Wijziging Regeling LNV-subsidies

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 september, nr. TRCJZ/2008/2621, houdende wijziging van de Regeling LNV-subsidies

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

– mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PBEU 2008 C 155);

– de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel I

De Regeling LNV-subsidies1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de omschrijving van het begrip ‘Dienst Regelingen’ wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

– bancair aansprakelijk vermogen:

a. het eigen vermogen van de onderneming van de aanvrager;

b. zekerheidsstelling door derden ten behoeve van de onderneming van de aanvrager, en

c. vermogensbestanddelen van de aanvrager privé, bestaande uit:

1. bij eenmanszaken, vennootschappen onder firma en maatschappen: privé-bezittingen;

2. bij besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of naamloze vennootschappen: privé-bezittingen voor zover deze door zekerheidsstelling ten behoeve van de kredietinstelling zijn verbonden;

3. achtergestelde leningen.

2. Na de omschrijving van het begrip ‘EG-maatregel’ worden begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

– kredietinstelling: bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

– lening: door een kredietinstelling verstrekte geldlening, niet zijnde een rekening-courantkrediet;

– liquiditeitstoename: som van het bedrijfsresultaat, de afschrijving en de privé-toevoegingen verminderd met de aflossingen, de privé-onttrekkingen en de vervangingsinvesteringen;.

3. Na de omschrijving van het begrip ‘verordening (EG) nr. 1857/2006’ wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

– verordening (EG) nr. 800/2008: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L 214);

B

In artikel 1.8, eerste lid, wordt de zinsnede ‘door de Minister vastgesteld formulier’ vervangen door: door de Dienst Regelingen verstrekt formulier.

C

Aan artikel 1:13 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, kan de Minister besluiten dat een project moet zijn aangevangen of uitgevoerd binnen een andere termijn dan bepaald in deze regeling.

D

In artikel 2:1 komt de omschrijving van het begrip ‘kleine of middelgrote onderneming’ te luiden: kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van verordening (EG) nr. 800/2008.

E

Na artikel 2:1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:1a

Nadere voorschriften

Aan een landbouwonderneming of agro-MKB-onderneming wordt geen subsidie verstrekt indien:

a. de onderneming moet worden aangemerkt als een onderneming als bedoeld in paragraaf 2.1 van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun (PbEU C 244);

b. overeenkomstig artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 800/2008 er ten aanzien van de onderneming een uitstaand bevel tot terugvordering is ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

F

Aan artikel 2:2 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. kosten voor de vervaardiging van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen.

G

Aan artikel 2:8, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. is in het betrokken kalenderjaar ten minste 28 dagen voor de eerste mogelijkheid tot het doen van een aanvraag door de Minister is opengesteld, aangemeld als bedrijfsadviesdienst bij de Dienst Regelingen.

H

Na artikel 2:9 worden artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2:9a

Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger laat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend binnen zes maanden uitvoeren na de datum van subsidieverlening.

Artikel 2:9b

Indiening aanvraag subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling binnen negen maanden na de datum van subsidieverlening ingediend.

I

Artikel 2:10, derde lid, komt te luiden:

3. De subsidie wordt ten hoogste eenmaal per drie jaar verleend.

J

Na artikel 2:11 worden artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2:11a

Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger vangt het project aan binnen drie maanden na de datum van de subsidieverlening.

Artikel 2:11b

Indiening aanvraag subsidievaststelling

Indien het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, kan in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat van een accountantsverklaring.

K

Artikel 2:19 komt te luiden:

Artikel 2:19

Indiening aanvraag subsidievaststelling

Indien het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, kan in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat van een accountantsverklaring.

L

Na artikel 2:29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:29a

Indiening aanvraag subsidievaststelling

Indien het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, kan in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat van een accountantsverklaring.

M

Na artikel 2:34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:34a

Indiening aanvraag subsidievaststelling

Indien het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, kan in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat van een accountantsverklaring.

N

In artikel 2:37, derde lid, vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b en c geletterd a en b.

O

In artikel 2:42, tweede lid, onderdeel b, vervalt ‘ontvangst van de aanvraag tot’.

P

Artikel 2:45, eerste lid, komt als volgt te luiden:

1. Een subsidie als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, wordt verleend onder de voorwaarde dat de subsidieontvanger met het oog op de investeringen een schriftelijke overeenkomst van geldlening met een looptijd van ten minste drie jaar afsluit met een kredietinstelling.

Q

In artikel 2:56 wordt ‘de Directeur van de Dienst Regelingen’ vervangen door: de Dienst Regelingen.

R

Na artikel 2:69 wordt de volgende titel ingevoegd:

Titel 12

Garantstelling

Artikel 2:70

Subsidiabele activiteiten

1. De Minister kan subsidie in de vorm van een garantstelling verstrekken voor de terugbetaling van een lening, voor zover deze strekt tot financiering van investeringen in de stichting, overname, instandhouding of verbetering van een kleine of middelgrote landbouwonderneming.

2. Investeringen als bedoeld in het eerste lid zijn gericht op:

a. verlaging van de productiekosten van landbouwproducten;

b. verbetering en omschakeling van de productie van landbouwproducten;

c. verhoging van de kwaliteit van landbouwproducten;

d. instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu of de verbetering van de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn.

Artikel 2:71

Uitzonderingen en weigeringsgronden

Geen garantstelling wordt verstrekt:

a. voor de terugbetaling van leningen die zijn gericht op de herfinanciering van schulden, daaronder mede begrepen niet door een kredietinstelling verstrekte leningen alsmede leningen welke worden aangegaan om kapitaalbehoefte, ontstaan door het uittreden van een commanditaire vennoot uit een commanditaire vennootschap, te dekken, behoudens ingeval van overmacht;

b. indien ten aanzien van de investeringen reeds een krediet is verstrekt of onvoorwaardelijk is toegezegd;

c. aan andere landbouwondernemingen dan kleine of middelgrote ondernemingen;

d. indien de landbouwonderneming een bruto-jaaromzet heeft of zal hebben die voor de helft of minder wordt verkregen uit de primaire productie van landbouwproducten;

e. indien aan de aanvrager reeds een garantstelling is verstrekt door:

1°. de Minister of het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw, en:

– die garantstelling is verleend in het tijdvak van twee jaren voorafgaand aan de datum van ontvangst van de aanvraag, of

– met de garantstelling waarop de aanvraag betrekking heeft het totaal aan garantstellingen, verleend aan de landbouwonderneming, € 2.500.000 of hoger wordt, of

2°. een ander bestuursorgaan dan bedoeld onder 1°;

f. voor de terugbetaling van leningen met betrekking tot een landbouwonderneming die wordt uitgeoefend door een commanditaire vennootschap, tenzij uit de betrokken vennootschapsovereenkomst blijkt dat deze ten minste is aangegaan voor een periode, overeenkomende met de looptijd van de lening, waarvoor de aanvraag wordt ingediend, en in elk geval gedurende deze looptijd niet kan worden opgezegd;

g. indien het bancair aansprakelijk vermogen van de aanvrager minder dan 15% bedraagt van het balanstotaal;

h. indien de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister onvoldoende liquiditeitstoename oplevert;

i. indien de begroting van de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister onvoldoende middelen bevat om eventuele exploitatietekorten van de landbouwonderneming op te vangen;

j. indien de begroting van de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister onvoldoende middelen bevat om in de toekomst noodzakelijke investeringen te kunnen verrichten in de landbouwonderneming;

k. ingeval de garantstelling in totaal minder dan € 50.000 bedraagt.

Artikel 2:72

Eisen aan subsidie-ontvangers

1. De garantstelling wordt uitsluitend verstrekt aan aanvragers die:

a. wegens het ontbreken van de daartoe benodigde zekerheden volgens normaal bankgebruik onvoldoende financiering voor de landbouwonderneming kunnen krijgen;

b. voor zover rechtens is toegestaan, op alle hen toebehorende zaken goederenrechtelijke zekerheid verlenen voor alle door de kredietinstelling te verstrekken financieringen, waaronder de lening waarop de aanvraag betrekking heeft;

c. beschikken over de wettelijk vereiste bescheiden ter zake van de vestiging en uitoefening van de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft, en

d. de Dienst Regelingen machtigen tot gebruik van de door hen op grond van artikel 24, eerste lid, van de Landbouwwet verstrekte gegevens voor de controle van de te verlenen garantstelling.

2. Voor de garantstelling komen natuurlijke personen in aanmerking indien:

a. zij de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft voor eigen rekening en risico beheren;

b. zij aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:

1°. zij beschikken over een getuigschrift van afronding van een erkende landbouwkundige opleiding of opleiding van gelijkwaardig niveau, of

2°. zij kunnen aantonen dat zij ten minste drie jaar op een landbouwonderneming werkzaam zijn geweest, en

c. elk van hen aan de vereisten uit het eerste lid voldoet, en een van hen aan de voorwaarden uit onderdeel b voldoet, ingeval meer dan een persoon voor gezamenlijke rekening en risico de landbouwonderneming beheren.

3. Voor de garantstelling komen rechtspersonen in aanmerking indien:

a. zij blijkens de statuten de exploitatie van een of meer landbouwondernemingen ten doel hebben;

b. zij de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft onder leiding van een bedrijfsleider hebben gesteld die voldoet aan één van de voorwaarden, gesteld in het tweede lid, onderdeel b, en

c. de bestuurders zich hoofdelijk verbinden tot de volledige terugbetaling van de lening waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede hun hele vermogen tot zekerheid terzake stellen.

4. De Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid, onderdeel c.

Artikel 2:73

Nadere voorschriften

1. De garantstelling wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van een lening die:

a. is verstrekt door een kredietinstelling waarmee de Minister een raamovereenkomst, waarin de rechten en plichten van de Minister en de kredietinstelling zijn vastgelegd, heeft gesloten;

b. een looptijd heeft van ten hoogste twintig jaar, met dien verstande dat de kredietinstelling de looptijd met ten hoogste twee jaar kan verlengen in geval van betalingsmoeilijkheden, en

c. lineair wordt afgelost.

2. Uiterlijk één jaar na de datum van de beschikking tot verlening van de garantstelling neemt de subsidie-ontvanger de lening waarop de garantstelling betrekking heeft volledig op.

3. Bij de bepaling of de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister voldoende liquiditeitstoename oplevert, wordt uitgegaan van een, zo nodig door de Minister gewijzigde, begroting die op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager is afgestemd en waaruit onder meer blijkt dat:

a. rente- en aflossingsverplichtingen, overige bedrijfsuitgaven, belastingen, premies en, voor zover geen sprake is van inkomsten uit tegenwoordige of vroegere arbeid van buiten de landbouwonderneming waaruit deze kunnen worden bestreden, gezinsbestedingen kunnen worden betaald;

b. de noodzakelijke vervangingsinvesteringen kunnen worden gerealiseerd;

c. de liquiditeitstoename voldoende ruimte biedt om tegenvallers in de exploitatie op te vangen alsmede om aan toekomstige financieringsverplichtingen, onder andere als gevolg van noodzakelijke diepte- of uitbreidingsinvesteringen, te kunnen voldoen.

Artikel 2:74

Rangschikking

Aanvragen tot garantstelling worden overeenkomstig artikel 1:6 gerangschikt.

Artikel 2:75

Indiening aanvraag subsidieverlening

1. De aanvraag tot garantstelling gaat vergezeld van de volgende documenten:

a. een investerings- en financieringsplan;

b. een overzicht van de stand van leningen en kredieten voor uitvoering van het investeringsplan;

c. een specificatie van de zekerheden voor alle door de kredietinstelling te verstrekken financieringen aan de landbouwonderneming, vergezeld van een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de roerende en onroerende zaken die tot zekerheid strekken, alsmede een specificatie van de totale financiering inclusief de daaraan verbonden voorwaarden na uitvoering van het investeringsplan;

d. een berekening van het eigen en aansprakelijk vermogen;

e. een door de kredietinstelling getoetste, op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager afgestemde begroting, waaruit blijkt dat de landbouwonderneming:

1. een bruto-jaaromzet heeft die voor meer dan de helft wordt verkregen uit de primaire productie van landbouwproducten, en

2. voldoende liquiditeitstoename oplevert;

f. de boekhoudverslagen en de aangiften inkomstenbelasting over de voorliggende drie boekjaren, indien beschikbaar;

g. een toelichting van de kredietinstelling op de verstrekte gegevens, en

h. de statuten van de landbouwonderneming, indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon.

2. In aanvulling op het eerste lid verstrekt de aanvrager op verzoek van de Minister:

a. een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de roerende en onroerende zaken die tot zekerheid strekken, dat:

1. niet ouder is dan zes maanden rekenend vanaf de dag van indiening van de aanvraag, en

2. is opgesteld door een ter zake deskundig en onafhankelijk taxateur;

b. alle bescheiden en informatie die de Minister noodzakelijk acht.

Artikel 2:76

Beschikking

De Minister verstrekt de kredietinstelling, bedoeld in artikel 2:73, eerste lid, een afschrift van de beschikking tot verlening van de garantstelling.

Artikel 2:77

Subsidiabele kosten

In aanvulling op, onderscheidenlijk afwijking van artikel 1:15 komen de volgende kosten in aanmerking voor de garantstelling:

a. kosten voor de bouw, verwerving of verbetering van onroerende zaken;

b. kosten voor de koop of huurkoop van machines en materieel, met inbegrip van computerprogrammatuur, tot ten hoogste de marktwaarde van de activa;

c. algemene kosten in verband met uitgaven als bedoeld in onderdelen a of b, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en het verkrijgen van octrooien en licenties;

d. kosten voor activiteiten met als doel de landbouwonderneming in staat te stellen te voldoen aan nieuw ingevoerde minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn;

e. kosten voor de aankoop van tweedehands materieel, voor zover het gaat om landbouwondernemingen met een zeer beperkte technische startbasis en weinig kapitaal en zij dankzij de lagere kosten van dergelijk materieel met moderniseringswerkzaamheden kunnen beginnen.

Artikel 2:78

Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op de artikelen 1:15 en 2:2 komen de volgende kosten niet in aanmerking voor de garantstelling:

a. bedrijfskosten die de begunstigde normaal zou moeten dragen;

b. kosten voor activiteiten die verband houden met de uitvoer als bedoeld in artikel 1 van verordening (EG) nr. 1857/2006;

c. kosten voor investeringen waarvoor productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen zijn vastgesteld, zoals toeslagrechten en quota;

d. kosten voor investeringen die tot doel hebben de financiële situatie van producenten te verbeteren, maar in geen enkel opzicht bijdragen aan de ontwikkeling van de sector;

e. kosten voor landbouwproducten waarvoor geen normale afzetmogelijkheden kunnen worden gevonden;

f. kosten voor activiteiten die de landbouwonderneming ook onder marktvoorwaarden alleen zou kunnen uitvoeren;

g. kosten voor de aankoop van bouwgrond;

h. andere dan de in artikel 2:77, onderdeel b, genoemde kosten in verband met een huurkoopcontract, waaronder belastingen, marge voor de verhuurder, kosten voor de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies;

i. kosten voor investeringen in verband met de naleving van bestaande nationale maatregelen of EG-maatregelen.

Artikel 2:79

Hoogte garantstelling

1. De garantstelling bedraagt ten hoogste € 600.000.

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de garantstelling ten hoogste € 1.200.000 ingeval een aanvraag tot garantstelling is ingediend door een persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag ten hoogste 39 jaar oud is en niet eerder voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming heeft beheerd, of voor ten hoogste drie jaar voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert.

3. De garantstelling bedraagt ten hoogste twee derde van de financieringen die benodigd zijn voor de investeringen, opgenomen in het investeringsplan, bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, onderdeel a, verminderd met de eigen beschikbare middelen, rekening houdende met de financieringsmogelijkheden op basis van beschikbare zekerheden en de wijze waarop de beschikbare eigen middelen optimaal kunnen worden aangewend.

4. De hoogte van de garantstelling vermindert naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de lening waarop de garantstelling betrekking heeft, volgens het aflossingsschema dat is vastgesteld bij verlening van de garantstelling.

5. Ingeval de kredietinstelling nakoming vordert van de garantstelling, wordt ten hoogste vier vijfde van de restantschuld van de lening waarop de garantstelling betrekking heeft uitbetaald.

Artikel 2:80

Garantstelling ‘plus’

1. In afwijking van artikel 2:79, eerste lid, bedraagt de garantstelling ten hoogste € 1.200.000 ingeval aan de bepalingen van dit artikel is voldaan.

2. De aanvraag tot garantstelling is gericht op de terugbetaling van een lening die strekt tot financiering van de volgende investeringen:

a. investeringen in een duurzame melkveestal, varkensstal of pluimveestal die:

1. voldoet aan de eisen van het certificatieschema Maatlat Duurzame Veehouderij, hetgeen blijkt uit een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie, en waarvoor geldt dat:

– binnen twee jaar na afgifte van het voorlopig certificaat een definitief certificaat wordt overgelegd, dan wel

– binnen drie jaar een definitief certificaat wordt overgelegd volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij, en

2. bestaat uit ruimten waarin dieren worden gehuisvest, stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakemissiereducerende systemen, mestafvoer en mestopslag;

b. investeringen in een Groen Label Kas als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Regeling groenprojecten 2005.

3. De garantstelling wordt verstrekt ter zake van een investeringsplan, waarbij ten minste de helft van de investeringen betrekking heeft op investeringen als bedoeld in het tweede lid.

4. In afwijking van artikel 2:71, onderdeel i, wordt geen garantstelling verstrekt voor de terugbetalingen van leningen, gericht op investeringen als bedoeld in het tweede lid, onderdelen b of c, indien garantstelling naar het oordeel van de Minister een liquiditeitstoename van de landbouwonderneming oplevert van minder dan 5% van de verwachte jaarlijkse bruto-opbrengsten.

5. Een garantstelling als bedoeld in dit artikel kan tevens worden verstrekt voor de terugbetaling van leningen die zijn achtergesteld ten opzichte van andere vorderingen van de kredietinstelling, waarbij geldt dat:

a. slechts garantstelling wordt verstrekt voor zover de omvang van de achtergestelde lening kleiner is dan het eigen vermogen van de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft;

b. artikel 2:72, eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing is, en

c. achtergestelde leningen een looptijd hebben van ten hoogste tien jaar en niet lineair hoeven te worden afgelost, in afwijking van artikel 2:73, eerste lid, onderdelen b en c.

S

Artikel 3:9, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. kosten van vrijwilligers, voor zover deze een vrijwilligersvergoeding ontvangen, per kalenderjaar tot ten hoogste het bedrag dat jaarlijks belastingvrij als vrijwilligersvergoeding kan worden verstrekt, met dien verstande dat het maximum evenredig wordt aangepast indien een vrijwilliger dat kalenderjaar niet volledig werkzaam is geweest;

T

Artikel 3:17 komt te luiden:

Artikel 3:17

Indiening aanvraag subsidievaststelling

1. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

2. In afwijking van artikel 1:14 en het eerste lid, wordt, indien er sprake is van een specifieke uitkering in de zin van de Financiële-verhoudingswet of indien de subsidieontvanger een openbaar lichaam is, dat met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen is ingesteld, een subsidievaststelling aangevraagd door verantwoordingsinformatie aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te verstrekken, op een wijze als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

U

Na artikel 3:40 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 3:40a

Rangschikking in volgorde van ontvangst

Artikel 1:6 is van toepassing.

V

Artikel 3:45 komt te luiden:

Artikel 3:45

Indiening aanvraag subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1:14, wordt een subsidievaststelling aangevraagd door verantwoordingsinformatie aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te verstrekken, op een wijze als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

W

Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de begrippen ‘kredietinstelling’, ‘lening’, ‘liquiditeitstoename’ en ‘bancair aansprakelijk vermogen’ en wordt na de omschrijving van het begrip ‘experimentele visserij’ een begripsbepaling toegevoegd, luidende:

– maatschappelijke organisatie: rechtspersoon zonder winstoogmerk, niet zijnde een overheidsorganisatie of onderneming in Europeesrechtelijke zin;.

2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. In afwijking van artikel 1:12, vierde lid, bewaart de ontvanger van een subsidie, verstrekt op grond van dit hoofdstuk, de in dat lid bedoelde administratie tot en met 31 december 2020.

X

Na artikel 4:1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4:1a

Aanwijzing van instanties

1. Als beheersautoriteit als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel a, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Minister.

2. Als certificeringsautoriteit als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Afdeling CA van de Dienst Regelingen.

3. Als auditautoriteit als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel c, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Rijksauditdienst van het Ministerie van Financiën.

4. Als bemiddelende instantie als bedoeld in artikel 58, tweede lid, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Back Office West van de Dienst Regelingen.

Y

Artikel 4:23, eerste lid, komt te luiden:

1. De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

a. meer bijdraagt aan de samenwerking tussen verschillende partijen in de visserij;

b. een groter uitstralingseffect heeft naar andere partijen in de visserijsector ten aanzien van de voordelen en mogelijkheden van samenwerking;

c. een meer duurzaam karakter heeft;

d. een resultaat zal opleveren dat ten goede komt van andere visserijondernemingen;

e. meer bijdraagt aan de verbetering van kwaliteit van visserijproducten en de toevoeging van waarde aan een visserijproduct in de keten, en

f. meer bijdraagt aan de traceerbaarheid van visserijproducten.

Z

Artikel 6:3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij intrekking van de door het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw vastgestelde Besluit Borgstellingsfonds en Besluit BF bijzondere borgstellingen:

a. blijft het recht zoals dat gold voorafgaand aan de tijdstippen van intrekking van die besluiten van toepassing:

1. op een aanvraag tot subsidieverlening die op grond van die besluiten is ingediend;

2. met betrekking tot een subsidie die is verleend op een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld onder 1°, alsmede de uit die subsidieverleningen voortvloeiende rechten, aanspraken en verplichtingen;

b. gaan de rechten, aanspraken en verplichtingen van het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw die zijn aangegaan op grond of ter uitvoering van die besluiten, over op de Minister.

AA

‘Bijlage 2. Bijlage bij de artikelen 2:37, eerste lid, 2:38 en 2:40, vierde lid ‘ wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsbepalingen wordt:

a. ‘energie-extensief’ en ‘energie-intensief’ wordt ‘25 m3 gas’ telkens vervangen door: 25 Nm3 aardgasequivalenten.

b. ‘25m3 gas’ in de begrippen ‘energie-extensief’ en ‘energie-intensief’ telkens vervangen door: 25 Nm3 aardgasequivalenten;

c. ‘(<50° C)’ in het begrip ‘semi-gesloten kassysteem’ vervangen door: (<55° C).

2. In Hoofdstuk 1 wordt in het opschrift van de paragrafen 1 en 2 de zinsnede ‘niet zijnde gevelschermen of verduisteringsschermen’ telkens vervangen door: niet zijnde teeltkundig noodzakelijke gevelschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen.

3. In Hoofdstuk 1 vervallen de paragrafen 4 en 7 en worden de paragrafen 5 en 6 vernummerd tot 4 en 5 en de paragrafen 8 tot en met 11 tot 7 tot en met 10.

4. In paragraaf 9 (nieuw) van Hoofdstuk 1 wordt onder letter B ‘energie-extensieve glastuinbouwondernemingen’ vervangen door: energie-extensieve en energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

5. In paragraaf 10 (nieuw) van Hoofdstuk 1:

a. komt de aanduiding ‘§ 10. Verticale ventilatoren’ te luiden: § 10. Ventilatoren;

b. komt de beschrijving onder letter A te luiden: Ventilatoren met een verticaal gerichte luchtuitworp of gevelventilatoren voor de energiezuinige vochtregulatie onder gesloten of vrijwel gesloten energieschermen ter voorkoming van kouval of kans op natslag of condensatie met als doel de benodigde stookenergie te reduceren. Ventilatoren inclusief montage en ondersteunde software. Lucht-luchtwarmtewisselaars in of aan de kasgevel gemonteerd waarbij vochtige kaslucht naar buiten afgevoerd wordt en de energie-inhoud in belangrijke mate teruggewonnen en overgedragen wordt aan ingeblazen buitenlucht met als doel een energiezuiniger vochtregulatie en de benodigde stookenergie te reduceren.;

c. wordt onder letter B de zinsnede ‘energie-extensieve glastuinbouwondernemingen’ vervangen door: energie-extensieve en energie-intensieve glastuinbouwondernemingen;

d. wordt in de beschrijving onder de letters C en D ‘verticale ventilatoren’ vervangen door ‘ventilatoren of lucht-luchtwarmtewisselaars’ en wordt ‘verticale ventilator’ telkens vervangen door: ventilator of lucht-luchtwarmtewisselaar.

6. In Hoofdstuk 2:

a. komt de beschrijving onder letter A te luiden:

a. Investeringen in energiesystemen, niet zijnde semi-gesloten kassystemen, die tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming of uit de glasopstanden van het samenwerkingsverband en tevens tot ten minste 15% primaire energiereductie (nationaal niveau) leiden volgens uitgangspunten van de energiemonitoring glastuinbouw;

b. Investeringen in een semi-gesloten kassysteem welke tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming of uit de glasopstanden van het samenwerkingsverband en tevens tot ten minste 15% primaire energiereductie (nationaal niveau) leiden volgens uitgangspunten van de energiemonitoring glastuinbouw; de CO2 reductie en de primaire energie reductie wordt getoetst aan de hand van een door de Minister vastgestelde rekenmodel.

De reductie, bedoeld in de onderdelen a en b, is gerelateerd aan de referentiesituatie van de betrokken glastuinbouwonderneming of samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen en wordt niet geheel of gedeeltelijk behaald door afname van groene stroom. Primaire energiereductie, bedoeld in de onderdelen a en b, is energiereductie die uitsluitend wordt bereikt door gebruik van energie afkomstig van duurzame energiebronnen, zoals aardwarmte. Ingeval een referentiesituatie voor CO2 reductie ontbreekt, bijvoorbeeld bij een startende glastuinbouwonderneming of een teeltwijziging die betrekking heeft op een situatie na subsidieverlening, wordt de reductie gerelateerd aan het in het vigerende boek ‘Kwantitatieve Informatie voor de glastuinbouw’ opgenomen energieverbruik. De CO2 reductie van het betreffende energiesysteem mag alleen worden meegenomen in de CO2 besparingsberekening voor zover het gaat om de met het energiesysteem opgewekte elektriciteit die binnen de eigen bedrijfsgrenzen wordt gebruikt.

Onderdelen van de energiesystemen kunnen op andere landbouwondernemingen dan de ondernemingen met de glasopstanden worden geïnstalleerd en mede door die ondernemingen worden gebruikt.

De investeringen komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

a. het energiesysteem in de beginfase van de marktintroductie verkeert, waaronder wordt verstaan dat het energiesysteem door minder dan 6% van de glastuinbouwondernemingen of op minder dan 6% van de totale oppervlakte van de glasopstanden in Nederland worden toegepast op het tijdstip van openstelling van de subsidie;

b. de CO2-reductie en de primaire energiereductie worden gerealiseerd uit de glasopstanden waarop de subsidie betrekking heeft;

c. de glasopstanden waarop de subsidie betrekking heeft, zijn gelegen in Nederland.

Aanvullend op de hiervoor vermelde voorwaarden komen investeringen in energiesystemen, niet zijnde semi-gesloten kassystemen, die tevens in het kader van een aardwarmteproject plaatsvinden, uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien een haalbaarheidsstudie inzicht geeft in:

– de potentiële warmteproductie van de bronnenpaar;

– de levensduur het gehele systeen;

– het benodigd pompvermogen van een geothermisch doublet;

– de kans dat, bij pompvermogen en watertemperatuur bepaald in de haalbaarheidsstudie, het debiet onder een bepaalde kritische grens komt.

b. onder letter C:

– vervalt in onderdeel b van de eerste alinea ‘haalbaarheidsstudies,’;

– komt onderdeel d van de tweede alinea te luiden:

d. haalbaarheidsstudies.

c. wordt onder letter D in de eerste alinea onderdeel a na ‘de CO2-reductie’ ingevoegd ‘en de reductie van de primaire energie’, vervalt onderdeel f en wordt onderdeel g geletterd f.

7. In Hoofdstuk 4, onder letter D, komt onderdeel c te luiden:

c. een investeringsplan, waarin de investeringen zijn opgenomen en waaruit blijkt hoe die investeringen bijdragen aan de doelstellingen, bedoeld onder letter C.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg.

Toelichting

Hoofdstuk 1. Algemeen

Deze wijzigingsregeling strekt tot wijziging van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling). De Regeling is bedoeld als integraal stelsel voor de subsidies die kunnen worden verstrekt door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Gelet op deze doelstelling is de Regeling onlangs nog aangevuld met nieuwe subsidiemodules: ingevolge de wijziging van de Regeling van 16 november 2007 (Stcrt. nr. 228) is ‘Hoofdstuk 4. Visserij’ ingevoerd en ingevolge de wijziging van 10 april 2008 (Stcrt. Nr. 71) is in Hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) de module Risico- en crisesbeheer ingevoegd. Een belangrijk onderdeel van de onderhavige wijzigingsregeling is invoeging in de Regeling van een nieuw garantie-instrument voor landbouwondernemingen. In Hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt nader op deze nieuwe module van de Regeling ingegaan.

Tevens worden ingevolge de wijzigingsregeling enkele wetstechnische en inhoudelijke wijzigingen in reeds opgenomen modules van de Regeling doorgevoerd. Deze wijzigingen worden in Hoofdstuk 3 en 4 toegelicht.

De onderhavige wijziging van de Regeling treedt op 1 januari 2009 in werking, tegelijk met het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009. In dat besluit is aangegeven welke modules van de Regeling – binnen de in dat besluit aangegeven periode – in het jaar 2009 voor subsidieaanvragen openstaan en welke subsidieplafonds daarbij van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2. Garantstellingen

§ 1. Doelstelling

Met onderhavige regeling (Artikel I, onderdeel R) wordt een nieuw garantie-instrumentarium voor landbouwondernemingen in de Regeling ingevoegd. Dit instrumentarium beoogt ten algemene de ontwikkeling van de landbouw te bevorderen door garantstelling te bieden ter zake van investeringen in de oprichting, overname, instandhouding en verbetering van landbouwondernemingen. Indien voor die investeringen leningen moeten worden aangegaan door de landbouwonderneming, terwijl daarvoor onvoldoende zekerheden kunnen worden geboden, kan een garantie worden gegeven onder de voorwaarden in deze regeling.

Met de opname van onderhavig instrumentarium in de Regeling wordt invulling gegeven aan het kabinetsbeleid, dat onder meer is gericht op het verminderen van regelgeving, vergroten van de overzichtelijkheid van het wetgevingscomplex en het verminderen van lasten voor burgers. Dit doordat deze subsidie net als overige subsidies op de beleidsterreinen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) wordt ondergebracht in één subsidieregeling. Daarmee wordt de procedure voor garantstelling aan landbouwondernemingen meer in lijn gebracht met andere procedures voor subsidieaanvragen. Zo worden garantstellingen aan landbouwondernemingen tot op heden verstrekt door de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw, op grond van het door die stichting vastgestelde Besluit Borgstellingsfonds of Besluit BF bijzondere borgstellingen. Bij inwerkingtreding van onderhavige regeling kunnen garantstellingen net als overige subsidies op grond van de Regeling door de Minister van LNV worden verstrekt. Voor een toelichting op de gevolgen hiervan voor bestaande garantstellingen, verstrekt door de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw, wordt verwezen naar paragraaf 4. Voor alle duidelijkheid zij vermeld dat in onderhavige regeling en deze toelichting telkens wordt gesproken van ‘garantstellingen’ en niet van ‘borgstellingen’, zoals in voornoemde besluiten, maar dat daarmee hetzelfde wordt bedoeld. Voor het begrip ‘garantstelling’ is gekozen omdat de Regeling in hoofdstuk 4, titel 4, paragraaf 4, al een vergelijkbaar instrumentarium voor garantstellingen aan visserijondernemingen kent. Gelet op het uitgangspunt dat de Regeling een zo uniform mogelijk kader voor subsidieverstrekkingen geeft, is zoveel mogelijk bij de bepalingen uit die titel aangesloten.

§ 2. Systematiek van garantstellingen

Zoals hierboven is aangegeven is garantstelling een vorm van subsidie. Dit omdat voor garantstellingen net als voor overige subsidies geldt dat een aanspraak ontstaat op financiële middelen, te verstrekken door een bestuursorgaan met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager. Gelet hierop zijn de bepalingen inzake subsidies uit hoofdstuk 4, titel 4.2, van de Algemene wet bestuursrecht alsmede de algemene bepalingen uit hoofdstukken 1 en 2, titel 1, van de Regeling op de garantstellingen van toepassing.

Het instrument van garantstelling werkt als volgt. De betrokken partijen zijn de kredietinstelling, de ondernemer en de partij die de garantstelling verstrekt, in dit geval de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van LNV. De Minister kan garant staan voor een lening die een ondernemer ten behoeve van investeringen afsluit bij een kredietinstelling, indien is voldaan aan de vereisten uit onderhavige regeling. Garantstelling is een financieringsinstrument dat het mogelijk maakt voor de ondernemer een lening aan te gaan met een kredietinstelling.

De rechten en plichten van de drie betrokken partijen moeten worden vastgelegd. De Regeling reguleert de relatie tussen de Minister van LNV en de aanvrager. De verhouding tussen de Minister en de kredietinstellingen wordt daarnaast in een aparte raamovereenkomst vastgelegd, op grond van artikel 2:73, eerste lid, van de Regeling. Opgemerkt zij dat in deze raamovereenkomst onder andere de vaststelling van de betalingsverplichting van de Minister (de zgn. verliesdeclaratie) ten opzichte van de kredietinstellingen wordt geregeld. Daarmee is de raamovereenkomst een uitvoeringsovereenkomst in de zin van artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, en vervalt ingevolge artikel 4:44, eerste lid, onderdeel c, van die wet de verplichting voor subsidie-ontvangers om een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen na afloop van de activiteiten waarvoor garant is gesteld. Tot slot zal er een overeenkomst tot geldlening moeten worden gesloten tussen de kredietinstelling en de ondernemer.

Op grond van de Regeling kan garantstelling worden verstrekt tot ten hoogste € 600.000, mits aan alle vereisten ten aanzien van de lening en beoogde investeringen is voldaan. Dit is een verhoging van € 150.000 ten opzichte van garantstellingen die mogelijk zijn onder het Besluit Borgstellingsfonds. Een uitzondering hierop wordt ten eerste gemaakt voor jonge landbouwers, die zonder aanvullende voorschriften garantstelling kunnen aanvragen tot ten hoogste € 1.200.000. Voor investeringen in een Groen Label Kas en investeringen in een duurzame melkveestal, varkensstal of pluimveestal kan ten tweede garantstelling worden verstrekt tot ten hoogste € 1.200.000, maar daarvoor gelden wel aanvullende voorschriften. Bovendien kunnen laatstgenoemde garantstellingen ook betrekking hebben op achtergestelde leningen, welke tot het bancair aansprakelijk vermogen mogen worden gerekend. Deze garantstellingen zijn al mogelijk op grond van het Besluit BF bijzondere borgstellingen, met uitzondering van de genoemde investeringen ten behoeve van de duurzame veehouderij. Hiermee introduceert onderhavige regeling dus een nieuw element. Met dit nieuwe element wordt tegemoet gekomen aan de wens van de Tweede Kamer om voor de financiering van investeringen in de duurzame veehouderij een hogere garantstelling mogelijk te maken. De Maatlat Duurzame Veehouderij, waaraan de duurzame stallen moeten voldoen, is vastgesteld door het College van Deskundigen MDV en te raadplegen op www.smk.nl.

§ 3. Staatssteunaspecten

Het verstrekken van een garantstelling wordt aangemerkt als staatssteun. De garantstelling zorgt ervoor dat de landbouwonderneming meer geld kan lenen of onder gunstiger condities een lening kan aangaan, dan zonder garantstelling. Deze geboden zekerheid is een vorm van staatssteun.

Op de garantstelling is daarom ten eerste de Mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PbEU 2008 C 155) van toepassing. Omdat de garantstelling betrekking heeft op leningen ten behoeve van investeringen door landbouwondernemingen, zijn eveneens van toepassing de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007–2013 (PbEU 2006 C 319) in samenhang met verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (PbEU L 358). Deze Europese staatssteunkaders stellen eisen en beperkingen aan de staatssteun, die zijn vertaald in onderhavige regeling. In aanmerking komen uitsluitend investeringen die zijn gericht op verlaging van de productiekosten van landbouwproducten, verbetering en omschakeling van de productie van landbouwproducten, verhoging van de kwaliteit van landbouwproducten, instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu of de verbetering van de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn. Bovendien kan de garantstelling niet betrekking hebben op alle kosten die voor deze investeringen worden gemaakt. Het moet gaan om kosten voor de bouw, verwerving of verbetering van onroerende zaken, kosten voor de koop of huurkoop van machines en materieel, met inbegrip van computerprogrammatuur, tot maximaal de marktwaarde van de activa, algemene kosten in verband met die uitgaven, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en het verkrijgen van octrooien en licenties, kosten voor activiteiten waarmee de landbouwonderneming in staat wordt gesteld te voldoen aan nieuw ingevoerde minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn en kosten voor de aankoop van grond, met uitzondering van bouwgrond, tot ten hoogste 10% van het totale subsidiebedrag. Uitgezonderde kosten zijn onder andere kosten voor de aankoop van productierechten, dieren, planten en de aanplant van planten voor niet-permanente gewassen, vervangingsinvesteringen, kosten voor landbouwproducten waarvoor geen normale afzetmogelijkheden kunnen worden gevonden of kosten voor de vervaardiging van producten die melk en zuivelproducten imiteren. Verwezen wordt in het bijzonder naar de artikelen 1:15, 2:2 van de Regeling LNV-subsidies en de artikelen 2:70, 2:71, 2:77 en 2:78 die met deze regeling in de Regeling LNV-subsidies worden gevoegd.

De onderhavige garantstelling, zoals opgenomen in de Regeling, is ter goedkeuring aangemeld bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Niet eerder dan nadat de Europese Commissie goedkeuring heeft verleend, zal deze nieuwe module kunnen worden opengesteld voor aanvragen.

Het Besluit Borgstellingsfonds en het Besluit BF bijzondere borgstellingen zijn overigens eerder goedgekeurd bij beschikking nr. SG (2001)D/285996 van 7 februari 2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

§ 4. Gevolgen voor huidige borgstellingen

Garantstellingen aan landbouwondernemingen kunnen voortaan door de Minister van LNV, op grond van de Regeling, verstrekt, en niet langer door de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw. Het Besluit Borgstellingsfonds en het Besluit BF bijzondere borgstellingen kunnen daarmee komen te vervallen. Zoals aangekondigd in de memorie van toelichting bij de Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2008 (kamerstukken II 2007/08, 31 474 XIV, nr. 2, blz. 6) zal de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw worden opgeheven.

Het is vanzelfsprekend niet de bedoeling dat met de Regeling inbreuk wordt gemaakt op bestaande aanspraken die kredietinstellingen en garantieontvangers hebben met betrekking tot borgstellingen die door het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw zijn verstrekt. Daarom is voorzien in een overgangsbepaling, die erop neer komt dat bestaande rechten, aanspraken en verplichtingen van dat bestuur overgaan op de Minister van LNV. Het Besluit Borgstellingsfonds en het Besluit BF bijzondere borgstellingen blijven van toepassing op de garantstellingen, verleend op grond van die besluiten. In de gevallen waarin een garantstelling, overeenkomstig voorbedoelde besluiten en bestaande raamovereenkomsten tussen de stichting en kredietinstellingen, ten gelde moet worden gemaakt, kunnen kredietinstellingen zich tot de Minister van LNV wenden in plaats van de stichting.

Hoofdstuk 3. Overige wijzigingen

§ 1. Hoofdstukken 1 (Algemene bepalingen) en 2 (Concurrerende landbouw) van de Regeling (Artikel I, onderdelen A tot en met Q; Artikel I, onderdelen S tot en met AA)

Een aantal subsidies die op grond van Hoofdstuk 2 (Concurrerende Landbouw) kunnen worden verstrekt, moet worden aangemerkt als staatssteun en kon in dat kader worden verstrekt onder de reikwijdte van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen en (Pb L 10) en Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (Pb L 10). Deze communautaire verordeningen zijn met ingang van 29 augustus 2008 ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (Pb L 214). Deze wijziging van communautaire regelgeving leidt (ingevolge artikel I, onderdeel A) tot aanpassing van de begripsbepalingen van de Regeling (artikel 1:1 en artikel 2:1). De betreffende subsidies kunnen voortaan worden verstrekt onder de reikwijdte van deze nieuwe algemene groepsvrijstellingsverordening.

De algemene groepsvrijstellingsverordening schrijft voor dat in subsidieregelingen uitdrukkelijk moet worden bepaald dat geen steun (subsidie) aan ondernemingen in moeilijkheden mag worden verstrekt (ondernemingen als bedoeld in paragraaf 2.1 van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun) en geen steun aan ondernemingen ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering ingevolge een beschikking van de Europese Commissie openstaat waarin eerdere aan de onderneming verstrekte steun onvere⁠nigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard. Deze voorschriften zijn opgenomen in artikel 2:1a van de Regeling (Artikel I, onderdeel E). In samenhang hiermee is artikel 2:37, derde lid, van de Regeling gewijzigd (Artikel I, onderdeel N). Ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren (Pb L 358), was in dat artikellid al bepaald dat geen subsidie voor investeringen kon worden verstrekt aan landbouwondernemingen in moeilijkheden. Deze bepaling is nu dus overgeheveld naar het nieuwe artikel 2:1a van de Regeling.

In artikel 2:8, tweede lid, van de Regeling is een aantal voorwaarden gesteld waaraan bedrijfsadviesdiensten dienen te voldoen die, in het kader van de module ‘Bedrijfsadviesdiensten’, door landbouwondernemingen kunnen worden ingeschakeld. De voorwaarden vloeien voort uit het door de Europese Commissie goedgekeurde Plattelandsontwikkelingsprogramma. Eén van de voorwaarden uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma is dat de Dienst Regelingen over een lijst beschikt, waarop de adviesdiensten staan vermeld die – hebben aangeheven – aan de voorwaarden te voldoen. Om de lijst actueel en tijdig beschikbaar voor subsidieaanvragers te houden, is als extra voorwaarde in artikel 2:8, tweede lid, van de Regeling opgenomen dat bedrijfsadviesdiensten – die in het kader van de module hun diensten aan landbouwondernemingen willen aanbieden – ten minste 28 dagen vóór de eerste mogelijkheid tot het doen van subsidieaanvragen in het betreffende kalenderjaar is opengesteld, zich bij de Dienst Regeling hebben aangemeld (Artikel I, onderdeel G).

De ervaring leert dat relatief veel aanvragen voor subsidieverlening voor een advies door een bedrijfsadviesdienst niet worden gevolgd door een aanvraag tot subsidievaststelling door de landbouwonderneming; te veel van deze ondernemingen dienen in het daaropvolgend jaar opnieuw een aanvraag in, opnieuw zonder over te gaan tot indiening van een verzoek om subsidievaststelling. Voor de Dienst Regelingen leidt dit tot onnodige uitvoeringslasten. Om die reden is artikel 2:10, derde lid, van de Regeling aangepast. In dit artikellid is nu bepaald dat de subsidie ten hoogste eenmaal per drie jaar wordt verleend, in plaats van verstrekt (Artikel I, onderdeel I).

In artikel 2:19 van de Regeling (module demonstratieprojecten) was bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling voor demonstratieprojecten vergezeld gaat van een accountantsverklaring. Dit is artikel is aangepast in de zin dat het overleggen van een accountantsverklaring bij de aanvraag tot subsidievaststelling voortaan alleen aan de orde is indien dat als voorwaarde is opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening. Bovendien zal uitsluitend een accountantsverklaring kunnen worden gevraagd, indien het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt (Artikel I, onderdeel K). De accountantsverklaring kan vooral meerwaarde bieden indien complexe boekhoudingsvraagstukken bij subsidievaststelling aan de orde zijn. Zonder beschikbaarheid van een accountantsverklaring kunnen in die situaties, met name ook bij het uitvoeren van administratieve controles ter plaatse, de administratieve lasten van de subsidieontvanger toenemen. De hoogte van het grensbedrag (€ 125.000) sluit aan op voorstellen die ten aanzien van gebruik van accountantsverklaringen bij subsidievaststelling worden ontwikkeld in het kader van de plannen voor een rijksbreed bindend uniform uitvoeringskader voor subsidies (Kamerstukken II 2007/08, 31 031/29 949, nr. 20).

Deze nieuwe werkwijze t.a.v. het gebruik van accountantsverklaring, zoals neergelegd in het gewijzigde artikel 2:19 van de Regeling (Artikel I, onderdeel K), zal ook worden toegepast bij de modules ‘Praktijknetwerken’, ‘Innovatieprojecten’ en ‘Samenwerking bij innovatieprojecten’ (Artikel I, onderdelen J, L en M).

In de modules ‘Bedrijfsadviesdiensten’ en ‘Praktijknetwerken’ is, ingevolge de onderhavige wijziging, aangegeven wanneer gesubsidieerde activiteiten door de subsidieontvanger moeten worden uitgevoerd of wanneer de aanvraag tot subsidievaststelling moet zijn ingediend (Artikel I, onderdelen H en J). Deze wijzigingen zijn ingegeven door ervaringen die met de Regeling tot nu toe zijn opgedaan. Omdat het denkbaar is dat de – in de Regeling vastgelegde termijn – waarbij een gesubsidieerd project moet zijn aangevangen of uitgevoerd in bepaalde gevallen niet toepasbaar is (bijvoorbeeld bij subsidie voor onderzoek waarbij de teelt van een gewas een rol speelt), kan bij de openstelling van de in de Regeling vastgelegde termijn worden afgeweken (Artikel I, onderdeel C).

In Bijlage 2 van de Regeling (behorende bij artikel 2:37 van de Regeling) zijn in de hoofdstukken 1 en 2 voorwaarden opgenomen waaronder subsidie aan glastuinbouwondernemingen kan worden verstrekt voor ‘Investeringen op het terrein van energiebesparing’ (IRE) respectievelijk investeringen gericht op ‘Marktintroductie energieinnovaties’ (MEI); in beide onderdelen zijn wijzigingen doorgevoerd (Artikel I, onderdeel AA). Ingevolge de in de IRE doorgevoerde wijzigingen wordt de doelgroep voor subsidie voor investeringen in hoge druk vernevelingssystemen uitgebreid (paragraaf 9 van Hoofdstuk 1): deze subsidiemogelijkheid kan voortaan zowel voor energie-extensieve glastuinbouwonderneming als energie-intensieve glastuinbouwondernemingen worden opgesteld. Het onderdeel ‘Ventilatoren’ (paragraaf 10 van Hoofdstuk 1) is verduidelijkt; het kan bij dit onderdeel tevens gaan om investeringen in lucht-luchtwarmtewisselaars. De subsidiemogelijkheden voor investeringen in softwarepakketten gericht op het realiseren van gemiddelde etmaaltemperaturen en investeringen energieclusters zijn geschrapt (de oude paragrafen 4 en 7); in de openstellingen van 2007 en 2008 is nauwelijks van deze mogelijkheden gebruik gemaakt.

De MEI is primair gericht op in energiesystemen die leiden tot CO2-reductie uit glasopstanden, maar – daaraan gekoppeld – tevens op het behalen van energiereductie. In de MEI is, mede op basis van ervaringen die met de MEI zijn opgedaan, een nadere verduidelijking opgenomen (in Hoofdstuk 2) van de voorwaarden die op energiereductie betrekking hebben (Artikel I, onderdeel AA). Om betere projecten te kunnen subsidiëren is er tevens voor gekozen om het minimaal te behalen reductiepercentage voor CO2 bij investeringen in energie-systemen (niet zijnde semi-gesloten kassystemen) op te hogen van 15% naar 25%.

§ 2. Hoofdstuk 3 (Natuur, landelijk erfgoed en recreatie) van de Regeling (Artikel I, onderdelen S tot en met V)

Artikel I, onderdeel S, verduidelijkt artikel 3:9., eerste lid, onderdeel c, van de Regeling. De kosten van vrijwilligers die een vrijwilligersvergoeding ontvangen komen in aanmerking voor subsidie. Het maximale bedrag dat per kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, is het bedrag dat jaarlijks belastingvrij als vrijwilligersvergoeding kan worden verstrekt. Indien een vrijwilliger echter slechts een gedeelte van dat kalenderjaar werkzaam is geweest, zal het maximale bedrag dat dat betreffende kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, evenredig met het aantal maanden dat de vrijwilliger niet werkzaam is geweest, worden verlaagd.

Het principe van singel information en single audit (sisa-principe) is vastgelegd in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet en is van toepassing op specifieke uitkeringen. Het Rijk vraagt bij single information en single audit naar informatie die zoveel mogelijk aansluit bij de informatiebehoefte en verantwoordingsmomenten van de gemeenten en provincies zelf.

Ingevolge artikel I, onderdeel T, is in artikel 3:17 van de Regeling geformaliseerd dat het sisa-principe van toepassing is: het gaat om de specifieke uitkeringen die voortvloeien uit de regelingen ‘Ontwikkeling van het Landschap’ (LOP) en ‘Effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen’ (EGM). Het sisa-principe wordt al sinds 2007 op deze onderdelen van de RLS toegepast.

Met de toepassing van het sisa-principe op de RLS is de afzonderlijke verantwoording van LOP en EGM die moest worden aangeleverd bij Dienst Regelingen komen te vervallen (Artikel I, onderdelen T en V). Voor EGM of LOP subsidies die vóór 1 januari 2007 zijn verleend en waarvoor ná de toepassing van het sisa-principe een aanvraag voor subsidievaststelling is of wordt ingediend, geldt dat noch voor de jaren voorafgaand aan de toepassing van het sisa-principe op de RLS, noch voor de jaren na de toepassing van het sisa-principe de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld hoeft te gaan van een accountantsverklaring. Voor de financiële verantwoording van deze langer lopende specifieke uitkeringen is een bijlage bij de jaarrekening en de accountantsverklaring bij de jaarrekening voldoende. In de accountantsverklaring bij de jaarrekening zal wel verklaard moeten worden hoe met de subsidie is omgegaan in de jaren dat het sisa-principe nog niet van toepassing was op de EGM of LOP.

Artikel I, onderdeel U, wijzigt voor de subsidieregeling ‘Ontwikkeling van het landschap’ de rangschikking van de aanvragen tot subsidieverlening. In plaats van rangschikking naar geschiktheid, zal de Minister aanvragen tot subsidieverlening voor deze subsidieregeling voortaan rangschikken in volgorde van ontvangst. Aanvragen met dezelfde ontvangstdatum worden ingevolge artikel 1:6, tweede lid, van de Regeling, gerangschikt door loting voor zover op die datum het subsidieplafond wordt overschreden.

§ 3. Hoofdstuk 4 (Visserij) van de Regeling (Artikel I, onderdelen W tot en met Y)

Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europese Visserijfonds draagt de lidstaten op om een beheersautoriteit, een certificeringsautoriteit, een auditautoriteit en eventueel een bemiddelende instantie aan te wijzen. Deze worden aangewezen in het nieuwe artikel 4:1a (Artikel I, onderdeel X).

Op basis van de aan artikel 4:1 van de Regeling toegevoegde definitie van een maatschappelijke organisatie (Artikel I, onderdeel X) worden overheidsorganisaties uitgesloten van dit begrip. Ook ondernemingen in Europeesrechtelijke zin worden expliciet van het begrip maarschappelijke organisatie uitgesloten. Het Hof van Justitie van de EG heeft het begrip onderneming ruim uitgelegd: ‘elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd’ (zaak C-41/90 Höfner), waarbij onder een ‘economische activiteit’ wordt verstaan: het aanbieden van goederen en diensten op de markt (zaak C-118/85 Commissie vs. Italië). ‘Ongeacht haar rechtsvorm’ houdt in dat bijvoorbeeld ook stichtingen ondernemingen in Europeesrechtelijke zin kunnen zijn. Voorts is winstoogmerk van een bedrijf niet vereist, maar volstaat concurrentie op de markt (zaak C-244/94 FFSA). Voorts is de bewaartermijn van de administratie van de subsidieontvanger verlengd tot 31 januari 2020 voor subsidies die op basis van hoofdstuk 4 (Visserij) worden toegekend, om te voldoen aan Europeesrechtelijke verplichtingen (het nieuwe vijfde lid van artikel 4:1).

De bestaande criteria voor de rangschikking van aanvragen voor het onderdeel collectieve acties in artikel 4:23 worden aangevuld (Artikel I, onderdeel Y). Bij de rangschikking van aanvragen zullen projecten die aan deze criteria voldoen, hoger gerangschikt worden. De mogelijkheid om aanvragen in te dienen wordt hierdoor niet beperkt. Deze aanvullende criteria werden reeds toegepast bij de openstelling van dit onderdeel in 2008 (artikel 93q van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2008).

Hoofdstuk 4. Administratieve lasten

§ 1. Garantstellingen

Om in aanmerking te komen voor garantstelling zal de ondernemer eerst afspraken moeten maken met de kredietinstelling over de mogelijkheid van het afsluiten van een lening. Daaraan zijn kosten verbonden. Deze kosten worden niet meegenomen in de berekening van de administratieve lasten van onderhavige regeling, omdat deze niet exclusief voortvloeien uit deze regeling. Deze lasten had de ondernemer ook gehad indien hij een lening had aangevraagd waarvoor geen garantstelling benodigd was. Omdat er een zekere relatie is tussen de gegevens die voor de kredietinstelling benodigd zijn en voor het aanvragen van een garantstelling is het dienstig om een percentage van 30% van de eerder genoemde kosten mee te nemen in de berekening van de administratieve lasten van deze regeling. Deze kosten, opgeteld bij de kosten voor het invullen van het aanvraagformulier en het opstellen van een eventueel bezwaarschrift leiden tot een administratieve last van € 2.427 per aanvraag.

Bij het berekenen van de administratieve lasten van een subsidieregeling worden de kosten van de aanvraag gerelateerd aan het gemiddelde subsidiebedrag dat een aanvrager kan ontvangen. In deze regeling wordt geen directe subsidie verstrekt. De Minister levert een voordeel door garant te staan. Het gemiddelde garantstellingsbedrag wordt naar verwachting € 550.000. De relatieve administratieve last bedraagt daarmee 0,4%.

§ 2. Overige wijzigingen

Uit de wijzigingen van de hoofdstukken 2 (Concurrerende Landbouw), 3 (Natuur) en 4 (Visserij) vloeien geen nieuw administratieve lasten voort.

Wat betreft de nieuwe bevoegdheid om voor te kunnen schrijven dat bij de modules ‘Praktijknetwerken’, ‘Innovatieprojecten’ en ‘Samenwerking bij innovatieprojecten’ een accountantsverklaring bij subsidievaststelling moet worden overlegd, kan worden opgemerkt dat bij de in 2007 opgegeven administratieve lasten voor de Regeling bij deze modules al uitgegaan was van gebruik van accountantsverklaringen.

Hoofdstuk 5. Inwerkingtreding

In lijn met de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving (zie Kamerstukken II 2007–2008, 29 515 en 31 201, nr. 243) treedt deze regeling – tegelijk met het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 – in werking op 1 januari 2009. Voorts wordt deze regeling tijdig gepubliceerd, dat wil zeggen uiterlijk drie maanden voordien. Aldus wordt een ruime invoeringstermijn gegarandeerd waarmee, bedrijfsleven, burgers en de met de uitvoering en handhaving belaste diensten voldoende voorbereidingstijd wordt geboden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

  • 1

    Stcrt. 2007, 33; laatstelijk gewijzigd bij Ministeriële regeling van 7 juli 2008 (Stcrt. 132).

Naar boven