaire eisen. Boter is doorgaans verpakt in dozen van 25 kilogram. Het komt echter voor dat leveranciers
aan instellingen en gemeenschappen zonder winstoogmerk leveren in kleinverpakkingen en daartoe de boter ompakken.
Artikel 78
In dit artikel is het uitgangspunt neergelegd dat boter die eenmaal in het kader van particuliere opslag in het vrieshuis
liggen opgeslagen niet verplaatst mag worden naar een vrieshuis dat elders is gesitueerd, behalve dan wanneer dat vrieshuis
zich op hetzelfde terrein bevindt als het eerste vrieshuis. Met het oog op een efficiënte uitvoering van de vereiste controles
is het nodig te weten waar de boter zich bevindt. Verplaatsingen van de boter zouden telkens aan Dienst Regelingen en de AID
doorgegeven moeten worden. Dit zou een aanzienlijke en ongewenste verzwaring van de administratieve lasten inhouden.
Toch zijn er noodsituaties denkbaar waarbij de vrieshuishouder tot behoud van de boter genoodzaakt is de boter naar een ander
vrieshuis te verplaatsen. Dienst Regelingen verleent in dergelijke gevallen toestemming.
Uit het derde lid van artikel 78 kan worden afgeleid dat het in het tweede lid bedoelde verzoek om toestemming ook ná verplaatsing
kan worden gedaan. In verband met de vaak met een noodsituatie gepaard gaande spoed kan immers niet altijd tijdig van Dienst
Regelingen de benodigde toestemming worden verkregen.
Artikel 81
De Europese Commissie bepaalt iedere keer dat zij de particuliere opslag voor boter opent opnieuw het steunbedrag voor particuliere
opslagcontracten. Daarbij kan de Commissie eveneens data vaststellen waarbinnen de inslag en uitslag dient plaats te vinden.
Omdat de relevante data voor particuliere opslag dus niet op voorhand vaststaan, wordt in artikel 81 gesproken over ‘de dan
geldende Europese verordeningen’.
Dit artikel regelt verder de mogelijkheid dat boter die reeds is geproduceerd vóór de in ‘de dan geldende Europese verordening’
vastgestelde begindatum van inslag voor de particuliere opslagregeling en al is ingeslagen in het vrieshuis vóór bedoelde
begindatum, ook onder de particuliere opslagregeling kan worden gebracht. De betreffende boter kan dan worden beschouwd als
zijnde ingeslagen onder de particuliere opslagregeling met ingang van de in de verordening vastgestelde begindatum van inslag.
Door het vrieshuis wordt dan op de betreffende inslagbonnen tevens de datum waarop de boter in het kader van de particuliere
opslagregeling is ingeslagen vermeld.
Artikel 85
Het vierde lid is van belang om te kunnen voldoen aan de informatieverplichting jegens de Europese Commissie die op de lidstaten
rust op grond van artikel 35 van Verordening (EG) Nr. 826/2008.
Hoofdstuk 6
Met dit artikel wordt in vergelijking met de Regeling een nieuw Hoofdstuk 6 ingevoegd, betreffende de particuliere opslag
van varkensvlees en rundvlees.
Het interventiemiddel van de particuliere opslag van varkensvlees en rundvlees verschilt qua doelstelling niet van de particuliere
opslag van boter. Bij een tijdelijke verstoring van de markt of wanneer onduidelijk is hoe de markt zich zal gaan ontwikkelen,
kan het dienstig zijn de betreffende producten tijdelijk op te slaan. Er ontstaat zo namelijk een lager aanbod op de markt
waarmee wordt beoogd de marktprijs te ondersteunen.
De algemene regels voor de particuliere opslag zijn in Verordening 826/2008 vastgesteld. Veel van deze regels werken direct
door in de Nederlandse rechtsorde, met andere woorden: zij zijn rechtstreeks van toepassing. Vooral met het oog op een efficiënte
uitvoering en controle van de regeling is het noodzakelijk om nationaal enige uitvoeringsregels te stellen. Zoals in het algemene
deel van deze toelichting is uitgelegd, waren de uitvoeringsregels voor de particuliere opslag van varkensvlees tot nu toe
in Mededeling 1/2007 neergelegd. Thans worden de uitvoeringsregels in de Regeling interventie vastgelegd.
Inhoudelijk worden overigens geen veranderingen in de uitvoering doorgevoerd.
In het navolgende worden enige artikelen uit Hoofdstuk 6 meer concreet toegelicht.
Artikel 89
Dienst Regelingen is bevoegd tot de verlening van steun voor de particuliere opslag van varkensvlees en rundvlees. Tevens
blijkt uit dit artikel dat de Europese Commissie, voordat van particuliere opslag sprake kan zijn, eerst een op de opening
van de particuliere opslag gerichte verordening vaststelt. Deze openingsverordening regelt onder andere vanaf wanneer aanvragen
om een opslagcontract kunnen worden ingediend en hoeveel de steun voor de particuliere opslag bedraagt.
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is uitgelegd, is de particuliere opslag laatstelijk wel voor varkensvlees
opengesteld, maar niet voor rundvlees. Toch kunnen de regels voor rundvlees in dit nieuwe hoofdstuk worden opgenomen. Door
de formulering van artikel 89 worden deze bepalingen namelijk eerst actief zodra een op de opening van de particuliere opslag
van rundvlees gerichte verordening door de Europese Commissie is vastgesteld.
Artikel 92
Voor wat betreft de eisen waaraan de locatie moet voldoen waar de uitbening van het rundvlees plaatsvindt, is aangesloten
bij de eisen zoals geformuleerd in artikel 16, 18 en 20 van de Regeling bijzondere restituties bij uitvoer bepaalde soorten
rundvlees. Om te voorkomen dat vermenging plaatsvindt met partijen rundvlees die niet onder de regeling van particuliere opslag
worden gebracht, is onderdeel h hieraan toegevoegd.
Artikel 98
Ingeval de voor- en/of achtervoeten geheel of gedeeltelijk worden uitgebeend of versneden moet het rundvlees in de uitsnijderij
onder toezicht van de AID-ambtenaar worden gesteld. Voor de afvoer van het onder controle gestelde rundvlees naar het vrieshuis
wordt door de AID-ambtenaar een controlelijst/verzendlijst opgesteld met de gegevens over het aantal en gewicht. Bij de aanlevering
van het rundvlees in het vrieshuis wordt het op de controlelijst/verzendlijst vermelde gewicht als inslaggewicht voor de particuliere
opslag door het vrieshuis in de administratie opgenomen.
Ingevolge artikel 97 voert het vrieshuis ook zelfstandig nog een weging uit tijdens de inslag. De resultaten daarvan zijn,
voorzover het vlees betreft dat via de uitsnijderij is aangeleverd, op grond van artikel 98 dus niet bepalend voor de hoeveelheid
steun.
Artikel 101
Het vlees moet vers of gekoeld worden ingeslagen en vervolgens worden ingevroren en opgeslagen. Na de weging en de controle
door de AID-ambtenaar vindt het invriezen plaats. Het vlees wordt daartoe geplaatst in o.a. kratten, bakken of plaatvriezers.
Deze worden in het eerste lid omschreven als invrieseenheid. Na het invriezen wordt het vlees overgestapeld in o.a. boxpallets,
kooien of kisten en als zodanig in de opslagruimte opgeslagen. Deze worden in het tweede lid omschreven als opslageenheid.
Het vlees moet vanaf de inslag tot het einde van de opslagperiode identificeerbaar zijn. Wanneer het vlees in dozen is verpakt
moet iedere doos zijn voorzien van de in het derde lid vermelde gegevens. Vlees dat niet is verpakt in dozen moet onmiddellijk
na de weging worden voorzien van gegevens waarmee het vlees in het vrieshuis identificeerbaar is. Deze gegevens zoals vermeld
in eerste lid, respectievelijk het tweede lid, worden aan iedere invrieseenheid bevestigd en daarna aan iedere opslageenheid.
Artikel 108
In dit artikel wordt bepaald welke dag moet gelden als dag van uitslag. Deze regel wordt gesteld omdat het vóórkomt dat later
wordt uitgeslagen dan de gemelde dag maar dat toch steun wordt aangevraagd tot de feitelijke dag van uitslag. Op deze wijze
wordt dit misbruik voorkomen.
De definitie van ‘dag van uitslag’ is eveneens nodig om te bepalen vanaf welke dag de in artikel 28, derde lid, van Verordening
826/2008 bedoelde termijn van 60 dagen begint. Deze termijn is een belangrijke termijn die in acht moet worden genomen om
in aanmerking te komen voor steun ingeval van vervroegde uitslag van het varkensvlees of rundvlees. Vervroegde uitslag is
toegestaan als de betreffende producten naar derde landen worden geëxporteerd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.