Wijziging Voorschrift Vreemdelingen 2000 (zevenenzeventigste wijziging)

Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 17 januari 2008 nr. 5505855, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (zevenenzeventigste wijziging)

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 en de artikelen 3.77, zevende lid en 3.86, twaalfde lid, Vreemdelingenbesluit 2000;

Besluit:

Artikel I

Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.25 komt te luiden:

Artikel 3.25

Het model van de antecedentenverklaring, bedoeld in de artikelen 3.77, zevende lid, en 3.86, twaalfde lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 12 bij deze regeling.

B

Bijlage 12, behorend bij artikel 3.25 Voorschrift Vreemdelingen komt te luiden als aangegeven in de bijlage.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 17 januari 2008.
De Staatssecretaris van Justitie, N. Albayrak.

Bijlage

Bijlage 12, behorend bij artikel 3.25 Voorschrift Vreemdelingen

stcrt-2008-20-p15-SC84210-1.gif

Toelichting

Algemeen

De Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-Afdoening, Stb. 2006, 330) introduceert in het Wetboek van Strafvordering een regeling betreffende het buitengerechtelijk afdoen van strafbare feiten door middel van een strafbeschikking. Kern van de wet is een aanpassing van de juridische grondslag van de buitengerechtelijke afdoening van strafzaken. De wettelijke constructie van de transactie impliceert dat het feit niet ‘bestraft’ wordt. Als aan de transactievoorwaarden wordt voldaan, is strafvervolging en daarmee bestraffing juist uitgesloten. Bij de strafbeschikking is dat anders. Zij strekt niet ter voorkoming van vervolging maar is een vorm waarin het openbaar ministerie de zaak kan vervolgen en bestraffen. Daarmee komt de strafbeschikking, wat haar rechtskarakter betreft, meer overeen met een rechterlijke veroordeling.

De nieuwe regeling, die van toepassing is op delicten waar een gevangenisstraf van maximaal zes jaar op staat, heeft als belangrijk voordeel dat het openbaar ministerie niet meer afhankelijk is van de medewerking van de verdachte.

Als een verdachte weigert een transactie te betalen of helemaal niet reageert op een transactievoorstel moet de officier van justitie de verdachte dagvaarden en volgt na veroordeling tenuitvoerlegging van de straf. Bij de strafbeschikking is dit niet meer het geval. Als de verdachte wil dat de rechter een oordeel velt, moet hij zelf het initiatief nemen en verzet aantekenen. Dat de strafbeschikking straffen kan bevatten waarvan de tenuitvoerlegging niet per definitie van de medewerking van de betrokkene afhankelijk is, impliceert dat het uitgangspunt dat alleen de strafrechter een straf mag opleggen wordt losgelaten.

In de nieuwe wet wordt de transactie omgezet in een strafbeschikking, die – anders dan de huidige transactie – als een daad van vervolging wordt gezien. De strafbeschikking levert straf op vanwege schuld van de verdachte aan een strafbaar feit. Ook de politietransactie wordt omgezet naar een strafbeschikking. In de gevallen waar volgens de huidige regelgeving een transactie mogelijk is, kan bij de buitengerechtelijke afdoening nieuwe stijl een strafbeschikking worden uitgevaardigd. Voorts krijgen de gemeenten en buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) de bevoegdheid strafbeschikkingen uit te vaardigen.

Een strafbeschikking kan bestaan uit straffen en maatregelen (een taakstraf van ten hoogste honderdtachtig uren, een geldboete, onttrekking aan het verkeer, de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer en de ontzegging van de rijbevoegdheid voor ten hoogste zes maanden) en aanwijzingen. Voor veel van deze sancties geldt dat de wet verplicht de verdachte eerste te horen voordat de strafbeschikking wordt uitgevaardigd.

Als degene aan wie een strafbeschikking is uitgevaardigd – die ter onderscheid van een veroordeelde als ‘bestrafte’ wordt aangeduid – het daar niet mee eens is, kan hij bij het openbaar ministerie verzet instellen. Dit geldt voor alle strafbeschikkingen, dus ook die van de politie, een gemeente of een boa. Hierdoor komt de zaak alsnog bij de rechter terecht, die deze weer in volle omvang beoordeelt.

De vervanging van de transactie door de strafbeschikking verloopt in fasen. De transactie en de strafbeschikking zullen tot vijf jaar na inwerkingtreding van de Wet OM-Afdoening naast elkaar blijven bestaan. Na vijf jaar vindt een evaluatie plaats, op basis waarvan besloten wordt of de transactie definitief zal gaan verdwijnen.

Na inwerkingtreding van de Wet OM-Afdoening zal bij de beoordeling van aanvragen om een verblijfsvergunning – naast het aanvaarde transactieaanbod – ook rekening gehouden worden met een strafbeschikking. Daartoe is inmiddels artikel 3.77 van het Vreemdelingenbesluit 2000 gewijzigd (Stb. 2007, 436).

De wijziging van bijlage 12, behorend bij artikel 3.25 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 vloeit hieruit voort. Aan de antecedentenverklaring is toegevoegd de verklaring van de vreemdeling dat jegens hem nimmer een strafbeschikking terzake van enig misdrijf is uitgevaardigd.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Naar boven