De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 4, derde lid, artikel 25, eerste lid, en artikel 43, tweede lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en
Wet verplichte beroepspensioenregeling;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 6 Toeslagenmatrix
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij de informatie over toeslagverlening, bedoeld in artikel 4 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
en de voorwaardelijkheidsverklaring, bedoeld in artikel 95, derde lid, van de Pensioenwet en artikel 103, derde lid, van de
Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt gebruik gemaakt van de in bijlage 1a opgenomen toeslagenmatrix.
B
Artikel 18, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij de vaststelling van het standaardtarief, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en
Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt uitgegaan van de afgeronde overlevingstafels Gehele Bevolking Mannen en Gehele
Bevolking Vrouwen 2000–2005 met de volgende leeftijdterugstellingen:
a. 5 jaar voor mannelijke deelnemers;
b. 3 jaar voor vrouwelijke deelnemers;
c. 1 jaar voor de vrouwelijke partner van mannelijke deelnemers; en
d. 3 jaar voor de mannelijke partner van vrouwelijke deelnemers.
C
Artikel 23 komt te luiden:
Artikel 23 Vaststelling verschuldigd bedrag kosten
1. De minimumbedragen, bedoeld in artikel 43, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling bedragen voor het:
2. De maatstaven, bedoeld in artikel 43, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling,
bedragen voor het:
a. prudentieel en materieel toezicht voor fondsen:
1°. voor toezichtkosten tot 1 januari 2009: de som van de premies en de directe beleggingsopbrengsten, beide zoals omschreven in staat 3.200, 3.201, 3.210 en 3.211 van bijlage A behorende bij artikel 2, vierde lid,
dan wel van bijlage B behorende bij artikel 3, vierde lid, van het Besluit staten pensioenfondsen, zoals dit luidde op 31
december 2006, met dien verstande dat de directe beleggingsopbrengsten worden bepaald op het bedrag voor aftrek van de afschrijving
van de geactiveerde overrente;
2°. voor toezichtkosten vanaf 1 januari 2009: de som van de premiebaten en de directe beleggingsopbrengsten, beide als bedoeld
in het model van staten J401 en J402, genoemd in artikel 3:1, eerste lid, onderdeel k, van de Regeling informatieverstrekking
pensioenfondsen en de toelichting op die staten in de Aanwijzingen rapportagekader pensioenfondsen, met dien verstande dat
de directe beleggingsopbrengsten worden bepaald op het bedrag voor aftrek van de afschrijving van de geactiveerde overrente;
b. materieel toezicht voor verzekeraars: het bruto premie inkomen;
c. gedragstoezicht voor verzekeraars: het bruto premie inkomen in Nederland.
3. De maximummaatstaven, bedoeld in artikel 43, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling, bedragen voor het:
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009, met uitzondering van artikel I, onderdeel C, dat in werking
treedt met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin de regeling wordt geplaatst.
TOELICHTING
Onderdeel A (artikel 6)
In de toeslagenmatrix zijn in het kader van de voorwaardelijkheidsverklaring, bedoeld in artikel 95, derde lid, van de Pensioenwet
en artikel 103, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, teksten opgenomen die in de informatieverstrekking
door pensioenuitvoerders moeten worden gebruikt. Bij die informatieverstrekking gaat het onder andere om de informatieverstrekking
op grond van de artikelen 21 en 38 tot en met 46 van de Pensioenwet en de artikelen 48 tot en met 57 van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling. In artikel 4 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is
met betrekking tot deze artikelen bepaald welke informatie over toeslagverlening moet worden verstrekt. Bij de teksten in
de toeslagenmatrix is deze opsomming als basis gebruikt en gaat het dus om dezelfde informatie, waarvan in de matrix wordt
geregeld wat op welk moment moet worden gecommuniceerd. Om te voorkomen dat de indruk wordt gewekt dat de informatie dubbel
moet worden verstrekt (zowel op grond van artikel 4 als in het kader van de voorwaardelijkheidsverklaring) wordt in artikel
6 geregeld dat in beide gevallen gebruik wordt gemaakt van de toeslagenmatrix. Vanaf 1 januari 2009 kent artikel 4 van het
Besluit een grondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen over de informatieverstrekking over toeslagen.
Onderdeel B (artikel 18)
Op grond van artikel 25, eerste lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt
de overdrachtswaarde van pensioenaanspraken bij (individuele) waardeoverdracht berekend volgens het standaardtarief. In artikel
18 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is de regeling voor het standaardtarief opgenomen.
Op grond van het eerste lid wordt bij de berekening gebruik gemaakt van de afgeronde overlevingstafels Gehele Bevolking mannen
en Gehele Bevolking vrouwen 1995–2000 van het Actuarieel Genootschap. Aan de Stichting van de Arbeid is de vraag voorgelegd
of het wenselijk is om uit te gaan van de door het Actuarieel genootschap gepubliceerde overlevingstafels GBM en GBV 2000–2005.
Naar aanleiding van deze vraag heeft de STAR voorgesteld met ingang van 1 januari 2009 over te gaan op deze overlevingtafels
met leeftijdterugstellingen:
– 5 jaar voor mannelijke deelnemers;
– 3 jaar voor vrouwelijke deelnemers;
– 1 jaar voor de vrouwelijke partner van mannelijke deelnemers; en
– 3 jaar voor de mannelijke partner van vrouwelijke deelnemers.
Dit als inschatting van de steeds hoger wordende levenskansen en de afwijkende levensverwachting van de beroepsbevolking ten
opzichte van de gehele bevolking.
Tabel levensverwachtingGBM/GBV 2000–2005 |
|---|
leeftijd | mannen | vrouwen |
|---|
25 | 52,13 | 56,60 |
35 | 42,44 | 46,80 |
45 | 32,93 | 37,21 |
55 | 23,92 | 28,09 |
Onderdeel C (artikel 23)
De toezichtkosten die de Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) maken voor het toezicht op de
uitvoering van de pensioenregelgeving worden (grotendeels) bij pensioenuitvoerders in rekening gebracht. Bij de vaststelling
van de toezichtkosten voor 2008 is rekening gehouden met de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)
van 18 juni 2008, die inhield dat kosten die verband houden met voorbereiding van wetgeving, voor zover dit niet herleidbaar
is tot een wettelijke taak, niet aan ondertoezichtgestelden in rekening mogen worden gebracht. Deze komen nu voor rekening
van de overheid. De begrotingen van AFM en DNB zijn hierop aangepast.
Het jaarlijks in rekening te brengen bedrag bestaat uit een vast gedeelte, het minimumbedrag, ter dekking van de minimale
toezichtkosten, eventueel vermeerderd met een aanvullend variabel gedeelte dat wordt afgeleid van de maatstaf. Op grond van
artikel 43, tweede lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling worden op voorstel
van DNB en AFM per onderwerp van toezicht een aantal elementen bij die kostentoerekening vastgesteld. Het gaat hierbij om
de minimumbedragen per categorie (fondsen en verzekeraars), de maatstaven voor de variabele bedragen en de maximummaatstaven.
De opgenomen maximummaatstaven gelden daarbij per onderwerp van toezicht. Dus is zowel bij het prudentieel toezicht op fondsen
als bij het materieel toezicht op fondsen de maximummaatstaf € 544.535.000.
Aan de hand van de genoemde maatstaven zal DNB voor 2008 de volgende tarieven hanteren: voor fondsen 0,0960 % en voor verzekeraars
0,001108%. AFM brengt verzekeraars € 96,39 per miljoen bruto premie inkomen in Nederland (BPIN), of een gedeelte daarvan,
in rekening voor de eerste € 500 miljoen BPIN en € 13,98 per miljoen BPIN, of een gedeelte daarvan, voor het BPIN boven de
€ 500 miljoen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner.