Wijziging Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer van 23 september 2008, nr. BJZ2008086805, houdende wijziging van de Regeling algemene regels voor inrichtingen van 9 november 2007, nr. DJZ2007104180

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 1.7, 2.9, tweede lid, 3.19, 3.30, 4.1, eerste lid, 4.48, 4.56, 4.59 en 4.84, vierde lid van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

Besluit:

Artikel I

De Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 vervalt ‘PBV-Verklaring vloeistofdichte voorziening: verklaring overeenkomstig het model zoals vastgesteld in CUR/PBV-aanbeveling 44’.

B

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘www.minvrom.nl’ telkens vervangen door: www.vrom.nl.

2. In het eerste lid, onder PGS 7 wordt ‘juli 2005’ vervangen door: oktober 2007.

3. In het eerste lid, onder PGS 15 wordt ‘en de errata van 5 juli 2005’ vervangen door: en de errata van 28 juni 2005, 4 oktober 2007, 7 januari 2008, 3 april 2008, 15 mei 2008 en 25 juni 2008.

C

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

4. Een vloeistofdichte vloer of verharding of een geomembraanbaksysteem wordt ten minste eens per zes jaar beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig het eerste lid.

2. In het zesde lid wordt de zinsnede ‘Een PBV-Verklaring vloeistofdichte voorziening verliest haar geldigheid indien’ vervangen door: Een vloeistofdichte vloer of verharding of een geomembraanbaksysteem wordt opnieuw beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig het eerste lid, indien.

D

Artikel 2.2, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin vervalt: ‘en geanalyseerd’.

2. In de tweede volzin vervalt: ‘overeenkomstig NEN-ISO 22155’.

E

In artikel 3.21, tweede lid, na ‘aan de voorschriften 5.8, 6.1.3, 6.5, 6.7, 7.1, 7.7,’ wordt ‘9.3,’ ingevoegd.

F

Artikel 3.35, negende lid, komt te luiden:

9. Na de afkeuring als bedoeld in het achtste lid, wordt binnen acht weken het opslaan van vloeistoffen in de ondergrondse opslagtank beëindigd en de vloeistof die zich in de opslagtank bevindt, verwijderd.

G

In artikel 3.38, eerste lid, vervalt: ‘, met dien verstande dat in afwijking van onderdeel 9.7.1 van PGS 28 een opslagtank voor ten hoogste 97% gevuld is met vloeibare brandstof of afgewerkte olie’.

H

In artikel 4.4, tweede lid, eerste zin, na ‘noch op flessen met blusgas.’ wordt de zin ‘Op de opslag van deze flessen zijn de voorschriften 6.2.3, 6.2.9 en 6.2.13 van PGS 15 van toepassing.’ ingevoegd.

I

Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdelen a en c, wordt na ‘gevaarlijke stoffen’ telkens ‘en CMR-stoffen’ ingevoegd.

2. In het eerste lid, onderdeel c na ‘in tabel 4.6 weergegeven ondergrenzen’ wordt ‘berekend naar rato’ ingevoegd.

3. In het eerste lid wordt na onderdeel c een onderdeel (nieuw) ingevoegd, luidende:

d. op buiten een opslagplaats aanwezige gasflessen zijn de voorschriften 6.2.3, 6.2.9 en 6.2.13 van de PGS 15 van toepassing.

J

In artikel 4.7, onderdeel e, wordt na ‘categorie I3 en I4’ ingevoegd: ,.

K

Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, na ‘gevaarlijk stoffen in verpakking’ wordt ‘en’ vervangen door: of.

2. In het tweede lid, onderdeel b, sub 1 vervalt: 2 of.

L

In artikel 4.59. onderdeel b, wordt na ‘schoongemaakt’ ‘.’ vervangen door: ; of.

M

In artikel 4.64, tweede lid, wordt ‘treffen’ vervangen door: plaatsen.

N

In artikel 4.68, negende lid, wordt na ‘ongedaan te maken’ ingevoegd: met inachtneming van de NeR.

O

In artikel 4.96, tweede lid, wordt ‘tweede’ vervangen door: eerste.

P

In artikel 6.8, eerste lid, wordt na ‘4.68, zesde lid’, ingevoegd: 4.85,.

Q

Artikel 6.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Artikel 2.2, vierde lid, tweede volzin, voor zover het MTBE en ETBE betreft, afdeling 2.2 en bijlage 1 treden in werking met ingang van 1 januari 2009.

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van onderdeel b tot en met e tot onderdeel a tot en met d, vervalt onderdeel a.

R

Bijlage 2 bij de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

Na ‘Noordzeekanaal’ vervalt ‘, muv alle zijkanalen en havens’.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 20081 .

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 september 2008.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling wijzigt de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van 9 november 2007, nr. DJZ2007104180 (Staatscourant 16 november 2007, nr. 223/pag.11). De wijziging betreft het schrappen van de PBV-Verklaring vloeistofdichte voorziening, de inwerkingtreding van de verplichting om grondwatermonsters te onderzoeken op de aanwezigheid van MTBE en ETBE en het herstel van enkele fouten en onduidelijkheden.

Dit besluit schept geen nieuwe verplichtingen voor burgers of bedrijven en heeft dus geen gevolgen voor de administratieve lasten. Om dezelfde reden is een beoordeling van de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid niet nodig geoordeeld.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en C

In de toelichting bij de Regeling algemene regels voor inrichtingen (Staatscourant van 16 november 2007, nr. 223) is aangekondigd dat de PBV-Verklaring vloeistofdichte voorziening per 1 januari 2009 verdwijnt indien er per die datum een (nieuwe) beheersstructuur is waarbinnen de ontwikkeling, het beheer en het onderhoud plaatsvindt van de normdocumenten voor de inspectie van vloeistofdichte vloeren en verhardingen. Deze nieuwe structuur is inmiddels gerealiseerd. Het PBV is opgegaan in de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB). De ontwikkeling en het beheer van normdocumenten vindt nu plaats binnen de structuur van de SIKB.

Artikel I, onderdeel B

Bij nadere bestudering van de regeling is gebleken dat de publicatiedatum van de PGS 7 onjuist was. Bij het opstellen van het besluit en de regeling is de versie van oktober 2007 als uitgangspunt genomen. Met deze wijziging wordt de juiste publicatiedatum opgenomen in de regeling.

Van de PSG 15 bestaan inmiddels meerdere errata. Het erratum van 7 januari 2007 betreft het opnemen van een Europese norm voor bovengrondse brandkranen, de NEN-EN 14385:2005.

Het erratum van 3 april 2008 betreft een versoepeling inzake bliksembeveiliging.

Het erratum van 15 mei 2008 betreft een versoepeling inzake het stapelen of direct naast elkaar plaatsen van tankcontainers met stoffen van dezelfde ADR-klasse.

Het erratum van 25 juni betreft een aantal wijzigingen die verband houden met brandveiligheid. In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat de eisen voor opslag op verdiepingen tot interpretatiekwesties kan leiden. Daarnaast bleek het gebruik van genormeerde brandveiligheidskasten, formeel gezien, niet mogelijk te zijn omdat de normering van dergelijke kasten anders is dan die van het Bouwbesluit. Dit is met het erratum hersteld.

Tevens is van de gelegenheid gebruikgemaakt om de verwijzing naar de website van www.minvrom.nl te wijzigen in www.vrom.nl.

Artikel I, onderdeel D

In artikel 2.2, vierde lid (oud) werden NEN-EN-ISO normen van toepassing verklaard op het onderzoek op MTBE en ETBE van grondwatermonsters. Deze normen hebben echter geen betrekking op (grond)water maar alleen op grond. Het nieuwe vierde lid wijst niet meer direct normen aan voor de uit te voeren laboratoriumanalyses op deze stoffen. Wel is nog steeds bepaald dat deze analyses moeten worden uitgevoerd door een laboratorium dat voor het uitvoeren van deze analyses beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit. De Regeling bodemkwaliteit wijst in bijlage C het AS 3000 aan als het document op grond waarvan laboratoria moeten zijn geaccrediteerd om een erkenning te kunnen verkrijgen voor analyse bij milieuhygiënisch bodemonderzoek. Met een wijzigingsblad voor AS 3000 zijn MTBE en ETBE als te onderzoeken stoffen toegevoegd aan de methode voor vluchtige stoffen in grondwater.

Artikel I, onderdeel E

Per abuis is de verplichting over de aanwezigheid van brandblussers bij tankstations komen te vervallen. Met deze wijziging wordt dit gecorrigeerd.

Artikel I, onderdeel F

Het negende lid van artikel 3.35 (oud) had ten gevolge dat een ondergrondse opslagtank direct moest worden leeggemaakt en verwijderd nadat deze was afgekeurd. Daarmee werd geen rekening gehouden met de levertijden van nieuwe opslagtanks. Gevolg zou kunnen zijn dat de bedrijfsactiviteiten (deels) moesten worden gestaakt na afkeuring van de tank. Om bedrijven wat meer ruimte te geven is in het negende lid van artikel 3.35 nu bepaald dat na afkeuring van de ondergrondse opslagtank binnen acht weken het opslaan dient te zijn beëindigd en de tank dient te zijn verwijderd.

Artikel I, onderdeel G

In artikel 3.38, eerste lid (oud) stond aangegeven dat ondergrondse opslagtanks voor ten hoogste 97% gevuld mogen zijn met vloeibare brandstof of afgewerkte olie. Dit in tegenstelling tot de PGS 28 die uitgaat van 98%. Met het opnemen van 97% werd aangesloten op de BRL K903/07 (zie 4.20). Deze BRL heeft echter betrekking op nieuw te installeren ondergrondse tanks. Voor deze nieuwe tanks geldt op grond van de BRL dat deze moeten zijn voorzien van een overvulbeveiliging die zodanig is gemonteerd dat tanks voor ten hoogste 97% worden gevuld. Voor nieuw te installeren ondergrondse tanks is dat een redelijke eis. Voor reeds bestaande ondergrondse tanks is dat echter niet redelijk. Door nu een vulling van maximaal 97% te eisen zouden per direct alle overvulbeveiligingen van bestaande ondergrondse opslagtanks opnieuw moeten worden ingeregeld. Dat zou leiden tot extra nalevingskosten voor bedrijven terwijl daar geen milieu- of andere belangen mee zijn gediend. Met deze wijziging komt de eis van 97% dan ook te vervallen.

Artikel I, onderdeel H

Bij nader inzien brengt de uitzondering van onderdeel c ten aanzien van flessen met kooldioxide en blusgas onnodige risico’s met zich mee. Met deze wijziging worden de oorspronkelijke eisen hersteld. De gasflessen moeten zijn voorzien van een ADR-etiket. Bovendien moeten de gasflessen zijn gekeurd en moeten beschadigde flessen worden verwijderd.

Artikel I, onderdeel I

Door in artikel 4.6 na de term gevaarlijke stoffen ook de term CMR-stoffen op te nemen wordt de terminologie van het artikel in overeenstemming gebracht met de bijbehorende tabel.

Het opnemen van het berekenen naar rato betreft een verduidelijking ten opzichte van de PGS 15 ten einde de handhaving in de praktijk te vergemakkelijken.

Het opnemen van de voorschriften 6.2.3, 6.2.9 2 en 6.2.13 van de PGS 15 voor buiten een opslag aanwezige gasflessen, betreft een correctie. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat alle in de inrichting aanwezige gasflessen zijn voorzien van een ADR-etiket. Bovendien moeten de gasflessen zijn gekeurd en moeten beschadigde flessen worden verwijderd.

Artikel I, onderdelen J tot en met P

Deze wijzigingen betreffen alle het invoegen van vergeten woorden of de correctie van schrijffouten.

Artikel I, onderdeel Q

Met deze wijziging treedt de verplichting om grondwatermonsters te onderzoeken op de aanwezigheid van MTBE en ETBE per 1 januari 2009 in werking. De monitoringsverplichting voor MTBE en ETBE is opgenomen in de Ministeriële regeling behorend bij het Activiteitenbesluit (Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Staatscourant 16 november 2007, nr. 223, art. 6.15, lid 4, sub a). De Minister heeft in het overleg met het bedrijfsleven over het Activiteitenbesluit d.d. 17 september 2007 ingestemd met het voorlopig niet opnemen van een definitieve inwerkingstredingsdatum. Deze is afhankelijk gesteld van het – kort samengevat – vaststellen van waarden inzake MTBE en ETBE. Over dit onderwerp is overleg gevoerd in de begeleidingscommissie MTBE. De vertegenwoordigers van het bedrijfsleven hebben in de begeleidingscommissie op 20 mei 2008 ingestemd met de inwerkingtreding van deze monitoringsverplichtingen per 1 januari 2009.

Anders dan bij andere wateren in beheer van Rijkswaterstaat zijn voor het Noordzeekanaal de aanliggende zijkanalen en havens aangemerkt als wateren die bijzondere bescherming behoeven. Inmiddels heeft nadere studie uitgewezen dat bij het overgrote deel van de wateren die zijn aangewezen in beheer bij Rijkswaterstaat in Noord-Holland, geen waterkwaliteitsproblemen worden verwacht omdat er voldoende vermenging door stroming en diffusie plaatsvindt. Het aanmerken van zijkanalen en havens van het Noordzeekanaal als wateren die bijzondere bescherming behoeven, leidt daarom tot onnodig strenge eisen voor de lozingen op deze zijkanalen en havens.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

  • 1

    Door latere publicatie is dit rechtens geworden de tweede dag na dagtekening van de staatscourant waarin deze regeling geplaatst is.

Naar boven