Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties onderwijspersoneel

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 januari 2008, nr. WJZ/2008/2010 (1602), houdende regels in verband met de erkenning van EG-beroepskwalificaties van onderwijspersoneel

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 33 en 36 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

Besluit:

Artikel 1

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

b. IB-Groep: Informatie Beheer Groep als bedoeld in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

c. aanvrager: migrerende beroepsbeoefenaar die erkenning van beroepskwalificaties aanvraagt;

d. dienstverrichter: dienstverrichter als bedoeld in artikel 21 van de wet.

Artikel 2

Gereglementeerde beroepen in het onderwijs

Deze regeling is van toepassing op:

a. de aanvraag van een migrerende beroepsbeoefenaar tot het verlenen van erkenning van beroepskwalificaties voor de toegang tot of uitoefening van de volgende gereglementeerde beroepen:

1°. directeur, adjunct-directeur en leraar als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

2°. directeur, adjunct-directeur en leraar als bedoeld in de Wet op de expertisecentra;

3°. rector, directeur, conrector, adjunct-directeur en leraar als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

4°. docent als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.

b. de verklaring vooraf, bedoeld in artikel 23 van de wet, van een dienstverrichter die een gereglementeerd beroep als bedoeld onder a wenst uit te oefenen.

Artikel 3

IB-Groep

De IB-Groep is belast met de taken en bevoegdheden, bedoeld in de wet, met betrekking tot de gereglementeerde beroepen, bedoeld in artikel 2.

Artikel 4

Aanvraag erkenning beroepskwalificaties

De aanvrager verstrekt aan de IB-Groep bij de aanvraag de volgende documenten, bedoeld in artikel 13 van de wet:

a. een bewijs van de nationaliteit alsmede, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 2° van toepassing is, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 of, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 3° van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);

b.1°. een kopie van de bekwaamheidsattesten of de opleidingstitels, gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst, op grond waarvan de aanvrager in die betrokken staat recht heeft op toegang tot en uitoefening van hetzelfde beroep als dat waarvoor de aanvrager erkenning van beroepskwalificaties wenst, of

b.2°. een kopie van de opleidingstitel die door het in een derde land bevoegde gezag is afgegeven, gewaarmerkt door dat bevoegde gezag, en een bewijsstuk, gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst waaruit blijkt dat dit bevoegde gezag de opleidingstitel heeft erkend alsmede dat de aanvrager ten minste drie jaar beroepservaring in het betrokken beroep heeft opgedaan op het grondgebied van die betrokken staat;

c. in voorkomend geval een overzicht van de relevante opleidingsgegevens, in ieder geval bevattende de totale cursusduur, de bestudeerde vakken, en zo mogelijk een door de onderwijsinstelling opgestelde globale leerstofomschrijving van deze vakgebieden met de daarbij behorende studietijd;

d. in voorkomend geval een bewijs van de beroepservaring;

e. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of een met die verklaring overeenkomend document als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet, of een attest waaruit blijkt van een verklaring onder ede of plechtige verklaring als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de wet;

f. indien de aanvraag en de onder b tot en met e bedoelde stukken in een andere dan de Nederlandse, Duitse of Engelse taal zijn gesteld, een door een beëdigd tolk/vertaler opgestelde vertaling daarvan in één van deze talen.

Artikel 5

Proeve van bekwaamheid

1. Indien de aanvrager op grond van artikel 11 van de wet een proeve van bekwaamheid moet afleggen, draagt de IB-Groep ervoor zorg dat:

a. de aanvrager schriftelijk wordt geïnformeerd over de vakken waarop de proeve van bekwaamheid betrekking heeft, over de wijze waarop de proeve van bekwaamheid wordt afgenomen en over de kosten van die proeve;

b. de aanvrager de gelegenheid wordt geboden de proeve van bekwaamheid af te leggen bij een door de IB-Groep aan te wijzen opleidingsinstituut;

c. het opleidingsinstituut de criteria vaststelt voor de beoordeling van de proeve van bekwaamheid en aan de aanvrager opgave doet van het vereiste studiemateriaal;

d. het opleidingsinstituut de aanvrager binnen twee maanden nadat de aanvrager te kennen heeft gegeven de proeve van bekwaamheid te willen afleggen de gelegenheid biedt tot het afleggen van die proeve;

e. het opleidingsinstituut het resultaat van de proeve van bekwaamheid binnen twee weken schriftelijk mededeelt aan de aanvrager en aan de IB-Groep.

2. De aanvrager voldoet de kosten van de proeve van bekwaamheid.

Artikel 6

Aanpassingsstage

1. Indien de aanvrager op grond van artikel 11 van de wet een aanpassingsstage moet doorlopen, deelt de IB-Groep de aanvrager schriftelijk mede:

a. de vakken waarop de aanpassingsstage betrekking heeft;

b. de duur van de aanpassingsstage;

c. in voorkomend geval de aanvullende opleiding die deel uitmaakt van de aanpassingsstage.

2. De aanpassingsstage duurt maximaal een jaar.

3. Voor een aanpassingsstage wendt de aanvrager zich tot het bevoegd gezag van een relevante onderwijsinstelling met het verzoek hem in de gelegenheid te stellen een aanpassingsstage te volgen.

4. De aanvrager wordt gedurende de aanpassingsstage begeleid door een gekwalificeerde beoefenaar van het betrokken beroep, aangewezen door het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling waarbinnen deze begeleider werkzaam is.

5. De aanpassingsstage wordt beoordeeld op de vraag of de aanvrager de vakken, bedoeld in het eerste lid, onder a, in voldoende mate beheerst.

6. Het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling deelt het resultaat van de aanpassingsstage zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen een maand na het doorlopen van de aanpassingsstage mee aan de aanvrager en de IB-Groep.

Artikel 7

Herkansing

Indien het resultaat van de proeve van bekwaamheid of de aanpassingsstage onvoldoende is, heeft de aanvrager het recht nogmaals een proeve van bekwaamheid af te leggen of een aanpassingsstage te volbrengen.

Artikel 8

Verklaring vooraf

Een dienstverrichter verstrekt aan de IB-Groep de volgende documenten, bedoeld in artikel 23 van de wet:

a. een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter tijdelijk en incidenteel in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende verzekering of soortgelijke bescherming tegen de financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid;

b. een bewijs van nationaliteit, alsmede, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 2° van toepassing is, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016) of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, of, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 3° van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de dienstverrichter het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);

c. een attest dat de dienstverrichter gerechtigd is om in een andere betrokken staat dan Nederland de betrokken beroepswerkzaamheden uit te oefenen, en dat de dienstverrichter op het moment van afgifte van het attest geen permanent of tijdelijk beroepsverbod is opgelegd;

d. bewijs van beroepskwalificaties;

e. voor gevallen als bedoeld in artikel 22, onder b, van de wet een bewijs van de daar omschreven beroepservaring.

Artikel 9

Intrekking andere regeling

De Regeling onderwijsbevoegdheid Lid-Staten, kenmerk AB/BAP - 97010148, van 18 juni 1997, gepubliceerd in Uitleg OenW-Regelingen 1997, nummer 18B, wordt ingetrokken.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties onderwijspersoneel.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H.A. Plasterk.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Op 7 september 2005 hebben het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie richtlijn nr. 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties vastgesteld (PbEU L 255, hierna: de richtlijn). De richtlijn vervangt een vijftiental richtlijnen en heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang tot gereglementeerde beroepen in de lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat migrerende beroepsbeoefenaars die hun beroepskwalificaties in een EU-lidstaat, de EER-staten IJsland, Noorwegen en Liechtenstein of Zwitserland hebben behaald, toegang hebben tot hetzelfde gereglementeerde beroep in een andere lidstaat, genoemde EER-staten of Zwitserland. Daartoe voorziet de richtlijn in een eenvoudiger procedure van wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties.

De lidstaten hebben de verplichting de richtlijn om te zetten in hun nationale wet- en regelgeving. In Nederland wordt een belangrijk deel van de richtlijn geïmplementeerd door middel van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties (Stb. 2007, 530). Deze wet (hierna ook: de Algemene wet) is op 21 december 2007 in werking getreden. De onderhavige regeling geeft een nadere uitwerking aan diverse bepalingen van de Algemene wet.

De Algemene wet geeft in artikel 54 een overgangsregeling voor lopende procedures (aanvraag, bezwaar en beroep) op basis van de voorheen geldende twee Algemene wetten (de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s en de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen).

Gereglementeerde onderwijsberoepen

In Nederland is de toegang tot een aantal beroepen in het onderwijs gereglementeerd, dat wil zeggen dat men om het beroep in Nederland te kunnen uitoefenen, moet voldoen aan de in de onderwijswetgeving opgenomen beroepseisen. Het betreft de beroepen van leraar, docent, (adjunct-) directeur en (con-)rector, zoals gereglementeerd bij of krachtens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet educatie en beroepsonderwijs. Hierna wordt gemakshalve het begrip ‘onderwijsberoep’ gebruikt voor de gereglementeerde onderwijsberoepen, bedoeld in artikel 2 van de onderhavige regeling.

Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties

Wie in Nederland toegelaten wil worden tot een onderwijsberoep en beschikt over elders in de EU, in de EER-staten IJsland, Noorwegen of Liechtenstein of in Zwitserland (hierna: betrokken staat) behaalde beroepskwalificaties voor hetzelfde onderwijsberoep, valt voor de erkenning van deze beroepskwalificaties onder de werking van de Algemene wet. Uitgangspunt is dat Nederland de migrerende beroepsbeoefenaar de toegang tot of uitoefening van het betrokken onderwijsberoep niet wegens onvoldoende beroepskwalificaties mag weigeren als de beroepsbeoefenaar in de betrokken staat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is. De Algemene wet stelt minder stringente regels voor de beroepsbeoefenaar die slechts tijdelijk en incidenteel zijn dienst in Nederland komt verrichten. Beide procedures komen hierna kort aan de orde.

Procedure erkenning beroepskwalificaties onderwijsberoepen

In hoofdstuk 2 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is de erkenningsprocedure geregeld. De migrerende beroepsbeoefenaar die in Nederland toegang wenst tot een onderwijsberoep op basis van beroepskwalificaties die in een andere betrokken staat verplicht zijn gesteld voor toegang tot dat beroep dient een aanvraag tot erkenning van beroepskwalificaties in bij de Informatie Beheer Groep, afdeling Diploma-erkenning en Legalisatie, te Groningen (hierna: IB-Groep). Bij deze aanvraag moet een aantal documenten worden verstrekt, zoals voorgeschreven in deze regeling.

Indien bij de beoordeling van de aanvraag wezenlijke verschillen worden geconstateerd tussen de duur of inhoud van de opleiding van de aanvrager ten opzichte van de in Nederland geldende vereisten, kan de IB-Groep de aanvrager een compenserende maatregel opleggen door het laten afnemen van een proeve van bekwaamheid of het laten volgen van een aanpassingsstage.

De aanvraag om erkenning is een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. In de Awb is voorzien in bepalingen over aanvulling van de aanvraag, motivering van het besluit en rechtsbescherming. In artikel 19 van de Algemene wet zijn voorts een paar bijzondere procedurebepalingen opgenomen. Het betreft de verplichting binnen een maand de ontvangst van de aanvraag te bevestigen, de beslistermijn (drie maanden) alsmede de mogelijkheid deze met een maand te verlengen, en het aanhouden van de beslissing op de aanvraag in geval van toepassing van een compenserende maatregel. Onderzoek naar de authenticiteit van aanvullende documenten of naar andere feiten of belangen moet plaatsvinden binnen de beslistermijn.

Procedure bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting

Op grond van hoofdstuk 3 van de Algemene wet geldt voor de tijdelijke en incidentele dienstverrichting een flexibeler regime dan de hiervoor geschetste procedure voor de beroepsbeoefenaar die zich in Nederland wil vestigen. Belangrijk vereiste voor gebruikmaking van dit flexibele regime is dat de dienstverrichter in de lidstaat van oorsprong of herkomst rechtmatig is gevestigd en aldaar voldoet aan alle voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van zijn beroep.

Degene die tijdelijk en incidenteel in Nederland een onderwijsberoep wil uitoefenen hoeft geen erkenning van zijn beroepskwalificaties aan te vragen. Wel dient hij zich voorafgaand aan de dienstverrichting schriftelijk bij de IB-Groep, afdeling Diploma-erkenning en Legalisatie , te melden onder bijvoeging van de in deze regeling genoemde documenten.

Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties onderwijspersoneel

Op grond van de Algemene wet dienen per gereglementeerd beroep nadere regels te worden gegeven ten aanzien van de aanvraag tot het verkrijgen van erkenning, de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid. De onderhavige regeling geeft hier voor de onderwijsberoepen uitwerking aan door voor te schrijven welke documenten bij de aanvraag moeten worden gevoegd. Tevens geeft deze regeling een nadere invulling aan (de beoordeling van) de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid. Tot slot wordt voor het geval van tijdelijke en incidentele dienstverrichting geregeld dat de dienstverrichter een schriftelijke verklaring vooraf moet overleggen en is aangegeven welke documenten daarbij moeten worden gevoegd.

In de artikelgewijze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

Talenkennis

Uit de erkenning van beroepskwalificaties blijkt tot welk onderwijsberoep de aanvrager in Nederland toegang heeft. Wanneer de IB-Groep de aanvrager erkenning van zijn beroepskwalificaties heeft verleend, kan deze vervolgens solliciteren bij het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling.

In dit verband wordt opgemerkt dat uit het systeem van de richtlijn volgt dat de talenkennis niet mag worden getoetst in het kader van de erkenningsprocedure, noch overigens in het kader van de melding vooraf door de dienstverrichter. Dit is neergelegd in artikel 31 van de Algemene wet dat bepaalt dat migrerende beroepsbeoefenaars en dienstverrichters dienen te beschikken over de talenkennis die voor de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerde beroep is vereist.

Het is aan de onderwijsinstelling om – van geval tot geval – te beoordelen of iemand beschikt over de benodigde talenkennis. In de diverse onderwijswetten is bepaald dat het onderwijs in het Nederlands wordt gegeven. Hiermee is een maatstaf gegeven voor beheersing van het Nederlands door onderwijsgevenden. Het is aan het bevoegd gezag van de instellingen om ervoor te zorgen dat de maatstaf wordt gehanteerd.

Wanneer de werkomgeving Engels- of anderstalig is, geldt kennis van de desbetreffende taal als vereiste. Dit is ter beoordeling van het bevoegd gezag van de instellingen.

Artikelgewijs

Artikel 1

Artikel 1 van deze regeling definieert een aantal in de regeling gebruikte begrippen. Andere in deze regeling gehanteerde begrippen zoals erkenning van beroepskwalificaties, gereglementeerd beroep, migrerende beroepsbeoefenaar, proeve van bekwaamheid, aanpassingsstage, bekwaamheidsattest, opleidingstitel, betrokken staat en hetzelfde beroep, zijn gedefinieerd in de artikelen 1 en 3 van de Algemene wet. Die definities gelden eveneens voor deze regeling.

Artikel 2

Onderdeel a van dit artikel geeft aan voor toegang tot welke gereglementeerde beroepen in de Nederlandse onderwijssector erkenning van beroepskwalificaties kan worden aangevraagd.

Het gaat om toegang tot of uitoefening van hetzelfde beroep als dat waarvoor de aanvrager in de betrokken staat van oorsprong of herkomst de kwalificaties bezit, indien daaronder vergelijkbare werkzaamheden vallen (zie artikel 3 van de Algemene wet).

De beroepen in het hoger onderwijs (docent in het hbo en docent van opleidingen, genoemd in het onderdeel onderwijs van het Centraal register opleidingen hoger onderwijs) zijn niet gereglementeerd en vallen derhalve niet onder de reikwijdte van de Algemene wet (en daarmee dus ook niet onder deze regeling).

Artikel 3

De migrerende beroepsbeoefenaar dient een aanvraag tot erkenning van beroepskwalificaties in c.q. doet een voorafgaande melding bij de Minister die het aangaat. De Minister kan de taken en bevoegdheden die hij heeft op grond van de Algemene wet delegeren. Voor de onderwijsberoepen heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deze taken en bevoegdheden belegd bij de IB-Groep. Dit ligt voor de hand omdat de IB-groep voor die beroepen de bevoegde autoriteit was voor de afgifte van EG-verklaringen op grond van de voormalige Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s. Zij kan haar taak op het terrein van de erkenning van beroepskwalificaties mutatis mutandis continueren.

Artikel 4

In dit artikel staan de documenten vermeld die de aanvrager bij zijn aanvraag dient te verstrekken.

Met de documenten, vermeld in onderdeel a, kan de aanvrager aantonen dat hij voldoet aan de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar uit de Algemene wet.

In artikel 1 van de Algemene wet is in de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar aangegeven welke categorieën personen onder de reikwijdte van de Algemene wet vallen. Hiertoe behoren behalve (1) de onderdanen van lidstaten ook (2) de onderdanen van een derde land die houder zijn van een door een lidstaat van de EU afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 2003/109/EG en (3) familieleden van een onderdaan als hiervoor bedoeld onder (1), die onderdaan zijn van een derde land en die uit hoofde van richtlijn 2004/38/EG gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.

Dit betekent dat de IB-Groep van de aanvrager niet alleen moet kunnen vragen een bewijs van diens nationaliteit te verstrekken; in voorkomende gevallen zal de aanvrager ook moeten aantonen dat hij de status heeft van langdurig ingezetene of van familielid van een EU-onderdaan, zoals bedoeld in eerdergenoemde richtlijnen.

De aanvrager verstrekt aan de IB-Groep een kopie van zijn in een lidstaat van de Europese Unie, de overige EER-staten of Zwitserland behaalde kwalificaties (onderdeel b.1°). In geval de aanvrager in een derde land zijn beroepskwalificatie heeft behaald, kan deze voor erkenning in aanmerking komen, mits die kwalificatie door een van de genoemde staten is erkend, waarbij als aanvullende eis geldt dat de aanvrager in die staat ten minste drie jaar beroepservaring heeft opgedaan en de desbetreffende staat deze beroepservaring bevestigt (onderdeel b.2°).

De IB-Groep kan de aanvrager om een overzicht van relevante opleidingsgegevens als bedoeld in onderdeel c vragen indien dat noodzakelijk is voor het vaststellen van wezenlijke verschillen tussen diens opleiding en de opleiding die in Nederland is vereist. Zie ook de toelichting bij de artikelen 5 en 6.

In de erkenningsprocedure dient in bepaalde gevallen rekening te worden gehouden met door de aanvrager opgedane beroepservaring (onderdeel d). Indien de aanvrager beroepservaring kan aantonen, kan dat betekenen dat eventueel geconstateerde wezenlijke verschillen tussen de opleiding van de aanvrager in de betrokken staat van oorsprong of herkomst en de opleiding in Nederland, daarmee kunnen worden overbrugd. In dat geval worden de aanvrager geen compenserende maatregelen als bedoeld in de artikelen 5 en 6 opgelegd.

Het kunnen aantonen van beroepservaring is eveneens van belang indien het onderwijsberoep in de lidstaat van herkomst niet is gereglementeerd, maar de aanvrager wel beschikt over opleidingstitels waaruit blijkt dat hij een opleiding heeft gevolgd die hem op het desbetreffende beroep heeft voorbereid. Als aanvullend vereiste geldt dan dat de aanvrager moet aantonen in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag, in een andere lidstaat minstens twee jaar voltijds of een gelijkwaardige periode deeltijds het beroep te hebben uitgeoefend, een en ander met inachtneming van artikel 7 van de wet.

De documenten, bedoeld in onderdeel e, mogen op het moment van indiening van de aanvraag niet ouder zijn dan drie maanden.

Artikelen 5 en 6

Indien de IB-Groep constateert dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen de vakken van de door de aanvrager gevolgde opleiding in de betrokken staat van herkomst of oorsprong en die van de in Nederland vereiste opleiding, kan van de aanvrager ter compensatie daarvan een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage worden verlangd. De artikelen 5 en 6 van deze regeling beschrijven welke procedure daarbij moet worden gevolgd. Ook in artikel 19, derde en vierde lid, van de Algemene wet zijn in dit verband enkele bijzondere procedurebepalingen opgenomen.

De IB-Groep gaat eerst na of de aanvrager de wezenlijke verschillen kan overbruggen met zijn beroepservaring. Artikel 11 van de Algemene wet geeft aan wat wordt verstaan onder vakken die wezenlijk verschillen. Het moet daarbij gaan om vakken waarvan de kennis van wezenlijk belang is voor de uitoefening van het beroep en waarvoor de door de aanvrager ontvangen opleiding naar duur of inhoud in belangrijke mate afwijkt van de in Nederland vereiste opleiding.

Artikel 7

Indien de aanvrager de proeve van bekwaamheid respectievelijk de aanpassingsstage met onvoldoende resultaat voltooit, mag hij deze overdoen. Er geldt geen limiet voor het aantal keren dat de aanvrager mag herkansen.

Artikel 8

Dit artikel geeft aan welke documenten een dienstverrichter aan de IB-Groep moet verstrekken alvorens in Nederland zijn dienst te kunnen verrichten. In de eerste plaats betreft dit een schriftelijke verklaring waarin is opgenomen welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter tijdelijk en incidenteel in Nederland komt uitoefenen alsmede gegevens omtrent verzekering tegen financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid (onderdeel a). Naast deze verklaring moet een aantal aanvullende documenten worden verstrekt (onderdelen b tot en met e). Er gelden geen eisen voor de geldigheidsduur van deze documenten.

Wanneer de dienstverrichter van plan is om het volgende jaar weer zijn diensten in Nederland te verrichten, dient hij opnieuw – één keer per jaar – de schriftelijke verklaring te verlengen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk

Naar boven