Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2008, 190 pagina 4 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2008, 190 pagina 4 | Overig |
Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 september 2008, nr. TRCJZ/2008/2625, houdende openstelling subsidieaanvragen en vaststelling subsidieplafonds (Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009)
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies, de artikelen 3 en 4 van het Reglement zee- en kustvisserij en de artikelen 1:3, 1:7, 1:8, 1:13, 1:15, 1:16 en 1:17 van de Regeling LNV-subsidies;
Besluit:
In dit besluit wordt verstaan onder:
– regeling: Regeling LNV-subsidies;
– verordening (EG) nr. 2200/96: verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren groenten en fruit (PbEG L 297);
– verordening (EG) nr. 1782/2003: verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001.
De subsidies, bedoeld in artikel 1:20 van de regeling, zijn de subsidies bedoeld in de volgende titels van hoofdstuk 2 van dit besluit:
– titel 1, 2, 3;
– titel 4, met uitzondering van subsidies genoemd in paragraaf 1;
– titel 5, met uitzondering van subsidies genoemd in paragraaf 1 en 5;
– titel 6.
Beroepsopleiding en voorlichting
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door:
a. landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode, die in omschakeling zijn of die reeds omgeschakeld zijn naar die biologische productiemethode;
b. landbouwondernemingen werkzaam in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenen-, of konijnenhouderij.
2. De aanvragen worden ingediend:
a. voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in de periode van 2 januari tot en met 30 november 2009;
b. voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, in de periode van 1 april tot en met 15 mei 2009.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, kunnen uitsluitend worden ingediend voor de in artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling genoemde typen bedrijfsconsulten of de in het derde lid van dat artikel genoemde opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten, en uitsluitend voor zover deze activiteiten betrekking hebben op:
a. de bedrijfseconomische gevolgen van de omschakeling naar, aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;
b. de markt- en afzetperspectieven voor de ondernemer bij omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;
c. de implementatie van de regelgeving voor de biologische productiemethode in de bedrijfsvoering;
d. de aanpassingen in het bedrijfssysteem ten behoeve van de biologische productiemethode;
e. de financieringsmogelijkheden van de voor omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode benodigde investeringen;
f. het verwerven van technische kennis en vaardigheden van de biologische productiemethode, of
g. het verwerven van kennis en vaardigheden voor het uitoefenen van een of meer andere activiteiten dan de primaire agrarische activiteit, met dien verstande dat de aanvrager de primaire agrarische activiteit blijft voortzetten.
2. In afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, kunnen geen aanvragen worden ingediend door landbouwondernemingen die lid zijn van een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij door desbetreffende ondernemingen wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16 van die verordening voor kosten die uit hoofde van artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.
3. In afwijking van artikel 2:4 van de regeling is artikel 1:6 van de regeling van toepassing op de in dit artikel bedoelde aanvragen.
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, kunnen, voor zover deze betrekking hebben op de uitvoering van bedrijfsconsulten, uitsluitend worden ingediend voor de in artikel 2:3, tweede lid, onderdelen a, b, c, d en g, van de regeling genoemde typen bedrijfsconsulten.
1. Onverminderd artikel 3 kunnen aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, onderdeel b, van de regeling worden ingediend door landbouwondernemingen voor zover die activiteiten betrekking hebben op het voldoen aan beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden ingediend voor zover de activiteit door ten minste 8 en ten hoogste 20 personen werkzaam op een landbouwonderneming wordt gevolgd of bijgewoond.
3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid kan slechts door één van de aan de bijeenkomst deelnemende ondernemingen worden ingediend in de periode van 1 april 2009 tot en met 31 augustus 2009.
4. In afwijking van artikel 2:4 van de regeling is artikel 1:6 van de regeling van toepassing op de in dit artikel bedoelde aanvragen.
5. Bij de rangschikking van de aanvragen, bedoeld in het eerste lid, wordt, voor zover van toepassing, voorrang gegeven aan landbouwondernemingen die tevens in 2008 een aanvraag hebben ingediend die vanwege overschrijding van het subsidieplafond van dat jaar is afgewezen.
Per landbouwonderneming kan slechts één aanvraag tot subsidieverlening worden ingediend op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a of b, of artikel 6, eerste lid.
Er worden geen voorschotten verleend.
1. De subsidie bedraagt 50% van de totale kosten van het bedrijfsconsult, training of opleiding, met dien verstande dat de subsidie per dagdeel ten hoogste € 50 bedraagt en de subsidie in totaal ten hoogste € 1500 bedraagt.
2. De aanvraag tot subsidievaststelling voor subsidies als bedoeld in artikel 6, eerste lid, bevat de namen van de deelnemende ondernemingen.
Het subsidieplafond bedraagt:
a. € 500.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a;
b. € 1.600.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b;
c. € 275.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 6, eerste lid.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, van de regeling kunnen in de periode van 1 april tot en met 15 mei 2009 worden ingediend door landbouwondernemingen die rechtstreekse betalingen uit hoofde van verordening (EG) nr. 1782/2003 ontvangen.
2. Onder beheerseisen en minimumeisen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, wordt verstaan: beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
3. De aanvragen kunnen uitsluitend betrekking hebben op adviezen als bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de regeling.
Er worden geen voorschotten verleend.
De subsidie bedraagt 50% van de kosten van een bedrijfsadvies, met dien verstande dat de subsidie ten minste € 250 bedraagt.
Het subsidieplafond bedraagt € 1.000.000.
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen die werkzaam zijn in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij.
2. De aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend voor projecten als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, onderdeel b, van de regeling en welke een duur hebben van ten hoogste twee jaar.
3. De aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend in de periode van 15 september tot en met 30 oktober 2009.
De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 15, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij de aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate:
a. het gekozen thema en de gekozen aanpak inhoudelijk meer vernieuwend zijn;
b. de gekozen aanpak procesmatig meer perspectief biedt;
c. het aangetoonde gezamenlijke belang van de deelnemers groter is;
d. de kennis en ervaring effectiever worden verspreid, of
e. het netwerk breder is samengesteld.
De subsidie bedraagt 80 % van de subsidiabele kosten met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 25.000 bedraagt.
Het subsidieplafond bedraagt € 1.000.000.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend voor projecten die betrekking hebben op het thema biologische landbouw als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, onderdeel a, van de regeling, en voor zover de projecten gericht zijn op de verduurzaming en vermaatschappelijking van de biologische landbouw of op het leggen van verbindingen met de gangbare landbouw.
2. De aanvragen kunnen tevens worden ingediend voor projecten die:
a. betrekking hebben op het in artikel 2:15, eerste lid, onderdeel g, van de regeling genoemde thema;
b. betrekking hebben op alle in artikel 2:15, eerste lid, van de regeling genoemde thema’s.
3. De aanvragen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, kunnen uitsluitend worden ingediend door:
a. landbouwondernemingen werkzaam in de bloembollen- of paddestoelenteelt of de glastuinbouw of samenwerkingverbanden van de hiervoor genoemde ondernemingen;
b. samenwerkingsverbanden van ten minste één landbouwonderneming als bedoeld in onderdeel a met in artikel 2:14, tweede lid, van de regeling genoemde ondernemingen of instanties.
4. De aanvragen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen uitsluitend worden ingediend door:
a. landbouwondernemingen werkzaam in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij;
b. samenwerkingsverbanden van ten minste één landbouwonderneming als bedoeld in onderdeel a met in artikel 2:14, tweede lid, van de regeling genoemde ondernemingen of instanties.
De aanvragen kunnen worden ingediend:
a. in de periode van 2 november tot en met 15 december 2009 voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in artikel 19, eerste lid;
b. in de periode van 2 november tot en met 15 december 2009 voor zover het aanvragen betreft als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdelen a en b.
1. In aanvulling op artikel 2:16 van de regeling wordt een aanvraag als bedoeld in artikel 19, eerste lid, hoger gerangschikt naarmate het project meer aansluit op de doelstellingen verwoord in de Beleidsnota biologische landbouwketen 2008–2011 of de ambitie- en innovatieagenda van de biologische sector.
2. In aanvulling op artikel 2:16 van de regeling wordt een aanvraag als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdeel a, hoger gerangschikt naarmate:
a. het project in potentie tot een grotere energiebesparing leidt;
b. de energiebesparing toepasbaar is op een groter aantal bedrijven of een groter aantal hectares;
c. voor zover het een project betreft aangevraagd door een glastuinbouwonderneming, het project relevant is voor meerdere gewassen of gewasgroepen, of
d. het project beter aansluit bij de doelstellingen van het werkprogramma Kas als Energiebron.
3. Aanvragen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdeel b, hebben een groter draagvlak als bedoeld in artikel 2:16, onderdeel a, onder 3°, van de regeling naarmate het project:
a. meer aansluit bij de programmalijnen van de sectorale innovatieagenda’s, of
b. meer aansluit bij de doelstellingen van de integraal duurzame en diervriendelijke stal of het houderijsysteem.
De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, en artikel 19, tweede lid, advies uit in de vorm van een rangschikking.
De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.
Het subsidieplafond bedraagt:
1. € 500.000 voor projecten als bedoeld in artikel 19, eerste lid;
2. voor projecten als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdeel a, € 103.000 voor zover het projecten betreft die worden aangevraagd door ondernemingen werkzaam in de bloembollen of paddestoelenteelt en € 849.000 voor projecten aangevraagd voor ondernemingen werkzaam in de glastuinbouw;
3. € 1.500.000 voor projecten als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdeel b.
Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een innovatieproject als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 2 februari tot en met 27 februari 2009 door landbouwondernemingen werkzaam in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij, of door samenwerkingsverbanden van deze ondernemingen.
1. Aanvragen als bedoeld in artikel 25 hebben meer innovatief karakter als bedoeld in artikel 2:28, onderdeel a, van de regeling naarmate het project:
a. meer aansluit bij de programmalijnen van de desbetreffende sectorale innovatieagenda’s, of
b. een meer duurzaam karakter heeft.
2. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 25, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking.
Het subsidieplafond bedraagt € 2.000.000.
Per landbouwonderneming kan slechts een aanvraag tot subsidieverlening worden ingediend.
Samenwerking bij Innovatieprojecten
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen werkzaam zijn in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij.
2. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:32, eerste lid, van de regeling kunnen tevens worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen, met dien verstande dat de landbouwondernemingen werkzaam zijn in de bijenhouderij, glastuinbouw, paddestoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw of teelt van plantaardig uitgangsmateriaal.
3. De aanvragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen worden ingediend in de periode van 1 juni tot met 15 juli 2009.
1. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 29, eerste en tweede lid, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking.
2. Projecten als bedoeld in artikel 29, eerste en tweede lid, hebben een meer innovatief karakter als bedoeld in artikel 2:33, onderdeel a, van de regeling naarmate het project meer aansluit bij de programmalijnen van de desbetreffende sectorale innovatieagenda’s.
3. Projecten als bedoeld in artikel 29, eerste lid, hebben een meer duurzaam karakter als bedoeld in artikel 2:33, onderdeel d, van de regeling naarmate het project meer aansluit bij de doelstellingen van de integraal duurzame en diervriendelijke stal of het houderijsysteem.
Per samenwerkingsverband kan slechts een aanvraag worden ingediend.
De subsidie bedraagt 35% van de subsidieabele kosten en ten hoogste € 500.000 voor het innovatieproject, met dien verstande dat voor kosten als bedoeld in artikel 2:35, eerste lid, onderdelen c en h, van de regeling de subsidie ten hoogste € 400.000 bedraagt.
Het subsidieplafond bedraagt:
a. voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, € 3.250.000;
b. voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 29, tweede lid, € 3.750.000.
Investeringen op het terrein van energiebesparing
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in:
a. een eerste energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 1, onderdeel B, van de regeling;
b. een tweede energiescherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 2, onderdeel B, van de regeling;
c. een klimaatcomputer als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 3, onderdeel B, van de regeling;
d. een kasdek met antireflectie als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 4, onderdeel B, van de regeling;
e. een warmtebuffersysteem als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 5, onderdeel B, van de regeling;
f. energieclusters als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 7, onderdeel B, van de regeling;
g. een hogedruk vernevelingssysteem ten behoeve van kaskoeling als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 8, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door energie-extensieve glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 8, onderdeel B, van de regeling;
h. een gevelscherm als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 9, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 9, onderdeel B, van de regeling, of
i. ventilatoren of lucht-luchtwamtewisselaars als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 10, onderdeel A, van de regeling kunnen worden ingediend door energie-extensieve en energie-intensieve glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 1, paragraaf 10, onderdeel B, van de regeling.
2. De aanvragen worden ingediend in de periode van 1 april tot en met 15 mei 2009.
3. De Minister rangschikt de aanvragen overeenkomstig artikel 1:6 van de regeling.
Er worden geen voorschotten verleend.
1. De subsidie voor de in artikel 34, eerste lid, bedoelde investeringen wordt vastgesteld overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald in bijlage 1 bij dit besluit met betrekking tot de daarin onderscheiden landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden.
2. De volledige aanvraag tot subsidievaststelling wordt uiterlijk 1 jaar na subsidieverlening ingediend.
Het subsidieplafond bedraagt € 5.100.000.
Marktintroductie energieinnovaties
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel a, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie op grond van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie worden gesubsidieerd.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend:
a. in de periode van 2 februari tot en met 13 maart 2009, of
b. in de periode van 15 september tot en met 30 oktober 2009.
De subsidie voor de in artikel 38, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.500.000.
Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 38, eerste lid, bedraagt:
a. € 4.000.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel a;
b. € 4.000.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel b.
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in energieinnovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onderdeel b, van de regeling kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie op grond van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie worden gesubsidieerd.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend:
a. in de periode van 2 februari tot en met 13 maart 2009, of
b. in de periode van 15 september tot en met 30 oktober 2009.
De subsidie voor de in artikel 41, eerste lid, bedoelde investeringen bedraagt 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 2.000.000.
Het subsidieplafond voor subsidies voor investeringen als bedoeld in artikel 41, eerste lid, bedraagt:
a. € 10.000.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 41, tweede lid, onderdeel a;
b. € 10.000.000 voor aanvragen als bedoeld in artikel 41, tweede lid, onderdeel b.
In zoverre in afwijking van artikel 38, eerste lid, en artikel 41, eerste lid, kunnen geen aanvragen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden daarvan, indien deze ondernemingen lid zijn van een erkende telersvereniging als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2200/96, tenzij wordt aangetoond dat geen steun wordt ontvangen als bedoeld in artikel 15 of 16 van die verordening voor kosten die uit hoofde van bijlage 2, hoofdstuk 2, van de regeling kunnen worden gesubsidieerd.
Indien subsidie wordt verleend aan een samenwerkingsverband van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen en het aandeel van de met de investering opgewekte energie dat door die landbouwonderneming of -ondernemingen aan de glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen wordt geleverd minder is dan 100% van de energiecapaciteit die met gebruik van de investering kan worden opgewekt, wordt de overeenkomstig artikel 39 vastgestelde subsidie naar rato van dat aandeel verlaagd.
De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 38, eerste lid, en 41, eerste lid, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking, waarbij de aanvragen hoger zijn gerangschikt naarmate de energieinnovatie naar het oordeel van de commissie:
– meer bijdraagt aan klimaatneutrale glastuinbouw door een zo laag mogelijk gebruik van primaire energie en een zolaag mogelijke CO2-uitstoot;
– meer teelttechnisch en economisch perspectief heeft en meer perspectief biedt voor toepassing door andere ondernemingen, of
– een hoger niveau van doorontwikkeling vertegenwoordigt gericht op teelttechnische of economisch inpasbare systemen.
Gecombineerde luchtwassystemen
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in gecombineerde luchtwassystemen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 3, punt A, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 3, punt B, van de regeling, met uitzondering van landbouwondernemingen gelegen in extensiveringsgebieden als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 juni tot en met 15 juli 2009.
1. Overeenkomstig artikel 1:4 van de regeling wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate:
a. bij de landbouwonderneming een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) op of na het bijbehorende tijdstip wordt overschreden of dreigt te worden overschreden en, deze onderneming als prioritaire landbouwonderneming is genoemd of aangeduid in een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, van die wet (4 punten);
b. de landbouwonderneming ten hoogste 1000 meter is verwijderd van een gebied als omschreven in bijlage 3 bij dit besluit (2 punten), en
c. de aanvrager een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer heeft aangevraagd voor één of meer gecombineerde luchtwassystemen (1 punt).
2. Aanvragen tot subsidieverlening die op grond van het eerste lid inhoudelijk gelijk zijn gewaardeerd en daardoor niet kunnen worden verleend in verband met overschrijding van het subsidieplafond, worden door loting gerangschikt.
1. Er worden geen voorschotten verleend.
2. Er kan slechts één aanvraag worden ingediend per inrichting bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Wet Milieubeheer.
In afwijking van artikel 1:15, derde lid, van de regeling komt niet-verrekenbare BTW niet voor subsidie in aanmerking.
De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten.
Het subsidieplafond bedraagt € 10.000.000.
1. Aanvragen tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 juni tot en met 15 juli 2009.
2. Een jonge landbouwer kan slechts één aanvraag indienen.
Aanvragen tot subsidievaststelling kunnen worden ingediend tot 30 september 2011.
Er worden geen voorschotten verleend.
In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, van de regeling komt niet-verrekenbare BTW niet voor subsidie in aanmerking.
1. Het subsidieplafond bedraagt € 7.200.000.
2. In aanvulling op het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, geldt een additioneel subsidieplafond ten bedrage van:
a. € 167.442 voor jonge landbouwers gevestigd in Drenthe;
b. € 186.047 voor jonge landbouwers gevestigd in Overijssel;
c. € 558.140 voor jonge landbouwers gevestigd in Gelderland;
d. € 57.433 voor jonge landbouwers gevestigd in Utrecht;
e. € 93.023 voor jonge landbouwers gevestigd in Zeeland;
f. € 465.116 voor jonge landbouwers gevestigd in Noord-Brabant.
1. De Minister rangschikt de aanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 53, eerste lid, overeenkomstig artikel 1:5 van de regeling, met dien verstande dat per provincie voorrang wordt gegeven aan jonge landbouwers die op grond van de regeling ook in 2007 of 2008 aanvragen hebben ingediend en:
a. vanwege overschrijding van de subsidieplafonds in die jaren niet voor subsidieverlening in aanmerking kwamen en in 2009 opnieuw voor subsidie in aanmerking willen komen op grond van de regeling, en
b. voldoen aan de voorwaarden van de regeling.
2. Na verlening van de aanvragen overeenkomstig het eerste lid, geschiedt, voor zover van toepassing, de toewijzing van de aanvragen waarvan de onderneming zijn hoofdvestiging heeft in de provincies die een additioneel subsidieplafond ter beschikking hebben gesteld.
Investeringen op het terrein van integraal duurzame stallen en houderijsystemen
1. Aanvragen tot subsidieverlening voor een investering in integraal duurzame stallen en houderijsystemen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 4, punt A, van de regeling kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 4, punt B, van de regeling, voor zover het betreft landbouwondernemingen op het gebied van de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, pluimvee-, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij, of konijnenhouderij.
2. De aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 2 februari tot en met 27 februari 2009.
1. De door de Minister ingestelde beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 59, advies uit aan de Minister in de vorm van een rangschikking.
2. Een aanvraag wordt hoger gerangschikt naarmate:
a. de integraal duurzame stal of houderijsysteem waarin wordt geïnvesteerd in de beginfase van marktintroductie verkeert;
b. de investering in de integraal duurzame stal of houderijsysteem meer economisch of technisch perspectief heeft;
c. er voor de investering in de integraal duurzame stal of houderijsysteem een betere verhouding tussen de prijs en kwaliteit bestaat, gezien het aangevraagde subsidiebedrag en de verbetering van het dierenwelzijn, en
d. er voor de investering in de integraal duurzame stal of houderijsysteem een betere verhouding tussen de prijs en kwaliteit bestaat, gezien het aangevraagde subsidiebedrag en de verbetering van het milieu, diergezondheid of arbeidsomstandigheden.
De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 200.000 bedraagt.
Het subsidieplafond bedraagt € 1.000.000.
De extra kosten, bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 4, punt C, van de regeling betreffen de kosten die worden gemaakt naast de norminvesteringen in een gangbare stal, als bedoeld in de kwantitatieve informatie veehouderij.
De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van informatie waaruit blijkt in hoeverre een stal of houderijsysteem voldoet aan de definitie van integraal duurzame stal of houderijsysteem, bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 4, punt A, van de regeling.
Er worden geen voorschotten verleend.
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 15 september tot en met 31 december 2009.
Het subsidieplafond bedraagt € 500.000.
Een landbouwonderneming kan per Skal-certificaat één aanvraag indienen.
Natuur, landelijk erfgoed en recreatie
Aanvragen tot verleningen van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 3, van de regeling kunnen worden ingediend tot en met 9 februari 2009.
Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 69, bedraagt het subsidieplafond ten aanzien van aanvragen door:
a. de Unie van Bosgroepen: € 1.576.706,65;
b. de Landschappen: € 1.383.137,75;
c. de Vereniging Natuurmonumenten: € 1.126.219,03;
d. overige aanvragers: € 313.229,67.
Behoud en herstel historische buitenplaatsen
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 4, paragraaf 2, van de regeling kunnen worden ingediend tot en met 31 januari 2009.
2. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 4, paragraaf 3, kunnen worden ingediend in de periode van 1 april 2009 tot en met 31 mei 2009.
1. Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 71, eerste lid, bedraagt het subsidieplafond € 2.250.000.
2. Voor de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 71, tweede lid, bedraagt het subsidieplafond € 215.000.
Nationale en grensoverschrijdende parken
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 5, van de regeling kunnen worden ingediend tot en met 31 januari 2009.
Het subsidieplafond bedraagt ten aanzien van aanvragen door:
a. de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie: € 1.444.684,70;
b. Stichting Samenwerkingsverband Nationale Parken: € 300.000.
Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 8, kunnen worden ingediend tot en met 1 juli 2009.
Het subsidieplafond bedraagt:
a. voor activiteiten, als bedoeld in artikel 3:51, tweede lid, sub a, van de regeling: € 190.000;
b. voor activiteiten, als bedoeld in artikel 3:51, tweede lid, sub c, van de regeling € 167.000.
Behoud zeldzame landbouwhuisdierrassen
Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in hoofdstuk 3, titel 10, kunnen worden ingediend in de periode van 2 februari 2009 tot en met 27 februari 2009.
Het subsidieplafond bedraagt € 200.000.
Maatregelen van gemeenschappelijk belang
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor innovatieprojecten als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 2 maart 2009 tot en met 30 maart 2009.
2. Het subsidieplafond bedraagt € 2.500.000.
1. De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 350.000.
Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van gemaakte en betaalde kosten en de kosten van eigen arbeid.
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 4:22, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 2 maart tot en met 30 maart 2009.
2. Het subsidieplafond bedraagt € 2.500.000.
1. De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten voor aanvragers als bedoeld in artikel 4:22, tweede lid, onderdelen a en b, van de regeling.
2. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten voor aanvragers als bedoeld in artikel 4:22, tweede lid, onderdeel c, van de regeling.
3. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 82, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 350.000.
Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van gemaakte en betaalde kosten en de kosten van eigen arbeid.
Kwaliteit, rendement en nieuwe markten
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 4:27, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 juni tot en met 29 juni 2009.
2. Het subsidieplafond bedraagt € 700.000.
Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van gemaakte en betaalde kosten en de kosten van eigen arbeid.
Investeringen in vissersvaartuigen
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 4:34 van de regeling kunnen worden ingediend voor het moderniseren van en het aanbrengen van voorzieningen aan boord van een vissersvaartuig waarmee de boomkorvisserij wordt uitgeoefend ten behoeve van de energie-efficiëntie en de selectiviteit, door middel van:
a. de omschakeling van de visserij met de boomkor naar visserij met de twinrig, flyshoot of squidjig;
b. verkorting van de som van de totale lengte van de boomkor van 24 meter naar 20 meter.
2. Aanvragen als bedoeld in het eerste lid kunnen worden ingediend in de periode van 2 januari tot en met 31 januari 2009.
3. Het subsidieplafond bedraagt € 2.000.000.
De aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 87, eerste lid, gaat vergezeld van offertes of prijsopgaven voor de aan te schaffen apparatuur, de werkzaamheden ten behoeve van de installatie en de werkzaamheden ten behoeve van de noodzakelijke aanpassingen aan het vissersvaartuig.
De aanvragen, bedoeld in artikel 87, eerste lid, kunnen worden ingediend door eigenaren van vissersvaartuigen waarmee de boomkorvisserij wordt uitgeoefend, indien:
a. het vaartuig geregistreerd staat in het visserijregister, bedoeld in artikel 6 van het Besluit Registratie vissersvaartuigen 1998;
b. het motorvermogen van het vaartuig meer dan 735 kW is.
1. De subsidie bedraagt 20% van de subsidiabele kosten voor een omschakeling als bedoeld in artikel 87, eerste lid, onderdeel a.
2. De subsidie voor een omschakeling als bedoeld in artikel 87, eerste lid, onderdeel a, bedraagt ten hoogste € 100.000.
3. De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten voor een verkorting van de boomkor als bedoeld in artikel 87, eerste lid, onderdeel b.
4. De subsidie voor een verkorting van de boomkor als bedoeld in artikel 87, eerste lid, onderdeel b, bedraagt ten hoogste € 50.000.
De aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 87, eerste lid, gaat vergezeld van facturen en betaalbewijzen van de ten behoeve van de investering gemaakte kosten.
Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van gemaakte en betaalde kosten en de kosten van eigen arbeid.
Investeringen in verwerking en afzet
1. Aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 4:47, eerste lid, van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 2 februari tot en met 2 maart 2009.
2. Het subsidieplafond bedraagt € 1.500.000.
Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van gemaakte en betaalde kosten en de kosten van eigen arbeid.
1. Als beoordelingscommissie bedoeld in de artikelen 16, 22, 26, 30, 46 en 60, wordt ingesteld de beoordelingscommissie concurrerende landbouw.
2. De beoordelingscommissie, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit de heer drs. J.P.J. Lokker en de heer ir. J.T.G.M. Koolen.
1. Het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2008 wordt ingetrokken.
2. De verlening en vaststelling van een subsidie die is aangevraagd onder het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2008 wordt afgehandeld op grond van het recht zoals dat gold voorafgaand aan de intrekking van dat besluit.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.
Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Hoogte van het subsidiepercentage en de subsidiabele kosten bij Investeringen op het terrein van energiebesparing als bedoeld in artikel 36, eerste lid
Eerste energieschermen, niet zijnde gevelschermen of (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen (artikel 34, onderdeel a):
Bij uitbesteden materieel en installatie
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 6,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 5,00 | € 250.000,– |
Bij enkel uitbesteden materieel (installatie door eigen arbeid)
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten | |
---|---|---|---|---|
Materieel | Eigen arbeid forfaitair | |||
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 3,00 | € 3,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 1,30 | € 3,70 | € 250.000,– |
Tweede energieschermen, niet zijnde gevelschermen of (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen (artikel 34, onderdeel b):
Bij uitbesteden materieel en installatie
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie- intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 6,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 5,00 | € 250.000,– |
Bij enkel uitbesteden materieel (installatie door eigen arbeid)
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten | |
---|---|---|---|---|
Materieel | Eigen arbeid forfaitair | |||
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 3,00 | € 3,70 | € 67.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 1,30 | € 3,70 | € 250.000,– |
Klimaatcomputer (artikel 34, onderdeel c):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximale subsidiabele investeringskosten | |
---|---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | € 45.000,– |
Meerinvestering kasdek met antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunstof (artikel 34, onderdeel d):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen | 25% | € 10,00 | € 400.000,– |
Warmtebuffersysteem (artikel 34, onderdeel e):
Onderneming | Subsidiepercentage | Buffercapaciteit | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 60 m3 | € 50.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 125 m3 | € 70.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | Tot 250 m3 | € 90.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming | 25% | 250 m3 of groter | € 100.000,– |
Energieclusters (artikel 34, onderdeel f):
Onderneming | Subsidiepercentage | Aantal deelnemers in het samenwerkingsverband | Maximale subsidiabele investeringskosten voor het cluster |
---|---|---|---|
Samenwerkingsverband van twee glastuinbouwondernemingen | 25% | 2 | € 200.000,00 |
Samenwerkingsverband van drie glastuinbouwondernemingen | 25% | 3 | € 300.000,00 |
Hogedruk vernevelingssysteem voor kaskoeling (artikel 34, onderdeel g):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwondernemingen kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 5,50 | € 55.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwondernemingen groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 4,10 | € 205.000,– |
Gevelscherm, niet zijnde verduisteringsscherm (artikel 34, onderdeel h):
Bij uitbesteding materiaal en installatie
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 9,– | € 90.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 6,70 | € 336.000,– |
Bij enkel uitbesteden materiaal (installatie door eigen arbeid)
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten | |
---|---|---|---|---|
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 4,00 | € 5,– | € 90.000,– |
Energie-extensieve glastuinbouwonderneming groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 1,75 | € 5,– | € 336.000,– |
Ventilatoren voor vochtregulatie (artikel 34, onderdeel i):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximum subsidiabele investeringskosten per m2 geïnstalleerd | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen kleiner dan of gelijk aan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 4,– | € 40.000,– |
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen groter dan 1 ha beteelde oppervlakte onder glas/kunststof | 25% | € 3,– | € 150.000,– |
Lucht-luchtwarmtewisselaars (artikel 34, onderdeel i):
Onderneming | Subsidiepercentage | Maximale subsidiabele investeringskosten per hectare | Maximale subsidiabele investeringskosten |
---|---|---|---|
Energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen | 25% | € 40.000 | € 150.000,– |
Rekenmodel als bedoeld in bijlage 2, Hoofdstuk 2, Punt A, onderdeel b, van de regeling. Marktintroductie Energie-innovaties: beperking van CO2-emissie door toepassing van een semi-gesloten kas
Bedrijfsnaam:
Eigenaar/indiener:
Bedrijfsadres:
Postcode/plaats:
Bedrijfswebsite:
Correspondentieadres:
Postcode/plaats:
Telefoonnummer:
E-mailadres:
Aanvraagnummer:
De berekeningen zijn gemaakt op grond van de door de aanvrager ingevulde karakteristieken met betrekking tot het verwarmings- en koelingsysteem, de installaties die in kas en ketelhuis worden voorzien en het door de tuinder gewenste kasklimaat.
Als rekenmodel wordt gebruik gemaakt van programmatuur die in het kader van het project Synergie is ontwikkeld ten behoeve van de technische, energetische en economische beoordeling van gesloten kasconcepten. Dit rekenmodel is gebouwd en wordt onderhouden door de Business Unit Glas van Wageningen UR.
Het model rekent op uurbasis de warmte- en koudebehoefte van de door de aanvrager beschreven kasconfiguratie in een gemiddeld Nederlands jaar. Vanuit deze gegevens wordt voor elk uur uitgerekend welke gas-, elektriciteits-, CO2-behoefte en laagwaardig warmtegebruik of -overschot voor deze kas verwacht mag worden.
Deze berekening wordt gemaakt voor de geconditioneerde kas en voor een relevante referentie.
De vergelijking van de berekende CO2-emissie voor het hierbij ingediende geconditioneerde kasconcept met de referentie leidt tot de conclusie dat de verwachte CO2-emissiereductie ……… bedraagt.
Deel 1. Kasklimaatwensen en kasuitrusting
In de tuinbouw staat de klimatiseringsinstallatie ten dienste van het gewas om een zo gunstig mogelijk kasklimaat te realiseren. Er blijft evenwel, zelfs in geconditioneerde kassen, altijd een spanningsveld tussen het klimaat waarbij het gewas het beste zou groeien en de kosten de gepaard gaan met het realiseren van dat klimaat. Zo wordt in de gangbare tuinbouw weliswaar bij hoge instraling een hoge CO2-concentratie gewenst, maar de dosering wordt toch begrensd om de CO2-gift in overeenstemming te houden met de hoeveelheid warmte die bij de productie van rookgassen vrijkomt. Ook wordt geaccepteerd dat, omwille van een gunstig gascontract, op heel koude dagen de gewenste etmaaltemperatuur niet gerealiseerd wordt. Het model houdt met al deze zaken rekening (middels de begrenzingen van het klimatiseringssysteem (zie deel 2).
De kasklimaatinstellingen die in dit deel moeten worden ingevuld moeten dan ook worden opgevat op dezelfde manier als waarop de instellingen van de kasklimaatcomputer worden gebruikt.
Er staan twee kolommen met invoergegevens en indien de geconditioneerde kas niet de gehele unit beslaat maar slechts een fractie dan komt er nog een derde kolom die aangeeft hoe het klimaat in het niet-geconditioneerde deel gewenst wordt.
In de eerste kolom staan de instellingen die voor de geconditioneerde kas gaan gelden.
De tweede kolom wordt gebruikt om de referentiesituatie te beschrijven. Veel getallen zullen gelijk zijn, maar wellicht wordt in de geconditioneerde kas de temperatuur waarboven gekoeld wordt wat hoger gekozen dan u in de referentie zou hebben gedaan. Ook het gebruik van minimumbuis zal in de geconditioneerde kas vaak minder zijn.
De derde kolom verschijnt in afhankelijkheid van de gesloten kasfractie. De teelt-instellingen in de derde kolom zullen veel gelijkenis vertonen met de instellingen van de tweede kolom.
Elk veld heeft een uitleg, die naar voren komt als de muis erop wordt gelegd. Achterin dit document staan alle toelichtingen bij elkaar geplaatst.
Omschrijving | Eenheid | Geconditioneerde afdeling | Referentie | Niet geconditioneerd deel | |
---|---|---|---|---|---|
1 | Gesloten kas fractie | % | 50 | n.v.t. | 50 |
2 | Gewas (kies: groente, potplant of snijbloem) | groente | groente | groente | |
3 | Kasdek (kies: enkelglas, dubbel of triple) | enkelglas | enkelglas | enkelglas | |
4 | Stooktemperatuur dag | °C | 18 | 18 | 18 |
5 | Stooktemperatuur nacht | °C | 17 | 17 | 17 |
6 | Koel- of ventilatietemperatuur | °C | 27 | 27 | 27 |
7 | Pband ventilatie/koeling | °C | 2 | 2 | 2 |
8 | Maximale ventilatie met buitenlucht | m3/(m2 hr) | 0 | n.v.t. | n.v.t. |
9 | Toegestane RV in de kas | % | 85 | 85 | 85 |
10 | Deksproeiers (kies ja of nee) | nee | nee | nee | |
11 | Minimumbuistemperatuur | °C | 40 | 40 | 40 |
12 | VO van het minimumbuisnet | m2 buis/m2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
13 | Streefwaarde CO2 | ppm | 900 | 900 | 900 |
14 | Maximale doseercapaciteit | kg/(ha hr) | 120 | 180 | 180 |
15 | Stralingscrit. voor schaduwscherm | W/m2 | 1000 | 1000 | 1000 |
16 | Schaduwfactor schaduwscherm | % | 30 | 30 | 30 |
17 | Buitentemp sluiten energiescherm | °C | 12 | 12 | 12 |
18 | Besparingspercentage v.h. scherm | % | 45 | 45 | 45 |
19 | Belichtingsintensiteit | Wel/m2 | 0 | 0 | 0 |
20 | Belichtingsschema (kies schema 1, 2 of 3) | 2 | 2 | 2 |
Op deze pagina treft u drie belichtingsschema’s die u kunt gebruiken om de door u gebruikte wijze van belichting vast te leggen. U kunt voor verschillende kasafdelingen verschillende schema’s gebruiken (dus voor de geconditioneerde kasafdeling een ander schema dan voor de referentie of voor de niet-geconditioneerde delen van het nieuw te bouwen of te vernieuwen kascomplex), maar u kunt ook voor alle afdelingen hetzelfde schema gebruiken.
De drie getoonde schema’s zijn voorzien van default instellingen. U kunt ze evenwel naar eigen inzicht aanpassen.
[Schema1] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 1 kiest
1 | DagnrStartBel | 280 | (→ dit is 6 oktober) | |
2 | DagnrStopBel | 80 | (→ dit is 20 maart en betekent 165 dg belichting) | |
3 | IglobBelUit | 150 | W/m2 globale straling buiten de kas | |
4 | SavondsUit | 20 | uur | (belichting is 2 uur uit) |
5 | SavondsAan | 22 | uur |
[Schema2] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 2 kiest
1 | DagnrStartBel | 260 | (→ dit is 16 september) | |
2 | DagnrStopBel | 91 | (→ dit is 31 maart en betekent 196 dg belichting) | |
3 | IglobBelUit | 150 | W/m2 globale straling buiten de kas | |
4 | SavondsUit | 22 | uur | (belichting is 4 uur uit) |
5 | SavondsAan | 2 | uur |
[Schema3] Dit schema wordt gebruikt als u in deel 1 van het formulier belichtingsschema 3 kiest
1 | DagnrStartBel | 330 | (→ dit is 25 november) | |
2 | DagnrStopBel | 300 | (→ dit is 26 oktober en betekent 335 dg belichting) | |
3 | IglobBelUit | 150 | W/m2 globale straling buiten de kas | |
4 | SavondsUit | 20 | uur | (belichting is 4 uur uit) |
5 | SavondsAan | 24 | uur |
Met de installatie van een semi-gesloten kas zal een nieuw ketelhuis worden neergezet of het bestaande ketelhuis worden gerenoveerd. Er zal waarschijnlijk een warmtepomp, een aquifer en een etmaalbuffer voor laagwaardige warmte/kou worden geplaatst en er wordt waarschijnlijk een WK geplaatst. Ook is het denkbaar dat de nieuwe of vernieuwde kas wordt voorzien van additionele CO2-voorziening in de vorm van zuivere- of OCAP-CO2.
In dit deel kunt u de eigenschappen van het nieuwe ketelhuis vastleggen.
Indien het ontwerp om een systeem gaat waarbij de semi-gesloten kas een fractie is van het totale kasoppervlak dat door het nieuw (ingerichte) ketelhuis wordt verwarmd, dan gaat het rekenprogramma er van uit dat de in de zomer verzamelde warmte in de winter zowel op het geconditioneerde deel als op het niet geconditioneerde deel wordt gebruikt (zoals bijvoorbeeld bij Themato).
Als u in het vorige deel hebt aangegeven dat de geconditioneerde kasfractie 100% is, dan betekent dit dat de nieuwe of vernieuwde ketelhuisconfiguratie die hier in deel 2 wordt beschreven uitsluitend wordt ingezet voor (de) geconditioneerde afdeling(en).
Teneinde de gerealiseerde CO2-emissiebeperking te kunnen berekenen dient u ook het referentie-ketelhuis te beschrijven.
1 | Kasoppervlak | 1 | ha | ||
Geconditioneerd oppervlak | 0,5 | ha | Niet geconditioneerd opp. 0,5ha | ||
2 | Buffercapaciteit | 200 | m3 | 200 | m3/ha |
3 | Thermisch warmtepompvermogen | 700 | kW th | 700 | kW/ha |
4 | Efficiëntie v.d. warmtepomp | 45 | % | ||
5 | Capaciteit aquifer | 200 | m3/uur | 400 | m3/ha gecond. kas per uur |
6 | Temp verlies scheidingswisselaar | 1 | °C | ||
7 | Bufferinhoud koudebuffer | 1500 | m3 | 3000 | m3/ha gecond. kas |
8 | Koude bron laden op | 8 | °C | ||
9 | WK-vermogen | 60 | kW el. | 60 | kW/ha |
10 | elektrisch WK-rendement | 42 | % | ||
11 | thermisch WK-rendement | 55 | % | ||
12 | WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee) | ja | |||
13 | Zomerse WK-warmte oversch. in aquif. | nee |
14 | Kasoppervlak | 1 | ha | ||
15 | Buffercapaciteit | 100 | m3 | 100 | m3/ha |
16 | WK-vermogen | 0 | kW el. | 0 | kW/ha |
17 | elektrisch WK-rendement | 42 | % | ||
18 | thermisch WK-rendement | 55 | % | ||
19 | WK inzetten tijdens piek-uren (ja/nee) | nee |
Deel 3. Koel- en verwarmkarakteristieken
In de geconditioneerde kasafdeling zijn luchtbehandelingunits geplaatst. Tijdens gebruik van deze units leveren ze een bepaalde koelcapaciteit. Deze is vooral afhankelijk van het temperatuurverschil tussen ingaand water en ingaande lucht en van de hoeveelheid lucht die er doorheen wordt geblazen.
Daarnaast speelt ook de luchtvochtigheid een rol. (Deze kan worden verhoogd door gebruik te maken van een fogging installatie (afhankelijk van de instelling in deel 1)).
Bij het gebruik van de installatie koelsysteem wordt er elektriciteit gebruikt. Vooral voor het circuleren van de lucht, maar ook voor het verpompen van water.
Het elektriciteitsverbruik per eenheid koelvermogen, maar ook het waterdebiet en de opwarming van het water is door dit alles sterk afhankelijk van de gekozen luchtbehandelingunits, het aantal dat daarvan gebruikt wordt en de kasklimaatcondities waaronder gekoeld wordt.
Het is niet waarschijnlijk dat de luchtbehandelingskast-leverancier de prestatie van de koelunit onder al die variabele omstandigheden voorhanden heeft. Laat staan dat die dan ook nog gedocumenteerd zouden zijn.
Omdat de kwaliteit van de koelunits echter een duidelijke invloed heeft op het energiebesparingresultaat van semi-gesloten kassen is het noodzakelijk om toch over zo'n prestatie karakterisering te beschikken.
In dit deel wordt vanuit een bench-mark punt (dat bij voorkeur zo dicht mogelijk ligt bij de werkingscondities die representatief zijn voor het gebruik in uw situatie) een karakterisering van het koelsysteem gemaakt die toegesneden is op uw kasklimaatwensen en die het deellastgedrag in beeld brengt. Er worden grafieken gemaakt van het elektriciteitsverbruik als functie van het koelvermogen, het waterdebiet door de koelers en de temperatuur waarmee het water uit de koelers zal komen. Tevens wordt op grond van de koeleigenschappen een karakterisering gemaakt voor het gedrag van deze units bij gebruik voor verwarming.
Koelen | Lege Velden | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Hiernaast ziet u een invulveld waarin u specificaties van de gebruikte koelunits kunt aangeven. Vanuit deze specificaties maakt het programma relaties voor het elektriciteitsverbruik tijdens het koelen. Hierbij zijn vanuit de benchmark gegevens, rekening houdend met de achterliggende fysische processen (convectie en condensatie), extrapolaties gemaakt. | Benchmark punten v.d. Koelunit | 0 | ||||
1 | Koelvermogen [kW] | 20 | kW | 0 | ||
2 | Watertemp in [°C] | 12 | °C | 17 | 0 | |
3 | Watertemp uit [°C] | 22 | °C | 0 | 0 | |
4 | Luchttemperatuur in [°C] | 26 | °C | 21 | 0 | |
5 | Luchttemperatuur uit [°C] | 16 | °C | 0 | 0 | |
6 | Koelvermogen geldt bij een RV van | 85 | % | 0 | ||
7 | Maximaal luchtdebiet [m3/uur] | 2000 | m3/uur | 0 | ||
8 | Electr.gebr.vent bij max luchtdeb. | 0,3 | kW | 0 | ||
9 | Waterzijdige drukval | 1,2 | bar | 0 |
Vanuit de benchmark punten kan worden berekend dat de ontvochtigingscapaciteit 19,6 liter/uur is.
Dit betekent een latente warmteafvoer van 13,3 kW. De voelbare warmteoverdracht is dus 6,67 kW.
Er worden (vraag 10) 60 van deze units op de gekoelde afdeling van 0,5 ha geplaatst (83 m2 per unit).
De voelbare warmteoverdrachtscoëfficiënt blijkt 1,67 kW per °C verschil tussen gemiddelde water- en luchttemperatuur.
Het programma gaat ervan uit dat de luchtbehandelingkasten ook voor verwarmen worden gebruikt.
Op grond van de warmte-overdrachtgegevens in de koelmodus wordt voor de verwarming verondersteld dat de units 0,045 W ventilatorenergie gebruiken per overgedragen W verwarmingsvermogen.
Dit komt neer op een COP-verwarming van 22,2 (dit is exclusief het verbruik van de warmtepomp).
De combinatie van benchmark-punten en kasklimaat in de geconditioneerde afdeling levert de volgende karakteristieken van de koeler:
Hieruit worden de onderstaande tabellen afgeleid waarmee het simulatiemodel zal rekenen.
Elektriciteitsverbruik ventilator | Approach temperatuur als functie van koelvermogen | ||
---|---|---|---|
belasting | Elekverbruik [W/m2 ] | koelverm | Approachtemperatuur |
–1,00 | 0,00 | 0,00 | 0,20 |
0,10 | 1,36 | 32,57 | 2,42 |
0,15 | 1,67 | 48,86 | 3,06 |
0,20 | 1,92 | 65,14 | 3,52 |
0,25 | 2,15 | 81,43 | 3,87 |
0,30 | 2,36 | 97,71 | 4,14 |
0,35 | 2,55 | 114,00 | 4,36 |
0,40 | 2,72 | 130,29 | 4,53 |
0,45 | 2,89 | 146,57 | 4,67 |
0,50 | 3,04 | 162,86 | 4,77 |
0,55 | 3,19 | 179,14 | 4,85 |
0,60 | 3,33 | 195,43 | 4,91 |
0,65 | 3,47 | 211,71 | 4,95 |
0,70 | 3,60 | 228,00 | 4,97 |
0,75 | 3,60 | 244,29 | 4,98 |
0,80 | 3,60 | 260,57 | 4,98 |
0,85 | 3,60 | 276,86 | 4,96 |
0,90 | 3,60 | 293,14 | 4,93 |
0,95 | 3,60 | 309,43 | 4,90 |
1,00 | 3,60 | 325,71 | 4,85 |
100,00 | 3,60 | 800,00 | 19,90 |
Gemiddeld is het uittredend 4,46 °C lager dan de intredende lucht. Voor de pompen wordt met een drukval van 0,69667 bar/(m3/uur) gewerkt.
Deel 4. Overzicht van de resultaten
Hier ziet u de resultaten m.b.t. de teelt en de resultaten qua energieverbruik en CO2-emissie.
Omschrijving | Eenheid | Nieuwe situatie | Referentiesituatie |
---|---|---|---|
Gem. teelttemperatuur winterperiode | °C | 17,9 | 17,8 |
Gem. teelttemperatuur zomerperiode | °C | 0,0 | 0,0 |
Gem. CO2-concentratie zomerperiode | ppm | 677 | 405 |
Jaarlijkse CO2-gift | kg/m2 | 25 | 37 |
Jaarlijks aantal energieschermuren | uur | 2291 | 2291 |
Jaarlijks aantal schaduwschermuren | uur | 0 | 0 |
Jaarlijks aantal belichtingsuren | uur | 0 | 0 |
Resultaten warmte, koude en elektra | |||
Jaarlijkse warmtevraag | MJ/m2 | 1486 | 1542 |
Jaarlijkse laagwaardige warmte naar Aquifer | MJ/m2 | 372 | n.v.t. |
Gemiddelde temperatuur naar warme bron | °C | 22,3 | |
Jaarlijkse laagwaardige warmte uit Aquifer | MJ/m2 | 361 | n.v.t. |
Hoogwaardig warmte-overschot | MJ/m2 | 0 | 0 |
Elektriciteit voor belichting | kWh/m2 | 0 | 0 |
Electriciteit voor koeling en verwarming | kWh/m2 | 12 | n.v.t. |
Elektriciteitsgebruik Warmtepomp | kWh/m2 | 45 | n.v.t. |
Effectieve COP Warmtepomp | – | 2,9 | n.v.t. |
Resultaten gas en Elektra | |||
Gasinkoop | m3/m2 | 35 | 49 |
Elektra inkoop | kWh/m2 | 27 | 1 |
Elektra verkoop | kWh/m2 | 12 | 0 |
Netto elektra inkoop | kWh/m2 | 15 | 1 |
Resultaten CO2-emissie | |||
CO2-emissie Ketel | kg/m2 | 42 | 87 |
CO2-emissie WKK voor eigen gebruik | kg/m2 | 14 | 0 |
CO2-emissie WKK voor netlevering | kg/m2 | 6 | 0 |
kg/m2 | 62 | 87 | |
Conclusie CO2-emissiebeperking | 29% |
Gebied als bedoeld in artikel 48, eerste lid, waarvan de kritische depositiewaarde kleiner is dan 2.400 mol N per hectare per jaar
Gebied | ||
---|---|---|
Kritische depositiewaarde | ||
Gebiedscode | Gebiedsnaam | mol N/ha/jaar |
NL2003001 | Aamsveen | 400 |
NL2003003 | Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek | 1100 |
NL3000044 | Alde Feanen | 700 |
NL2003004 | Amerongse Bovenpolder | 1400 |
NL9801004 | Bakkeveense Duinen | 740 |
NL2000002 | Bargerveen | 400 |
NL2003005 | Bekendelle | 1400 |
NL9801076 | Bemelerberg en Schiepersberg | 830 |
NL2003006 | Bennekomse Meent | 1100 |
NL2003007 | Bergvennen en Brecklenkampse Veld | 410 |
NL3000040 | Biesbosch | 1250 |
NL2003008 | Boddenbroek | 410 |
NL2003009 | Boetelerveld | 410 |
NL3004001 | Boezem van Brakel | 1250 |
NL9801016 | Borkeld | 410 |
NL2003010 | Boschhuizerbergen | 410 |
NL9801044 | Botshol | 700 |
NL1000029 | Brunssumerheide | 400 |
NL2003011 | Bruuk | 830 |
NL2003012 | Bunder- en Elsloerbos | 830 |
NL9801019 | Buurserzand en Haaksbergerveen | 400 |
NL1000030 | Coepelduynen | 1000 |
NL9801021 | Dinkelland | 410 |
NL9802066 | Donkse Laagten | 1100 |
NL9801009 | Drentsche Aa | 400 |
NL9803011 | Drents-Friese Wold en Leggelerveld | 400 |
NL2003014 | Drouwenerzand | 740 |
NL2003057 | Duinen Ameland | 770 |
NL1000009 | Duinen Den Helder – Callantsoog | 770 |
NL9801079 | Duinen Goeree | 770 |
NL2003058 | Duinen Schiermonnikoog | 700 |
NL1000010 | Duinen Schoorl | 940 |
NL2003059 | Duinen Terschelling | 700 |
NL2003060 | Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en de Bol | 770 |
NL2003061 | Duinen Vlieland | 1000 |
NL3000016 | Duinen Zwanenwater en Pettemerduinen | 770 |
NL3000070 | Dwingelderveld | 400 |
NL3004002 | Eilandspolder-oost | 700 |
NL2003015 | Elperstroom | 830 |
NL1000004 | Engbertsdijksvenen | 400 |
NL9801007 | Fochteloërveen en Esmeer | 400 |
NL1000002 | Friese IJsselmeerkust | 1200 |
NL9801024 | Gelderse Poort | 1250 |
NL2003016 | Geleenbeekdal | 1100 |
NL9801041 | Geuldal | 830 |
NL2003017 | Gouwzee en kustzone Muiden | 2400 |
NL9801075 | Grensmaas | 1400 |
NL4000021 | Grevelingen | 770 |
NL2003018 | Groot Zandbrink | 830 |
NL2003019 | Groote Gat | 2400 |
NL9801036 | Groote Heide – De Plateaux | 400 |
NL1000025 | Groote Peel | 400 |
NL2003020 | Groote Wielen | 1100 |
NL1000015 | Haringvliet | 2000 |
NL9801071 | Havelte-oost | 400 |
NL2003021 | Hollands Diep (oeverlanden) | 2000 |
NL2003022 | IJsseluiterwaarden | 1250 |
NL2003023 | Ilperveld/Oostzanerveld/Varkensland | 700 |
NL3000401 | Kampina en Oisterwijkse Bossen en Vennen | 400 |
NL1000022 | Kempenland | 410 |
NL1000012 | Kennemerland-zuid | 770 |
NL2003024 | Kolland en Overlangbroek | 2000 |
NL1000017 | Kop van Schouwen | 770 |
NL9801072 | Korenburgerveen | 400 |
NL1000021 | Krammer-Volkerak | 1390 |
NL2003025 | Kunderberg | 1400 |
NL3004003 | Landgoederen Oldenzaal | 1100 |
NL2003026 | Langstraat bij Sprang-Capelle | 410 |
NL9802041 | Leekstermeergebied | 1200 |
NL2003027 | Lemselermaten | 410 |
NL9803039 | Leudal | 1400 |
NL3004005 | Leusveld, Voorstonden en Empensche/Tondensche heide | 830 |
NL2003028 | Lieftinghsbroek | 1100 |
NL2003029 | Lonnekermeer | 410 |
NL9803030 | Loonse en Drunense Duinen, De Brand en de Leemkuilen | 410 |
NL2003030 | Luistenbuul en Koekoeksche Waard | 1250 |
NL1000028 | Maasduinen | 400 |
NL1000020 | Manteling van Walcheren | 1000 |
NL2003031 | Mantingerbos | 1100 |
NL2003032 | Mantingerzand | 410 |
NL1000027 | Mariapeel en Deurnese Peel | 400 |
NL1000013 | Meijendel en Berkheide | 940 |
NL2000008 | Meinweg | 400 |
NL3000061 | Naardermeer | 1100 |
NL3000036 | Nieuwkoopse Plassen en de Haeck | 700 |
NL2003033 | Noorbeemden | 1400 |
NL9801080 | Noordhollands Duinreservaat | 770 |
NL2003062 | Noordzeekustzone | 1390 |
NL2003034 | Norgerholt | 1400 |
NL2003035 | Oeffeltermeent | 1250 |
NL2003063 | Olde Maten en Veerslootslanden | 700 |
NL2003036 | Oostelijke Vechtplassen | 700 |
NL1000018 | Oosterschelde | 700 |
NL2003038 | Oudegaasterbrekken, Gouden Bodem en Fluessen | 2100 |
NL2003037 | Oude Maas | 2410 |
NL9801055 | Ossendrecht | 410 |
NL2003039 | Polder Stein | 1540 |
NL2003040 | Polder Westzaan | 700 |
NL9803073 | Regte Heide en Riels Laag | 410 |
NL2003041 | Rijswaard en Kil van Hurwenen | 1250 |
NL2003065 | Ringselven en Kruispeel | 410 |
NL2003042 | Roerdal | 1250 |
NL9803006 | Rottige Meenthe en Brandemeer | 700 |
NL9803015 | Sallandse Heuvelrug | 400 |
NL2003043 | Sarsven en de Banen | 410 |
NL9801040 | Savelsbos | 830 |
NL1000016 | Solleveld | 940 |
NL9801064 | Springendal en Dal van de Mosbeek | 830 |
NL2003044 | Stelkampsveld (Beekvliet) | 410 |
NL3004004 | St. Jansberg | 1100 |
NL9801025 | St. Pietersberg en Jekerdal | 830 |
NL1000024 | Strabrechtse heide en Beuven | 410 |
NL2003045 | Swalmdal | 1250 |
NL2003046 | Teeselinkven | 410 |
NL2003047 | Ulvenhoutse Bos | 1100 |
NL9802046 | Van Oordt’s Mersken | 830 |
NL9801017 | Vecht- en Beneden-Regge | 410 |
NL9801023 | Veluwe: NW (incl. enclave) | 400 |
NL9801023 | Veluwe: NO | 400 |
NL9801023 | Veluwe: midden | 400 |
NL9801023 | Veluwe: ZO | 400 |
NL9801023 | Veluwe: zoom | 400 |
NL9801023 | Veluwe: omg Ede | 400 |
NL2003048 | Veluwemeer-Wolderwijd | > 2400 |
NL9801049 | Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek | 410 |
NL4000017 | Voordelta | 2500 |
NL9803077 | Voornes Duin | 770 |
NL1000001 | Waddenzee | 940 |
NL9801013 | Weerribben | 700 |
NL9801035 | Weerterbos | 410 |
NL1000014 | Westduinpark en Wapendal | 1100 |
NL9803061 | Westerschelde | 1420 |
NL2003064 | Wieden | 700 |
NL9801018 | Wierdense veld | 400 |
NL2003050 | Wijnjeterper Schar en Terwispeler Grootschar | 830 |
NL2003051 | Willinks Weust | 830 |
NL2003052 | Witte Veen | 400 |
NL1000003 | Witterveld | 400 |
NL2003053 | Wooldse Veen | 400 |
NL2003054 | Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder | 700 |
NL9802068 | Yerseke en Kapelse Moer | 2500 |
NL2003055 | Zeldersche Driessen | 1100 |
NL3004006 | Zouweboezem | 1100 |
NL3004007 | Zuider Lingedijk – Diefdijk Zuid | 1100 |
NL2003056 | Zwarte Meer | 1540 |
NL1000005 | Zwarte Water | 1540 |
NL3000027 | Zwin | 1240 |
De Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) biedt het integrale kader voor subsidies die kunnen worden verleend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Op grond van artikel 1:3 van de Regeling kunnen de subsidies echter uitsluitend worden verstrekt indien de Minister van LNV de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag. Het onderhavige Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 (hierna: Openstellingsbesluit) strekt tot deze openstelling voor subsidieaanvragen in 2009 voor de volgende onderdelen (modules) van de Regeling.
Van hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) van de Regeling zijn opengesteld:
titel 2: beroepsopleiding en voorlichting;
titel 3: bedrijfsadviesdiensten;
titel 4: kennisverspreiding: onderdelen praktijknetwerken en demonstratieprojecten;
titel 5: onderzoek en ontwikkeling: onderdelen innovatieprojecten en samenwerking bij innovatieprojecten;
titel 6: bedrijfsmodernisering;
titel 8: voedselkwaliteitsregelingen.
Van hoofdstuk 3 (Natuur, landelijk erfgoed en recreatie) van de Regeling zijn opengesteld:
titel 3: effectgerichte maatregelen;
titel 4: behoud en herstel van historische buitenplaatsen;
titel 5: nationale en grensoverschrijdende parken;
titel 4: versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren;
titel 10: behoud zeldzame landbouwhuisdierrassen.
Van hoofdstuk 4 (Visserij) van de Regeling zijn opengesteld:
titel 3: onderdelen innovatieprojecten, collectieve acties en kwaliteit, rendement en nieuwe markten;
titel 4: investeringen in vissersvaartuigen en investeringen in verwerking en afzet.
Ingevolge artikel 1:20 van de Regeling worden subsidies waarmee uitvoering wordt gegeven aan het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling 2007–2013 aangewezen in het Openstelllingsbesluit; artikel 2 van het Openstellingsbesluit strekt daartoe. Deze subsidies betreffen de volgende – in het kader van dit besluit opengestelde – onderdelen van de modules: beroepsopleiding en voorlichting, bedrijfsadviesdiensten, praktijknetwerken, demonstratieprojecten, samenwerking bij innovatieprojecten, bedrijfsmodernisering (voor zover het betreft de onderdelen: marktintroductie energieinnovaties, luchtwassystemen en investeringen door jonge landbouwers) en voedselkwaliteitsregelingen. Op deze subsidies zijn de bijzondere in artikel 1:20 van de Regeling neergelegde voorschriften, die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), van toepassing.
In het Openstellingsbesluit zijn, op grond van artikel 1:3 van de Regeling, ten aanzien van de hiervoor genoemde onderdelen de mogelijkheden tot het doen van een subsidieaanvraag nader ingeperkt tot bepaalde activiteiten en categorieën van aanvragers. Ook zijn in het Openstellingsbesluit nadere voorschriften gesteld over voorschotverlening, voor subsidie in aanmerking komende kosten, subsidiebedragen en subsidiepercentages.
§ 2. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 2 van de Regeling
Titel 1. Beroepsopleiding en voorlichting (artikelen 3 tot en met 10 Openstellingsbesluit; artikel 2:3 van de Regeling)
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel a, kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor bedrijfsconsulten en het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten worden ingediend door landbouwondernemingen die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode, in omschakelijking zijn of reeds omgeschakeld. In artikel 4 is nader bepaald op welke aspecten van de biologische landbouw de subsidieaanvraag gericht moet zijn.
In de Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007 (Kamerstukken II 2004/2005, 29842, nr. 2) is aangegeven dat het verwerven van kennis en advies cruciaal is voor de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw. Deze subsidie past derhalve in het streven het areaal aan biologische (en tevens multifunctionele) landbouw in Nederland – op een verantwoorde wijze – uit te breiden.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdel b, kunnen aanvragen voor subsidie-verlening voor bedrijfsconsulten en het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten, worden ingediend door landbouwondernemingen werkzaam in de melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, kalveren-, paarden-, pluimvee- (inclusief eenden- en kalkoenenhouderij) of konijnenhouderij. De hiermee geboden mogelijkheid om kennis en vaardigheden op te doen, sluit aan bij het uitgangspunt inzake goed ondernemerschap. Goed ondernemerschap is en blijft belangrijk voor ondernemingen uit de hiervoor genoemde type houderijen, opdat deze zich kunnen aanpassen aan veranderde wensen en eisen uit de markt en de samenleving. In artikel 5 is in dat kader nader bepaald welke type van de in artikel 2:3 van de Regeling genoemde bedrijfsconsulten voor subsidieaanvragen in aanmerking komen; opleidingen, trainingen en voorlichtingsbijeenkomsten mogen betrekking hebben op alle in artikel 2:3, derde lid, van de Regeling genoemde thema’s.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten tevens worden ingediend door landbouwondernemingen voor zover deze aanvragen betrekking hebben op het voldoen aan beheerseisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities. Deze eisen en bepalingen zijn opgenomen in artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (zog. cross compliance). De mogelijk tot het doen van deze subsidieaanvragen staat, ingevolge artikel 6, tweede lid, echter uitsluitend open voor groepsgewijze kennisvergaring. Hiermee wordt beoogd dat subsidieontvangers deskundigen inhuren en deelnemende groepen met behulp van die deskundigheid en door middel van interactie tot ideeën komen voor bedrijfsaanpassingen. Veel landbouwers verwerven namelijk kennis door de ‘boer-boercontacten’, hetgeen door deze subsidiemogelijkheid wordt gestimuleerd. Omdat in 2008 naar verwachting dit type subsidieaanvragen wegens budgetoverschrijding niet allemaal kunnen worden gehonoreerd, is in artikel 6, zesde lid, bepaald dat bij rangschikking van subsidieaanvragen voorrang wordt verleend aan aanvragen van landbouwondernemingen die tevens in 2008 een aanvraag hebben ingediend die vanwege budgetoverschrijding is afgewezen.
De subsidies voor bedrijfsconsulten, opleidingen, trainingen en voorlichtings-bijeenkomsten worden overigens, ingevolge artikel 2:7, derde lid, van de Regeling betaald aan de adviseur of instelling die het bedrijfsconsult verzorgt en dus niet aan de landbouwonderneming (die overigens wel subsidieontvanger blijft).
Titel 1 bevat drie verschillende openstellingen; op grond van artikel 7 kunnen landbouwondernemingen per openstelling één aanvraag indienen.
Titel 2. Bedrijfsadviesdiensten (artikelen 11 tot en met 14 Openstellingsbesluit; artikel 2:8 van de Regeling)
Ingevolge artikel 11 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door landbouwondernemingen voor adviezen opgemaakt door bedrijfsadvies-diensten. Deze adviezen dienen betrekking te hebben op de wijze waarop de onderneming kan worden ontwikkeld of voortgezet. Ingevolge artikel 2:8 van de Regeling, dienen de adviezen in ieder geval betrekking te hebben op de beheers-eisen en bepalingen inzake goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in de artikel 3 en 6 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (cross compliance) en de communautaire arbeidsveiligheidsstandaards.
Deze openstelling is beperkt tot landbouwondernemingen die rechtstreekse betalingen ontvangen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ontvangen.
Ook hier geldt dat de subsidie betaald wordt aan de adviesdienst en niet aan de landbouwonderneming (de subsidieontvanger).
Titel 3. §1. Praktijknetwerken (artikelen 15 tot en met 18 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:11 van de Regeling)
Ingevolge artikel 15 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen die werkzaam zijn in de melkvee-, kalveren-, vleesvee-, schapen-, geiten-, paarden-, varkens-, konijnen of pluimveehouderij (inclusief de eenden- en kalkoenenhouderij) voor projecten gericht op de onderlinge uitwisseling van voor elk van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen relevante kennis. Uit artikel 15 volgt tevens dat het project een duur mag hebben van ten hoogste twee jaar en betrekking dient te hebben op het verkrijgen of vergroten van kennis en vaardigheden waarmee nieuwe, betere of hoogwaardige producten kunnen worden verkregen of productiewijzen of -processen kunnen worden verbeterd (artikel 2:11, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling). In artikel 16 zijn criteria opgesteld waaraan de aanvragen in het kader van de rangschikking worden getoetst.
De openstelling voor praktijknetwerken voor de veehouderij heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de transitie naar een duurzame, maatschappelijk verantwoorde, veehouderij. Nieuwe vormen van informatie- en kennisuitwisseling en het aangaan van nieuwe verbindingen met partijen buiten de veehouderij, zullen bijdragen aan het vergroten van het toekomstperspectief voor veehouders.
Hiermee wordt op vraaggestuurde wijze bijgedragen aan innovatie in de veehou-derij. Brede communicatie van de netwerkresultaten is hierbij van wezenlijk belang.
Titel 3. §2. Demonstratieprojecten (artikelen 19 tot en met 24; artikel 2:14 van de Regeling)
Ingevolge artikel 19, eerste lid, kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor de uitvoering van projecten waarvan de activiteiten gericht zijn op het in de praktijk uittesten en demonstreren van de resultaten van vernieuwingen bij landbouwondernemingen, agro-MKB-ondernemingen (ondernemingen werk-zaam in de landbouwsector) en bosbouwondernemingen.
De aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen, samenwerkingverbanden van landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van ten minste één landbouwonderneming met één of meerdere agro-MKB-ondernemingen, verenigingen of stichtingen werkzaam op het gebied van landbouwondernemingen, adviesbureaus of onderwijs- of opleidingsinstituten.
In artikel 19 , eerste lid, is aangegeven dat de projecten, die door hiervoor genoemde doelgroepen kunnen worden ingediend, betrekking dienen te hebben op het thema biologische landbouw. Deze projecten dienen gericht te zijn op verduurzaming en vermaatschappelijking van de biologische landbouw of verbindingen te leggen met de gangbare landbouw. Voor de biologische landbouw geldt met name dat zij ‘de kraamkamer’ is voor verduurzaming van de landbouw. De biologische productiemethode of bedrijfsvoering, waarin zorg voor mens, dier en milieu centraal staan, resulteert vaak in innovatie oplossingen voor bedrijfsvoering die een rol kunnen spelen in de verduurzaming van de gangbare landbouw.
Andere sub-thema’s waar projecten inzake biologische landbouw op gericht kunnen zijn, betreffen demonstratie van wijzen van communicatie richting eindconsument en demonstratie van productie, verwerking of verkoop van biologische producten waarbij kostprijsverlaging of verbetering van de kwaliteit van het eindproduct wordt bereikt. Voor wat betreft de rangschikking van de aanvragen, zullen, ingevolge artikel 21, eerste lid, projecten hoger scoren naar mate meer is aangesloten op de doelstellingen voor de biologische sector, zoals neergelegd in de Beleidsnota biologische landbouw 2008–2011.
Op grond van artikel 19, tweede lid, onderdeel a, kunnen aanvragen voor projecten worden ingediend die betrekking hebben op duurzame energie, energiebesparing, energie-efficiency en energiemanagement. Deze aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen of samenwerkings-verbanden (van) werkzaam in de bloembollen- of paddestoelenteelt of de glastuinbouw. Energie is een belangrijke productiefactor en kostenpost in deze sectoren. Vanuit het oogpunt van milieubescherming en kostenbeheersing is het belangrijk energie te besparen. De glastuinbouwsector heeft met de overheid in het Convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI) afspraken gemaakt over de terugdringing van het energieverbruik. Ook met de paddestoelensector en de bloembollensector zijn afspraken gemaakt in de zogenaamde Meerjarenafspraken Energie (MJA-E).
Het doel van de openstelling is het stimuleren van projecten met perspectief op het gebied van voorlichting, demonstratie en bewustwording van energie-besparingsmogelijkheden. In artikel 21, tweede lid, zijn op energiebesparing geënte nadere criteria opgenomen waaraan de aanvragen in het kader van de rangschikking zullen worden getoetst. Dit betekent dat wordt gekeken naar de energiebesparing van het project zelf en mogelijke energiebesparing bij de doelgroep. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee groepen: enerzijds onderneming die de resultaten van het project direct kunnen toepassen en anderzijds ondernemingen uit andere sectoren of met andere gewassen die onderdelen kunnen toepassen. In de glastuinbouw wordt gekeken naar het totale areaal, omdat energieverbruik direct gerelateerd is aan de oppervlakte van de kas. Bij de bloembollen- en de paddestoelenteelt wordt gekeken naar energie-besparing per onderneming. De reden hiervoor is dat het energiegebruik hier vooral in de opslag- en verwerkingsfase zit of omdat de besparende maatregelen gerelateerd zijn aan de bedrijfsinrichting. Een project scoort voorts hoger naarmate het toepasbaar is op een groter aantal ondernemingen of voor een groter aantal hectares. Dit betekent dat wordt uitgegaan van het aantal ondernemingen of areaal per sector uitgedrukt in hectares.
Een project scoort, voor zover het projecten van glastuinbouwondernemingen betreft, ook hoger naarmate het voor meerdere gewasgroepen toepasbaar is. Door glastuinbouw ingediende projecten worden ook beoordeeld in het licht van de doelstellingen van het werkprogramma Kas als Energiebron.
In artikel 19, tweede lid, onderdeel b, is tevens voorzien in een openstelling voor alle in artikel 2:15 van de Regeling genoemde thema’s. Deze aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen of samenwerkingverbanden werkzaam in de melkvee-, kalveren-, vleesvee-, schapen-, geiten-, paarden-, varkens-, konijnen- of pluimveehouderij (inclusief de eenden- en kalkoenenhouderij). Nadere criteria van belang voor de rangschikking zijn opgenomen in artikel 21, derde lid.
Titel 4. §1. Innovatieprojecten (artikelen 25 tot en met 28; artikel 2:27 van de Regeling)
Ingevolge artikel 25 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend ter dekking van de kosten voor de uitvoering van innovatieprojecten. De aanvragen kunnen worden beoordeeld ingediend door landbouwondernemingen werkzaam in de melkvee-, kalveren-, vleesvee-, schapen-, geiten-, paarden-, varkens-, konijnen- of pluimveehouderij (inclusief de eenden- en kalkoenenhouderij).
De aanvragen zullen worden gerangschikt overeenkomstig artikel 2:28 van de Regeling. Op grond van artikel 26 zal een project hoger worden gerangschikt indien het beter aansluit bij de programmalijnen van de desbetreffende sectorale innovatieagenda’s of wanneer het project meer aansluit bij de integraal duurzame en diervriendelijke stal of houderijsysteem. In dat kader zij voor een nadere toelichting op de toets op ‘het innovatieve karakter’ van een project verwezen naar de toelichting bij onderdeel ‘Samenwerking bij innovatieprojecten’.
Titel 4. §2. Samenwerking bij innovatieprojecten (artikelen 29 tot en met 33 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:32 van de Regeling)
Ingevolge artikel 29 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend ter dekking van de voor de samenwerking gemaakte kosten voor de uitvoering van innovatieprojecten. De aanvragen kunnen worden ingediend door samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen. De landbouwondernemingen dienen werkzaam te zijn in de: melkvee-, kalveren-, vleesvee-, schapen-, geiten-, paarden-, varkens-, konijnen-, pluimvee- (inclusief de eenden- en kalkoenenhouderij), of bijenhouderij, glastuinbouw, paddestoelenteelt, akkerbouw, opengrondstuinbouw of teelten van plantaardig uitgangsmateriaal.
Op grond van artikel 2:33 van de Regeling is bepaald dat subsidieaanvragen hoger worden gerangschikt naarmate het project waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft onder andere een meer innovatief of meer duurzaam karakter heeft. In artikel 30, tweede lid en derde lid, is aangegeven wanneer hiervan sprake is.
Voor wat betreft het innovatieve karakter, is aansluiting bij de programmalijnen van de sectorale innovatieagenda’s van belang. ‘Aansluiting bij de programmalijnen van sectorale innovatienota’s’ geldt voor alle sectoren van land- en tuinbouw waarvoor innovatienota’s ontwikkeld zijn (en door het bedrijfsleven aangeboden aan de Minister van LNV). Voor de tuinbouwsector is dit het innovatieprogramma Flowers & Food 2007–2012 ‘Winnen aan Waarde’, met drie programmalijnen, te weten ‘waardecreatie in het tuinbouwcluster’, ‘Duurzame, responsieve ketennetwerken’ en ‘Investeren in competenties’. Voor de melkveehouderij is er de innovatieagenda Melkveehouderij ‘Stappen naar een nieuwe melkweg’, met vijf agendapunten, te weten: Expeditie koplopers, Da’s pas goede stroom, Jouw wereld/Mijn wereld, Melk meer kans en Maatpak voor elke melkveehouder. De innovatieagenda Nederlandse varkenshouderij en varkensvleesketen ‘Naar een duurzame Europese marktleider in vers vlees’ kent een vijftal opgaven, te weten: Duurzame inpassing, Efficiënte geborgde ketens, Consument gerichte productinnovatie, Kennis en competentieontwikkeling en Communicatie, doen wat je beloofd te laten zien. De pluimveehouderij heeft in 2008 de Innovatieagenda Pluimveehouderij uitgebracht met de thema’s schaalvergroting en rationalisatie binnen maatschappelijke randvoorwaarden, integrale ketenaanpak en nieuwe standaarden voor productie, marktgerichte aanpak inspelend op consumententrends, verduurzaming, versterken kennisinfrastructuur.
Duurzaamheid van een project zal worden beoordeeld aan de hand van de aansluiting bij de maatschappelijke wensen ten aanzien van dierenwelzijn en de aansluiting bij de intergraal duurzame stal, als omschreven in bijlage 2, hoofdstuk 4, van de Regeling.
De glastuinbouw heeft in het kader van het energietransitiebeleid de ambitie in 2020 te produceren in energieneutrale glasopstanden. Gelet op de structureel hoge energieprijs is het noodzakelijk dat de omslag naar duurzame energievoorziening voor deze sector versneld plaatsvindt. Bovendien wordt daarmee de CO2-uitstoot verminderd. Binnen het programma versnelling energietransitie zijn daarvoor drie stimuleringsmaatregelen ontwikkeld, waarvan investeringen op het terrein van energiebesparing en marktintroductie voor energieinnovaties (hierna: MEI) er twee van zijn. Op grond van het onderdeel ‘bedrijfsmodernisering’ van de Regeling wordt uitvoering gegeven aan deze twee stimuleringsmaatregelen.
Titel 5. §1. Investeringen op het terrein van energiebesparing (artikelen 34 tot en met 37 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:37 van de Regeling)
Ingevolge artikel 34 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 1, van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van energiebesparing. De aanvragen kunnen, afhankelijk van het type investering, worden ingediend door in de hiervoor genoemde bijlage omschreven typen (energie intensieve of energie extensieve) glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van glastuinbouwondernemingen.
Titel 5. §2. Marktintroductie energieinnovaties: MEI (artikelen 38 tot en met 46 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:37 van de Regeling)
Doel van de MEI is het stimuleren en versnellen van de vroege marktintroductie van energiesystemen door glastuinbouwondernemingen.
Ingevolge artikel 38 en artikel 41 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling genoemde investeringen op het terrein van de MEI.
De aanvragen als bedoeld in artikel 38 hebben betrekking op investeringen in energiesystemen die tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie en 15% energiebesparing op nationaal niveau uit glasopstanden van glastuinbouw-ondernemingen. De in artikel 41 bedoelde aanvragen hebben betrekking op investeringen in semi-gesloten kassystemen en dienen tevens te leiden tot ten minste 25% reductie van de CO2 uitstoot en 15% primaire energiebesparing op nationaal niveau.
Zoals uit bijlage 2, hoofdstuk 2, van de Regeling van de regeling voortvloeit komen uitsluitend energiesystemen voor subsidie in aanmerking die in de beginfase van de marktintroductie verkeren. Met deze introductie van nieuwe energiesystemen wordt beoogd dat deze systemen – ook na verdere doorontwikkeling – op grote schaal in de glastuinbouw toegepast gaan worden.
De aanvragen kunnen worden ingediend door glastuinbouwondernemingen, samenwerkingsverbanden van twee of meer glastuinbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen. Glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energieinnovatie subsidie ontvangen op grond van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie kunnen geen aanvragen indienen.
In artikel 46 zijn nadere criteria opgenomen waaraan de beoordelingscommissie de aanvragen in het kader van de rangschikking zal toetsen.
Titel 5. §3. Gecombineerde luchtwassystemen (artikelen 47 tot en met 52 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:37 van de Regeling)
Ingevolge artikel 47 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 3, van de Regeling genoemde investeringen in gecombineerde luchtwassystemen. De aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen met een of meer stalruimten waarbinnen dieren worden gehouden en voorzover deze ondernemingen niet zijn gelegen in extensiveringsgebieden als bedoeld in de Reconstructiewet.
Onlangs is het rapport ‘Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura-2000 gebieden’ verschenen (Alterra-rapport 1654). Dit rapport is gebruikt voor het actualiseren van Bijlage 3; deze bijlage moet worden toegepast bij de rangschikking van de subsidieaanvragen (artikel 48, eerste lid, onderdeel b).
Titel 5. §4. Jonge landbouwers (artikelen 53 tot en met 58 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:42 van de Regeling)
Ingevolge artikel 53 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend door jonge landbouwers voor investeringen.
Een speciale voorziening is getroffen voor jonge boeren die bij de openstellingen in 2007 of 2008 waren uitgeloot. Deze boeren zullen alsnog voor investeringssubsidie in aanmerking kunnen komen, indien zij aan de voorwaarden van de Regeling voldoen. Daartoe zal aan deze categorie voorrang worden gegeven bij de loting van de aanvragen die in het kader van de onderhavige openstelling worden ingediend (artikel 58).
Titel 5. §5. Investeringen op het terrein van integraal duurzame stallen (artikelen 59 tot en met 65 van het Openstellingsbesluit: artikel 2:37 van de Regeling)
Ingevolge artikel 59 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor in bijlage 2, hoofdstuk 4, van de Regeling genoemde investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen. De aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwondernemingen op het terrein van de melkvee-, kalveren-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, konijnen-, pluimveehouderij, inclusief eenden- en kalkoenenhouderij. De subsidie wordt zowel verleend voor nieuwbouw als voor aanpassingen van bestaande bouw, voor zover het hierbij niet om vervangingskosten gaat.
Titel 6. Voedselkwaliteitsregelingen: onderdeel biologische landbouwers (artikelen 66 tot en met 68 van het Openstellingsbesluit; artikel 2:55 van de Regeling)
Omschakeling van gangbare bedrijven naar de biologische productiemethode en voortzetting door biologische bedrijven wordt gestimuleerd. Voedingsmiddelen die met inachtneming van de voorschriften van de biologische productiemethode worden geproduceerd, kunnen worden beschouwd als producten van hoge kwaliteit. Ook teelt van niet voor menselijke consumptie bedoelde producten, zoals bloembollen en bomen, kunnen onder de biologische productiemethode vallen.
De biologische productiemethode belast de bodem minder intensief en stelt bijzondere eisen aan de wijze waarop de gewassen worden beschermd en aan het welzijn van dieren. Deze bijzondere eisen brengen met zich mee dat de biologische landbouw arbeidsintensiever is dan de gangbare landbouw. Naast een bijdrage aan de voedselkwaliteit, levert de biologische landbouw tevens een aanzienlijke bijdrage aan de goede kwaliteit van het milieu en het landelijk gebied. Tegen deze achtergrond worden bovengenoemde ondernemingen gestimuleerd door verstrekking van een tegemoetkoming die overeenkomt met de bijdrage die deze bedrijven als aangeslotenen moeten betalen aan de instantie die in Nederland toeziet op de naleving van de voorschriften met betrekking tot de biologische productiemethode, de Stichting Skal.
Deze aanvragen voor subsidieverlening door landbouwondernemingen kunnen worden ingediend voor kosten van de eenmalige aansluitingsbijdrage en de basisbijdrage als bedoeld in het Skal-bijdrage reglement.
§ 3. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 3 van de Regeling
Van hoofdstuk 3 van de Regeling worden de modules ‘effectgerichte maatregelen’, ‘behoud en herstel historische buitenplaatsen’, ‘nationale en grensoverschrijdende parken’, ‘versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren’, en ‘behoud zeldzame landbouwhuisdierenrassen’ opengesteld (artikelen 69 tot en met 78). De module ‘draagvlak natuur’ wordt niet opengesteld. In het kader van de Agenda Landschap wordt nader bekeken of de module ‘ontwikkeling van landschap’ zal worden opengesteld.
§ 4. Toelichting bij openstellingen van hoofdstuk 4 van de Regeling
Titel 1. §1. Innovatieprojecten (artikelen 79 tot en met 81 van het Openstellingsbesluit; artikel 4:15 van de Regeling)
Ingevolge artikel 79, eerste lid, kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor innovatieprojecten worden ingediend. De onderwerpen van de innovatie-projecten kunnen betrekking hebben op alle onderdelen van de visserijsector.
Titel 1. § 2. Collectieve acties (artikelen 82 tot en met 84 van het Openstellingsbesluit; artikel 4:22 van de Regeling)
Op grond van artikel 82 kunnen aanvragen voor subsidieverlening worden ingediend voor de uitvoering van een project binnen het onderdeel collectieve acties. Op grond van artikel 4:22 van de Regeling gaat het om projecten die samenwerkingsvormen bevorderen of praktijknetwerken versterken. De differentiatie van subsidiepercentages in artikel 83 stimuleert aanvragen van samenwerkingsverbanden waaraan ook maatschappelijke organisaties op het gebied van visserij deelnemen, met het oog op een zo breed mogelijke samenwerking in de visserijsector.
Titel 1. §3. Kwaliteit, rendement en nieuwe markten (artikelen 85 en 86 van het Openstellingsbesluit; artikel 4:27 van de Regeling)
Op grond van artikel 85 kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor de uitvoering van een project binnen het onderdeel kwaliteit, rendement en nieuwe markten. Ten opzichte van de Regeling zijn geen nieuwe aanvullende voorschriften gesteld.
Titel 2. § 1. Investeringen in vissersvaartuigen (artikelen 87 tot en met 92 van het Openstellingsbesluit; artikel 4:34 van de Regeling)
Ten aanzien van het onderdeel investeringen in vissersvaartuigen zijn in het Openstellingsbesluit, op grond van artikel 1:3 van de Regeling, de mogelijkheden tot het doen van een subsidieaanvraag nader ingeperkt tot bepaalde activiteiten en categorieën van aanvragers (artikel 87 en 89). Ook zijn nadere voorschriften gesteld over subsidiepercentages (artikel 90). Deze inperking van het onderdeel investeringen in vissersvaartuigen heeft tot doel het bevorderen van de energie-efficiëntie en de selectiviteit van de visserij met de boomkor. Met deze subsidie kan omgeschakeld worden naar selectievere vormen van visserij (de twinrig-, flyshoot- en squidjigvisserij) of kan de boomkor worden ingekort (waarbij de som van de lengten van de boomkor van 24 meter wordt verkort naar 20 meter) . De subsidiemogelijkheid is gericht op de grotere boomkorvaartuigen.
Titel 2. §2. Investeringen in verwerking en afzet (artikelen 93 en 94 van het Openstellingsbesluit; artikel 4:47 van de Regeling)
Op grond van artikel 93 kunnen aanvragen voor subsidieverlening voor de uitvoering van een project binnen het onderdeel investeringen in verwerking en afzet. Ten opzichte van de Regeling zijn geen nieuwe aanvullende voorschriften gesteld.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-190-p4-SC87683.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.