Wijziging Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 januari 2008, nr. TRCJZ/2008/148 houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 10, eerste lid en 12, derde lid van de Meststoffenwet en gelet op de artikelen 54, onderdeel b en 70, tweede lid, onderdeel b van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17, tweede lid, wordt ‘bijlage Ac, onderdeel 1’ vervangen door: bijlage Ac, onderdeel I.

B

In artikel 18, tweede lid, wordt ‘bijlage Ac, onderdeel 2’ vervangen door: bijlage Ac, onderdeel II.

C

In artikel 19, tweede lid, wordt ‘bijlage Ac, onderdeel 3’ vervangen door: bijlage Ac, onderdeel III.

D

In artikel 20, tweede lid, wordt ‘bijlage Ac, onderdeel 4’ vervangen door: bijlage Ac, onderdeel IV.

E

In artikel 21, derde lid, wordt ‘bijlage Ac, onderdeel 5’ vervangen door: bijlage Ac, onderdeel V.

F

In artikel 22, tweede lid, wordt ‘bijlage Ac, onderdeel 6’ vervangen door: bijlage Ac, onderdeel VI.

G

In artikel 34, onderdeel b, wordt de zinsnede ‘in de jaren 2006 en 2007’ vervangen door: in de jaren 2006 tot en met 2009.

H

Bijlage Ac, onderdeel IV, komt te luiden:

VI. protocol analyse organische microverontreinigingen

Dioxines, PCDD/PCDF

CSS 99045 Soils, sludges and treated biowaste – Determination of dioxins and furans and dioxin-like polychlorinated biphenyls by gas chromatography with high resolution mass spectrometry (GC/HRMS). (www.ecn.nl/horizontal)

Polychloorbifenylen (PCB) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB)

CSS 99016 Soils, sludges and treated bio-waste – Determination of polychlorinated biphenyls – Method by GC-MS and GC-ECD (www.ecn.nl/horizontal);

in combinatie met NEN 6980 : 2006

Bodem – Kwantitatieve bepaling van het gehalte van Organochloor Bestrijdingsmiddelen (OCB), polychloorbifenylen (PCB) en matig-vluchtige chloorbenzenen met gaschromatografie

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)

CSS 99015 Soils, sludges and traeted bio-waste – Polycyclic aromatic hydrocarbons (PAH) – Method by gas chromatography (GC) and high performance liquid chromatography (HPLC) (www.ecn.nl/horizontal).

Minerale olie

NEN 6970 : 2006

Koepelnorm voor bepaling van organische componenten in grond, waterbodem en bouwstof(grond),

in combinatie met NEN-6978 : 2006

Bodem – Kwantitatieve bepaling van het gehalte aan minerale olie met gaschromatografie.

I

Bijlage A wordt vervangen door bijlage A bij deze regeling.

J

Bijlage B wordt vervangen door bijlage B bij deze regeling.

K

Bijlage F, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

1. De omschrijving ‘keten paardenmest – substraat – champost’ wordt vervangen door de omschrijving: Keten paardenmest – substraat – champost.

2. De omschrijving ‘vervoer per schip’ met code ‘45’ wordt vervangen door de omschrijving: Vervoer per schip of per trein met code 45.

3. De omschrijving ‘gesplitst vervoer van vaste mest’ wordt vervangen door de omschrijving: Gesplitst vervoer van vaste mest.

4. De omschrijving ‘afvoer naar tuincentrum of hovenier’ wordt vervangen door de omschrijving: Afvoer naar tuincentrum of hovenier.

5. De omschrijving ‘Afvoer uit COO vergistingsinstallatie’ wordt vervangen door de omschrijving: Afvoer uit covergistingsinstallatie.

6. De omschrijving ‘vervoer van mestkorrels’ wordt vervangen door de omschrijving: Vervoer van mestkorrels.

7. Na de omschrijving ‘vervoer van mestkorrels’ (nieuw) met code ‘94’ wordt de volgende omschrijving en code ingevoegd: Export van verwerkte vaste mest met code 95.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 28 januari 2008.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg.

Toelichting

§ 1. Inleiding

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Stcrt. 2005, 226) (hierna: Urm).

Met ingang van 1 januari 2006 is de Meststoffenwet in overeenstemming gebracht met de Europese regelgeving en met name met de Nitraatrichtlijn (richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen; PbEG L 375). De Nitraatrichtlijn verplicht de lidstaten om elke vier jaar een Actieprogramma op te stellen waarin de lidstaat aangeeft welke maatregelen getroffen worden om de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn in die periode te behalen. In het Derde Actieprogramma Nitraatrichtlijn (hierna: Derde Actieprogramma) heeft Nederland het mestbeleid tot en met 2009 vastgelegd zoals dit met de Europese Commissie is overeengekomen. Afgesproken is dat een aantal onderdelen van het Derde Actieprogramma nader worden ingevuld op basis van de resultaten van de Evaluatie Meststoffenwet 2007. Het gaat hierbij in het bijzonder om de stikstofgebruiksnormen voor akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lössgronden voor 2008 en 2009. In deze regeling wordt invulling gegeven aan deze afspraak.

Daarnaast vindt in de regeling ook nog een aanpassing van de codes die ingevuld dienen te worden op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen en vinden enkele redactionele aanpassingen plaats in verband met onjuiste verwijzingen naar enkele bijlagen bij de regeling. De verschillende wijzigingen worden hierna afzonderlijk per artikel en per onderdeel toegelicht.

§ 2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A tot en met F

Deze onderdelen bevatten slechts redactionele aanpassingen.

Onderdeel G

Ingevolge artikel 34, aanhef en onderdeel b, werd voor de jaren 2006 en 2007 50 procent van de hoeveelheid fosfaat die in schuimaarde aanwezig is, niet meegeteld voor de toepassing van de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen. Deze uitzondering kon weliswaar niet wetenschappelijk onderbouwd worden, doch werd als overgangsmaatregel voor de jaren 2006 en 2007, in overeenstemming met een door de Tweede Kamer op 13 oktober 2005 aanvaarde motie van het lid Koopmans c.s. (Kamerstukken II, 2005/06 28 385 en 30 004, nr. 56) toegestaan. De Europese Commissie kon met een dergelijke uitzondering instemmen nu deze slechts van beperkte duur was.

Ter uitvoering van een op 20 december 2007 aangenomen motie van de leden Snijder-Hazelhoff en Koopmans (Kamerstukken II, 2007/08 28385, nr. 98), waarin de regering verzocht wordt om voor kalkrestproducten van de Nederlandse suikerindustrie een vergelijkbare uitzonderingspositie te blijven verschaffen zoals die is geregeld voor compost, wordt de huidige overgangstermijn voor de jaren 2006 en 2007 verlengd met een periode van 2 jaar voor de jaren 2008 en 2009. De Europese Commissie heeft te kennen gegeven dat een verlenging van de overgangstermijn niet strookt met de intentie van Nederland om evenwichtsbemesting voor fosfaat te bereiken in het jaar 2015, zoals ook vastgelegd in het Derde Actieprogramma. De Europese Commissie heeft hierbij tevens gewezen op de uit de Evaluatie Meststoffenwet 2007 gebleken problematiek van de fosfaatverzadiging van Nederlandse landbouwbodems. Dit zijn terechte opmerkingen van de Europese Commissie en om die redenen in combinatie met het gebrek aan de mogelijkheid van een wetenschappelijke onderbouwing, wordt de overgangstermijn dan ook maar eenmalig tijdelijk verlengd voor de resterende duur van het Derde Actieprogramma en wordt geen blijvende uitzonderingspositie voor kalkrestproducten van de Nederlandse suikerindustrie verschaft.

Onderdeel H

In dit onderdeel is – ter aanvulling op de wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet d.d. 12 december 2007 (Stcrt. 2007, 247) – het protocol opgenomen voor de analyse van organische microverontreinigingen.

Onderdelen I en J

Maatregelen in het kader van het Derde Actieprogramma

In het Derde Actieprogramma in het kader van de Nitraatrichtlijn is met de Europese Commissie afgesproken dat de stikstofgebruiksnormen voor zand- en lössgronden voor de jaren 2008 en 2009 worden vastgesteld op basis van de bevindingen uit de Evaluatie van de Meststoffenwet 20071 (hierna: evaluatie). Zoals ik in mijn brief van 3 december 2007, die ik mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer heb verzonden (Kamerstukken II, 2007/08 28 385, nr. 93) uiteengezet heb, laat deze evaluatie zien dat de nitraatproblematiek in Nederland op zand- en lössgronden het grootst is. Ook een recente studie door de Werkgroep Onderbouwing Gebruiksnormen (WOG)2 van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) geeft weer dat voor het realiseren van de norm van 50 mg nitraat/l in het grondwater, een aanscherping van de stikstofgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lössgronden nodig is.

Verlaging stikstofgebruiksnormen op zand- en lössgronden

Met de wijziging van bijlage A bij de regeling worden op zandgronden de stikstofgebruiksnormen voor consumptieaardappelen verlaagd. Op zand- en lössgronden worden de stikstofgebruiksnormen voor broccoli en voor Chinese kool verlaagd. Daarnaast wordt de stikstofgebruiksnorm voor maïs geteeld op bedrijven zonder derogatie verlaagd en daarmee in overeenstemming gebracht met de norm voor maïs geteeld op bedrijven met derogatie. Op lössgronden wordt de stikstofgebruiksnorm voor wintertarwe verlaagd. Alle verlagingen van de stikstofgebruiksnormen zullen gaan gelden vanaf 1 januari 2009.

Het totale effect van een verlaging van de gebruiksnormen voor consumptieaardappelen en maïs op zandgrond is relatief groot vanwege het aandeel van deze gewassen in het totale areaal van akker- en tuinbouwgewassen op deze grond. De verlaging van de stikstofgebruiksnorm voor wintertarwe is noodzakelijk vanwege de grote omvang van de nitraatproblematiek op lössgronden.

Verhoging stikstofwerkingscoëfficiënt

Naast de verlaging van de stikstofgebruiksnormen wordt met een wijziging van bijlage B bij de regeling de stikstofwerkingscoëfficiënt voor drijfmest op zand- en lössgronden verhoogd van 60 naar 65 procent. De stikstofwerkingscoëfficiënt bepaalt welk deel van de hoeveelheid stikstof in dierlijke meststoffen meegeteld moet worden bij de bepaling van de hoeveelheid stikstof die binnen het plafond van de totale stikstofgebruiksnorm aangewend mag worden. Een verhoging van de werkingscoëfficiënt van drijfmest beperkt derhalve de hoeveelheid overige meststoffen die in verhouding tot de totale hoeveelheid stikstof op een bedrijf op of in de bodem gebracht mag worden. Bij goed landbouwkundig gebruik van dierlijke mest, is de feitelijke landbouwkundige werking van dierlijke mest hoger dan 60%. Door de onderhavige verhoging van de werkingscoëfficiënt van drijfmest op zand- en lössgronden, worden ondernemers gestimuleerd tot goed landbouwkundig gebruik van hun dierlijke mest door deze zodanig aan te wenden dat het gewas er het meeste profijt van heeft. Omdat op zand- en lössgronden ook in het voorjaar de grond zodanig van structuur is dat dierlijke meststoffen goed kunnen worden uitgereden, kan ook in het voorjaar een hoge werking van de meststoffen bereikt worden. Het milieueffect van deze maatregel zal daarbij het grootst zijn op de zandgronden in Noord-Brabant en Limburg, omdat daar over het algemeen de meeste dierlijke meststoffen gebruikt worden.

Het gecombineerde effect van de twee maatregelen, het verlagen van de stikstofgebruiksnormen en het verhogen van de werkingscoëfficiënt, zal ongeveer overeenkomen met een generieke verlaging van de stikstofgebruiksnormen van alle uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lössgronden met tien procent ten opzichte van 2006.

Aanpassing stikstofgebruiksnormen op kleigronden voor 2008

De maatregelen die volgen uit de Nitraatrichtlijn dienen gebaseerd te zijn op het principe van de goede landbouwpraktijk. Dit betekent onder meer dat bemest moet worden op basis van het bemestingadvies: er wordt niet meer mest toegediend dan de plant nodig heeft. Voor kleigronden zijn de stikstofgebruiksnormen voor 2006 en 2007 nog vastgesteld op 110% van het bemestingsadvies. Voor 2008 en 2009 zijn deze normen echter teruggebracht tot het niveau van 100 procent van het bemestingadvies. Om de sector de tijd te geven om zich aan te passen en waar nodig de bemestingsadviezen te actualiseren, worden de stikstofgebruiksnormen voor akker- en tuinbouwgewassen op kleigronden in 2008 op 105 procent van het bemestingadvies vastgesteld en zullen pas in 2009 de normen gaan gelden op 100 procent van het bemestingsadvies.

Bedrijfseconomische effecten van verlaging stikstofgebruiksnormen

In de evaluatie is onderzocht wat het effect is van verlagingen van de stikstofgebruiksnormen op het bedrijfseconomische resultaat in de akker- en tuinbouw3 . Een verlaging van 10 procent hoeft niet tot een inkomensdaling te leiden. Akkerbouwers kunnen het effect van de verlaging compenseren door het nemen van teelt- en bemestingsmaatregelen. Bij een grotere verlaging zouden akkerbouwers te maken krijgen met een inkomensdaling die niet te compenseren is met aanvullende maatregelen.

De hiervoor genoemde maatregelen zullen bovendien gefaseerd ingevoerd worden om de sector de tijd te geven het management aan te passen aan deze maatregelen. De verhoging van de werkingscoëfficiënt zal begin 2008 van kracht worden. De aanpassing van de stikstofgebruiksnormen zal, met uitzondering van die op de kleigronden, met ingang van 1 januari 2009 gaan gelden.

Onderdeel D

In dit onderdeel wordt een aantal extra omschrijvingen met de daarbij behorende codes opgenomen ten behoeve van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen. Deze omschrijvingen en codes zijn uiteraard alleen aan de orde als er sprake is van de verplichting tot het opmaken van een vervoersbewijs.

§ 3. Administratieve lasten

De onderhavige wijzigingen van de Urm hebben geen invloed op het totaal aan administratieve lasten zoals deze voortvloeien uit de mestregelgeving. De regeling is dan ook niet voorgelegd aan Actal.

§ 4. Commentaar maatschappelijke organisaties

De ontwerp-wijziging van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet is overeenkomstig artikel 43, eerste lid, onderdeel b, van de Meststoffenwet bekend gemaakt in de Staatscourant (2007, nr. 243) waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over het ontwerp naar voren te brengen. Bovendien is het voor commentaar toegezonden aan een aantal maatschappelijke organisaties. Op het ontwerp van deze wijziging van de regeling zijn reacties ontvangen van:

– de belangenorganisatie voor ondernemers die werkzaam zijn in de sector Cultuurtechnische werken en grondverzet, Meststoffendistributie en Loonwerken in de Agrarische sector in Nederland (Cumela),

– De Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV),

– De Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) en

– De Stichting Natuur en Milieu (SNM).

Bij dezelfde gelegenheid is het ontwerp toegezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal. De Tweede Kamer heeft voorafgaand aan de officiële voorpublicatie de onderwerpen die geregeld worden in de ontwerp-wijziging betrokken bij het algemeen overleg d.d. 6 december 2007 met de vaste kamercommissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het voortgezette algemeen overleg d.d. 13 en 20 december 2007.

Op de hoofdlijnen van de reacties – voor zover relevant voor de onderhavige regeling – wordt in het onderstaande ingegaan. De commentaren hebben voorts aanleiding gegeven tot verduidelijking van de tekst van de regeling en de toelichting.

Tijdens het voortgezette algemeen overleg van 13 en 20 december 2007 zijn een zestal moties ingediend, waarvan er vier zijn aangenomen. Voor de onderhavige wijziging van de regeling is alleen de motie van de leden Snijder-Hazelhoff en Koopmans (Kamerstukken II, 2007/08 28 385, nr. 98), waarin de regering verzocht wordt om voor kalkrestproducten van de Nederlandse suikerindustrie een vergelijkbare uitzonderingspositie te blijven verschaffen zoals dit is geregeld voor compost, van belang. Hiervoor zij verwezen naar paragraaf 2, onderdeel G.

Cumela heeft inhoudelijk geen commentaar geleverd op de wijzigingen van de stikstofgebruiksnormen en de werkingscoëfficiënten, doch wel een drietal flankerende maatregelen voorgesteld die zij noodzakelijk acht bij aanscherping van de normen. Als eerste wijst Cumela op het belang van mestopslag in akkerbouwgebieden en pleit zij ervoor dat de vergunningverlening voor deze mestopslagen soepeler zou moeten verlopen. Onderkend wordt dat het voor een optimale benutting van dierlijke mest van belang kan zijn dat mest in voorraad kan worden genomen op locaties waar die ook daadwerkelijk gebruikt wordt. Cumela geeft aan dat het lastig is de daarvoor vereiste vergunningen te krijgen. Met de minister van VROM zal besproken worden hoe dat proces gefaciliteerd kan worden.

Cumela wijst daarnaast op de toenemende beperkingen die de wettelijke regels stellen aan de mogelijkheid dierlijke mest in het najaar toe te dienen. Gevreesd wordt voor ondercapaciteit bij loonwerkers nu meer mest in het voorjaar moet worden toegediend. Er van uitgaande dat daarmee aan werkcapaciteit wordt gewonnen, vraagt Cumela de regels voor emissiearm toedienen van dierlijke mest in het voorjaar minder stringent te interpreteren. Emissiearm toedienen van mest geeft een aanzienlijke reductie in de emissie van ammoniak. Het is daarom van belang dat de regels die hiervoor gelden strikt worden nageleefd. Recent onderzoek laat zien dat emissiearm toedienen van mest op klei in het voorjaar technisch zeer wel mogelijk is. Er is dan ook geen aanleiding de regels in het voorjaar anders te handhaven.

Als laatste pleit Cumela ter facilitering van de export voor de instelling van één loket voor de benutting van efficiënte (digitale) mogelijkheden. In antwoord op kamervragen d.d. 23 mei 2007 heb ik bij brief van 18 juni 2007 (Kamervragen met antwoord, Aanhangsel van de handelingen 2006/07 nr. 1888) reeds aangegeven dat om de administratieve verplichtingen verder terug te brengen met de sector bezien wordt hoe de procedures op termijn verder vereenvoudigd kunnen worden, door een betere integratie van milieu- en veterinaire verplichtingen (met voor de exporteur één loket als ingang). Onlangs heeft hierover een tweede workshop met de sector plaats gevonden.

De NVV en NMV zijn van mening dat een verdere aanscherping van gebruiksnormen pas dan kan plaatsvinden als een instrument is ontwikkeld waarmee een onderscheid gemaakt kan worden in de herkomst van nutriënten vanuit de landbouw en andere bronnen. De NVV en NMV wijzen hierbij op het advies van de Technische Commissie Bodembescherming (hierna: TCB) aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM). Dit advies van 17 juli 20074 heeft betrekking op de aanpak van fosfaatverzadigde gronden in de Nederlandse landbouw en het terugdringen van eutrofiëring van het oppervlaktewater. Onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet ziet op een aanscherping van de stikstofgebruiksnormen voor een aantal akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lössgronden. Er bestaat dan ook geen relatie tussen het door de TCB geformuleerde advies over de aanpak van fosfaatverzadigde gronden en de aanscherping van stikstofgebruiksnormen op zand- en lössgronden. Voor de redenen die deze aanscherping noodzakelijk maken zij verwezen naar paragraaf 2 van deze toelichting.

Daarnaast is de NVV van mening dat aanscherping van gebruiksnormen niet aan de orde is zolang onderzoek naar de toetsdiepte van nitraat nog niet is afgerond. In het door de Europese Commissie goedgekeurde Derde Actieprogramma is opgenomen dat de stikstofgebruiksnormen voor akker- en tuinbouwgewassen op zandgrond in 2008 en 2009 zullen worden vastgesteld op basis van de resultaten uit de reeds eerder genoemde Evaluatie Meststoffenwet 2007. Bij brief van 8 mei 2007 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2006/07 28 385, nr. 83) is aangegeven dat het voor de verlenging van de derogatie van het grootste belang is dat deze normen op een zodanig niveau vastgesteld worden dat de milieudoelstellingen van de Nitraatrichtlijn gerealiseerd kunnen worden. Uit de evaluatie van de Meststoffenwet 2007 is gebleken dat er nog een forse opgave ligt voor de agrarische sector op de zandgronden om deze milieudoelstellingen ook daadwerkelijk te realiseren. Voor het daadwerkelijk realiseren van een verdergaande kwaliteitsverbetering in het bovenste grondwater, met name in de zand- en lössgebieden, is van het grootste belang om tegemoet te komen aan de met de Europese Commissie gemaakte afspraken in het kader van het Derde Actieprogramma en onvermijdelijk om een goede basis te creëren voor de onderhandelingen over het Vierde Actieprogramma en een nieuwe derogatie.

Bij brief van 30 november 2007 van de minister van VROM, mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en mijzelf (Kamerstukken II, 2007/08 28 385, nr. 94), waarbij de Tweede Kamer geïnformeerd is over de monitoring van nitraat ten behoeve van de Nitraatrichtlijn, is aangegeven dat de resultaten van de studie naar de toetsdiepte van nitraat gebruikt zullen moeten worden tijdens de onderhandelingen met de Europese Commissie over het Vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn en de verlenging van de derogatie, beide voor de periode 2010–2013. Hierbij gelden als uitgangspunten dat bij een andere wijze van meten en/of toetsen de sector als geheel baat moet hebben, het milieu geen negatieve gevolgen mag ondervinden, overeenstemming bereikt moet worden met de Europese Commissie en deze andere wijze van meten en/of toetsen naar de overige lidstaten toe verdedigbaar is met het oog op de gewenste verlenging van de derogatie na 2009.

De NVV merkt verder op dat bij een goede evenwichtsbemesting in de akkerbouw er nauwelijks verliezen van meststoffen naar het grondwater zijn en dat een aanscherping van de stikstofgebruiksnormen voor de zand- en lössgronden om die reden niet noodzakelijk is. Onder evenwichtsbemesting wordt verstaan een gift aan nutriënten die gelijk is aan de behoefte van deze nutriënten van het gewas. Stikstof komt hoofdzakelijk in opgeloste vorm voor in het bodemvocht en grondwater en spoelt om die reden, mede onder invloed van een neerslagoverschot, relatief makkelijk uit naar dieper gelegen grondwater en naar het oppervlaktewater. Om te voorkomen dat de uit- en afspoeling van stikstof (nitraat) tot een te grote belasting van het grondwater respectievelijk het oppervlaktewater leidt, is het noodzakelijk het overschot aan stikstof (dat deel van de stikstof dat niet door het gewas wordt opgenomen) zoveel mogelijk te beperken. Dit is mogelijk door het effectiever benutten van de beschikbare stikstof en door het beperken van de stikstofgift, door deze zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte van het gewas. Met de onderhavige wijziging van de regeling wordt dit gerealiseerd.

De NVV is van mening dat de aanscherping van de stikstofgebruiksnorm voor maïs op bedrijven die geen gebruik maken van een derogatie niet is onderbouwd. Zowel uit de eerdergenoemde Evaluatie van de Meststoffenwet 2007 en de studie van de Werkgroep Onderbouwing Gebruiksnormen blijkt dat er een aanzienlijke aanscherping van de stikstofgebruiksnormen voor akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lössgronden, waaronder maïs op akker- en tuinbouwbedrijven, noodzakelijk is om te voldoen aan de doelstelling van 50 mg nitraat/l in het bovenste grondwater. Zoals in de eerder genoemde brief van 3 december 2007 aan de Tweede Kamer is aangegeven, is het effect van een verlaging van de stikstofgebruiksnorm voor maïs relatief groot vanwege het aandeel van dit gewas in het totale areaal akker- en tuinbouwgewassen.

De NVV wijst verder op de extra druk op de mestmarkt die zal ontstaan op het moment dat het verbod op de najaarsaanwending van dierlijke meststoffen op kleigronden per 2009 van kracht wordt. Dit verbod maakt geen onderdeel uit de van onderhavige wijziging van de Regeling maar is reeds per wijziging van het Besluit gebruik meststoffen van 26 oktober 2005 (Staatsblad 2005, 548) bekrachtigd. In de toelichting bij de wijziging van voornoemd besluit is aangegeven dat er gekozen is voor een geleidelijke aanscherping van de werkingscoëfficiënt voor dierlijke mest op kleibouwgrond in de periode van 2006 tot en met 2008 met uiteindelijk een verbod vanaf 2009, om de praktijk de tijd te geven om te zoeken naar alternatieve manieren om mest aan te wenden op kleibouwland. De praktijk heeft alvorens het definitieve verbod van kracht wordt vanaf 2009 daarmee een periode van drie jaar gehad om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie.

Als laatste stelt de NVV dat de wijziging van een aantal stikstofgebruiksnormen voor akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lössgronden en de wijziging van de werkingscoëfficiënt voor drijfmest resulteert in afname van de plaatsingsruimte voor dierlijke mest en dientengevolge in hogere mestafzetkosten. Deze redenering is om twee redenen niet aannemelijk. In de eerste plaats blijkt uit de evaluatie van de Meststoffenwet 2007 dat de Nederlandse akker- en tuinbouwsector gemiddeld per jaar slechts 50% van de beschikbare bemestingsruimte voor stikstof uit dierlijke meststoffen benut. Gemiddeld wordt 85 kg stikstof uit dierlijke mest afgenomen terwijl de gebruiksnorm voor dierlijke mest 170 kg stikstof per hectare bedraagt. Er is dan ook nog volop plaatsingsruimte voor dierlijke mest die onbenut blijft. In de tweede plaats zorgt een verlaging van de stikstofgebruiksnormen voor een aantal akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lössgronden weliswaar voor een beperktere plaatsingsruimte voor stikstof, de plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke meststoffen blijft ongewijzigd. De in deze regeling opgenomen wijzigingen resulteren naar verwachting dan ook niet in hogere mestafzetkosten voor de varkenshouderij.

De NMV merkt in haar reactie op het ontwerp op dat als gevolg van infiltratie van water onder landbouwpercelen van elders de voor de onderbouwing van de stikstofgebruiksnormen gebruikte monitoringsgegevens niet representatief kunnen zijn voor het betreffende gebied. De redenering van de NMV kan niet gevolgd worden, omdat de door het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid gebruikte methoden van monitoring en bemonstering er juist op gericht zijn om het vanuit de wortelzone geïnfiltreerde regenwater te bemonsteren waardoor op adequate wijze het effect van de landbouwpraktijk geanalyseerd kan worden. Het effect van de infiltratie van water van elders is door de gekozen systematiek verwaarloosbaar klein. Op de analyseresultaten wordt vervolgens een neerslagcorrectie uitgevoerd om het effect van verschillen in neerslag tussen gebieden en tussen verschillende jaren te compenseren. De gevonden nitraatconcentraties geven daarmee een betrouwbaar beeld van de gemiddelde nitraatconcentraties in het betreffende gebied.

De NMV is verder van mening dat de aanscherping van de werkingscoëfficiënt voor het gebruik van drijfmest op zand- en lössgrond niet tot verbetering van de grondwaterkwaliteit zal leiden, doch alleen zorgt voor extra druk op de mestmarkt, omdat de akker- en tuinbouw de voorkeur zal geven aan kunstmest. De NMV geeft in haar reactie aan dat de bemesting in de akker- en tuinbouw precisiewerk is. Zoals ik in mijn eerder genoemde brief aan de Tweede Kamer van 3 december 2007 heb aangegeven heeft het verhogen van de werkingscoëfficiënt tot doel ondernemers te stimuleren dierlijke mest aan te wenden op momenten dat de mineralenopname door het gewas het grootst is. Voor de argumenten dat de maatregelen zullen resulteren in verhoogde kosten voor kunstmest en verhoogde afzetkosten voor veehouders verwijs ik naar de reactie op hetgeen hierover opgemerkt is door de NVV.

De NMV heeft als laatste aangegeven te vrezen voor verlies van kwaliteit van producten als gevolg van de aanscherping van een aantal stikstofgebruiksnormen voor akker- en tuinbouwproducten op zand- en lössgronden. Uit de evaluatie van de Meststoffenwet volgt dat de in onderhavige wijziging van de regeling opgenomen maatregelen niet zullen leiden tot stikstoftekorten. Verlies van kwaliteit van producten wordt als gevolg van de genomen maatregelen dan ook niet verwacht.

SNM pleit in haar reactie voor een pakket maatregelen waarmee de milieudoelstellingen gehaald zullen worden. Bij het vaststellen van het pakket aan maatregelen heb ik een afweging gemaakt tussen doelrealisatie enerzijds en bedrijfseconomische en technische inpasbaarheid in de bedrijfsvoering anderzijds. SNM concludeert terecht dat de doelstellingen op de zand- en lössgronden met de voorgestelde maatregelen nog niet gerealiseerd worden. Met het pakket aan maatregelen zoals met onderhavige wijziging van de Regeling wordt gerealiseerd laat Nederland aan de Europese Commissie zien dat er betekenisvolle stappen gezet worden en dat de neerwaartse trend in nitraatconcentraties verder wordt voortgezet. Er blijft daarmee nog een opgave voor het Vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn liggen. In de aanloop naar dit Vierde Actieprogramma zal ik met de relevante maatschappelijke partijen bespreken welke maatregelen de Nederlandse regering wil nemen om de doelen voor nitraat en fosfaat in bodem, grond- en oppervlaktewater te bereiken.

SNM vraagt om het versneld invoeren van de eindnormen voor fosfaat. Met de Europese Commissie is overeengekomen dat Nederland vanaf 2015 evenwichtsbemesting zal realiseren. Deze datum is met de totstandkoming van het Derde Actieprogramma naar voren gehaald. De oorspronkelijke einddatum was vastgelegd in het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP-4) en stond op 2030. De einddatum voor evenwichtsbemesting is daarmee al aanzienlijk vervroegd. Het verder vervroegen van de einddatum zoals SNM voor ogen heeft geeft de sector onvoldoende tijd om de benodigde aanpassingen in bedrijfsvoering door te voeren. Het succes van een maatregel als evenwichtsbemesting voor fosfaat is mede afhankelijk van de mogelijkheden die beschikbaar zijn om ook daadwerkelijk aan de normstelling te voldoen.

Ik ben het met SNM eens dat het op het gebied van fosfaat het nodig is stappen te zetten. De toezegging zoals deze is vastgelegd in het Derde Actieprogramma om vanaf 2015 evenwichtsbemesting te realiseren wordt dan ook niet losgelaten. Zoals ik in mijn eerdergenoemde brief van 3 december 2007 heb aangegeven vraagt een gedifferentieerde aanpak van fosfaatnormering om een zorgvuldige aanpak. De adviezen van de TCB en de CDM maken duidelijk dat het vanuit oogpunt van milieu en landbouw zinvol is om over te gaan tot differentiatie. Dit zijn zwaarwegende overwegingen, maar niet de enige. De uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en de kosten van een gedifferentieerd stelsel, zowel voor de sector als de overheid, spelen ook een belangrijke rol in mijn afweging. Ik wil dit zorgvuldig doen. Vanwege de benodigde tijd voor de nog uit te voeren studie naar differentiatiemogelijkheden en vanwege de doorlooptijd van het juridische traject om differentiatie op te nemen in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet heb ik besloten de fosfaatgebruiksnormen voor 2009 op het niveau van 2008 te handhaven en de mogelijkheden voor differentiatie van fosfaatgebruiksnormen mee te nemen in het traject van onderhandelingen voor het Vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn.

SNM vraagt, naar aanleiding van de aangenomen motie Van der Vlies (Kamerstukken II, 2007/08, 28 385, nr. 99) waarin de regering verzocht wordt om toestemming te geven voor en ondersteuning te bieden aan enkele grootschalige pilots waarbij mineralenconcentraat uit (on)vergiste mest aangewend mag worden boven de gebruiksnormen voor dierlijke mest, te onderzoeken welke effecten aanwending van digestaat op het milieu heeft. De betreffende motie heeft betrekking op een mineralenconcentraat uit dierlijke mest dat ontstaat na een aantal zeer specifieke bewerkingsmethoden. De motie heeft geen betrekking op digestaat. Indien er pilots opgezet worden die betrekking hebben op het mineralenconcentraat zal onderzoek naar de landbouwkundige én milieukundige werking onderdeel van deze pilots uitmaken. Te zijner tijd zal ik bekijken hoe SNM te betrekken bij deze pilots of het onderzoek hierbinnen.

SNM vraagt, naar aanleiding van de aangenomen motie Polderman (Kamerstukken II, 2007/08, 28 385, nr. 100), waarin de regering verzocht wordt ontheffing te verlenen voor experimenten met verschillende gesloten kringloopsystemen en, indien deze succesvol zijn, te komen tot een geborgd certificeringsysteem voor deze manier van bedrijfsvoering, deze ontwikkeling langdurig te ondersteunen en budget in te ruimen voor aanvullend praktijkonderzoek om zo de gunstige milieueffecten ook goed te kunnen onderbouwen. Tijdens het verlengd Algemeen Overleg van de Vaste Commissie voor LNV van 13 december 2007 heb ik in reactie op deze motie aangegeven dat al veel mogelijk is binnen de regelgeving en dat er daarnaast reeds de nodige experimenten lopen, zoals het experiment in de Noordelijk Friese Wouden. Ik heb aangegeven dat ik een voorstander ben van de ontwikkeling van kringloopsystemen omdat deze zowel vernieuwing als verduurzaming dichterbij kan brengen. Ik ben graag bereid SNM mee te laten denken over de invulling van eventuele experimenten mochten deze zich aandienen.

Via een particuliere reactie is verder het verzoek gedaan om het principe van ‘de koe in de wei’ te promoten. Dit verzoek sluit aan bij de op 20 december 2007 aanvaarde motie van het lid Waalkens (Kamerstukken II, 2007/08, 28 385, nr. 102), waarin de regering verzocht wordt om de werkingscoëfficiënt en de gebruiksnormen voor bedrijven die weiden en opstallen zodanig te middelen dat er niet meer milieuruimte wordt gebruikt, maar dat de discriminatoire werking er uit wordt gehaald om daarmee de weidende bedrijven een betere uitgangspositie te geven. Ik heb aangegeven dat het vanwege de doorlooptijd van het juridische traject niet meer mogelijk was om dit voor het jaar 2008 te realiseren, doch wel toegezegd deze motie voor het jaar 2009 uit te zullen voeren.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Bijlage A. Stikstofgebruiksnormen behorende bij artikel 28 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Gewas

Klei

Zand/löss en Veen

 

2006

2007

2008

2009

2006

2007

2008

2009

Grasland (kg N per ha per jaar)

        

Grasland met beweiden, klei

345

345

325

310

    

Grasland met beweiden, veen

    

290

290

265

265

Grasland met beweiden, zand/löss

    

300

290

275

260

Grasland met volledig maaien, klei*1

385

385

365

350

    

Grasland met volledig maaien, veen*1

    

330

330

300

300

Grasland met volledig maaien, zand/löss*1

    

355

350

345

340

         

Tijdelijk Grasland (kg N per ha per periode)*2

        

van 1 januari tot minstens 15 april

70

70

65

60

60

60

55

50

van 1 januari tot minstens 15 mei*3

120

120

115

110

105

100

95

90

van 1 januari tot minstens 15 augustus*3

275

275

260

250

240

230

220

210

van 1 januari tot minstens 15 september*3

310

310

295

280

270

260

250

235

van 1 januari tot minstens 15 oktober*3

345

345

325

310

300

290

275

260

         

vanaf 15 april tot minstens 15 oktober

345

345

325

310

300

290

275

260

vanaf 15 mei tot minstens 15 oktober

310

310

295

280

270

260

250

235

vanaf 15 augustus tot minstens 15 oktober

105

105

100

95

90

85

85

80

vanaf 15 september tot minstens 15 oktober

35

35

30

30

30

30

25

25

vanaf 15 oktober

0

0

0

0

0

0

0

0

         

Akkerbouwgewassen (kg N per ha per teelt)

        

Consumptieaardappelrassen hoge norm*4 (zie bijlage A.1)

300

300

285

275

290

275

275

270

Consumptieaardappelrassen overig*4

275

275

265

250

265

250

250

245

Consumptieaardappelrassen lage norm*4 (zie bijlage A.1)

250

250

240

225

240

225

225

220

Consumptieaardappel, vroeg (loofvernietiging voor 15 juli)

130

130

125

120

120

120

120

120

Pootaardappelenrassen hoge norm (zie bijlage A.2)

150

150

145

140

140

140

140

140

Pootaardappelenrassen overig

130

130

125

120

120

120

120

120

Pootaardappelenrassen lage norm (zie bijlage A.2)

110

110

105

100

100

100

100

100

Pootaardappelen, uitgroeiteelt (loofvernietiging na 15 augustus)

200

200

190

180

180

170

170

170

Zetmeelaardappelen

265

265

255

240

240

230

230

230

Suikerbieten

165

165

160

150

150

145

145

145

Cichorei

75

75

75

70

70

70

70

70

Voederbieten

180

180

175

165

165

165

165

165

Wintertarwe*4 en 5

245

240

230

220

190

160

160

160

Zomertarwe

155

155

150

140

140

140

140

140

Wintergerst*5

155

155

150

140

140

140

140

140

Zomergerst

90

90

85

80

90

80

80

80

Triticale*5

175

175

170

160

160

150

150

150

Winterrogge*5

155

155

150

140

140

140

140

140

Haver*5

110

110

105

100

100

100

100

100

Maïs, bedrijven met derogatie*6

160

160

160

160

155

155

155

150

Maïs, bedrijven zonder derogatie*6

205

205

195

185

185

175

175

150

Luzerne, eerste jaar

45

45

45

40

40

40

40

40

Luzerne, volgende jaren

0

0

0

0

0

0

0

0

Graszaad, Engels raaigras, 1e jaars

180

180

175

165

165

155

155

155

Graszaad, Engels raaigras, overjarig

220

220

210

200

200

190

190

190

Graszaad, rietzwenkgras

155

155

150

140

140

135

135

135

Graszaad, rietzwenkgras, volgteelt

65

65

65

60

60

55

55

55

Graszaad, veldbeemd

120

120

115

110

110

105

105

105

Graszaad, veldbeemd, volgteelt

65

65

65

60

60

55

55

55

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars

95

95

90

85

85

80

80

80

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars, volgteelt

40

40

40

35

35

35

35

35

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig

125

125

120

115

115

110

110

110

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig, volgteelt

50

50

50

45

45

45

45

45

Graszaad, westerwolds

120

120

115

110

110

105

105

105

Graszaad, Italiaans

145

145

140

130

130

125

125

125

Graszaad, overig

100

100

95

90

90

85

85

85

Graszaad, overig, volgteelt

50

50

50

45

45

45

45

45

Graszoden

375

375

365

340

340

340

340

340

Ui, zaaiui, overig

130

130

125

120

120

120

120

120

Winterui, 2e jaars plantui

185

185

180

170

170

160

160

160

waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

145

145

140

130

130

125

125

125

Blauwmaanzaad

120

120

115

110

110

105

105

105

Karwij

165

165

160

150

150

145

145

145

waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

100

100

95

90

90

85

85

85

Koolzaad, winter

225

225

215

205

205

195

195

195

waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

175

175

170

160

160

150

150

150

Koolzaad, zomer

130

130

125

120

120

120

120

120

Vlas

75

75

75

70

70

70

70

70

Akkerbouw overig

220

220

210

200

200

190

190

190

         

Bladgewassen (kg N per ha per teelt)

        

Spinazie, 1e teelt

285

285

275

260

210

200

200

200

Spinazie, volgteelt

205

205

195

185

160

150

150

150

Slasoorten, 1e teelt

200

200

190

180

180

170

170

170

Slasoorten, volgteelt

115

115

110

105

105

105

105

105

Andijvie, 1e teelt

200

200

190

180

180

170

170

170

Andijvie, volgteelt

100

100

95

90

90

90

90

90

Selderij, bleek/groen

220

220

210

200

200

190

190

190

Prei

270

270

260

245

245

235

235

235

waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

110

110

105

100

100

95

95

95

Bladgewassen, overig, eenmalige oogst

165

165

160

150

150

145

145

145

Bladgewassen, overig, meermalige oogst

300

300

290

275

275

260

260

260

         

Koolgewassen (kg N per ha per teelt)

        

Spruitkool

320

320

305

290

290

275

275

275

waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

55

55

55

50

50

50

50

50

Wittekool

350

350

335

320

320

305

305

305

Rodekool

315

315

300

285

285

270

270

270

Savooiekool

315

315

295

285

285

270

270

270

Spitskool

315

315

295

285

285

270

270

270

Bloemkool

255

255

245

230

230

220

220

220

waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

130

130

125

120

120

115

115

115

Broccoli

295

295

285

270

270

255

255

245

Chinese kool

200

200

190

180

180

170

170

160

Boerenkool

185

185

180

170

170

160

160

160

Paksoi

200

200

190

180

180

170

170

170

Raapstelen

155

155

150

140

140

135

135

135

         

Kruiden (kg N per ha per teelt)

        

Kruiden, bladgewas, eenmalige oogst

165

165

160

150

150

145

145

145

Kruiden, bladgewas, meermalig oogsten

300

300

290

275

275

260

260

260

Kruiden, wortelgewassen

220

220

210

200

200

190

190

190

Kruiden, zaadgewassen

110

110

105

100

100

95

95

95

         

Vruchtgewassen (kg N per ha per teelt)

        

Aardbei (wachtbed, vermeerdering)

130

130

125

120

120

115

115

115

Aardbei (productie)

185

185

180

170

170

160

160

160

waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

90

90

85

80

80

75

75

75

Komkommerachtigen (augurk, courgette, meloen, pompoen)

210

210

200

190

190

180

180

180

Suikermaïs

220

220

210

200

200

190

190

190

Stam/stokboon, vers

130

130

125

120

120

115

115

115

Landbouwstambonen, rijp zaad

150

150

145

135

135

135

135

135

Veld- en tuinbonen, vers +rijp zaad

55

55

55

50

50

50

50

50

Tuinbonen, vers/peulen

80

80

80

75

75

75

75

75

Erwt, vers + rijp zaad

35

35

35

30

30

30

30

30

Peul

100

100

95

90

90

85

85

85

         

Stengel/knol/wortelgewassen (kg N per ha per teelt)

        

Asperge (excl. opkweek)

95

95

90

85

85

80

80

80

Knolselderij

220

220

210

200

200

190

190

190

Knolvenkel/venkel

200

200

190

180

180

170

170

170

Koolraap

185

185

180

170

170

160

160

160

Koolrabi

200

200

190

180

180

170

170

170

Kroten/rode bieten

205

205

195

185

185

175

175

175

Winterpeen/waspeen

120

120

115

110

110

110

110

110

Bospeen

55

55

55

50

50

50

50

50

Rabarber

275

275

265

250

250

240

240

240

Radijs

90

90

85

80

80

80

80

80

Schorseneer

185

185

180

170

170

170

170

170

Witlof

110

110

105

100

100

100

100

100

Vollegrondsgroenten, overig

220

220

210

200

200

190

190

190

         

Groenbemesters (kg N per ha per teelt)*7

        

Niet-vlinderbloemige groenbemesters (bladrammenas, gele mosterd, gras/granen)

65

65

65

60

60

60

60

60

Vlinderbloemige groenbemesters (wikke)

35

35

35

30

30

30

30

30

Tagetes

100

100

95

90

90

90

90

90

         

Bloembollengewassen (kg N per ha per teelt)*5

        

Acidanthera

280

280

270

255

255

240

240

240

Anemone coronaria

145

145

140

130

130

125

125

125

Fritillaria imperialis

150

150

145

135

135

130

130

130

Hyacint

240

240

230

220

220

210

210

210

Iris, grofbollig

185

185

180

170

170

160

160

160

Iris, fijnbollig

155

155

150

140

140

135

135

135

Krokus, grote gele

190

190

185

175

175

165

165

165

Krokus, overig

100

100

95

90

90

85

85

85

Narcis

160

160

155

145

145

140

140

140

Tulp

220

220

210

200

200

190

190

190

Dahlia

120

120

115

110

110

105

105

105

Gladiool, pitten

285

285

275

260

260

245

245

245

Gladiool, kralen

210

210

200

190

190

180

180

180

Knolbegonia

165

165

160

150

150

145

145

145

Lelie

170

170

165

155

155

145

145

145

Zantedeschia

120

120

115

110

110

110

110

110

Overige bolgewassen

180

180

175

165

165

155

155

155

         

Fruitteeltgewassen (kg N per ha per jaar)

        

Appel

195

195

185

175

175

165

165

165

Blauwe bes

110

110

105

100

100

95

95

95

Braam

165

165

160

150

150

140

140

140

Framboos

165

165

160

150

150

140

140

140

Kers

195

195

185

175

175

165

165

165

Peer

195

195

185

175

175

165

165

165

Pruim

195

195

185

175

175

165

165

165

Rode bes

165

165

160

150

150

140

140

140

Wijnbouw

110

110

105

100

100

95

95

95

Zwarte bes

195

195

185

175

175

165

165

165

         

Buitenbloemen (kg N per ha per teelt)

        

Buitenbloemen hoge norm (zie bijlage A3)

220

220

210

200

200

200

200

200

Buitenbloemen overig

165

165

160

150

150

150

150

150

         

Boomkwekerijgewassen (kg N per ha per jaar)

        

Laanbomen: onderstammen

45

45

45

40

40

40

40

40

Laanbomen: spillen

100

100

95

90

90

90

90

90

Laanbomen: opzetters

125

125

120

115

115

115

115

115

Sierheesters

85

85

80

75

75

75

75

75

Coniferen

90

90

85

80

80

80

80

80

Rozen (incl. zaailingen, onderstammen)

75

75

75

70

70

70

70

70

Bos- en Haagplantsoen

105

105

100

95

95

95

95

95

Vaste planten

195

195

185

175

175

175

175

175

Vruchtbomen: onderstammen

35

35

35

30

30

30

30

30

Vruchtbomen: moerbomen

120

120

115

110

110

110

110

110

Vruchtbomen

100

100

95

90

90

90

90

90

Trek- en besheesters

90

90

85

80

80

80

80

80

Snijgroen

105

105

100

95

95

95

95

95

Ericaceae

75

75

75

70

70

70

70

70

Buxus

105

105

100

95

95

95

95

95

         

Bosbouw (kg N per ha per jaar)

        

Snelgroeiend houtsoorten voor biomassaproductie

100

100

95

90

90

90

90

90

         

Vaste norm op bedrijfsniveau*8 (kg N per ha per jaar)

        

Vaste norm

110

110

110

110

110

110

110

110

*1 Onder grasland met volledig maaien wordt mede verstaan grasland waar uitsluitend jongvee van runderen niet ouder dan 2 jaar wordt geweid, voorzover het aantal stuks jongvee in de wei niet groter is dan het aantal op het bedrijf gehouden ouderdieren. Daarnaast mogen hobbymatig gehouden dieren worden geweid.

*2 De normen gelden niet voor tijdelijk grasland dat aansluit op maïs.

*3 Deze gebruiksnormen zijn alleen van toepassing voorzover ze zijn toegestaan binnen de regels van het Besluit gebruik meststoffen.

*4 Voor consumptieaardappel en wintertarwe op lössgronden gelden de gebruiksnormen die zijn weergegeven in onderstaande tabel. Lössgronden zijn gronden die zijn ontstaan in eolisch materiaal en binnen 80 cm van het maaiveld voor meer dan de halft bestaan uit leem (fractie kleiner dan 50 μm.

*5 De gebruiksnorm wordt volledig toegerekend aan het jaar van oogsten.

*6 De normen van maïs zijn inclusief de norm van de daarop aansluitend geteelde groenbemesters.

*7 Deze gebruiksnormen zijn alleen van toepassing indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden. Voor groenbemesters op zand/ löss en veen geldt: inzaaien voor 1 september en na 1 december ploegen. Op klei geldt: inzaaien voor 1 september en na 1 november ploegen. Een uitzondering wordt gemaakt voor groene braak en indien de groenbemester minimaal 10 weken in het groeiseizoen op het land staat indien aansluitend daarop een volggewas wordt geteeld. De normen gelden niet voor groenbemesters die aansluiten op maïs.

*8 Deze norm op bedrijfsniveau geldt als het gewogen gemiddelde van de gebruiksnormen van de geteelde gewassen of gewasgroepen uit tabel A op het bedrijf in dat kalenderjaar minstens 100 kg N/ha bedraagt.

Akkerbouwgewassen op löss

2006

2007

2008

2009

Consumptieaardappelrassen hoge norm (zie bijlage A.1)

275

265

265

265

Consumptieaardappelrassen overig

250

240

240

240

Consumptieaardappelrassen lage norm (zie bijlage A.1)

225

215

215

215

Wintertarwe

220

220

220

195

Bijlage B behorende bij artikel 29: Werkingscoëfficiënt

Type meststof en omstandigheid

Werkingscoëfficiënt

In procenten

  

2006

2007

2008

2009

Najaarsaanwending dierlijke mest op kleibouwland en veenbouwland1

     
 

Aangevoerde en eigen drijfmest

30

40

50

verbod

 

Aangevoerde en eigen vaste mest2

25/30

25/30

30/35

30/55

Op het eigen bedrijf geproduceerde mest (drijfmest of vaste mest) van graasdieren

Op bedrijf met beweiding3

35

35

45

45

 

Op bedrijf zonder beweiding4

60

60

60

60

Andere meststoffen en omstandigheden

Dunne fractie (na mestbewerking) en gier

80

80

80

80

 

Drijfmest op klei en veen

60

60

60

60

 

Drijfmest op zand en löss

60

60

65

65

 

Vaste mest van varkens, pluimvee en nertsen

55

55

55

55

 

Vaste mest van overige diersoorten

40

40

40

40

 

Champost

25

25

25

25

 

Compost

10

10

10

10

 

Zuiveringsslib

40

40

40

40

 

Overige organische meststoffen (meststoffen van dierlijk afval, zoals verenmeel en beendermeel, meststoffen van plantaardig afval, zoals cacaodoppen en moutscheuten, schuimaarde, vinasse, aardappel- en wortelstoomschillen)

50

50

50

50

 

Veen

0

0

0

0

Mengsels van meststoffen5

Voor mengsels geldt de werkingscoëfficiënt van de meststof met de hoogste werkingscoëfficiënt die het mengsel bevat.

1 Periode van 1 januari tot en met 31 januari en van 16 september tot en met 31 december. Deze werkingscoëfficiënt mag alleen worden toegepast voorzover het desbetreffende gebruik van dierlijke mest is toegestaan binnen de regels van het Besluit gebruik meststoffen.

2 Waar twee waarden worden genoemd, geldt de laatstgenoemde waarde voor de aanwending van vaste mest van varkens, pluimvee en nertsen, de eerstgenoemde voor de aanwending van vaste mest van overige diersoorten.

3 De werkingscoëfficiënten voor een bedrijf met beweiding mogen alleen worden toegepast op een bedrijf dat ook de stikstofgebruiksnorm voor beweid grasland toepast. Voor zover een bedrijf met beweiding najaarsaanwending op klei- of veenbouwland toepast, mag de werkingscoëfficiënt die past bij najaarsaanwending worden toegepast.

4 De werkingscoëfficiënten voor een bedrijf zonder beweiding moeten worden toegepast op een bedrijf dat ook de stikstofgebruiksnorm voor grasland zonder beweiding toepast. Voor de toepassing van de tabel wordt onder bedrijf zonder beweiding mede verstaan een bedrijf waar uitsluitend jongvee (jonger dan twee jaar) van runderen wordt geweid, voor zover het aantal van die dieren niet groter is dan het aantal op het bedrijf aanwezige ouderdieren, en/of hobbydieren worden geweid. Voor zover een bedrijf zonder beweiding najaarsaanwending op klei- of veenbouwland toepast, mag de werkingscoëfficiënt die past bij najaarsaanwending worden toegepast.

5 Indien een mengsel een meststof bevat die niet in deze tabel staat geldt een werkingscoëfficiënt van 100%.

  • 1

    Stcrt. 2005, 226.

Naar boven