Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2008/07)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 21 januari 2008, nr. 2008/07, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

De in deel A Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen afkortingenlijst wordt vervangen door de gewijzigde afkortingenlijst als aangegeven in bijlage 1.

B

De in deel A Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen lijst met Richtlijnen, Verordeningen en Verdragen wordt vervangen door de gewijzigde lijst Richtlijnen, Verordeningen en Verdragen als aangegeven in bijlage 2.

C

Paragraaf B1/4.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1.1 Vrijstellingen

Vrijstelling op grond van de Vw

Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:

a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door de Minister van BuZa aan te wijzen landen;

Toelichting

Deze landen zijn: Australië, België, Bulgarije, Canada, Cyprus Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zuid-Korea, Zweden en Zwitserland.

Voor vreemdelingen uit deze landen staat echter wel de mogelijkheid open om bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen ten einde hun verblijfsaanspraken vooraf te laten toetsen, zodat ook zij vroegtijdig weten of hun verblijfsrecht toekomt.

b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing, als bedoeld onder a;

Toelichting

Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan is van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserland, maar die wel rechtstreeks verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e), kind, partner of (schoon)ouder van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vw).

c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;

Toelichting

Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt aangesloten bij B8/4.4. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar B8/4.

d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van vrouwenhandel;

Toelichting

Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. In dat opzicht is van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen van mensenhandel. Met de verblijfsregeling zoals neergelegd n artikel 3.48 Vb wordt beoogd te voorkomen dat het slachtoffer of de getuige van mensenhandel afziet van het doen van aangifte uit vrees Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling. In dat verband wordt er op gewezen dat het slachtoffer of de getuige ingevolge artikel 8, onder k, Vw gedurende een bedenktijd van maximaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland kan verkrijgen. In dat geval wordt nog geen verblijfsvergunning verleend.

Ingeval het noodzakelijk is dat de vreemdeling in Nederland verblijft nadat de aangifte is gedaan, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang dat in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is. Het mvv-vereiste wordt hierbij niet tegengeworpen. Er dient wel een proces-verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.

In het geval van de getuige-aangever kan de verblijfsvergunning eerst worden verleend, indien het OM de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst acht voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Ook in die situatie wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen. Er dient wel proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.

e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw;

f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning;

Toelichting e en f

Het mvv-vereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

Het ontbreken van een mvv wordt evenmin tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag indient om wijziging van het verblijfsdoel. Hierbij is van belang dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook indien een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw en vervolgens in aanmerking wenst te komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voor de beoordeling of er sprake is van voortzetting van verblijf is dan niet van belang of de eerdere vergunning verlengd zou zijn of dat de vergunning na twee maanden is ingetrokken in verband met een wijziging in de situatie in het land van herkomst. Van belang is wel dat de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, ontvangen is (zie artikel 3.82 Vb en B1/5.1).

g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;

h. de vreemdeling die houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere staat die partij is bij het EG-verdrag, dan wel de echtgenoot of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat;

De geregistreerde partner dan wel ongehuwde partner van de langdurig ingezetene en het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan wel het kind van die echtgeno(o)t(e).

Vrijstellingen op grond van het Vb

Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vb kan van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld worden, de vreemdeling:

i. die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw of als Nederlander en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;

Toelichting

De vreemdeling die voor diens negentiende levensjaar ten minste vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw kan in aanmerking komen voor wedertoelating tot Nederland. Indien de vreemdeling minderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Indien de vreemdeling meerderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. Hiermee verhoudt zich niet dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen. Dit onderdeel komt grotendeels overeen met artikel 52a, onderdeel g, van het voormalige Vb, met dien verstande dat toegevoegd is de categorie vreemdelingen die in diezelfde periode geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland hebben verbleven. Het is redelijk laatstgenoemde vreemdelingen niet anders te behandelen om de enkele reden dat het rechtmatig verblijf geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland is doorgebracht.

j. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van de Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die:

– sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of als Nederlander; of

– op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, Vw en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;

Toelichting

Kinderen van twaalf jaar of jonger die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en naar het oordeel van de Minister feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien zij feitelijk (zijn blijven) behoren tot het gezin van die ouder. Als hoofdregel geldt dat één van de ouders binnen drie dagen na de geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen bij de burgemeester van de gemeente waar zij woon- of verblijfplaats hebben, om het verblijfsrecht mede geldig te maken voor het kind. Vanaf de leeftijd van twaalf jaar worden deze kinderen ook feitelijk in het bezit gesteld van een vreemdelingendocument waaruit het verblijfsrecht blijkt.

Is het kind evenwel niet direct na de geboorte aangemeld dan kan tot en met de leeftijd van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. In dat geval kan de verblijfsvergunning worden verleend indien naar het oordeel van de Minister genoegzaam is aangetoond dat het kind vanaf de geboorte onafgebroken in Nederland heeft verbleven en feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning. Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren, is het niet rechtvaardig om de aanvraag af te wijzen omdat het kind niet in het bezit is van een geldige mvv. Hetzelfde geldt ten aanzien van kinderen die in Nederland zijn geboren uit een ouder die op het moment van die geboorte rechtmatig in Nederland verbleef, al dan niet in afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Van dat kind wordt evenmin verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Tot de hier bedoelde categorie behoren onder meer de kinderen die tijdens de procedure in Nederland worden geboren uit een ouder die aansluitend op die procedure in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning. Tevens zijn vrijgesteld andere kinderen die in Nederland zijn geboren op een moment waarop de ouder op een der andere in artikel 8 Vw genoemde gronden rechtmatig in Nederland verbleef, bijvoorbeeld in verband met de aangifte van mensenhandel, of tijdens de vrije termijn, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.

k. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 21a Vw;

Toelichting

Onderdeel k ziet op feitelijk in Nederland verblijvende afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie in Nederland.

Geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status op grond van het Diplomatenverdrag of het Consulaire verdrag. De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt daarmee tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die tien jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen – evenals de hoofdpersoon – onder omstandigheden in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12).

Na beëindiging van de bijzondere geprivilegieerde status van de hoofdpersoon kan het voorkomen dat de geprivilegieerde hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Dit kan het geval zijn indien één of meer van de afhankelijke gezinsleden nog minderjarig is of als één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet minimaal tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven op basis van een bijzondere geprivilegieerde status. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Deze vrijstelling houdt verband met het feit dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, het feit dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en het feit dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Gelet hierop is het niet redelijk van deze afhankelijke gezinsleden een mvv te verlangen.

Personeelsleden van internationale organisaties en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status (de uitgezonden status) op grond van de Zetelovereenkomsten, waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Deze personeelsleden en hun meerderjarige afhankelijke gezinsleden kunnen onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12). Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Onderdeel c ziet niet op de afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een internationale organisatie. Echter, ten aanzien van hen geldt evenzeer dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Daarom is evenmin redelijk van hen een mvv te verlangen. Daarmee wordt voor deze categorie toepassing gegeven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb.

l. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

Toelichting

Onderdeel l ziet op bepaalde categorieën buitenlandse werknemers in de internationale sector van de arbeidsmarkt. De Vw is niet van toepassing op buitenlandse werknemers aan boord van Nederlandse zeeschepen of mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentaal plat, omdat werknemers in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied. Deze vreemdelingen komen derhalve in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking tot de vergunningverlening met het oog op verlof, gezinshereniging en gezinsvorming, werkloosheid en werk op het Nederlandse grondgebied voor vreemdelingen die een arbeidsverleden van zeven jaren of langer in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt hebben (zie artikel 3.34 tot en met 3.38 Vb en B5). Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland, geacht worden verblijf te houden aan boord van het Nederlandse zeeschip of de mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, en reeds zeven jaren in deze positie verkeren, is het redelijk van hen niet te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen. Omdat op vreemdelingen die werkzaam zijn in de internationale luchtvaart, het internationale wegtransport of de internationale binnenscheepvaart onder bepaalde voorwaarden de Wav en de Vw wel van toepassing zijn, zijn die vreemdelingen niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.

m. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80;

Toelichting

Dit onderdeel heeft betrekking op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80. Deze zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het Associatiebesluit 1/80 geeft rechten aan Turkse werknemers die behoren tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat. Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van Justitie houdt het recht zoals neergelegd in het Associatiebesluit 1/80 om na een bepaalde periode van legale arbeid de arbeid voort te kunnen zetten, noodzakelijkerwijs in dat de betrokken vreemdeling een recht van verblijf heeft. Volgens het Hof wordt aan de erkenning van die rechten door artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80 niet de voorwaarde gesteld dat het legale karakter van de arbeid door de Turkse werknemer wordt gestaafd door het bezit van een specifiek administratief document, zoals een verblijfsvergunning. Als wordt vastgesteld dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt en uit dien hoofde recht heeft op een verblijfsvergunning kan het ontbreken van een geldige mvv hem niet worden tegengeworpen. In de meeste gevallen zal de desbetreffende werknemer echter verkeren in een situatie van voortzetting van verblijf of reeds op grond van enige andere vrijstelling van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat verblijfsrechten niet slechts uit artikel 6, maar ook uit enkele andere artikelen van het Associatiebesluit 1/80 kunnen voortvloeien

n. die in aanmerking komt voor terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet;

Toelichting

Dit onderdeel heeft betrekking op de vreemdeling die met gebruikmaking van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet een verblijfsvergunning aanvraagt. Hierbij gaat het zowel om de ouder als het (meerderjarige) kind die eerder in Nederland hebben verbleven. Door de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet (en daarmee tevens naar het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet) is verzekerd dat de vrijstelling alleen van toepassing is op de vreemdeling die voor de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking komt. Deze bepaling ziet derhalve niet op de vreemdeling die op grond van eerdere of andere remigratieregelingen is teruggekeerd naar zijn land van herkomst en die wil terugkeren naar Nederland. De vreemdeling die binnen één jaar na remigratie uit Nederland op grond van de Remigratiewet een aanvraag om verblijf in Nederland indient en die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning, komt op grond van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Uit artikel 10, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet volgt dat alleen voor de terugkeeroptie in aanmerking komt, de vreemdeling die drie jaar in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning onder een beperking van niet-tijdelijke aard. De beperkingen van tijdelijke aard zijn voor het bepaalde bij en krachtens de Remigratiewet geregeld in de Regeling Aanwijzing vreemdelingen wegens verblijf voor een tijdelijk doel (Stcrt. 2000, 62). Uiteraard is de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet alleen van belang voorzover daaruit het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voortvloeit. In andere gevallen kan de vreemdeling op grond van deze terugkeeroptie een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. In het laatste geval kan de desbetreffende aanvraag niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een mvv. Overigens verdient het de voorkeur dat deze vreemdelingen vóór hun terugkeer naar Nederland een mvv aanvragen. Artikel 8 van de Remigratiewet heeft ook betrekking op kinderen van vreemdelingen. Ook deze kinderen kunnen van de terugkeeroptie gebruikmaken en zijn daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste. Concreet betekent dit, dat vrijgesteld is de vreemdeling die direct voorafgaande aan de remigratie als minderjarig kind van de ouder in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning of als Nederlander en binnen een jaar na de remigratie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet met de ouder naar Nederland terugkeert. Tevens is vrijgesteld de vreemdeling die binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en vervolgens zelfstandig naar Nederland terugkeert.

o. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is;

Toelichting

De persoon die feitelijk in Nederland verblijft en bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek ingevolge artikel 17, eerste lid, Rwn heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het algemeen niet uitgezet indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de betrokkene, onder omstandigheden, in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, in afwachting van de beslissing op het verzoek. Gelet op het feit dat de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot zijn en zij veelal lange tijd in Nederland verblijven voordat twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden, is het niet redelijk van hen te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen en kunnen zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.

p. die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking als bedoeld in artikel 3.30 of 3.31 Vb.

Toelichting

Dit onderdeel p is het gevolg van de implementatie per 15 februari 2005 van de Richtlijn 2001/55. Ingevolge artikel 12 van deze richtlijn staan de lidstaten personen die tijdelijke bescherming genieten toe om, voor een periode die niet langer is dan die van hun tijdelijke bescherming, werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige. Daarbij mogen de lidstaten om redenen van arbeidsmarktbeleid voorrang geven aan EU-burgers en onderdanen van staten die gebonden zijn aan de EER overeenkomst, en aan de onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven en een werkloosheidsuitkering ontvangen. Het op grond van het ontbreken van een mvv afwijzen van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid van de tijdelijk beschermde vreemdeling is niet verenigbaar met het geclausuleerde recht op arbeid in de richtlijn. Om die reden krijgt de tijdelijk beschermde die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking die verband houdt met het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige, vrijstelling van het mvv-vereiste. Dit laat onverlet dat er een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend met het verrichten van die arbeid. De vrijstelling is derhalve niet van toepassing indien voor de desbetreffende soort arbeid voorrang kan worden gegeven aan EU- en EER-burgers of legaal verblijvende derdelanders met een werkloosheidsuitkering. Zie tenslotte het derde lid van artikel 3.71 Vb: de tijdelijk beschermde vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk voorganger of godsdienstleraar is (in afwijking van artikel 3.71, derde lid, Vb) eveneens vrijgesteld van het mvv-vereiste.

q. die houder is van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van Richtlijn 2005/71 afgegeven door een andere staat die Partij is bij het EG-verdrag dan wel de echtgenoot, partner of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat.

Toelichting

Deze vrijstelling strekt ertoe de mobiliteit voor wetenschappelijk onderzoekers tussen lidstaten te vergemakkelijken. Deze uitzondering geldt enkel voor onderzoekers die reeds in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor het verrichten van onderzoek in de zin van de richtlijn die is afgegeven door een ander lidstaat. Deze uitzondering geldt ook voor gezinsleden (echtgenoot, partner, minderjarig kind) van de onderzoeker, met dien verstande dat het gezin reeds dient te zijn gevormd in de ander lidstaat.

Mvv-vereiste godsdienstleraren en geestelijk voorgangers

De vreemdeling is echter niet vrijgesteld indien hij in Nederland wil verblijven voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie artikel 3.71, derde lid, Vb en B5). Deze uitzondering voor de vreemdeling die als godsdienstleraar of geestelijke voorganger wil verblijven, dient er mede toe om vooraf te onderzoeken of er vanuit het oogpunt van openbare orde bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de vreemdeling en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. De aanwezigheid en het functioneren van godsdienstleraren en geestelijk voorgangers hier te lande, in verband met de bijzondere positie die zij innemen binnen de alhier gevestigde gemeenschappen, kan van zodanige invloed zijn op de openbare orde en nationale veiligheid, dat onderzoek vooraf gewenst is. In deze gevallen wordt niet voorbijgegaan aan het mvv-vereiste; ook niet indien de vreemdeling behoort tot de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde vrijgestelde categorieën. De enige uitzondering hierop vormt artikel 3.71, tweede lid, onder h, Vb (zie hiervoor de toelichting van onderdeel h).

Vanzelfsprekend kan het ontbreken van een geldige mvv niet leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80.

Indien een vreemdeling een beroep doet op een van de hierboven genoemde vrijstellingscategorieën dient hij aan te tonen dat hij behoort tot één van de vrijstellingscategorieën.

In beginsel dient de vreemdeling reeds bij het indienen van de aanvraag het beroep op één van de vrijstellingscategorieën te onderbouwen. In het aanvraagformulier dat ziet op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd waarbij de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv (zie bijlage 13 VV) worden de vrijstellingscategorieën op grond van het Vb met name genoemd. Per categorie wordt een korte toelichting op de vrijstellingsgrond gegeven. Indien de vreemdeling bij het indienen van een aanvraag het beroep op één van de vrijstellingscategorieën niet of niet afdoende middels bescheiden heeft onderbouwd, stelt de IND hem in de gelegenheid het beroep alsnog afdoende te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.

Toetsing van de vrijstellingscategorie

De vreemdeling dient, indien hij zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën, aanstonds aan te tonen dat hij behoort tot een vrijstellingscategorie. Op het aanvraagformulier staan de vrijstellingscategorieën ingevolge de Vw en het Vb vermeld voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond. Indien de vreemdeling bij het indienen van de aanvraag bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft het beroep op één van deze vrijstellingscategorieën niet of niet afdoende middels bescheiden heeft onderbouwd, stelt de IND hem in de gelegenheid het beroep alsnog afdoende te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.

Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op één der vrijstellingscategorieën, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.

De vreemdeling die zich erop beroept dat het stellen van het vereiste bezit van een geldige mvv ten aanzien van hem getuigt van een onbillijkheid van overwegende aard (zie artikel 3.71, vierde lid, Vb) dient bij het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een onderbouwing voor het beroep op deze vrijstellingscategorie te overleggen. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.

Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën van het mvv- vereiste geldt dat hierbij uitsluitend dient te worden getoetst aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet ten volle aan de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie veelal voor een deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Zo wordt bijvoorbeeld voor een beroep op de vrijstelling genoemd onder artikel 3.71, tweede lid, onder a, Vb getoetst of de vreemdeling vóór zijn negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Dit valt voor een deel samen met de toetsing aan de voorwaarden van artikel 3.54, eerste lid, onder b, Vb. Eerst nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een van de vrijstellingscategorieën, dient ten behoeve van de verblijfsvergunning ten volle aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening hiervan getoetst te worden. In het bovengenoemde voorbeeld wordt de verblijfsaanvraag dan ook aan de overige verblijfsvoorwaarden van artikel 3.54 Vb getoetst.

Hardheidsclausule

In het vierde lid van artikel 3.71 Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule.

Ook indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv, indien de toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B1/4.1.1).

De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV) vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen. Indien het beroep op de hardheidsclausule bij het indienen van de aanvraag niet of niet afdoende middels bescheiden dan wel anderszins is onderbouwd wordt de vreemdeling door de Minister in de gelegenheid gesteld het beroep alsnog (nader) te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.

Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule

Het is, net als onder de werking van artikel 16 a Vw (oud), de bedoeling dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vw is het wel mogelijk om categorieën vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule te brengen.

Een van de categorieën waarvoor vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval geldt op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, is de groep vreemdelingen die valt onder de toezegging van de Minister gedaan tijdens het terugkeerdebat van 9 februari 2004 dat het mvv-vereiste niet zal worden tegengeworpen aan de vreemdelingen die voldoen aan de onderstaande criteria:

– de vreemdeling heeft voor 1 april 2001 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling;

– de vreemdeling beoogt gezinshereniging (geen gezinsvorming) met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van een verblijfsvergunning regulier dan wel asiel of met een Nederlander;

– de vreemdeling voldoet, behoudens het mvv-vereiste, aan alle voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning, zoals vermeld in B2.

In het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 27 oktober 2004 heeft de Minister deze toezegging uitgebreid en bepaalt dat indien er sprake is van een gezin waarvan de gezinsleden deels wel en deels niet onder de bovengenoemde toezegging vallen en die allen verblijf beogen in het kader van gezinshereniging (geen gezinsvorming) bij hetzelfde gezinslid met een verblijfsvergunning of met de Nederlandse nationaliteit, alle gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Onverkort blijft staan dat, behoudens het mvv-vereiste, zij voorts aan alle overige voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning zoals vermeld in B2 moeten voldoen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de situatie dat de vader een verblijfsvergunning heeft, de moeder en twee kinderen aan de drie hierboven genoemde voorwaarden voldoen, en er nog een derde kind is dat na 1 april 2001 is ingereisd. Het derde kind kan onder deze omstandigheden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt voorts op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb vrijstelling van het mvv-vereiste voor de vreemdeling:

– die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en

– in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan de volgende drie kenmerken:

– het verzoek is rechtstreeks ingediend bij de Minister (dan wel de IND); en

– het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en

– het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:

– stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is voldaan;

– stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);

– het beroep niet heeft gemotiveerd;

– het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd binnen een daartoe gestelde termijn;

– asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader van een asielaanvraag beoordeeld);

– als asielzoeker is uitgeprocedeerd;

– stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd en dat – hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft onderbouwd;

– aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie;

– niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan zes maanden na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.

In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend aan de hardheidsclausule.

Vertrektermijn

Indien de aanvraag wordt ingediend door een vreemdeling die de afgelopen vijf jaren geen verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of onder l, Vw en die geen gemotiveerd beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan, wordt de uitzetting op voorhand niet achterwege gelaten. Ingevolge artikel 62, eerste lid, Vw dient de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten. Indien een eerste verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingediend, mag de beslissing hierop uitsluitend worden afgewacht als het binnen twee weken na bekendmaking van het besluit is ingediend. In bepaalde gevallen kan evenwel een kortere vertrektermijn geïndiceerd zijn. Artikel 62, vierde lid, Vw biedt de mogelijkheid om in het belang van de uitzetting een kortere vertrektermijn te hanteren. Hierbij kan blijkens de memorie van toelichting bij dit artikel gedacht worden aan de situatie dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken dient te verlaten, echter de eerste reismogelijkheid dient zich ofwel direct, ofwel na zes weken aan. In die situatie kan beslist worden om een kortere vertrektermijn te geven.

Vrijstelling mvv-vereiste en onverplichte mvv

Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit van een mvv, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen mvv kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de hieronder genoemde (van het mvv-vereiste vrijgestelde) categorieën een aanvraag tot afgifte van een mvv indient, wordt die aanvraag uiteraard in behandeling genomen. Vreemdelingen die op grond van artikel 3A Regeling op de consulaire tarieven zijn vrijgesteld van het legesvereiste van een mvv zijn dat ook bij de aanvraag van een onverplichte mvv. De onder artikel 3a, derde lid, genoemde uitzonderingen zijn de uitzonderingen als opgenomen in de GVI, hoofdstuk VII, paragraaf 4 in BNL-kader, namelijk familieleden van EU-onderdanen die gebruik maken van het vrij verkeer van personen en onderdanen van Israël en San Marino (zie ook A2/4.3.5).

D

Hoofdstuk B18 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage III.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 21 januari 2008.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Bijlage I - Afkortingenlijst

Afkortingenlijst

ABRvS

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

AC

Aanmeldcentrum

ACVZ

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

Amv

Alleenstaande minderjarige vreemdeling

AOW

Algemene Ouderdomswet

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

Awb

Algemene wet bestuursrecht

BKA

Buitenlands Kind ter Adoptie

BMA

Bureau Medische Advisering

BuZa

(Ministerie/Minister van) Buitenlandse Zaken

BVV

Basisvoorziening vreemdelingensysteem

BZK

(Ministerie/Minister van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

B&W

Burgemeester en Wethouders

CAO

Collectieve arbeidsovereenkomst

COA

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

CWI

Centrale organisatie Werk en Inkomen

DJI

Dienst Justitiële Inrichtingen

DNRI

Dienst Nationale Recherche Informatie

DT&V

Dienst Terugkeer en Vertrek

EG

Europese Gemeenschap

EEG

Europese Economische Gemeenschap

EER

Europese Economische Ruimte

EU

Europese Unie

EZ

(Ministerie/Minister van) Economische Zaken

Flexwet

Wet Flexibiliteit en Zekerheid (Stb. 1998, 300)

GBA

Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens

GG&GD

Geneeskundige en gezondheidsdienst

GVI

Gemeenschappelijke Visuminstructies

HKS

Herkenningsdienstsysteem

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IOM

Internationale Organisatie voor Migratie

JDS

Justitieel documentatiesysteem

KMar

Koninklijke Marechaussee

KLPD

Korps Landelijke Politiediensten

KLM

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

MTV

Mobiel Toezicht Vreemdelingen

mvv

Machtiging tot voorlopig verblijf

NGO

Non-gouvernementele organisatie

(N)SIS

(Nationaal) Schengen Informatiesysteem

NVVB

Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

OCW

(Ministerie/Minister van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OM

Openbaar Ministerie

OPS

Opsporingsregister

Pb.

Publicatieblad

PIL

Protocol Identificatie en Labeling

PTSS

Posttraumatische stressstoornis

REAN

Return and Emigration of Aliens from the Netherlands

ROA

Regeling Opvang Asielzoekers

Rva

Regeling verstrekkingen asielzoekers e.a. categorieën vreemdelingen 2005

Rvb

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

RvS

Raad van State

Rwn

Rijkswet op het Nederlanderschap

SGC

Verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

SIRENE

Supplementary Information Request at the National Entries

SIS

Schengen Informatiesysteem

SRA

Stichting Rechtsbijstand Asiel

Stb.

Staatsblad

Stcrt.

Staatscourant

SUO

Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZW

(Ministerie/Minister van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TBC

Tuberculose

TBS

Terbeschikkingstelling

Trb.

Tractatenblad

TWV

Tewerkstellingsvergunning

UNDP

United Nations Development programme

UNHCR

United Nations High Commissioner for Refugees

UNRWA

United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East

UWV

Uitvoeringsinstelling werknemersverzekering

Vb

Vreemdelingenbesluit

Vc

Vreemdelingencirculaire

VIS

Verificatie- en informatiesysteem

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VRIS

Vreemdelingen in de strafrechtketen

VROM

(Ministerie/Minister van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

VV

Voorschrift Vreemdelingen

Vw

Vreemdelingenwet

VWS

(Ministerie/Minister van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

WAO

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Wbp

Wet bescherming persoonsgegevens

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

WIA

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

WIW

Wet Inschakeling Werkzoekenden

Wob

Wet openbaarheid van bestuur

Wobka

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

WSF

Wet op de Studiefinanciering

Wsw

Wet Sociale werkvoorziening

WvSr

Wetboek van Strafrecht

WvSv

Wetboek van Strafvordering

WW

Werkeloosheidswet

Wwb

Wet werk en bijstand

ZHP

Dienst Zeehavenpolitie van de politieregio Rotterdam-Rijnmond

ZW

Ziektewet

Bijlage II Lijst Richtlijnen, Verordeningen en Verdragen

Richtlijnen

Citeertitel

Officiële benaming

Publicatie

Richtlijn 2001/55

Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen

Pb. EG L 212

Richtlijn 2003/109

Richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

Pb. EU L 16

Richtlijn 2003/110

Richtlijn 2003/110/EG van 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij de doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht

Pb. EU L 321

Richtlijn 2003/86

Richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 van de Raad van de EU inzake het recht op gezinshereniging

Pb. EU L 51, 12

Richtlijn 2003/9

Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten

Pb. EG L 031

Richtlijn 2004/38

Richtlijn 2004/ 38/ EG van 29 april 2004, betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/ 68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/ 221/ EEG, 68/ 360/ EEG, 72/ 194/ EEG, 73/ 148/ EEG, 75/ 34/ EEG, 75/ 35/ EEG, 90/ 364/ EEG, 90/ 365/ EEG en 93/ 96/ EEG

Pb. EU L 229

Richtlijn 2004/82

Richtlijn 2004/82/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verplichting voor vervoerders om passagiersgegevens door te geven

Pb. EU L 261

Richtlijn 2004/83

Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming

Pb.EU L 304

Richtlijn 2005/71

Richtlijn 2005/71/EG van 12 oktober 2005, betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek

Pb. EU L 289

Richtlijn 2005/85

Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus

Pb. EU L 326

Richtlijn 2004/ 114

Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk

PB L 375

Verordeningen

Citeertitel

Officiële benaming

Publicatie

Schengengrenscode

Verordening (EG) 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen

Pb. EU L 105

Verordening 2133/2004

Verordening (EG) 2133/2004 van de Raad van 13 december 2004 waarbij voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de verplichting wordt ingevoerd om in de reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten systematisch een stempel aan te brengen, en waarbij de bepalingen van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en het gemeenschappelijk handboek daartoe worden gewijzigd

Pb. EU L 369/ 5

Verordening 1560/2003

Verordening (EG) 1560/2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij één van de lidstaten wordt ingediend

Pb. EU L 222

Verordening 1612/68

Verordening 1612/68/EEG betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap

Pb. EU L 257

Verordening 2725/2000

Verordening 2725/2000 van de raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van “Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin

Pb. EU L 316

Verordening 343/2003

Verordening (EG) 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend

Pb. EU L 50

Verordening 415/ 2003

Verordening (EG) 415/ 2003 van 27 februari 2003 betreffende de afgifte van visa aan de grens, inclusief aan transiterende zeelieden

Pb. EU L 64/ 1

Verordening 539/2001

Verordening (EG) 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld

Pb. EU L 81

Verdragen

Citeertitel

Officiële benaming

Publicatie

Antifolterverdrag

Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

Trb. 1985, 69, 1963, 184 en 1964, 71

Associatiebesluit 1/80

Associatiebesluit van de Associatieraad EEG/ Turkije 1/80

Niet gepubliceerd

Associatieovereenkomst EEG-Israël

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de staat Israël betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de vervanging van de Protocollen nrs. 1 en 2 bij de associatieovereenkomst tussen de EG en Israël

Pb. EU 2003 L 346 en Trb. 2004, 144

Associatieovereenkomst EEG-Jordanië

Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitische Koninkrijk Jordanië, anderzijds

Pb. EU L 283 en Trb. 2002, 115

Associatieovereenkomst EEG-Marokko

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake de liberaliseringsmaatregelen voor het onderling handelsverkeer en de vervanging van de landbouwprotocollen bij de Associatieovereenkomst tussen de EG en het Koninkrijk Marokko

Pb. EU 2003 L 345 en Trb. 2004, 144

Associatieovereenkomst EG- Turkije

Associatieovereenkomst tussen de EG en de Republiek Turkije

Pb. EU 1964, 217

Benelux Verdrag

Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie

Trb. 1958, 18

Benelux- overeenkomst

Overeenkomst tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied

Trb. 1960/ 40

BuPo

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

Trb. 1990, 46, Nederlandse vertaling Trb. 1990, 170

Consulaire verdrag

Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen

Trb. 1981, 143

Diplomatenverdrag

Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer

Trb. 1962, 159

EER- overeenkomst

Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte

Trb. 1992, 132 en 1993, 203

EG- Verdrag

Verdrag tot oprichting van de Europese gemeenschap

Trb. 1957, 9

ESH

Europees Sociaal Handvest

Trb. 2004, 13

Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand

Europese Verdrag betreffende sociale en medische bijstand met bijlage en protocol betreffende de vluchtelingen van 11 december 1953

Trb. 1954, 200

Europees verdrag migrerende werknemers

Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers

Trb. 1978, 70

Europees vestigingsverdrag

Europees vestigingsverdrag

Trb. 1957, 20

Europese overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen

Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen

Trb. 1959, 153, 1960, 111, 1968, 48, 1995, 232

Europese overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen

Europese overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen

Trb. 1982, 24

EU- Verdrag

Verdrag betreffende de Europese Unie

Pb. EU C 191 en Trb. 1992, 74, Trb. 1993, 159

EVRM

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals gewijzigd door Protocol 11 met de aanvullende Protocollen 1, 4, 6, 7, 12 en 13

Trb. 1951, 154 en 2004, 285

Gewijzigd Nederlands- Zwitsers Traktaat

Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat

Trb. 1996, 217

Haags adoptieverdrag

Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie

Trb. 1993, 197 en 1996, 94

Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee

Internationaal Verdrag voor de Beveiliging van Mensenlevens op Zee

Trb. 1978, 189

IVRK

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Trb. 1990, 46

Nationaliteitenverdrag

Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 betreffende beperking van de gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit

Trb.1964, 4 en 1985, 75

Nederlands- Amerikaans Vriendschapsverdrag

Het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika; het Nederlands Amerikaans Vriendschapsverdrag

Trb. 1956, 40 en 1957, 234

Nederlands- Duits Vestigingsverdrag

Nederlands- Duits Vestigingsverdrag

Stb. 1906, 279

Nederlands- Zwitsers Traktaat

Traktaat van vriendschap, vestiging en handel tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondstaat

Stb.1878, 137

Overeenkomst EEG- Tunesië

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Tunesië inzake de liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de wijziging van de landbouwprotocollen bij de Associatieovereenkomst tussen de EG en de Republiek Tunesië

Pb. EU 1978, L 336

Overeenkomst EG- Zwitserland

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, inzake het vrije verkeer van personen

Trb. 2000, 16 en 86, Trb. 2002, 104

Overeenkomst Nederland-Suriname 1975

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake het verblijf en de vestiging van wederzijde onderdanen

Trb. 1975, 133

Overeenkomst Nederland-Suriname 1981

Overeenkomst tussen Nederland en Suriname inzake de binnenkomst en het verblijf van wederzijdse onderdanen

Trb. 1981, 35 en 1983, 171

Overeenkomst van Dublin

Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend

Pb. EU 1997 C 254 en Trb. 1991, 129, Trb. 1997, 236

Samenwerkingsovereenkomst EEG- Marokko

Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko

Pb. EU L 264

Samenwerkingsovereenkomst EEG-Tunesië

Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de republiek Tunesië

Pb. EU L 265

Samenwerkingsovereenkomst EEG- Algerije

Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de democratische volksrepubliek Algerije

Pb. EU L 263

Schengenakkoord

Akkoord van Schengen inzake vrij personenverkeer tussen de deelnemende landen

Trb. 1990, 145

Staatlozenverdrag

Verdrag betreffende de Status van Staatlozen

Trb. 1957, 22

SUO

Schengen Uitvoeringsovereenkomst

SCH/ Com-ex (94) 29, 2e herziening

Toescheidingsovereenkomst Nederland- Suriname

Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen Nederland en Suriname

Trb. 1975, 132

Verdrag van Amsterdam

Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten

Trb. 1998, 11 en Trb. 2002, 153

Verdrag van Chicago

Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart

Stb. 1947/ H 165

Vluchtelingenverdrag

Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en bijbehorend Protocol van New York van 1967

Trb. 1954, 88 en Trb. 1967, 76

Visumfacilitatieovereenkomst EG-Russische Federatie

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie inzake de versoepeling van de afgifte van visa aan burgers van de Europese Unie en de Russische Federatie

Pb. EU L 129

Bijlage III Hoofdstuk B18

Hoofdstuk B18 Verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71

1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de algemene voorwaarden voor toelating van onderzoekers met de nationaliteit van een derde land in de zin van Richtlijn 2005/71 uiteen gezet. Richtlijn 2005/71 vergemakkelijkt de toelating van onderzoekers door middel van een toelatingsprocedure die los staat van de rechtsbetrekking tussen de onderzoeker en de onderzoeksinstelling waar deze te gast is en het laten vervallen van de eis van een TWV.

De algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning aan een onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71, zien op erkenning van de onderzoeksinstelling en het sluiten van een gastovereenkomst door de erkende onderzoeksinstelling met de onderzoeker.

Onbezoldigde wetenschappelijk onderzoekers zijn bursalen en ontvangers van stipendia. Indien de onderzoeksinstelling waar de onbezoldigde wetenschapper onderzoek gaat verrichten, erkend is en een gastovereenkomst met de onderzoeker sluit, dan is voor de onbezoldigd wetenschappelijk onderzoeker verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 mogelijk.

Voorts is van belang dat in het Nederlandse studiestelsel promovendi geen student zijn in de zin van Richtlijn 2004/114. Gelet hierop vallen promovendi in beginsel onder de Richtlijn Wetenschappelijk onderzoekers.

Zowel publieke als particuliere onderzoeksinstellingen vallen onder de werkingssfeer van de richtlijn. De specifieke procedure voor onderzoekers is gebaseerd op de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en de IND. Vooraf erkende onderzoeksinstellingen kunnen gastovereenkomsten sluiten voor het uitvoeren van een onderzoeksproject.

Ingevolge Richtlijn 2005/71 bedraagt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ten minste één jaar. Gezinsleden krijgen een verblijfstitel met dezelfde geldigheidsduur. Voor de afgifte van een verblijfstitel aan gezinsleden geldt geen minimale verblijfsduur van de onderzoeker. De vergunning kan worden ingetrokken of niet verlengd, indien niet (langer) wordt voldaan aan de voorwaarden, in geval van fraude of om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid (zie artikel 10 Richtlijn 2005/71).

Toelatingsaanvragen kunnen door de vreemdeling, al dan niet door tussenkomst van de onderzoeksinstelling, worden ingediend (zie artikel 14 Richtlijn 2005/71).

In aanvulling op de algemene voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd genoemd in B1/4, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG’ de in dit hoofdstuk neergelegde bijzondere voorwaarden.

2 Procedureel

De toelatingsaanvragen kunnen worden ingediend door de onderzoekers, al dan niet door tussenkomst van de onderzoeksinstellingen (zie artikel 14 Richtlijn 2005/71). Erkende onderzoeksinstellingen kunnen gebruik maken van een versnelde toelatingsprocedure.

2.1 Versnelde toelatingsprocedure

Erkende onderzoeksinstellingen komen in aanmerking voor de versnelde procedure. Dit betekent dat de IND in de regel binnen twee weken na ontvangst van een verzoek om advies of een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning zal beslissen, mits het verzoek of de aanvraag op de voorgeschreven wijze is ingediend, is voorzien van alle vereiste stukken en geen nader onderzoek is vereist. In enkele hierna te noemen gevallen is de behandeltermijn van twee weken niet van toepassing.

De onderzoeksinstelling dient door middel van een volledig ingevuld registratieformulier, in te dienen bij de IND, aan te geven dat zij gebruik wil maken van de versnelde procedure ter toelating van onderzoeker in het kader van Richtlijn 2005/71.

Voor zover het gaat om particuliere instellingen, is het registratieformulier tevens een aanvraag om erkenning.

Op het registratieformulier verklaart de onderzoeksinstelling zich er bewust van te zijn dat zij, met het sluiten van de gastovereenkomst met een onderzoeker, er voor in staat dat aan de voorwaarden voor het sluiten van een gastovereenkomst en het verlenen van een verblijfsvergunning is voldaan (zie B18/3).

Daarnaast neemt de onderzoeksinstelling de verplichting op zich de IND te informeren zodra de situatie van de onderzoeker zich wijzigt.

Het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND

Nadat het Loket kennis- en arbeidsmigratie het registratieformulier heeft ontvangen en – indien noodzakelijk – de onderzoeksinstelling heeft erkend, wordt hiervan bericht gestuurd aan de onderzoeksinstelling en worden de aanvraagformulieren beschikbaar gesteld.

Om gebruik te kunnen maken van de voorzieningen die in het kader van toelating van onderzoekers zijn getroffen, dient voor behandeling van aanvragen door het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND, gebruik te worden gemaakt van de toepasselijke en op maat gemaakte aanvraagformulieren van onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 (zie bijlage 13 VV).

2.1.1 Erkenning van de onderzoeksinstelling

Toelating in het kader van onderzoek kan ingevolge de richtlijn alleen plaatsvinden bij vooraf erkende onderzoeksinstellingen. Dit vereiste wordt gesteld om de kwaliteit van de ontvangende onderzoeksinstellingen te waarborgen. Een onderzoeksinstelling in de zin van de richtlijn kan zowel publiek als particulier zijn.

Bij artikel 3.18b VV zijn als erkende onderzoeksinstellingen aangewezen:

a. een publieke onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onder b, Besluit Uitvoering Wav die functieprofielen zoals opgenomen in het universitaire systeem van functieordenen onder de functiefamilie “onderzoek en onderwijs” hanteren voor onderzoekers in loondienst;

b. een publieke onderzoeksinstelling die is opgenomen in de bijlage behorende bij de WHW;

c. een door de Minister erkende particuliere onderzoeksinstelling.

Op grond van artikel 3.18c, eerst lid, VV kan door particuliere onderzoeksinstellingen bij de IND om erkenning worden verzocht. Een dergelijk verzoek wordt ingewilligd indien:

a. de onderzoeksinstelling is opgenomen in de Nederlandse Onderzoek Databank;

b. de onderzoeksinstelling in het bezit is van een ten name van haar afgegeven Speur en Ontwikkelingswerk verklaring zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel q van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, die betrekking heeft op ten minste een deel van het lopende of het vorige kalenderjaar, mits het een wetenschappelijk onderzoeksinstelling betreft.

Ad a.

De Nederlandse Onderzoek Databank is een openbare online databank met informatie over wetenschappelijk onderzoek, onderzoekers en onderzoekinstituten. De Nederlandse Onderzoek Databank bestrijkt alle wetenschappelijke disciplines en beoordeelt of een project daadwerkelijk valt onder de term wetenschappelijk onderzoek. Bij deze beoordeling wordt door de IND aangesloten.

Ad b

Op basis van deze wet hoeft voor werknemers die wetenschappelijk onderzoek doen of nieuwe producten, processen of programmatuur ontwikkelen, minder loonbelasting te worden afgedragen. Teneinde erkend te worden als private onderzoeksinstelling dient de instelling een Speur en Ontwikkelingswerk verklaring te overleggen waaruit blijkt dat met succes een beroep is gedaan op de hier bedoelde regeling.

De erkenning van particuliere onderzoeksinstellingen is belegd bij de IND. Met het indienen van registratieformulier in het kader van toelating van Wetenschappelijk onderzoekers in de zin van Richtlijn 2007/51, dient de onderzoeksinstelling tevens een aanvraag om erkenning in bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND. Indien een onderzoeksinstelling niet op de lijst van de Nederlandse Onderzoek Databank voor komt, heeft de onderzoeksinstelling de mogelijkheid aan te tonen een beroep te hebben gedaan op de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (gebaseerd op de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen), om zo alsnog voor erkenning door de IND in aanmerking te komen. Indien de onderzoeksinstelling na een daartoe strekkend verzoek wordt erkend, wordt de betreffende onderzoeksinstelling op de website van de IND bekend gemaakt.

Conform artikel 5, tweede lid, Richtlijn 2005/71 zal de erkenning van de onderzoeksinstelling ten minste gelden voor een termijn van vijf jaren (zie artikel 3.18c, derde lid, VV). Ingevolge artikel 5, zesde lid, Richtlijn 2005/71 kunnen de tot erkenning bevoegde instanties de erkenning van een instelling weigeren, indien de aanvraag niet is gedaan overeenkomstig de terzake geldende procedures of indien de aanvraag niet is gebaseerd op de wettelijke opdracht of het maatschappelijk doel van de onderzoeksinstelling en het bewijs dat zij zich met onderzoeksactiviteiten bezig houdt (zie artikel 3.18c, vijfde lid, VV). De erkenning kan worden ingetrokken of de verlenging van de erkenning kan worden geweigerd indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden of indien sprake is van fraude (zie artikel 3.18c, zesde lid, VV). In deze gevallen kan de instelling voor een maximale periode van vijf jaar uitgesloten worden van erkenning. De duur van de uitsluiting wordt per geval bezien.

2.2 Verzoek om advies

De toelatingsprocedure met betrekking tot onderzoekers in de zin van Richtlijn 2005/71 is bij uitstek een referentprocedure.

Voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een mvv bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland dient de onderzoeksinstelling in Nederland door middel van het formulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71’ te verzoeken om een advies in verband met het voornemen van de onderzoeker om een mvv aan te vragen in het buitenland.

Het verzoek om advies in verband met afgifte mvv onderzoeker

Het aanvraagformulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71’ dat gebruikt dient te worden voor de aanvragen in het kader van verblijf bij/als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71, wordt door het Hoofd IND vastgesteld en wordt alleen elektronisch door de IND ter beschikking gesteld.

De onderzoeksinstelling vult het formulier in en verzendt het ingevulde en ondertekende formulier (de printversie), vergezeld van de vereiste stukken, per post naar het loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND.

Indien naar aanleiding van een verzoek om advies van de onderzoeksinstelling door de IND een positief advies is verstrekt en de verschuldigde leges zijn betaald, kan aan de vreemdeling in diens land van herkomst of bestendig verblijf door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging een mvv worden afgegeven. Het indienen van een mvv-aanvraag zonder dat daar een adviesprocedure aan vooraf is gegaan, ligt, gelet op het feit dat de toelatingsprocedure bij beoogd verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 bij uitstek een referentprocedure is, niet in de rede. Vreemdelingen die zonder voorafgaande referentprocedure een mvv-aanvraag voor verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 willen indienen op een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland, worden er door de vertegenwoordiging op gewezen dat het de voorkeur verdient dat de onderzoeksinstelling bij wie zij verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 beogen, een verzoek om advies ter verlening van een mvv aan de vreemdeling indient. Dat leidt slechts uitzondering wanneer in het kader van een door de onderzoeksinstelling gestart verzoek om adviesprocedure negatief door de IND is geadviseerd. De streeftermijn van twee weken is niet van toepassing op deze aanvragen.

Gezinsleden

De onderzoeksinstelling kan namens de gezinsleden, te weten de echtgeno(o)te of (geregistreerd) partner van de onderzoeker en hun minderjarige kinderen, die verblijf in Nederland bij de onderzoeker beogen, verzoeken om afgifte van een mvv. Ten behoeve van deze gezinsleden dient gebruik te worden gemaakt van de formulieren ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv gezinsleden van onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71’. De onderzoeksinstelling kan alleen ten behoeve van de echtgeno(o)t(e) of (geregistreerde) partner, alsmede ten behoeve van de minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin, een verzoek om advies indienen. De algemene bepalingen van B1/4 en B2/2, B2/4 en B2/5 zijn van toepassing, tenzij navolgend anders is bepaald.

2.3 Aanvraag om een verblijfsvergunning

De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 wordt door de vreemdeling in persoon dan wel schriftelijk, al dan niet door tussenkomst van de onderzoeksinstelling, ingediend bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND, en wel door middel van een aanvraagformulier:

– aanvraag verblijfsvergunning zonder mvv of wijziging verblijfsdoel onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71; of

– aanvraag verblijfsvergunning onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 met mvv.

Het verkrijgen van het aanvraagformulier

Het aanvraagformulier kan uitsluitend elektronisch worden verkregen van de IND.

De onderzoeksinstelling dient het ingevulde en door de onderzoeker ondertekende aanvraagformulier (de printversie), vergezeld van de vereiste stukken, per post te verzenden naar het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND.

Als de vreemdeling die verblijf als onderzoeker beoogt, de aanvraag persoonlijk wil indienen bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND, maakt hij daartoe een afspraak met het loket.

Gezinsleden

De echtgeno(o)te of (geregistreerd) partner en de minderjarige kinderen die verblijf bij de onderzoeker beogen, doen met het daarvoor bestemde aanvraagformulier ter verlening van een verblijfsvergunning regulier voor gezinsleden van onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71, een verblijfsaanvraag. Voor de behandeling van alle aanvragen van gezinsleden van een onderzoeker geldt een streeftermijn van twee weken. Daarbij is de IND afhankelijk van buiten de IND gelegen procedures, zoals de verplichte inschrijving van het huwelijk in de GBA, die moeten zijn afgerond voordat de IND een beslissing kan nemen op de aanvraag.

Wijziging beperking

De beslistermijn van twee weken is tevens van toepassing op aanvragen om wijziging van de beperking waaronder eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend in de beperking ‘verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71/EG ’. Hierbij kan worden gedacht aan het geval dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, deze beperking wil wijzigen in de beperking ‘verblijf als onderzoeker’.

2.4 Leges

Betaling van de door de betrokken vreemdeling(en) verschuldigde leges vindt plaats door de onderzoeksinstelling door middel van een machtiging tot automatische incasso. Deze machtiging wordt door de onderzoeksinstelling bij elke individuele aanvraag afgegeven. Ten behoeve van de automatische incasso geeft de onderzoeksinstelling een Nederlands bankrekeningnummer op. Als de onderzoeksinstelling geen machtiging tot automatische incasso afgeeft bij de aanvraag ontvangt de vreemdeling die verblijf als onderzoeker beoogt een factuur met een acceptgiro van KPMG ter betaling van de verschuldigde leges. De beslistermijn van twee weken is dan niet van toepassing.

2.5 mvv-vereiste

Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, onder i, Vb is de houder van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van Richtlijn 2005/71 afgegeven door een andere staat die partij is bij het EG-Verdrag dan wel de echtgenoot, partner of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat, vrijgesteld van het mvv-vereiste (zie B1/4.1.1).

2.6 TBC-verklaring

Bij de aanvraag om een verblijfsvergunning voegt de onderzoeker, dan wel voegen de onderzoeker en diens gezinsleden, een kopie van de ingevulde en ondertekende TBC-verklaring (zie bijlage 13 VV) ten aanzien van de bereidheid om een TBC-onderzoek te ondergaan en aan een dergelijk onderzoek mee te werken. De vreemdeling die verblijf als onderzoeker beoogt meldt zich met de originele TBC-verklaring tot de GG&GD voor het ondergaan van een TBC-onderzoek. Op grond van de ondertekende verklaring kan de verblijfsvergunning worden verleend. Achteraf stelt de IND, op basis van opgave door de GG&GD, vast of betrokkene aan de verplichting om een TBC-onderzoek te ondergaan heeft voldaan (zie artikel 3.79 Vb). Indien blijkt dat zulks niet het geval is wordt de vergunning voor verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 ingetrokken op grond van het feit dat onjuiste gegevens zijn verstrekt.

2.7 Sticker verblijfsaantekeningen algemeen

De onderzoeksinstelling neemt contact op met het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND voor een afspraak om ter plaatse van voornoemd loket de sticker ‘verblijfsaantekening algemeen’ (zie bijlage 7g VV) in het reisdocument van de onderzoeker(s) en eventuele gezinsleden te laten plaatsen. Daartoe meldt de vreemdeling dan wel de onderzoeksinstelling zich met het paspoort van de vreemdeling die verblijf als onderzoeker beoogt, en eventuele gezinsleden, bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND (zie artikel 3.9, derde lid, VV).

Op de sticker wordt aangetekend: ‘Arbeid toegestaan; TWV niet vereist’. Dit geldt ook voor de sticker verblijfsaantekening van de echtgeno(o)t(e) of partner en de minderjarige kinderen van de onderzoeker.

Daarna dient de vreemdeling zich bij de gemeente, waarin hij woonachtig is, te vervoegen met het oog op inschrijving in de GBA. Afgifte van het verblijfsdocument geschiedt door de gemeente na de inwilliging van de aanvraag.

Voor de onderzoeker die op grond van artikel 17, eerste lid, onder a, Vw is vrijgesteld van het mvv-vereiste, staat de mogelijkheid open om bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen teneinde zijn verblijfsaanspraak vooraf te laten toetsen (zie B1/4.1.1). De onderzoeksinstelling in Nederland kan voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een mvv middels het formulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv kennismigrant’ verzoeken om een advies omtrent de afgifte van een mvv aan of bij de onderzoeker in zin van Richtlijn 2005/71.

3 Voorwaarden toelating onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71

Ingevolge artikel 3.56a Vb kan een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het verblijf als onderzoeker in de zin van de richtlijn worden verleend aan de vreemdeling:

a. die onderzoek verricht bij een bij ministeriële regeling aan te wijzen erkende onderzoeksinstelling (zie B18/2.1.1);

b. die een met een onderzoeksinstelling gesloten gastovereenkomst overlegt, waaruit blijkt:

1. dat het onderzoeksproject is goedgekeurd;

2. dat de vreemdeling over een passend diploma van hoger onderwijs, dat toegang geeft tot doctoraatprogramma’s beschikt; en

3. wat de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de vreemdeling zijn; en

c. die een garantstelling van de onderzoeksinstelling overlegt.

Een vooraf erkende instelling die een onderzoeker wil uitnodigen dient met die onderzoeker een gastovereenkomst te sluiten (zie artikel 3.56a Vb, artikel 5 Richtlijn 2005/71 en artikel 6 Richtlijn 2005/71). Hierin verbindt de onderzoeker zich ertoe het onderzoeksproject uit te voeren, terwijl de instelling zich ertoe verplicht de onderzoeker voor dat doel als gast te ontvangen . Gelet op de Richtlijn 2005/71 is de gastovereenkomst vormvrij. Desgewenst kan bij de IND een voorbeeld gastovereenkomst verkregen worden.

Uit de gastovereenkomst dient in elk geval het volgende te blijken:

Goedgekeurd onderzoeksproject

Het onderzoeksproject dient door de instelling te worden goedgekeurd, waarbij getoetst wordt aan het doel en de duur van het onderzoek inclusief de benodigde financiële middelen.

Passend diploma

Er dient een door een notaris of gemeente gewaarmerkte kopie van het vereiste diploma te worden toegevoegd. Voor de beoordeling of de vreemdeling beschikt over een passend diploma wordt aangesloten bij het oordeel van de onderzoeksinstelling.

Rechtsbetrekking

Het begrip arbeidsvoorwaarden ziet in dit geval niet noodzakelijkerwijs op een dienstverband maar ook op de aard van de rechtsbetrekking waarin is vastgelegd wat de onderzoeksinstelling de onderzoeker aan faciliteiten biedt en wat van de onderzoeker verwacht wordt.

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing (zie B1/4).

3.1 Middelen van bestaan

Voor de beoordeling of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan wordt in beginsel aangesloten bij het oordeel van de onderzoeksinstelling. De onderzoeksinstelling kan gelet op artikel 6, onder c, Richtlijn 2005/71, immers alleen een gastovereenkomst sluiten indien de onderzoeker gedurende zijn verblijf beschikt over voldoende middelen, uitgaande van het minimumbedrag dat daartoe door de lidstaat is vastgesteld.

Wel dienen schriftelijke bewijsstukken van de inkomsten te worden overgelegd.

De hierna genoemde bepalingen inzake middelen van bestaan zijn ook van toepassing op de echtgeno(o)te of (geregistreerd) partner van de onderzoeker en de minderjarige kinderen.

Zelfstandige inkomsten

De in B1/4.3 genoemde bepalingen ten aanzien van het middelenvereiste zijn ook hier van toepassing.

In aanvulling op de inkomstenbronnen genoemd in B1/4.3.1 worden ten aanzien van alle onderzoekers de volgende inkomsten tevens aangemerkt als zelfstandig verworven bestaansmiddel:

– sponsorgelden, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. De inkomsten worden door de vreemdeling aangetoond door het overleggen van sponsorovereenkomst(en), waaruit de hoogte van de sponsorgelden en de duur van de sponsorovereenkomst(en) blijken. In geval van twijfel over de daadwerkelijke uitbetaling van de sponsorgelden kunnen ter meerdere zekerheid andere bewijsstukken worden gevraagd, waaruit blijkt dat de sponsoring daadwerkelijk plaatsvindt;

– stipendia en beurzen, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. De inkomsten worden door de vreemdeling aangetoond door het overleggen van schriftelijke bewijsstukken waaruit de hoogte van de beurs of het stipendium blijkt en het tijdvak waarover de beurs of het stipendium wordt toegekend;

– periodieke betalingen, mits voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de geldstroom. Deze betalingen kunnen afkomstig zijn van zowel een buiten als binnen Nederland gevestigde persoon of instelling.

Daarnaast worden in aanvulling op de inkomstenbronnen genoemd in B1/4.3.1, ten aanzien van onderzoekers, tevens aangemerkt als zelfstandig verworven bestaansmiddel de inkomsten uit arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige, gewoonlijk buiten Nederland verricht.

In afwijking van B1/4.3.1 worden inkomsten uit arbeid, waarbij de vreemdelingen de arbeid (gewoonlijk) buiten Nederland verricht, eveneens meegeteld, voor zover de op grond van de toepasselijke wetgeving vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. Inkomsten uit arbeid in loondienst worden in geval van buitenlandse dienstbetrekkingen aangetoond met een verklaring van de werkgever waaruit de duur van de dienstbetrekking en de hoogte van het salaris blijkt. Een afschrift van de door de uitvoeringstelling gewaarmerkte aanmelding van de arbeidsovereenkomst hoeft in een dergelijk geval niet te worden overgelegd. In alle andere gevallen van arbeid in loondienst worden de inkomsten aangetoond overeenkomstig B1/4.3.1 (onder ‘bewijsstukken inkomsten uit arbeid in loondienst’).

De inkomsten uit arbeid als zelfstandige worden aangetoond overeenkomstig B1/4.3.4 (onder ‘Berekening van het netto-inkomen van een gevestigde ondernemer’). Voor zover de bewijsstukken zijn overgelegd in een vreemde taal, wordt verwezen naar B1/9.3.

3.1.1 Duurzame middelen

De middelen van bestaan zijn overeenkomstig artikel 3.75, eerste lid, Vb duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Indien de werkzaamheden korter dan één jaar duren, wordt de aanvraag niet afgewezen als wordt aangetoond dat voldoende middelen beschikbaar zijn voor de duur van het beoogde verblijf.

4 Geldigheidsduur

Ingevolge artikel 3.68 Vb kan, in afwijking van artikel 3.57 Vb de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als onderzoeker in de zin van de richtlijn worden verleend voor de duur van het onderzoek als omschreven in de gastovereenkomst met een maximum van vijf jaren.

Echtgenoten en partners van onderzoekers krijgen op grond van artikel 3.57 Vb een verblijfsvergunning voor de duur van maximaal één jaar. Na één jaar kan op grond van artikel 3.67, eerste lid, onder a, Vb de verblijfsvergunning worden verlengd voor de duur van vijf jaren (zie B2/9). Voor minderjarige kinderen van onderzoekers wordt tevens verwezen naar het bepaalde in B2/5. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de gezinsleden kan echter de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de onderzoeker niet overschrijden.

5 Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

Beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt, mits ook aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan, verleend onder de beperking ‘verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71/EG ’.

Arbeidsmarktaantekening

Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘‘TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan’. Hierbij is van belang dat lesgeven wordt gezien als een onlosmakelijk deel van de werkzaamheden van een onderzoeker, mits het verrichten van onderzoek niet van bijkomende aard is.

Gezinsleden

Aan de gezinsleden van de onderzoeker wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘verblijf bij (naam onderzoeker)’. Bij de verlening aan de gezinsleden wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.

Voorschriften

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

6 Wijziging werkgever, zoekperiode

Ingevolge artikel 3.89a juncto artikel 3.91a Vb wordt, indien de erkenning van de onderzoeksinstelling niet wordt verlengd of wordt ingetrokken vanwege fraude, eerst aan de vreemdeling – mits die te goeder trouw is – een zoektermijn van drie maanden gegund. Eerst daarna wordt overgegaan tot intrekking of niet verlenging van de verblijfsvergunning van de onderzoeker op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, Vw.

Voor zover mogelijk zal hij zijn onderzoek zoals voorzien afronden bij de instelling. Als dat niet mogelijk blijkt wordt de onderzoeker de mogelijkheid geboden om een nieuwe gastovereenkomst te sluiten met een andere instelling. Hij krijgt daarvoor drie maanden de tijd. Als binnen drie maanden geen nieuwe gastovereenkomst wordt overgelegd wordt overgegaan tot intrekking van de verblijfsvergunning.

7 Gronden voor intrekking en niet-verlenging

Een verblijfsvergunning kan worden ingetrokken of niet verlengd indien er sprake is geweest van fraude bij de verkrijging, indien de houder niet voldeed of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor verkrijging (artikel 6 en 7 Richtlijn 2005/71) of indien hij in de EU verblijft voor een ander doel dan waarvoor hij is toegelaten. Intrekking of niet-verlenging is ook mogelijk op gronden die verband houden met openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid.

Als uitgangspunt wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of aan een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden of indien een van de andere in artikel 18 Vw genoemde afwijzingsgronden van toepassing is (zie B1/5.3.1 t/m B1/5.3.6). De vreemdeling die niet meer voldoet aan de beperking verband houdend met het doel waarvoor de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend, kan uiteraard een aanvraag indienen tot wijziging van de verblijfsvergunning. De tijdig ingediende aanvraag komt voor inwilliging in aanmerking indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor de eerste verblijfsaanvaarding voor het nieuw beoogde verblijfsdoel.

7.1 Werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid

Werkloosheid

Werkloosheid is van invloed op de verblijfsrechtelijke positie van onderzoekers in loondienst, die houder zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71.

De verblijfsvergunning voor verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 wordt ingetrokken in het geval de vreemdeling niet langer werkzaam is als onderzoeker. Dit is niet het geval wanneer een zoekperiode van drie maanden is toegestaan vanwege niet verwijtbare werkloosheid.

Gedurende de zoekperiode voorziet de onderzoeker zelfstandig in zijn onderhoud. Indien hij gedurende de zoekperiode een beroep doet op publieke middelen kan zijn verblijfsvergunning worden ingetrokken. Indien de onderzoeker werk vindt, maar niet als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71, dient hij een wijziging van de verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst aan te vragen. Daarbij wordt getoetst aan de voor arbeid in loondienst geldende voorwaarden (zie B5).

Ziekte en arbeidsongeschiktheid

Ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn van invloed op de verblijfsrechtelijke positie van onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 indien zij in loondienst zijn. Bij ziekte blijft de onderzoeker aan de voorwaarden voldoen zolang er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor het verrichten van onderzoek op basis van een met de onderzoeksinstelling gesloten gastovereenkomst en hij, hetzij vanwege het ontvangen loon, hetzij op grond van een uitkering, hetzij op grond van een combinatie van beide, hetzij vanwege eigen inkomsten uit arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige, gewoonlijk buiten Nederland verricht, over voldoende middelen van bestaan in de hier bedoelde zin blijft beschikken.

Indien een onderzoeker, die in loondienst is, na een periode van ziekte arbeidsongeschikt wordt verklaard, geldt het volgende. Onder een onderzoeker die arbeidsongeschikt is, wordt verstaan de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als onderzoeker en die een uitkering uit hoofde van de WAO/WIA geniet. De verblijfsvergunning van de onderzoeker, die in loondienst is, wordt ingetrokken bij volledige arbeidsongeschiktheid. Indien sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (percentage minder dan 80%) en de wetenschappelijk onderzoeker in dienst blijft bij de onderzoeksinstelling dient hij, op grond van de uitkering uit hoofde van de WAO/WIA en zijn inkomen uit het dienstverband met de onderzoeksinstelling, nog steeds te voldoen aan het middelenvereiste dat geldt voor verblijf als. Als de onderzoeker gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en zijn dienstverband bij de onderzoeksinstelling is beëindigd zonder dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt, kan hij gebruik maken van de zoekperiode van drie maanden na de datum waarop het dienstverband (voortijdig) is beëindigd. Indien betrokken vreemdeling er niet in slaagt om in die periode werk te vinden waarmee hij voldoet aan de voorwaarden voor verblijf als onderzoeker, wordt de verblijfsvergunning voor verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 ingetrokken. Bij de beoordeling of de gedeeltelijk arbeidsongeschikte vreemdeling voldoet aan het middelenvereiste dat geldt voor verblijf als onderzoeker wordt een uitkering uit hoofde van de WAO/WIA meegerekend als bestanddeel van het brutoloon.

Toelichting

Algemeen

Op 12 oktober 2005 is de Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PbEU L289) gepubliceerd.

De richtlijn voorziet in het vaststellen van minimumnormen voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. De juridische basis van de richtlijn is artikel 63, aanhef en derde lid, onder a, en vierde lid, van het EG-Verdrag.

De richtlijn vergemakkelijkt de toelating van onderzoekers door middel van een toelatingsprocedure die los staat van de rechtsbetrekking tussen de onderzoeker en de onderzoeksinstelling waar deze te gast is en het laten vervallen van de eis van een TWV.

De richtlijn geldt voor onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar een onderzoeksproject uit te voeren (artikel 1 Richtlijn 2005/71). Onderzoek in de zin van de richtlijn is: stelselmatig verricht creatief werk ter vergroting van het kennisbestand, waaronder de kennis van mens, cultuur en samenleving (artikel 2, onder b,

Richtlijn 2005/71).

De richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen (artikel 4 Richtlijn 2005/71). Er is derhalve sprake van minimumharmonisatie.

Mobiliteit tussen de lidstaten

In artikel 13, eerste lid, van de richtlijn wordt bepaald dat een onderzoeker die is toegelaten in een lidstaat in staat moet worden gesteld om een deel van zijn onderzoek in een andere lidstaat te verrichten. Het tweede lid van dit artikel verschaft het recht aan de onderzoeker op toelating op basis van de gastovereenkomst in de eerste lidstaat voor ten hoogste drie maanden.

In het licht van het doel van de richtlijn, de promotie van de Europese Unie als kenniseconomie, is gekozen voor soepele mobiliteitsregels voor onderzoekers en hun gezinsleden. De vrijstelling van de het mvv-vereiste is geregeld in artikel 3.71 Vb 2000 en B1/4.1.1 Vc 2000.

Erkenning onderzoeksinstellingen

Zowel publieke als particuliere onderzoeksinstellingen vallen onder de werkingssfeer van de richtlijn. Erkenning van de publieke onderzoeksinstellingen valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van OCW. Vooralsnog is de bevoegdheid om particuliere instellingen te erkennen bij de IND belegd. Dit betreft een tijdelijke regeling. Op termijn zal ook de erkenning van particuliere instellingen bij het ministerie van OCW worden belegd.

Uitgangspunt bij erkenning van particuliere onderzoeksinstellingen is dat de IND aanvragen om erkenning in ieder geval inwilligt indien de onderzoeksinstelling in de Nederlandse Onderzoek Databank is opgenomen of kan aantonen met succes een beroep te hebben gedaan op de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, die betrekking heeft op ten minste een deel van het lopende of het vorige kalenderjaar, mits het een wetenschappelijk onderzoeksinstelling betreft.

Procedureel

De specifieke procedure voor onderzoekers is gebaseerd op de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en de IND. Door de lidstaten vooraf erkende onderzoeksinstellingen (artikel 5 Richtlijn 2005/71) kunnen gastovereenkomsten sluiten voor het uitvoeren van een onderzoeksproject (artikel 6 Richtlijn 2005/71).

Indien aan de voorwaarden voor toegang en verblijf is voldaan, verstrekken de lidstaten op basis van de gastovereenkomst een verblijfstitel (artikel 7 Richtlijn 2005/71). De geldigheidsduur bedraagt ten minste één jaar (artikel 8 Richtlijn 2005/71). Gezinsleden krijgen een verblijfstitel met dezelfde geldigheidsduur.

Voor de afgifte van een verblijfstitel aan gezinsleden geldt geen minimale verblijfsduur van de onderzoeker (artikel 9 Richtlijn 2005/71). De vergunning kan worden ingetrokken of niet verlengd, indien niet (langer) wordt voldaan aan de voorwaarden, in geval van fraude of om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid (artikel 10 Richtlijn 2005/71).

Hoofdstuk IV van de richtlijn bevat de rechten van onderzoekers, waaronder de onderwijsbevoegdheid (artikel 11 Richtlijn 2005/71), het recht op gelijke behandeling (artikel 12 Richtlijn 2005/71) en de mobiliteit (artikel 13 Richtlijn 2005/71) tussen lidstaten. De onderwijsbevoegdheid is verankerd door de bepaling dat lesgeven een onlosmakelijk onderdeel vormt van de werkzaamheden als onderzoeker mits het verrichten van onderzoek niet van bijkomende aard is.

In hoofdstuk V van de richtlijn zijn normen met betrekking tot de procedure en de transparantie neergelegd. Toelatingsaanvragen kunnen door de vreemdeling, al dan niet door tussenkomst van de onderzoeksinstelling, worden ingediend (artikel 14 Richtlijn 2005/71). De lidstaten nemen bij de behandeling van de aanvraag de nodige procedure waarborgen in acht en voorzien in voorkomende gevallen in versnelde procedures (artikel 15 Richtlijn 2005/71).

Voor het voorzien in een versnelde procedure is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regeling voor de kennismigranten aangezien dit het beste aansluit bij de vereisten van de richtlijn. Om versnelde behandeling door het loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND mogelijk te maken dient gebruik te worden gemaakt van de door de IND beschikbaar gestelde toepasselijke aanvraagformulieren.

Gezinsleden

De richtlijn laat toelating van gezinsleden van wetenschappelijk onderzoekers aan de lidstaten over. De richtlijn vereist wel dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het gezinslid dezelfde is als die van de aan de onderzoeker verleende verblijfsvergunning. Op grond van artikel 3.57 Vb wordt de verblijfsvergunning in het kader van (onder andere) gezinshereniging verleend voor de duur van één jaar. Na één jaar kan op grond van artikel 3.67, eerste lid, onder a, Vb de verblijfsvergunning worden verlengd voor de duur van vijf jaren, met dien verstande dat de geldigheidsduur van het gezinslid, de duur van het verblijf van de onderzoeker niet overschrijdt.

Conform de kennismigrantenregeling is de versnelde procedure eveneens opengesteld voor de (nareizende) gezinsleden van de onderzoeker. Voor wat betreft de toelating van de gezinsleden van de onderzoeker zijn de algemene bepalingen van B1/4 en B2/2, B2/4 en B2/5 van toepassing

Werkloosheid en arbeidsongeschiktheid

Voor de onderzoekers is inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid aangesloten bij de voor de kennismigranten geldende bepalingen.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven