Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2008, 186 pagina 3 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2008, 186 pagina 3 | Overig |
Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 september 2008, nr. VSV/51122, houdende uitvoeringsvoorschriften inzake het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters in de schooljaren 2007–2008 tot en met 2010–2011 en inzake de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten)
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op de artikelen 4, eerste lid, en 5 van de Wet overige OCenW-subsidies, de artikelen 28, tweede lid, en 118i, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen 8.1.8, tweede lid, en 8.3.3, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 47a, tweede lid, en 162c, derde lid, van de Wet op de expertisecentra, en de artikelen 1 en 4, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, van het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. de Minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
b. RMC-contactgemeente: contactgemeente als bedoeld in artikel 8.3.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 118h, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;
c. RMC-regio: regio als bedoeld in artikel 29;
d. basisregister: basisregister onderwijs als bedoeld in artikel 9a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;
e. bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 1.1.1, onderdeel w, subonderdeel 2, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
f. onderwijsinstelling: regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, vakinstelling als bedoeld in artikel 1.3.2a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede school voor voortgezet onderwijs, met uitzondering van een school of afdeling voor praktijkonderwijs, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
g. convenant: per RMC-regio tussen 1 december 2007 en 31 juli 2008 tussen de Minister, de RMC-contactgemeente en het bevoegd gezag van onderwijsinstellingen gesloten convenant inzake het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters in de schooljaren 2007–2008 tot en met 2010–2011;
h. schooljaar: tijdvak dat aanvangt op 1 augustus en eindigt op 31 juli van het daaropvolgende jaar;
i. leerling: leerling als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs en deelnemer als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.
Begripsbepaling nieuwe voortijdig schoolverlater
In de paragrafen 2 en 3 wordt onder nieuwe voortijdig schoolverlater verstaan de jongere die op 1 oktober:
a. niet is ingeschreven bij een onderwijsinstelling terwijl de desbetreffende jongere op 1 oktober van het voorafgaande jaar wel was ingeschreven bij een onderwijsinstelling en op die datum ouder was dan 11 en jonger dan 22 jaar, en
b. niet in het bezit is van een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs of een diploma beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en
c. niet is toegelaten tot een instelling voor hoger onderwijs.
Bij de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor de toepassing van de paragrafen 2 en 3 van deze regeling maakt de Minister gebruik van de gegevens, bedoeld in artikel 4b.2.3, eerste lid, onderdelen e en f, van het Uitvoeringsbesluit WEB, artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit gebruik persoonsgebonden nummers WVO en artikel 7.52 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Het doel van deze regeling is:
a. het verstrekken van subsidie met het oog op het realiseren van een landelijke vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters van tenminste 40% in het schooljaar 2010–2011 ten opzichte van het schooljaar 2005–2006, en
b. het geven van uitvoeringsvoorschriften ter zake van de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten, waaronder het vaststellen van de daarvoor beschikbare budgetten.
Niet vervullen begrotingsvoorwaarde
In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van de paragrafen 2 en 3 verstrekte subsidiebedragen en de op grond van paragraaf 4 verstrekte bedragen van de specifieke uitkeringen verlaagd tot het bedrag van de subsidie respectievelijk de specifieke uitkering dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal begunstigden van de subsidie respectievelijk de specifieke uitkering en van de hoogte van de verstrekte subsidiebedragen dan wel bedragen van de specifieke uitkeringen.
Uitvoeringsvoorschriften inzake de prestatiesubsidie voor de convenanten
1. De Minister verstrekt voor de kalenderjaren 2009 tot en met 2012 op grond van deze paragraaf ambtshalve subsidie aan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling dat voor die onderwijsinstelling ten minste één convenant heeft ondertekend en dat voor die onderwijsinstelling een daadwerkelijke reductie van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters realiseert.
2. De subsidie wordt telkens voor één jaar verstrekt in de maand oktober van het desbetreffende kalenderjaar.
Voor subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf zijn de volgende bedragen beschikbaar:
a. voor het kalenderjaar 2009 € 17.040.000,
b. voor het kalenderjaar 2010 € 22.720.000,
c. voor het kalenderjaar 2011 € 34.080.000, en
d. voor het kalenderjaar 2012 € 45.440.000.
Berekeningswijze aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters
1. De wijze waarop voor de toepassing van de paragrafen 2 en 3 van deze regeling voor een van de schooljaren 2005–2006 en 2007–2008 tot en met 2010–2011 per onderwijsinstelling het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters wordt berekend per RMC-regio waarvoor door het bevoegd gezag van die onderwijsinstelling voor die onderwijsinstelling een convenant is ondertekend, is opgenomen in bijlage A bij deze regeling.
2. De Minister past voor de schooljaren 2007–2008 tot en met 2010–2011 een correctie toe op de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, indien sprake is van een onevenredige groei of krimp van het aantal leerlingen van een onderwijsinstelling ten opzichte van het schooljaar 2005–2006. De wijze waarop wordt vastgesteld of sprake is van onevenredige groei of krimp en de berekening van de correctie zijn opgenomen in bijlage B bij deze regeling.
3. In afwijking van het eerste lid wordt bij de berekeningswijze, bedoeld in het eerste lid, voor een van de schooljaren 2005–2006 en 2007–2008 tot en met 2010–2011 het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor een onderwijsinstelling dat woonachtig is in een RMC-regio waarvoor het bevoegd gezag van die onderwijsinstelling geen convenant heeft ondertekend meegenomen, indien het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor die onderwijsinstelling voor die RMC-regio voor het schooljaar 2005–2006 kleiner is dan 35.
Het bedrag van de subsidie aan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling wordt voor elk van de kalenderjaren 2009 tot en met 2012 berekend door het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor die onderwijsinstelling voor het schooljaar 2005–2006 te verminderen met het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor die onderwijsinstelling voor het schooljaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar en de uitkomst daarvan te vermenigvuldigen met € 2.000, met dien verstande dat de subsidie, onverminderd artikel 11, niet hoger kan zijn dan het voorschot, berekend op grond van artikel 10 en wordt vastgesteld op nihil indien het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor die onderwijsinstelling niet is gedaald ten opzichte van het schooljaar 2005–2006.
1. Op het bedrag van de subsidie wordt in de maand oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft, een voorschot betaald.
2. Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend door het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor de onderwijsinstelling voor het schooljaar 2005–2006 te vermenigvuldigen met het voor het desbetreffende kalenderjaar op grond van het derde lid vastgestelde percentage. Onverminderd het vijfde lid, wordt de uitkomst van de berekening in de vorige volzin rekenkundig afgerond en vermenigvuldigd met € 2.000.
3. Het percentage, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:
a. voor het kalenderjaar 2009 15%,
b. voor het kalenderjaar 2010 20%,
c. voor het kalenderjaar 2011 30%, en
d. voor het kalenderjaar 2012 40%.
4, Indien de subsidie voor een kalenderjaar, berekend op grond van artikel 9, lager is dan het voor dat kalenderjaar verstrekte voorschot, wordt het verschil in mindering gebracht op het voorschot voor het daaropvolgende kalenderjaar.
5. Indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in de eerste volzin van het tweede lid, voor een onderwijsinstelling groter is dan nihil en lager dan 0,5, wordt de hoogte van het voorschot, in afwijking van het tweede lid, vastgesteld op € 2.000.
Bijzondere bepaling subsidie 2012
1. Indien de subsidie voor het kalenderjaar 2012, berekend op grond van artikel 9, hoger is dan het voor dat kalenderjaar verstrekte voorschot, wordt de subsidie vastgesteld op dat hogere bedrag, voor zover daarvoor aan de Minister, gelet op het subsidieplafond, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, voldoende middelen ter beschikking staan, een en ander naar rato van het aantal begunstigden van de subsidie dat daarvoor in aanmerking komt en van de hoogte van het subsidiebedrag.
2. Indien de subsidie voor het kalenderjaar 2012, berekend op grond van artikel 9, lager is dan het voor dat kalenderjaar verstrekt voorschot, wordt het verschil teruggevorderd.
Besteding van de subsidie en financiële verantwoording
1. De subsidie wordt verstrekt als tegemoetkoming in de uitgaven die zijn verbonden aan het in de regeling omschreven doel. Zij kan ook worden aangewend voor andere activiteiten van de instelling waarvoor bekostiging wordt verstrekt. Verrekening van eventueel niet-bestede middelen vindt niet plaats.
2. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel omtrent de rechtmatige besteding van de subsidie.
Toetreden en opzeggen convenant door bevoegd gezag onderwijsinstelling
1. Indien het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling uiterlijk op 1 augustus van een jaar toetreedt tot een convenant ontstaat aanspraak op subsidie op grond van deze paragraaf met ingang van het kalenderjaar na de toetreding.
2. Indien het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling op grond van artikel 11, tweede lid, van een convenant, uiterlijk op 1 augustus van een jaar het convenant schriftelijk opzegt, vervalt de aanspraak op subsidie op grond van deze paragraaf met ingang van het kalenderjaar na de opzegging. Artikel 11, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Indien als gevolg van oprichting, splitsing, samenvoeging of verplaatsing van een onderwijsinstelling de toepassing van de gegevens van het schooljaar 2005–2006 als uitgangspunt voor de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor de desbetreffende onderwijsinstelling, bedoeld in deze paragraaf, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan de Minister afwijken van deze gegevens.
Uitvoeringsvoorschriften inzake projectsubsidie ten behoeve van de onderwijsprogramma’s
1. In deze paragraaf wordt onder RMC-regio niet begrepen regio 19: Utrecht, regio 21: Agglomeratie Amsterdam, regio 28: Haaglanden/Westland, en regio 29: Rijnmond.
2. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. contactschool: contactschool als bedoeld in artikel 18;
b. onderwijsprogramma: onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 19.
De Minister verstrekt voor de kalenderjaren 2008 tot en met 2011 op grond van deze paragraaf op aanvraag subsidie aan het bevoegd gezag van een contactschool ten behoeve van het uitvoeren van het onderwijsprogramma door de onderwijsinstellingen waarvoor door het bevoegd gezag van die onderwijsinstellingen het convenant voor de RMC-regio is ondertekend.
Samenwerking onderwijsinstellingen in RMC-regio
1. In een RMC-regio werken de onderwijsinstellingen waarvoor door het bevoegd gezag van die onderwijsinstellingen het convenant voor die RMC-regio is ondertekend samen op basis van een samenwerkingsovereenkomst ten behoeve van het ontwikkelen en uitvoeren van het onderwijsprogramma voor de desbetreffende RMC-regio.
2. In de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, is in elk geval geregeld:
a. de onderwijsinstellingen die aan het onderwijsprogramma deelnemen,
b. de onderwijsinstelling die optreedt als contactschool,
c. het onderwijsprogramma dat in de RMC-regio, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd,
d. het deel van de subsidie voor het onderwijsprogramma dat bestemd is voor de aan dat onderwijsprogramma verbonden beheerskosten van de contactschool, met dien verstande dat dit bedrag niet hoger is dan 10% van de toegekende subsidie voor het onderwijsprogramma, en
e. de afspraken over het besteden van de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze paragraaf.
1. De onderwijsinstellingen, bedoeld in artikel 17, wijzen uit hun midden een onderwijsinstelling aan die optreedt als contactschool.
2. Het bevoegd gezag van de contactschool, bedoeld in het eerste lid, heeft in ieder geval tot taak:
a. het informeren van de onderwijsinstellingen waarvan het bevoegd gezag het convenant voor die onderwijsinstellingen voor de desbetreffende RMC-regio heeft ondertekend over deelname aan het onderwijsprogramma dat in die RMC-regio wordt uitgevoerd,
b. het mede namens de overige onderwijsinstellingen, bedoeld in het eerste lid, optreden als aanvrager en ontvanger van de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze paragraaf,
c. het onderhouden van contacten met de desbetreffende RMC-contactgemeente over de uitvoering van het onderwijsprogramma voor de desbetreffende RMC-regio, en
d. het uitvoering geven aan de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst inzake de besteding van de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze paragraaf.
1. Het onderwijsprogramma dat in een RMC-regio wordt uitgevoerd, bevat maatregelen die door de onderwijsinstellingen, bedoeld in artikel 17, worden uitgevoerd en die zijn gericht op structurele borging van het voorkomen van voortijdig schoolverlaten in het onderwijsproces van de onderwijsinstellingen.
2. De maatregelen in het onderwijsprogramma passen binnen een of meer van de onderwerpen die zijn opgenomen in de menulijst in bijlage C bij deze regeling en omvatten in ieder geval een maatregel die past binnen het onderwerp verzuim melden en aanpakken, bedoeld bij punt 8 van die menulijst.
3. De onderwijsinstellingen in de desbetreffende RMC-regio kunnen in gezamenlijk overleg een maatregel kiezen die niet past binnen de onderwerpen uit de menulijst van bijlage C bij deze regeling, indien zij van oordeel zijn dat deze maatregel een grotere bijdrage levert aan het realiseren van het doel, bedoeld in het eerste lid, dan maatregelen die wel passen binnen die onderwerpen.
4. Het bevoegd gezag van de contactschool motiveert de keuze van de maatregelen in het onderwijsprogramma op het formulier in bijlage D bij deze regeling.
5. Het bevoegd gezag van de contactschool legt het onderwijsprogramma ter instemming voor aan de RMC-contactgemeente van de desbetreffende RMC-regio.
1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf zijn de volgende bedragen beschikbaar:
a. voor het kalenderjaar 2008 € 6.800.000,
b. voor het kalenderjaar 2009 € 10.400.000,
c. voor het kalenderjaar 2010 € 15.700.000, en
d. voor het kalenderjaar 2011 € 19.300.000.
2. Het bedrag voor de subsidieverstrekking per RMC-regio wordt berekend op grond van onderstaand schema:
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | ||
---|---|---|---|---|---|
Nr. | Aantal nieuwe vsv-ers per RMC-regio schooljaar 05/06 | Bedrag per RMC-regio | Bedrag per RMC-regio | Bedrag per RMC-regio | Bedrag per RMC-regio |
1 | < 500 | € 73.118 | € 111.828 | € 168.817 | € 207.527 |
2 | 500 tot en met 999 | € 146.237 | € 223.656 | € 337.634 | € 415.054 |
3 | 1000 tot en met 1499 | € 219.355 | € 335.484 | € 506.452 | € 622.581 |
4 | 1500 tot en met 1999 | € 292.473 | € 447.312 | € 675.269 | € 830.108 |
5 | ≥ 2000 | € 365.591 | € 559.140 | € 844.086 | € 1.037.634 |
De aanvraag van de subsidie geschiedt door inzending van het volledig ingevulde formulier dat als bijlage D bij deze regeling is vastgesteld en de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 17.
Tijdstippen indiening aanvraag, beslissing en betaling
1. Het bevoegd gezag van de contactschool dient de subsidieaanvraag voor de jaren 2008 en 2009 uiterlijk op 15 oktober 2008 in bij de Minister. Aanvragen die na deze datum worden ingediend, worden afgewezen.
2. Het bevoegd gezag van de contactschool dient de subsidieaanvraag voor de jaren 2010 en 2011 uiterlijk op 1 december 2009 in bij de Minister. Aanvragen die na deze datum worden ingediend, worden afgewezen.
3. De Minister beslist uiterlijk op 1 december 2008 op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.
4. De Minister beslist uiterlijk op 1 februari 2010 op de aanvraag, bedoeld in het tweede lid.
5. De betaling van de subsidie vindt plaats in het tweede kwartaal van het desbetreffende jaar. In afwijking van het eerste lid, vindt de betaling voor 2008 plaats in december 2008.
1. Uiterlijk op 1 juli 2012 dient het bevoegd gezag van de contactschool een rapportage in bij de Minister. In de rapportage wordt een beschrijving gegeven van de resultaten van het onderwijsprogramma.
2. Uiterlijk op 1 juli 2010 dient het bevoegd gezag van de contactschool een tussenrapportage in bij de Minister. In de tussenrapportage wordt een beschrijving gegeven van de stand van zaken van de uitvoering van het onderwijsprogramma.
3. Bij de rapportage, bedoeld in het eerste lid, en de tussenrapportage, bedoeld in het tweede lid, maakt het bevoegd gezag van de contactschool gebruik van het formulier dat als bijlage E bij deze regeling is vastgesteld.
Besteding subsidie en verantwoording en controle
1. De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Eventueel niet-bestede middelen na afloop van de looptijd van de subsidie zullen worden teruggevorderd. De subsidie wordt uiterlijk in 2011 besteed.
2. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarrekening met model G, bedoeld in de richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verantwoording van eventueel niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van besteding.
3. De verklaring van de accountant bij de jaarverslaggeving omvat tevens een oordeel omtrent de rechtmatige besteding van de subsidie.
Uitvoeringsvoorschriften inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. besluit: Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten;
b. effectrapportage: effectrapportage als bedoeld in artikel 118h, zevende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 8.3.2, zevende lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 162b, zevende lid, van de Wet op de expertisecentra;
c. bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, alsmede het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra.
d. voortijdig schoolverlater: voortijdig schoolverlater als bedoeld in artikel 8.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 118g van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 162a van de Wet op de expertisecentra.
Vaststelling bedrag en budgetten
1. Het vaste bedrag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van het besluit bedraagt met ingang van het kalenderjaar 2008 € 211.431,45.
2. Het budget, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, dat over de RMC-regio’s wordt verdeeld, bedraagt met ingang van het kalenderjaar 2008 € 3.386.349,19.
3. Het budget, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van het besluit dat over de RMC-regio’s wordt verdeeld, bedraagt met ingang van het kalenderjaar 2008 € 5.303.013,45.
4. Het budget, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van het besluit dat over de RMC-regio’s wordt verdeeld, bedraagt met ingang van het kalenderjaar 2008 € 13.000.000.
Gegevens betreffende de meldplicht aan gemeenten
In bijlage F bij deze regeling zijn de gegevens opgenomen die het bevoegd gezag ten minste opneemt in de opgave, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 8.1.8, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel artikel 47a, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra.
Voorschriften effectrapportage
1. De inrichting van de effectrapportage geschiedt conform bijlage G bij deze regeling.
2. Burgemeester en wethouders dienen de effectrapportage uiterlijk op 1 december van het jaar volgend op het schooljaar waarop deze betrekking heeft, in bij de Minister.
De vaststelling van de RMC-regio’s geschiedt conform bijlage H bij deze regeling.
De Uitvoeringsregeling regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten wordt ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel 29 terugwerkt tot en met 30 april 2008.
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling bestrijding voortijdig schoolverlaten en regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Berekeningswijze aantal voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling
In deze bijlage wordt verstaan onder:
a. Centraal register inschrijving hoger onderwijs: Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs als bedoeld in artikel 7.52 van Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
b. Vavo: voortgezet algemeen volwassenen onderwijs;
c. Examen resultaten register: registratie door de Informatie Beheer Groep van examenresultaten in het voortgezet onderwijs op basis van de Wet op het voortgezet onderwijs. Het Examen resultaten register omvat een overzicht van behaalde examenresultaten vanaf schooljaar 1998–1999. Vanaf schooljaar 2005–2006 zijn deze gegevens onderdeel van het Basisregister;
d. Startkwalificatie: diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Berekeningswijze voor het middelbaar beroepsonderwijs:
Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per schooljaar in het middelbaar beroepsonderwijs op basis van artikel 7, eerste lid, wordt door de Minister berekend op basis van de volgende formule:
X = A – B – (C1+C2+C3+C4) – (D1+D2+D3)
Waarbij:
X = Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per schooljaar (t) in het middelbaar beroepsonderwijs dat woonachtig is in (een) RMC-regio(’s).
A = Het aantal jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 21 jaar dat op de 1 oktober van het schooljaar (t) door de onderwijsinstelling:
– als deelnemer is ingeschreven in het middelbaar beroepsonderwijs en voor bekostiging is aangemeld;
– woonachtig is in (een) RMC-regio(’s);
– en als zodanig na accountantscontrole is geregistreerd in het basisregister.
B = Het aantal jongeren onder A dat tijdens het schooljaar (t) is overleden, geëmigreerd of administratief afgevoerd is. Deze gegevens worden ontleend aan de Gemeentelijke Basis Administratie.
C = Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van het daarop volgende schooljaar (t + 1) nog een bekostigde opleiding volgt. Dit kan dezelfde of een andere (beroeps)opleiding zijn aan dezelfde of een andere instelling, dan wel vervolgonderwijs betreffen. C is de som van:
– C1: Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van het daarop volgende schooljaar (t + 1) nog steeds is ingeschreven als deelnemer in het middelbaar beroepsonderwijs en voor bekostiging is aangemeld. Dit op basis van gegevens zoals geregistreerd in het Basisregister.
– C2: het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 is ingeschreven in het hoger onderwijs, zoals geregistreerd in het Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs;
– C3: het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 als leerling in het voortgezet onderwijs is ingeschreven, zoals geregistreerd in het basisregister;
– C4: Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 als vavo-deelnemer is ingeschreven, zoals geregistreerd in het basisregister.
D = Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober bij aanvang van het volgende schooljaar (t+1) geen bekostigde opleiding volgt, maar wel een startkwalificatie heeft behaald. D is de som van:
– D1: het aantal jongeren onder A dat gedurende schooljaar (t) een startkwalificatie heeft behaald, zoals geregistreerd in het basisregister;
– D2: het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf 2004 tot aan schooljaar (t) reeds een startkwalificatie heeft behaald in het middelbaar beroepsonderwijs, zoals geregistreerd in het basisregister. Het basisregister omvat een overzicht van behaalde mbo diploma’s vanaf kalenderjaar 2004. Eerder in het mbo behaalde diploma’s zijn niet in het basisregister geregistreerd;
– D3: het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf schooljaar 1998–1999 tot schooljaar (t) voorafgaand aan de inschrijving op het MBO een startkwalificatie heeft behaald, zoals geregistreerd in het Examen resultaten register of Basisregister.
Berekeningswijze voor het voortgezet onderwijs:
Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per schooljaar (t) in het voortgezet onderwijs wordt door de Minister berekend op basis van de volgende formule:
X = A – B – (C1+C2+C3+C4) – (D1+D2)
Waarbij:
X = Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per onderwijsinstelling per schooljaar (t) in het voortgezet onderwijs (exclusief praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs) en dat woonachtig is in (een) RMC-regio(’s).
A = Het aantal jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 21 jaar dat op 1 oktober bij aanvang van het schooljaar (t) door de onderwijsinstelling:
– als leerling is ingeschreven en voor bekostiging is aangemeld;
– het geen leerlingen betreft aan het praktijkonderwijs of ‘voortgezet’ speciaal onderwijs;
– het geen leerlingen betreft aan de ‘Engelse Stroom’ of ‘Internationaal Baccalaureaat’;
– dat woonachtig is in (een) RMC-regio(’s),
– en als zodanig na accountantscontrole is geregistreerd in het basisregister.
B = Het aantal jongeren onder A dat tijdens het schooljaar (t) is overleden, geëmigreerd of administratief afgevoerd. Deze gegevens worden ontleend aan de Gemeentelijke Basis Administratie;
C = Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober bij aanvang van het daarop volgende schooljaar (t + 1) nog een bekostigde opleiding volgt. Dit kan dezelfde of een andere (beroeps)opleiding zijn aan dezelfde of een andere instelling, dan wel vervolgonderwijs betreffen. C is de som van:
– C1: Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van het daarop volgende schooljaar (t + 1) nog steeds is ingeschreven als leerling in het voortgezet onderwijs. Dit op basis van gegevens zoals geregistreerd in het basisregister.
– C2: het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 als deelnemer is ingeschreven en voor bekostiging is aangemeld in het middelbaar beroepsonderwijs en als zodanig geregistreerd in het basisregister;
– C3: Het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 als vavo-deelnemer is ingeschreven, zoals geregistreerd in het basisregister;
– C4: het aantal jongeren onder A dat op 1 oktober van schooljaar t+1 is ingeschreven in het hoger onderwijs, zoals geregistreerd in het Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs.
D = Het aantal jongeren onder A dat gedurende schooljaar (t) is uitgeschreven met een startkwalificatie. D is de som van:
– D1: het aantal jongeren onder A dat gedurende schooljaar (t) een startkwalificatie heeft behaald, zoals geregistreerd in het Basisregister;
– D2: het aantal jongeren onder A dat in de periode vanaf begin 1998/1999 tot aan schooljaar (t) reeds een startkwalificatie heeft behaald, zoals geregistreerd in het Examen resultaten register of in het basisregister.
Toelichting bij berekeningswijze van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters:
Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per schooljaar wordt in het kader van dit convenant door de Minister berekend op basis van bestaande, wettelijke registraties. Aan de hand hiervan wordt het aantal jongeren bepaald dat aan het begin van een schooljaar bij een onderwijsinstelling is ingeschreven (peildatum 1 oktober). Vervolgens wordt van deze jongeren nagegaan of bij aanvang van het daarop volgend schooljaar (peildatum 1 oktober) zij:
– nog steeds een opleiding volgen in het bekostigd onderwijs;
– geen opleiding meer volgen maar wel inmiddels een startkwalificatie hebben behaald;
– geen opleiding meer volgen en geen startkwalificatie hebben.
Deze laatste groep wordt beschouwd als het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters van de betreffende school gedurende het schooljaar.
Het gebruik van bestaande registraties heeft het grote voordeel dat dit niet leidt tot nieuwe administratieve lasten. Daarnaast blijkt deze berekeningsmethode een vollediger beeld te geven van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters dan registratie via de RMC-functie. Daarom wordt deze berekeningsmethode vanaf 2007 ook gebruikt om de Tweede Kamer te informeren over de aanpak van voortijdig schoolverlaten. Tot slot sluit deze berekeningsmethode aan op de landelijke benchmark van het mbo.
Bij de berekeningswijze zijn de volgende aandachtspunten van belang:
Het basisregister omvat momenteel alle jongeren die een door het Rijk bekostigde opleiding volgen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Deelnemers aan de educatie, behalve vavo op het einde van het betreffende schooljaar, blijven hier buiten beschouwing.
In het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs is het onderwijsnummer (voor het overgrote deel) nog niet ingevoerd. Daarom worden deze onderwijstypen in de berekeningsmethode buiten beschouwing gelaten. In de praktijk betekent dit dat wanneer een leerling die is ingeschreven in het voortgezet onderwijs over gaat naar het speciaal onderwijs, deze leerling als nieuwe voortijdig schoolverlater wordt geteld. Indien een vo-school jaarlijks een gelijk aantal leerlingen ‘doorverwijst’ naar het speciaal onderwijs, zal dit geen effect hebben op het resultaat. Immers: door zowel in het referentiejaar 2005–2006 als op het eind van de convenantsperiode deze groep op eenzelfde manier te meten, vallen de aantallen tegen elkaar weg. Het voorgaande geldt ook voor jongeren die overstappen van bekostigd naar niet bekostigd onderwijs.
De berekeningsmethode meet in feite de schoolloopbaan van de jongere. Indien de jongere binnen het schooljaar gedurende korte tijd is uitgevallen, maar ook weer snel in een andere opleiding en/of op een andere onderwijsinstelling is ingestroomd, wordt deze niet als nieuwe voortijdig schoolverlater gerekend van de school waar de jongere bij aanvang van het schooljaar was ingeschreven. Immers: aan het begin van het nieuwe schooljaar volgt deze jongere weer onderwijs. Dit betekent dat een onderwijsinstelling, naast preventie van uitval, ook belang heeft om er voor te zorgen dat wanneer een jongere toch uitvalt, deze jongere te helpen een andere opleiding of onderwijsinstelling te vinden.
De definitie van voortijdig schoolverlater op basis van het onderwijsnummer is in een aantal opzichten veranderd in vergelijking met de RMC-definitie. Zo geldt niet meer de periode van een maand van afwezigheid voordat men VSV-er kan worden, maar wordt bepaald wie tussen 1 oktober van jaar t en 1 oktober van jaar t+1 niet meer naar schoolgaat zonder over een startkwalificatie te beschikken. Een andere wijziging is de leeftijdsafbakening. Volgens de RMC-definitie was een VSV-er geen VSV-er meer vanaf het moment dat men 23 jaar werd. Bij de aanpassing van de definitie naar de mogelijkheden van het onderwijsnummer wordt uitgegaan van de leeftijd op 1/10 van jaar t, en wordt deze leeftijd beperkt tot maximaal 21 jaar. Deze leerlingen zijn op 1/10 een jaar later allemaal 22 jaar oud, en worden in het jaar daaropvolgend 23 jaar. Als gekozen was voor 22 jaar als maximale leeftijd bij de afbakening op 1/10 van jaar t dan zouden alle 22 jarigen (op 1/10 jaar t) die een jaar later geen onderwijs meer volgen zonder startkwalificatie inmiddels 23 jaar zijn geworden en dus te oud zijn om als voortijdig schoolverlater meegerekend te worden.
Het convenant richt zich op het behalen van een startkwalificatie. Dit is minimaal een mbo–2, havo of vwo diploma. Dit betekent bijvoorbeeld dat vmbo-leerlingen die een diploma hebben behaald, maar zich voor het volgende schooljaar niet inschrijven bij het mbo of havo toch gerekend worden als nieuwe voortijdig schoolverlater van de vo-school. Uit dit oogpunt heeft de vo-school er belang bij om jongeren met een vmbo-diploma te stimuleren zich in te schrijven voor een vervolgopleiding .
Correctiefactor voor onevenredige groei of krimp op basis van artikel 8, tweede lid voor het middelbaar beroepsonderwijs en het voortgezet onderwijs
Er vindt bij de berekening van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (X) van de onderwijsinstelling ten behoeve van de vaststelling van de subsidie een correctie plaats indien er voor die instelling in een schooljaar sprake is van onevenredige groei of krimp van het aantal leerlingen ten opzichte van het schooljaar 2005–2006.
Om te bezien of sprake is van een onevenredige groei of krimp voor een onderwijsinstelling wordt de volgende berekening uitgevoerd.
De stijging of daling van het aantal leerlingen per schooljaar wordt uitgedrukt als percentage ten opzichte van het schooljaar 2005–2006 en als volgt berekend. Eerst wordt het verschil bepaald van het aantal leerlingen in schooljaar 2005–2006 en het aantal leerlingen in schooljaar (t). Dit verschil wordt gedeeld door het aantal leerlingen in schooljaar 2005–2006 en vervolgens vermenigvuldigd met 100. De uitkomst is het berekende percentage (P).
Er is sprake van onevenredige groei of krimp in het schooljaar (t) indien het berekende percentage (P) groter is dan of gelijk is aan de volgende norm:
– als schooljaar (t) = schooljaar 2007–2008: 30%,
– als schooljaar (t) = schooljaar 2008–2009: 45%,
– als schooljaar (t) = schooljaar 2009–2010: 60%,
– als schooljaar (t) = schooljaar 2010–2011: 75%.
Indien de stijging van het aantal leerlingen van de onderwijsinstelling voor een schooljaar hoger is dan de aangegeven norm, wordt het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (X) voor dat schooljaar ten behoeve van het berekenen van de subsidie verlaagd overeenkomend met het berekende percentage (P).
Indien de daling van het aantal leerlingen van de onderwijsinstelling voor een schooljaar hoger is dan de aangegeven norm, wordt het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (X) voor dat schooljaar ten behoeve van het berekenen van de subsidie verhoogd overeenkomend met het berekende percentage (P).
1. Overgang vmbo – mbo;
2. loopbaanoriëntatie- en begeleiding (LOB);
3. zorg op school;
4. sport en cultuur;
5. kansen voor vmbo-scholieren die bij voorkeur leren met hun handen;
6. maatwerktrajecten;
7. EVC-trajecten
8. verzuim melden en aanpakken;
9. opvangklassen voor potentiële schoolverlaters en meer instroommomenten in het mbo;
10. ouderbetrokkenheid;
11. schooluitval aanpakken in de klas.
Aanvraagformulier subsidie voor onderwijsprogramma’s voor 2008 en 2009
Nummer van de RMC-regio
Naam van de RMC-regio
Contactgemeente van de RMC-regio
Naam accountmanager voortijdig schoolverlaten van het Ministerie van OCW:
Naam
BRIN-nummer
Adres
Postcode en plaats
Contactpersoon
Telefoonnummer
e-mailadres
Totaal gevraagd subsidiebedrag voor 2008.
Totaal gevraagd subsidiebedrag voor 2009.
Maatregel | Begroot bedrag 2008 | Begroot bedrag 2009 | Totaal begroot bedrag |
---|---|---|---|
1. | |||
2. | |||
3. | |||
4. | |||
Beheerskosten | |||
Totaal |
– Bij deze aanvraag dient een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst tussen de contactschool en de in de aanvraag deelnemende onderwijsinstellingen te worden meegezonden.
– Bij deze aanvraag dient een bijlage te worden meegezonden, waarin het programma van maatregelen wordt beschreven. Per maatregel moet hierin tenminste staan:
– Titel van de maatregel.
– Onderdeel van menulijst? Zo ja, welke categorie?
– Argumentatie waarom deze maatregel leidt tot een vermindering van het aantal nieuwe vsv-ers.
– Een omschrijving van de maatregel.
– Doelstelling van de maatregel.
– Op welke wijze draagt maatregel bij aan het structureel borgen van het voorkomen van vsv in het onderwijsproces?
– Welke doelgroep wordt met de maatregel bereikt.
– Welke partijen zijn betrokken bij de uitvoering van deze maatregel?
– Een beknopte onderbouwing van de kosten voor deze maatregel.
Het bevoegd gezag van de onder 2 genoemde contactschool verklaart dat de contactgemeente van de RMC-regio genoemd onder 1 instemt met deze aanvraag.
Naam bevoegd gezag van contactschool
Plaats
Datum
Handtekening
Aanvraagformulier subsidie voor onderwijsprogramma’s voor 2010 en 2011
Nummer van de RMC-regio
Naam van de RMC-regio
Contactgemeente van de RMC-regio
Naam accountmanager voortijdig schoolverlaten van het Ministerie van OCW:
Naam
BRIN-nummer
Adres
Postcode en plaats
Contactpersoon
Telefoonnummer
e-mailadres
Totaal gevraagd subsidiebedrag voor 2010
Totaal gevraagd subsidiebedrag voor 2011
Maatregel | Begroot bedrag 2010 | Begroot bedrag 2011 | Totaal begroot bedrag |
---|---|---|---|
1. | |||
2. | |||
3. | |||
4. | |||
Beheerskosten | |||
Totaal |
– Bij deze aanvraag dient een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst tussen de contactschool en de in de aanvraag deelnemende onderwijsinstellingen te worden meegezonden.
– Bij deze aanvraag dient een bijlage te worden meegezonden, waarin het programma van maatregelen wordt beschreven. Per maatregel moet hierin tenminste staan:
• Titel van de maatregel.
• Onderdeel van menulijst? Zo ja, welke categorie?
• Argumentatie waarom deze maatregel leidt tot een vermindering van het aantal nieuwe vsv-ers.
• Een omschrijving van de maatregel.
• Doelstelling van de maatregel.
• Op welke wijze draagt maatregel bij aan het structureel borgen van het voorkomen van vsv in het onderwijsproces?
• Welke doelgroep wordt met de maatregel bereikt.
• Welke partijen zijn betrokken bij de uitvoering van deze maatregel?
• Een beknopte onderbouwing van de kosten voor deze maatregel.
Het bevoegd gezag van de onder 2 genoemde contactschool verklaart dat de contactgemeente van de RMC-regio genoemd onder 1 instemt met deze aanvraag.
Naam bevoegd gezag van contactschool
Plaats
Datum
Handtekening
Het formulier dient te worden gezonden aan:
Centrale financiën instellingen
Postbus 606
2700 ML Zoetermeer
Gegevens VO-scholen en BVE-instellingen
1.
Naam contactpersoon bij VO-school of BVE-instelling.
2.
Persoonsgebonden nummer van de leerling of deelnemer zonder startkwalificatie (onderwijsnummer, indien van kracht).
3.
Naam leerling of deelnemer zonder startkwalificatie.
4.
Adres van deze leerling of deelnemer.
5.
Geboortedatum van deze leerling of deelnemer.
6.
Het feit of de melding een nieuwe inschrijving of uitschrijving betreft.
7.
De laatst gevolgde (bij uitschrijving) respectievelijk de te volgen (bij inschrijving) opleiding (specificatie niveau, klas, studierichting en profiel). Deze opleidingen dienen, indien van toepassing, te worden aangeduid met hun element-, CREBO- of KSE-code.
8.
De inschrijfdatum voor deze opleiding.
9.
Uitschrijfdatum (indien het een uitschrijving betreft).
10.
Hoogste vooropleiding (uitgesplitst volgens 7).
11.
Eventueel hoogste behaalde diploma (inclusief studierichting).
Model RMC-effectrapportage, met handleiding
Sinds de jaren negentig moeten contactgemeenten aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap rapporteren over de door de RMC-functie behaalde resultaten en de stand van zaken in de regio met betrekking tot de uit te voeren functies.
Sinds de introductie van het onderwijsnummer in het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs is het basisregister onderwijs (BRON) een betrouwbare dataset geworden voor het genereren van landelijk cijfers over het aantal VSV-ers. Sinds 2007 wordt BRON gebruikt om de regionale en landelijke voortgang in het bestrijden van de schooluitval vast te stellen.
Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de functie en de opzet van de regionale RMC effectrapportages. Waar de rapportage eerst een instrument was om beleidsinformatie te verzamelen, wordt de rapportage nu een instrument voor de gemeenten om de doeltreffendheid en doelmatigheid van hun aanpak van voortijdig schoolverlaten (en op termijn de uitvoering van de leerplichtwet) te toetsen en onderling te vergelijken.
Voor het rapportagejaar 2007/2008 zijn de eerste stappen gezet naar een nieuw model voor de rapportage van voortijdig schoolverlaten van jongeren van 12–23 jaar. Dit model is in overleg met het veld tot stand gekomen. In het nieuwe model zijn zowel de vragen als een toelichting op de vragen van het model opgenomen. Aan het eind van dit stuk, treft u een kort overzicht aan met relevante regelingen, definities en afkortingen.
De gevraagde gegevens vult u in in de bijgevoegde tabellenbijlage (Excel document), die u voor 1 december van het jaar t dient op te sturen aan OCW. Het gebruik van de tabellenbijlage ‘Model RMC-functie schooljaar 2007/2008’ is verplicht. Enkele tabellen die dit jaar nieuw zijn ingevoerd, zijn facultatief voor dit jaar en pas verplicht vanaf volgend jaar. Gevraagd wordt naar de gegevens over de periode 1 augustus van het jaar t-1 tot 1 augustus van het jaar t, hier verder aangeduid met verslagperiode.
De gevraagde informatie betreft:
– in het regionale netwerk participerende gemeenten;
– in het regionale netwerk participerende instellingen;
– de inzet van middelen;
– good practices;
– het kwantitatieve vsv-beeld met betrekking tot behandeling en herplaatsingen;
– streefdoelen, realisatie en voortgang convenantmaatregelen;
– knelpunten en succesfactoren;
– Barometer RMC functie.
Bij Tabel 1A vermeldt u de gemeenten die niet deelnemen aan het (sub)-regionale netwerk met de reden van niet-deelname.
2. Breedte samenwerking/reikwijdte regionale netwerk
Een van de wettelijke taken voor de regionale contactgemeente is een netwerk te vormen van regionale instellingen die er samen voor kunnen zorgen dat aan de aangemelde voortijdig schoolverlaters ondersteuning, begeleiding en een maatwerk- (of leer)traject wordt aangeboden. Het gaat daarbij onder andere om de scholen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs, maar ook om instellingen op het terrein van arbeid, de jeugdzorg, de gemeentelijke onderwijsdiensten en politie/justitie. Over dat netwerk gaan de volgende vragen, die inzicht bieden in de stand van zaken qua uitvoering van deze wettelijke taak.
Bij vraag A geeft u aan of alle VO-scholen en BVE-instellingen (voortaan samen met scholen aangeduid) in de regio deelnemen aan het regionale netwerk. Als dit niet het geval is, geeft u aan welke scholen niet deelnemen en waarom.
Bij vraag B geeft u aan of er scholen zijn die uitschrijvingen of absoluut verzuim niet melden. Dit melden kan ook via de IB-groep en de woongemeenten gaan. Indien dit het geval is geeft u aan welke scholen het betreft en de reden waarom zij niet melden.
Bij vraag C geeft u aan met welke partijen uit het netwerk de samenwerking leidt tot goede resultaten. Bij vraag D geeft u aan met welke partijen u wel samenwerkt, maar waarbij dat samenwerking niet goed verloopt. Indien mogelijk geeft u aan wat de reden is dat de samenwerking niet naar wens verloopt.
Bij vraag E kunt u aangeven of er regionale partijen zijn waar u nog niet mee samenwerkt, maar waarmee u dat wel zou willen om uw taken goed te kunnen uitvoeren.
3. Inzet rijksbijdrage RMC-functie
Ten behoeve van beleidsmonitoring wil het Ministerie graag een inschatting kunnen maken van de inzet van de verstrekte rijksbijdrage RMC in de verschillende regio’s en de keuzes die daarin gemaakt worden. De ontvangen rijksbijdrage vermeldt u in tabel 3A. In tabel 3B geeft u inzicht in de verdeling in uw regio van de RMC-rijksbijdrage over verschillende onderdelen, in zowel euro’s als in een percentage van de totale som. Hieronder vindt u een toelichting op de gehanteerde begrippen en categorieën.
– Coördinatie = het tot stand brengen van samenwerking op bestuurlijk, beleids- en uitvoerend niveau ter vermindering en voorkomen van voortijdig schoolverlaten en het organiseren van een sluitende aanpak in de melding, registratie en doorverwijzing van voortijdig schoolverlaters.
– Administratieve ondersteuning/registratie/ICT = administratieve verwerking van meldingen, herplaatsing en uitschrijving en de voorzieningen die daarvoor nodig zijn.
– Trajectbegeleiding = inzet voor de reguliere begeleiding van vsv’ers terug naar school en/of werk.
– Projecten = samenwerking in activiteiten voor een specifieke doelgroep met als doel terugleiden naar school en/of werk.
– Preventie = Activiteiten gericht op jongeren die nog ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling maar die risico lopen uit te vallen,
– Versterking leerplicht / kwalificatieplicht = inzet gericht op het versterken van de structuur ter bevordering van de leerplicht en het doen naleven van de kwalificatieplicht. Dit kan bijvoorbeeld vorm krijgen door extra leerplichtambtenaren, scholing, informatievoorziening of regionalisering.
– Reservering = indien u dit jaar een deel van de rijksbijdrage hebt gereserveerd voor een specifieke uitgave in de toekomst, kunt u dit hier aangeven. Indien u deze verslagperiode een eerder gereserveerd bedrag inzet, kunt u dat aangeven door een negatief bedrag op reservering in te vullen.
Uw ervaringen met het opzetten en uitvoeren van projecten voor specifieke doelgroepen kunnen nuttig zijn voor andere RMC’s. U geeft in tabel 3C beschrijvingen van minimaal één en maximaal drie succesvolle projecten. Deze zullen worden gepubliceerd, zodat andere RMC’s kennis kunnen nemen van uw ervaringen.
In tabel 3D geeft u een beschrijving van maximaal drie preventieprojecten. Deze informatie is vooral voor andere RMC’s erg interessant als vergelijkingsmateriaal. De tabel vult u alleen in als u preventieve activiteiten organiseert. Onder preventie verstaan we activiteiten gericht op jongeren die nog ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling maar die risico lopen uit te vallen. U geeft een korte beschrijving van de doelgroep, het aantal jongeren soort activiteiten, het ingezette bedrag per activiteit en met welke partner u deze activiteiten eventueel heeft uitgevoerd.
Het afgelopen jaar heeft u middelen ontvangen gericht op het versterken van de structuur ter bevordering van de leerplicht en het doen naleven van de kwalificatieplicht. In tabel 3E geeft u aan wat u met deze middelen hebt gedaan.
4. Behandeling en Herplaatsingen
Tabel 4A Belangrijkste reden uitval van jongeren (facultatieve tabel)
Kunt u een inschatting maken van de verdeling van vsv’ers naar belangrijkste oorzaak van uitval?
Volgend jaar gaat de IBG gebruik maken van een landelijke tabel uitschrijfredenen van de MBO-raad. Daarom gebruiken we hier dezelfde zeven redenen.
Tot nu toe zijn er geen kwantitatieve gegevens bijgehouden over de redenen voor jongeren om te stoppen met hun opleiding. Wel zijn er een aantal redenen bekend uit de praktijk en de literatuur. In de nieuwe opzet zal deze informatie gevraagd gaan worden om landelijk en regionaal oorzaken van voortijdig schoolverlaten in beeld te kunnen brengen. De gegevens in tabel 4A worden hier voor het eerst gevraagd. Deze tabel is dan ook niet verplicht om in te vullen voor die RMC’s die deze oorzaken van uitval nog niet (systematisch) verzamelen. U kunt in tabel 4A de belangrijkste redenen aangeven voor uitval van jongeren in percentages, zoals u dit geregistreerd heeft of op basis van uw ervaringen kunt inschatten. U kunt in de laatste kolom aangeven of u deze gegevens registreert of dat u dit inschat op basis van uw kennis en ervaring.
Uitstroom conform planning: mensen die geen diploma hebben gehaald maar waarbij dit volgens de leerovereenkomst ook niet de bedoeling was. Bijv. mensen die door hun werkgever naar school worden gestuurd om bepaalde competenties te behalen. Dit zal in geval van VSV waarschijnlijk niet vaak voorkomen. Niet beïnvloedbare oorzaak is bijvoorbeeld ziekte, overlijden, zwangerschap. Niet beïnvloedbare oorzaak maar wel beïnvloedbare opvang kan zijn sociaal-emotionele problemen, psychische stoornissen, relatieproblemen, problemen in thuissituatie, schuldenproblematiek.
Arbeidsmarkt; het van school gaan om te werken (groenpluk) voor diploma is bereikt. Instellingsgeboden reden zijn problemen met de inhoud of vormgeving van onderwijs, relatie docenten etc. Keuzebegeleiding omvat alles wat te maken heeft met verkeerde keuze voor studie, opleiding of beroepskeuze. Onder andere redenen kan ook vallen onbekende reden.
In tabel 4B geeft u aan hoeveel vsv’ers afgelopen verslagperiode actief zijn begeleid op weg naar werk, school of zorg, door u of andere betrokken partijen in uw netwerk. Als het om een samenwerking gaat, geef dan de partner aan die het meest bij de begeleiding betrokken was.
In deze tabel 4C vermeldt u het aantal voortijdig schoolverlaters dat in de verslagperiode (na melding, al of niet door tussenkomst van de RMC-functie) is herplaatst. Daarbij gaat het zowel om nieuwe vsv’ers, die in de verslagperiode uitvielen en herplaatst zijn, als om oude vsv-ers, die voor 1 augustus t-1 zijn uitgevallen, op die datum nog niet ouder waren dan 22 jaar en die in het verslagjaar zijn herplaatst.
De vsv’ers die binnen een verslagjaar uitvallen en herplaatst worden, komen niet naar voren in de BRON cijfers. Ze vragen echter wel een inspanning van de RMC, daarom geeft u hier dit onderscheid aan.
Jongeren die binnen een instelling een andere opleiding gaan volgen of onderwijs bij een andere instelling gaan volgen en waarbij uitschrijving en inschrijving op elkaar aansluiten zijn geen voortijdige schoolverlaters en geen herplaatsten, maar overstappers. Een persoon kan verscheidene keren herplaatst zijn en kan dus meermalen opgegeven worden. (Een persoon die bijvoorbeeld eerst uitvalt in het HAVO, herplaatst wordt in het VMBO, weer uitvalt en herplaatst wordt in het MBO, komt twee keer voor.)
In tabel 4d Bestemming in verslagperiode herplaatste VSV’ers geeft u de bestemming aan van de herplaatste voortijdige schoolverlaters. De categorieën voor herplaatsing zijn dit jaar vereenvoudigd en dienen om een globaal beeld te krijgen van de bestemmingen. Een herplaatsing is mogelijk naar een onderwijstraject, naar werk met een opleidingscomponent (die leidt tot het behalen van een startkwalificatie of anderszins arbeidsmarktkwalificerend diploma), naar werk en/of een uitkering, naar een opvangvoorziening in het kader van de jeugdzorg.
Hoewel de doelen van de RMC functie vooral zijn gelegen in het alsnog doen behalen van een startkwalificatie kan instromen naar werk of een opvangvoorziening voor sommige vsv’ers een nuttige stap zijn. Daarom zijn deze categorieën ook in deze tabel opgenomen. Dit is in lijn met het begrip herplaatsing zoals dat de afgelopen jaren in de RMC rapportage is gehanteerd, waardoor het mogelijk is trends in herplaatsingen over de jaren heen te herkennen.
In tabel 4E dient te worden opgegeven hoeveel vsv’ers zijn uitgeschreven uit de RMC administratie van de contactgemeente vanwege het behalen van een startkwalificatie, het bereiken van de leeftijd van 23 jaar of om een andere, te benoemen, reden.
5. Streefdoelen VSV’ers en voortgang maatregelen convenant
De RMC effectrapportages van afgelopen jaren bevatten streefdoelen en de realisatie. De convenanten en de BRON cijfers nemen deze functie steeds meer over. In dit hoofdstuk zijn deze tabellen dit jaar nog wel opgenomen, zodat het mogelijk is om de eigen kerncijfers makkelijk te vergelijken met andere RMC regio’s. Nieuw is tabel 5C, waarmee u uitvoering kunt geven aan artikel 7 (monitoring en evaluatie) van de dit jaar afgesloten convenanten.
In tabel 5A zet u de streefcijfers, zoals u deze heeft geformuleerd voor de verslagperiode in de effectrapportage over 2006/2007 af tegen de gerealiseerde cijfers in de verslagperiode. U kunt als u wilt hier ook een toelichting geven op eventuele afwijkingen.
De streefdoelen voor uw regio legt u vast in tabel 5B. Hiermee geeft u uw inspanningsverplichting weer om te komen tot een duidelijk waarneembare afname van het aantal vsv-ers. U doet dit in absolute aantallen (geen percentages).
In tabel 5C geeft u uitvoering aan artikel 7 (monitoring en evaluatie) van de dit jaar afgesloten convenanten. Per maatregel (zie bijlage 4 van het convenant) geeft u een overzicht van de voortgang.
6. Knelpunten en succesfactoren bij de voortgang
In tabel 6A beschrijft u (in vergelijking met het vorige rapportagejaar) de knelpunten, belemmerende factoren en de ontbrekende (rand)voorwaarden in de verslagperiode bij de onderscheiden taken bij de RMC-functie.
De gunstige (rand)voorwaarden en gebleken succesfactoren in uw regio in de verslagperiode (vergeleken met de vorige verslagperiode) beschrijft u in tabel 6B.
Vanaf volgend jaar wijzigt doel en opzet van de RMC effectrapportage. Het doel is meer inzicht en vergelijkbaarheid te krijgen in de kwalitatieve aspecten van de RMC functie. Dit jaar testen we vast een aantal nieuwe mogelijkheden, zoals onderstaande barometer. Het doel van de barometer is het mogelijk maken van de onderlinge kwalitatieve vergelijkingen tussen en binnen de RMC regio’s. De RMC coördinator kan deze vragen gebruiken als zelfevaluatie instrument. Hiermee kan men op een aantal kwalitatieve aspecten een score bepalen en zo zien waar men staat ten opzichte van andere regio’s. Hierbij is duidelijk dat er geen één-op-één relatie is tussen inzet van deelnemende partijen en afname van schooluitval.
Aanvullend kunt u vragen uit deze barometer eventueel bij de deelnemende instellingen of subregio’s uitzetten om zo een beeld te krijgen van hoe zij het functioneren van de RMC functie beoordelen. De score op elke vraag moet dan voor alle deelnemende partijen worden opgeteld, gedeeld door het aantal deelnemers en ingevuld in de barometer.
Deze barometer is een instrument in ontwikkeling. We willen u dan ook nadrukkelijk uitnodigen verbeteringen aan te geven.
Tot de scholen in de onderscheiden sectoren kunnen worden gerekend:
– Scholen in de VO-sector:
• scholen voor speciaal voortgezet onderwijs;
• scholen voor regulier voortgezet onderwijs (waaronder praktijkonderwijs).
– Instellingen in de BVE-sector. Volgens artikel 1.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs vallen hieronder ROC’s, AOC’s en vakinstellingen.
Het begrip ’voortijdig schoolverlater’ is in het kader van de RMC-functie gedefinieerd als degene:
a. die de leeftijd van 23 jaren nog niet heeft bereikt,
b. die niet in het bezit is van een diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of hoger algemeen voortgezet onderwijs dan wel een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en
c. die
1°. het onderwijs aan de school gedurende een aaneengesloten periode van ten minste een maand of een door het bevoegd gezag te bepalen kortere periode zonder geldige reden niet meer volgt, of
2°. bij de school wordt uitgeschreven of van de school wordt verwijderd.
Voor de afbakening van het begrip voortijdig schoolverlater zijn daarmee de volgende vier elementen van belang:
1. maximum leeftijdsgrens: tot 23 jaar. In deze rapportage wordt als ondergrens 12 jaar gehanteerd, zodat ook leerplichtige voortijdige schoolverlaters meegerekend worden als vsv’er.
2. minimum opleidingsgrens:
Het niveau van de startkwalificatie is gedefinieerd als een diploma op tenminste niveau 2 van de kwalificatiestructuur secundair beroepsonderwijs (dit kan bereikt worden via de beroeps-begeleidende of de beroepsopleidende leerweg), dan wel niveau havo of vwo. Er is evenmin sprake van een voortijdig schoolverlater in geval van uitstroom uit het onderwijs met een diploma op een hoger gelegen niveau.
Hoewel jongeren met een getuigschrift praktijkonderwijs of een diploma assistent-opleiding (niveau 1) niet aan de voornoemde opleidingsgrens (van het in algemene zin wenselijk geachte niveau 2 of hoger) van de startkwalificatie voldoen, worden zij niet gerekend tot de groep voortijdig schoolverlaters mits zij een plek op de arbeidsmarkt hebben. Deze individuele uitstromers moeten wel worden gemeld en na aanvullende actie om te bepalen of ze wel of niet aan het werk zijn wel worden geregistreerd.
Jongeren die het praktijkonderwijs zonder getuigschrift of een assistent-opleiding zonder diploma verlaten en zich niet meer inschrijven voor een andere opleiding worden uiteraard wel gerekend tot voortijdig schoolverlaters en dienen te worden meegeteld bij de relevante tabellen: voor deze jongeren is ook nadere actie geboden.
3. geen inschrijving bij een onderwijsinstelling:
Voortijdig schoolverlater = voortijdig onderwijsverlater
Een voortijdig schoolverlater is feitelijk een voortijdig onderwijsverlater: na de uitschrijving is niet sprake van een nieuwe inschrijving bij een onderwijsinstelling. Leerlingen die bijvoorbeeld na het behalen van een VMBO- of mavo-diploma zich vervolgens niet meer inschrijven voor een vervolg-opleiding, worden dus gerekend tot de groep voortijdig schoolverlaters. Ook zij, die zonder de gedefinieerde minimum startkwalificatie worden uitgeschreven bij een onderwijsinstelling en gaan werken zonder gelijktijdig een opleiding te volgen, vallen dus onder deze categorie.
4. of wel een inschrijving, maar langdurig afwezig als een ingeschreven leerling gedurende een aaneengesloten periode van tenminste 1 maand het onderwijs niet meer volgt.
Er is geen sprake van voortijdig schoolverlaten in geval van overstap:
– naar een andere opleiding binnen een scholengemeenschap;
– en evenmin in geval van overstap naar een andere school; als de uitschrijving en inschrijving op elkaar aansluiten is er immers geen sprake van voortijdig ónderwijsverlaten.
Er hoeft dus dan ook geen registratie in het kader van de RMC-functie plaats te vinden.
Vsv’ers die afkomstig zijn uit het voortgezet speciaal onderwijs (zmok) en het praktijkonderwijs dienen in het kader van de RMC-functie te worden geregistreerd. Ongeacht het feit of geconstateerd is dat een minimum startkwalificatie of assistent-opleiding niet binnen bereik van de betreffende jongere ligt.
De leeftijd van de persoon op 1 augustus van de verslagperiode. Het gaat dus niet om de leeftijd op het moment van uitschrijven of registreren. Deze datum is van belang voor het vaststellen van de leerplichtigheid.
Een schooljaar, ook wel genoemd studiejaar, is de periode van 1 augustus van een jaar t/m 31 juli van het volgende jaar.
Onder de opvatting van werk bij herplaatsing verstaan we de situatie dat een jongere 12 uur of meer per week betaald werk heeft (conform CBS definitie voor werkzame beroepsbevolking).
Onder preventie verstaan we activiteiten gericht op jongeren die nog ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling maar die risico lopen uit te vallen.
Onder de Financiële gegevens van de RMC functie vallen in deze rapportage alleen de RMC middelen van het Ministerie. Geld uit de WWB voor trajecten, reboundvoorzieningen vanuit jeugdbeleid of geld van ROC’s ter voorkoming van schooluitval tellen voor deze rapportage niet mee. Deze middelen worden elders verantwoord.
BVE | Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie |
CWI | Centrum Werk en Inkomen |
Havo | hoger algemeen voortgezet onderwijs |
Kmbo | kort middelbaar beroepsonderwijs |
Mavo | middelbaar algemeen voortgezet onderwijs |
Mbo | middelbaar beroepsonderwijs |
OCW | Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
RMC-functie | Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten |
ROC | Regionaal Opleidingencentrum |
SO | speciaal onderwijs |
Svo | speciale school voor voortgezet onderwijs |
Vmbo | voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs |
VO | Voortgezet Onderwijs |
VSO | voortgezet speciaal onderwijs |
VSV | voortijdig schoolverlaten |
vsv’er | voortijdig schoolverlater |
Vwo | voorbereidend wetenschappelijk onderwijs |
WVO | Wet op het Voortgezet Onderwijs |
Bellingwedde, Menterwolde, Pekela, Reiderland, Scheemda, Stadskanaal, Veendam, Vlagtwedde, Winschoten.
Regio 2. Noord-Groningen-Eemsmond
Appingedam, Bedum, De Marne, Delfzijl, Eemsmond, Loppersum, Winsum.
Regio 3. Centraal en Westelijk Groningen
Groningen, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Marum, Slochteren, Ten Boer, Zuidhorn.
Ameland, Boarnsterhim, Dantumadeel, Dongeradeel, Ferwerderadiel, Franekeradeel, Harlingen, Het Bildt, Kollumerland c.a., Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Schiermonnikoog, Terschelling, Vlieland.
Bolsward, Gaasterlân-Sleat, Lemsterland, Littenseradiel, Nijefurd, Sneek, Wûnseradiel, Wymbritseradiel.
Regio 6. Friesland-Oost (‘de Friese Wouden’)
Achtkarspelen, Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Skarsterlân, Smallingerland, Tytjerksteradiel, Weststellingwerf.
Regio 7. Noord- en Midden Drenthe
Aa en Hunze, Assen, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo.
Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen.
Hoogeveen, Meppel, Westerveld, De Wolden.
Dalfsen, Hardenberg, Hattem, Heerde, Kampen, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Zwolle.
Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Olst-Wijhe, Voorst, Zutphen.
Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo(O), Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden.
Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doesburg, Doetinchem, Groenlo, Montferland, Oude IJsselstreek, Winterswijk.
Arnhem, Beuningen, Druten, Duiven, Groesbeek, Heumen, Lingewaard, Millingen a.d. Rijn, Mook en Middelaar, Nijmegen, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Ubbergen, Westervoort, Wijchen, Zevenaar.
Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neerijnen, Neder-Betuwe, Tiel, West Maas en Waal, Zaltbommel.
Amersfoort, Baarn, Barneveld, Bunschoten, Ede, Leusden, Nijkerk, Renswoude, Rhenen, Scherpenzeel, Soest, Veenendaal, Wageningen, Woudenberg.
Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Zeewolde.
Almere, Dronten, Lelystad, Noord-Oostpolder, Urk.
Abcoude, Breukelen, Bunnik, De Bilt, De Ronde Venen, Houten, IJsselstein, Loenen, Lopik, Maarssen, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Vianen, Wijk bij Duurstede, Woerden, Zeist.
Blaricum, Bussum, Eemnes, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp, Wijdemeren.
Regio 21. Agglomeratie Amsterdam
Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam/Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad, Zeevang.
Andijk, Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik, Koggenland, Opmeer, Stede Broec, Wervershoof.
Regio 23. Kop van Noord-Holland
Anna Paulowna, Den Helder, Harenkarspel, Niedorp, Schagen, Texel, Wieringen, Wieringermeer, Zijpe.
Alkmaar, Bergen (NH), Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk, Schermer.
Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede c.a., Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Velsen, Zandvoort.
Alkemade, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten, Zoeterwoude.
Alphen aan den Rijn, Bergambacht, Bodegraven, Boskoop, Gouda, Jacobswoude, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Nederlek, Nieuwkoop, Ouderkerk, Reeuwijk, Rijnwoude, Schoonhoven, Vlist, Waddinxveen, Zevenhuizen/Moerkapelle.
Delft, ’s-Gravenhage, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland, Zoetermeer.
Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel, Dirksland, Goedereede, Hellevloetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen, Westvoorne.
Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik Ido Ambacht, Korendijk, Leerdam, Liesveld, Nieuw Lekkerland, Oud Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Zederik, Zwijndrecht.
Regio 31. Noord- en Zuid-Beveland, Schouwen-Duiveland, St. Philipsland en Tholen
Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Tholen.
Middelburg, Veere, Vlissingen.
Hulst, Sluis, Terneuzen.
Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Geertruidenberg, Drimmelen, Etten-Leur, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Steenbergen, Rucphen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem, Zundert.
Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg, Waalwijk.
Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, ’s-Hertogenbosch, Heusden, Landerd, Lith, Maasdonk, Mill en St.Hubert, Oss, Schijndel, St. Anthonis, St. Michielsgestel, St. Oedenrode, Uden, Veghel, Vught.
Asten, Bergeyk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen c.a., Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre.
Regio 38. Gewest Limburg-Noord
Arcen/Velden, Beesel, Bergen, Gennep, Helden, Horst aan de Maas, Kessel, Leudal, Maasbree, Maasgouw, Meijel, Meerlo-Wanssum, Nederweert, Roerdalen, Roermond, Sevenum, Venlo, Venray, Weert.
Beek, Brunssum, Eijsden, Echt-Susteren, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Margraten, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Voerendaal.
Het kabinet wil in 2012 een reductie realiseren van het jaarlijks aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (vsv-ers) met 50% ten opzichte van 2002. Dit komt overeen met een reductie van tenminste 35.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2012. Op basis van het basisregister onderwijs bedroeg het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in het schooljaar 2005–2006 nog 57.000 (Kamerstukken II 2006/07, 26 695, nr. 37). De komende jaren moet nog een reductie van 40% van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters plaatsvinden om de landelijke doelstelling te behalen.
Voor de aanpak van het voortijdig schoolverlaten is vanaf 2002 de Regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (RMC-functie) wettelijk verankerd. Op grond hiervan heeft de gemeente de taak voortijdig schoolverlaters te registreren, in samenhang met de registratie van verzuim op basis van de Leerplichtwet 1969, en een systeem in stand te houden voor doorverwijzing van vsv-ers naar onderwijs of arbeidsmarkt. De gemeenten werken hiervoor samen in 39 regio’s.
Paragraaf 2 van deze regeling bevat de voorschriften voor het verstrekken van een prestatiesubsidie op basis van het aantal verminderde nieuwe voortijdig schoolverlaters. Paragraaf 3 bevat de voorschriften voor de subsidie voor onderwijsprogramma’s gericht op structurele borging in het onderwijsproces van de vermindering van voortijdig schoolverlaten. Paragraaf 4 bevat de uitvoeringsvoorschriften voor de RMC-functie, namelijk de omvang van het beschikbare budget en de verdeling hiervan over de RMC-regio’s, de voorschriften voor de effectrapportage en de indeling van gemeenten in regio’s.
2. Prestatiesubsidie voor de convenanten
In 2006 heeft mijn ambtsvoorganger met de contactgemeenten van 14 RMC-regio’s convenanten gesloten voor het terugdringen van het aantal vsv-ers met 10% in het schooljaar 2006–2007 ten opzichte van schooljaar 2004–2005. Deze convenanten zijn overwegend succesvol verlopen. Het is wenselijk de opbrengst van deze convenanten te verankeren in een landelijke, meerjarige aanpak tot en met het schooljaar 2010–2011 en daarbij de onderwijsinstellingen nauwer te betrekken met het oog op preventie van voortijdig schoolverlaten. Deze maatregel is aangekondigd in het beleidsprogramma 2007–2011 ‘Samen werken, samen leven’ van het huidige kabinet (Kamerstukken II, 2006/07, 31 070, nr. 1, pagina 52), in het project ‘Voortijdig schoolverlaten’.
In alle 39 RMC-regio’s zijn inmiddels tussen eind 2007 en medio 2008 tussen contactgemeenten, onderwijsinstellingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs en ondergetekende convenanten afgesloten met als doel in de periode schooljaar 2007–2008 t/m schooljaar 2010–2011 een reductie van 40% van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters te realiseren ten opzichte van het referentiejaar 2005–2006. Het accent ligt op de preventie van voortijdig schoolverlaten.
Voor de uitvoering van de convenanten is ondergetekende, op grond van Wet Overige OCW Subsidies (WOOS), bereid aanvullende middelen aan onderwijsinstellingen te verstrekken. Het gaat om een prestatiesubsidie aan het bevoegd gezag van onderwijsinstellingen, gebaseerd op het daadwerkelijk aantal verminderde nieuwe vsv-ers ten opzichte van schooljaar 2005–2006, vermenigvuldigd met een bedrag van € 2.000,– per vsv minder.
3. Projectsubsidie ten behoeve van de onderwijsprogramma’s
Voor vermindering van het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters wordt, naast de prestatiesubsidie op basis van de convenanten, ook subsidie voor onderwijsprogramma’s beschikbaar gesteld, met als doel een structurele borging in het onderwijsproces van de vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters en een volledige en tijdige melding van verzuim en uitval aan gemeenten. De subsidie voor onderwijsprogramma’s geeft een extra stimulans om de doelstelling van maximaal 35.000 nieuwe voortijdige schoolverlaters in 2012 daadwerkelijk te realiseren. De convenanten zijn gericht op vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in een RMC-regio. Dit uitgangspunt geldt ook voor de subsidie voor onderwijsprogramma’s. Per RMC-regio is een subsidie voor onderwijsprogramma’s beschikbaar, welke wordt verstrekt aan onderwijsinstellingen. Voor de RMC-regio’s Agglomeratie Amsterdam, Haaglanden/Westland, Rijnmond en Utrecht geldt een uitzondering. Voor deze RMC-regio’s worden op grond van artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht al aanvullende middelen voor onderwijsprogramma’s toegekend aan de RMC-contactgemeente van deze RMC-regio’s. Dit is buiten deze regeling om geregeld.
4. Uitvoeringsvoorschriften inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten
Via onderhavige regeling wordt de indeling van gemeenten in 39 regio’s bepaald.
Gemeenten ontvangen voor de uitvoering van de RMC-taak een tegemoetkoming in de kosten. Deze uitkering wordt verstrekt aan één contactgemeente per RMC-regio. De contactgemeente draagt er zorg voor dat gemeenten in de regio gebruik kunnen maken van de instrumenten die met behulp van deze uitkering zijn verwezenlijkt. Onderhavige regeling omvat regels voor de verdeling van het landelijke beschikbare RMC-budget over de 39 RMC-regio’s. Het landelijk beschikbare budget wordt vanaf 2008 met € 13 miljoen structureel verhoogd voor versterking van de gemeentelijke uitvoering van de Leerplichtwet 1969, waaronder de kwalificatieplicht tot 18 jaar (Stb. 2007, 203), in nauwe samenhang met de uitvoering van de RMC-functie. De contactgemeente stelt jaarlijks, mede namens de andere gemeenten in de regio, een effectrapportage vast waarin zowel de doelen als de resultaten van de aanpak van het voortijdig schoolverlaten worden beschreven. Onderhavige regeling bevat voorschriften voor de inrichting van deze effectrapportage.
5.1. Prestatiesubsidie voor de convenanten
De prestatiesubsidie wordt verstrekt per kalenderjaar voor de jaren 2009 tot en met 2012. In artikel 7 is voor subsidieverstrekking voor deze kalenderjaren een subsidieplafond ingesteld. Op het bedrag van de subsidieverstrekking wordt in het voorafgaande kalenderjaar een voorschot verstrekt. De subsidieverstrekking kan niet hoger zijn dan het verstrekte voorschot voor dat kalenderjaar. Zodoende komt de prestatiesubsidie voor de kalenderjaren 2009 tot en met 2012 ten laste van de jaren 2008–2011.
Overzicht per jaar (bedragen × € 1 miljoen) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | Totaal | |
Prestatiesubsidie voor convenanten | 17,04 | 22,72 | 34,08 | 45,44 | 119,28 |
5.2. Projectsubsidie ten behoeve van onderwijsprogramma’s
De subsidie voor onderwijsprogramma’s wordt verstrekt per kalenderjaar voor de jaren 2008 tot en met 2011. In artikel 20 is voor subsidieverstrekking voor deze kalenderjaren een subsidieplafond ingesteld.
Overzicht per jaar (bedragen × € 1 miljoen) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | Totaal | |
Projectsubsidie t.b.v. onderwijsprogramma’s | 6,80 | 10,40 | 15,70 | 19,30 | 52,20 |
Vanaf 2008 wordt € 13 mln extra beschikbaar gesteld aan gemeenten voor versterking van de uitvoering van de Leerplichtwet 1969, inclusief de kwalificatieplicht voor jongeren tot 18 jaar (Tweede kamer, 2006–2007, 30901, nrs. 1 t/m 3) (Tweede Kamer, 2007–2008, 26695, nr. 53).
De gevolgen voor de administratieve lasten van onderwijsinstellingen zijn beperkt. Voor onderwijsinstellingen berekent OCW de gevolgen voor de administratieve lasten op maximaal € 126.000. Dit komt overeen met circa 0,1% ten opzichte van het totale subsidiebedrag. Deze lasten hebben uitsluitend betrekking op de subsidie ten behoeve van onderwijsprogramma’s (paragraaf 3). De prestatiesubsidie voor de convenanten brengt geen administratieve lasten voor onderwijsinstellingen met zich mee. OCW beschikt zelf over de gegevens op basis waarvan de hoogte van de prestatiesubsidie per onderwijsinstelling bepaald kan worden en onderwijsinstellingen hoeven geen aanvraag in te dienen.
De administratieve lasten in verband met de subsidie voor onderwijsprogramma’s zijn als volgt berekend. OCW verwacht dat er voor de 35 RMC-regio’s waarvoor deze subsidie beschikbaar is twee keer een aanvraag wordt gedaan (door de contactschool); de eerste aanvraag voor de kalenderjaren 2008 en 2009 en de tweede aanvraag voor 2010 en 2011. Hiertoe moet per RMC-regio eenmalig een samenwerkingsovereenkomst worden opgesteld. Het onderwijsprogramma maakt onderdeel uit van de samenwerkingsovereenkomst. Het opstellen van het onderwijsprogramma kost veruit de meeste tijd. De contactschool neemt hiertoe initiatief en komt met een voorstel dat wordt voorgelegd aan de overige deelnemende onderwijsinstellingen. Verder dient de contactschool tweejaarlijks de besteding van de subsidie inhoudelijk aan OCW te verantwoorden door middel van het invullen van een evaluatieformulier. Voor alle activiteiten is een uurtarief van € 50 gehanteerd.
Activiteiten per RMC-regio | Berekening | Lasten |
---|---|---|
Samenwerkingsovereenkomst (contactschool + overige onderwijsinstellingen) | 35 × 32 uur × 50 | € 56.000 |
Aanvraagformulier | 2 × 35 × 4 uur × 50 | € 14.000 |
Evaluatieformulier | 2 × 35 × 16 uur × 50 | € 56.000 |
Totaal | € 126.000 |
OCW heeft het voorstel voorgelegd aan Actal. Actal heeft het voorstel niet geselecteerd voor een advies.
Voor wet- en regelgeving wordt uitgegaan van een minimum invoeringstermijn van drie maanden. In het geval van deze regeling is de minimum invoeringstermijn van drie maanden niet gehaald. Uitzonderingsgrond vormt een spoedige invoeringstermijn voor onderwijsinstellingen vanwege het begunstigende karakter van de regeling.
De omschrijving in artikel 2 bevat voor de paragrafen 2 en 3 van deze regeling een afwijkende invulling van de definitie van het begrip voortijdig schoolverlater in de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra. Voor die afwijkende invulling is gekozen om praktische redenen. Op deze manier is het namelijk mogelijk om de berekening van de reductie van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters bij de onderwijsinstellingen op een voor de instellingen zo min mogelijk belastende wijze vorm te geven. Op basis van artikel 2 is een jongere een voortijdig schoolverlater indien hij of zij op 1 oktober van een schooljaar stond ingeschreven aan een onderwijstelling en op die datum ouder dan 11 maar nog geen 22 jaar was en vervolgens op 1 oktober van het daarop volgende schooljaar niet meer bij een onderwijsinstelling staat ingeschreven en niet in het bezit is van een startkwalificatie. Deze groep wordt beschouwd als het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters gedurende het schooljaar. OCW beschikt zelf over de gegevens op basis waarvan de hoogte van de prestatiesubsidie per onderwijsinstelling kan worden bepaald. Dit betreft steeds de gegevens zoals die zijn opgenomen in het basisregister onderwijs, na accountantscontrole.
Er geldt een voorbehoud ten aanzien de in deze regeling genoemde subsidiebedragen. Op basis van de jaarlijkse Rijksbegroting kunnen deze bedragen wijzigen.
De subsidiebedragen zijn indicatief en deze middelen staan gereserveerd op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën. Bij voorjaarsnota wordt jaarlijks besloten of de middelen voor voortijdig schoolverlaten aan de OCW begroting worden toegevoegd.
De convenanten voor vermindering van het aantal nieuwe vsv-ers zijn afgesloten per RMC-regio. In alle 39 RMC-regio’s zijn inmiddels tussen eind 2007 en medio 2008 tussen contactgemeenten, onderwijsinstellingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs en ondergetekende convenanten afgesloten met als doel in de periode schooljaar 2007–2008 t/m schooljaar 2010–2011 een reductie van 40% van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters te realiseren ten opzichte van het referentiejaar 2005–2006. Deze 39 convenanten zijn gepubliceerd in de Staatscourant. Bepalend voor het aantal nieuwe vsv-ers per regio is de woonplaats van de vsv-ers. Het aantal vsv-ers per regio wordt in de convenanten vervolgens uitgesplitst naar het aantal vsv-ers per onderwijsinstelling. Dit op basis van het gegeven bij welke onderwijsinstelling de vsv-er het laatst was ingeschreven.
Het komt voor dat een nieuwe voortijdig schoolverlater was ingeschreven bij een onderwijsinstelling die buiten de regio is gevestigd waarin die nieuwe voortijdig schoolverlater woonachtig is. Met name grotere onderwijsinstellingen zullen vsv-ers hebben die in meerdere RMC-regio’s woonachtig zijn. Deze onderwijsinstellingen moeten daarom voor het verminderen van het aantal nieuwe vsv-ers in meerdere regio’s een convenant ondertekenen. Uit inhoudelijk oogpunt is dit ook noodzakelijk voor een effectieve aanpak van het voortijdig schoolverlaten. Door een goede samenwerking tussen onderwijsinstellingen en (woon)gemeente van de jongeren is een gerichte afstemming van maatregelen (leerplicht, rmc, verzuimbeleid e.d.) mogelijk. Voor de contactgemeente van de RMC-regio geldt mutatis mutandis hetzelfde: vsv-ers die in de RMC-regio woonachtig zijn kunnen voor het laatst ingeschreven hebben gestaan bij een onderwijsinstelling die buiten die RMC-regio is gevestigd. De contactgemeente moet dus ook met die onderwijsinstelling afspraken maken in het kader van het convenant. Het voorgaande wordt geïllustreerd in het volgende schema 1:
Onderwijsinstelling | Convenant RMC-regio 1 | Convenant RMC-regio 2 | Convenant RMC-regio 3 | Totaal |
---|---|---|---|---|
Onderwijsinstelling A | 75 | 0 | 63 | 138 |
Onderwijsinstelling B | 372 | 69 | 9 | 450 |
Onderwijsinstelling C | 0 | 43 | 0 | 43 |
Totaal | 447 | 112 | 72 |
Uit het schema 1 blijkt bijvoorbeeld dat er in RMC-regio 2 in totaal 86 nieuwe vsv-ers zijn, waarvan 69 vsv-ers toegerekend kunnen worden aan onderwijsinstelling B en 43 vsv-ers aan onderwijsinstelling C. Onderwijsinstelling B kan echter in een andere regio (RMC-regio 1) gelegen zijn. De convenantspartijen voor RMC-regio 2 zijn de contactgemeente van RMC-regio 2, onderwijsinstellingen B en C en het Ministerie van OCW. Zij maken afspraken over het terug te dringen aantal nieuwe vsv-ers (overeenkomend met een beoogde daling van 40%), uitgesplitst naar het aandeel van onderwijsinstelling B en instelling C. Op vergelijkbare wijze gebeurt dit in alle 39 RMC-regio’s.
Uit oogpunt van uitvoerbaarheid en beperking administratieve lasten voor de onderwijsinstellingen, is onderhavige Ministeriële regeling niet ingericht uit oogpunt van RMC-regio, maar uit oogpunt van de onderwijsinstelling. Zo neemt bijvoorbeeld onderwijsinstelling A uit schema 1 deel aan twee convenanten, namelijk in RMC-regio’s 1 en 3. In RMC-regio 1 spreekt onderwijsinstelling A af het aantal nieuwe vsv-ers te verminderen van 75 naar 45 en in RMC-regio 2 het aantal nieuwe vsv-ers te verminderen van 63 naar 38. Voor de berekening van de hoogte van het voorschot op de subsidie voor onderwijsinstelling A worden de beoogde vermindering van het aantal vsv-ers die onderwijsinstelling A nastreeft in RMC-regio 1 en 3 bij elkaar gevoegd om het totaal aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters van 138 terug te dringen naar 83 (=45 plus 38).
De bepaling van het behaalde resultaat vindt ook plaats op instellingsniveau. Als onderwijsinstelling A het aantal nieuwe vsv-ers dat woonachtig is in RMC-regio 1 weet te verminderen tot 45 nieuwe vsv-ers en in RMC-regio 2 tot 40 nieuwe vsv-ers, zijn dat op het niveau van de onderwijsinstelling 85 nieuwe vsv-ers. Het resultaat is dan 53 minder nieuwe voortijdig schoolverlaters (=138 minus 85). Het is inhoudelijk ongewenst en voor een onderwijsinstelling niet uitvoerbaar om maatregelen die genomen worden voor het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters (bijvoorbeeld versterking loopbaanoriëntatie of betere verzuimregistratie) binnen de instelling te verbijzonderen naar woonplaats van de leerling. Het zou betekenen dat leerlingen uit de ene woonplaats wel in aanmerking komen voor een maatregel en andere leerlingen niet, terwijl ze bij elkaar in een klas zitten.
Alle door OCW en LNV bekostigde instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs en het voorgezet onderwijs, exclusief praktijkonderwijs, komen in aanmerking voor een prestatiesubsidie. Onder één bevoegd gezag kunnen meerdere onderwijsinstellingen (brinnummers) vallen. De subsidie wordt verstrekt op het niveau van de onderwijsinstelling (per brinnummer).
Het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling hoeft geen aanvraag voor een prestatiesubsidie bij het Ministerie van OCW in te dienen. De prestatiesubsidie wordt op grond van deze paragraaf van de regeling ambtshalve verstrekt. Het Ministerie van OCW beschikt namelijk zelf over de gegevens op basis waarvan de hoogte van de prestatiesubsidie het voorschot hierop per onderwijsinstelling bepaald kan worden.
Om in aanmerking te komen voor prestatiesubsidie moet het bevoegd gezag van een instelling minimaal één convenant ondertekend hebben. Dit, ongeacht het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters dat die onderwijsinstelling heeft en ongeacht het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters dat van die onderwijsinstelling woonachtig is in de RMC-regio waarvoor het convenant is ondertekend. Om administratieve lasten te beperken hoeven onderwijsinstellingen alleen een convenant voor andere RMC-regio’s te ondertekenen indien 35 of meer nieuwe vsv-ers van die instelling in die regio woonachtig zijn. Indien minder dan 35 nieuwe vsv-ers van een instelling in een andere RMC-regio woonachtig zijn, hoeft de instelling voor die regio geen convenant te tekenen. Een reductie van dit beperkte aantal nieuwe vsv-ers in die regio komt wel voor subsidie in aanmerking. Zie schema 2.
Bevoegd gezag | Onderwijsinstelling (Brinnummer) | Convenant RMC-regio 1 | Convenant RMC-regio 2 | Convenant RMC-regio 3 |
---|---|---|---|---|
A | A.1. | 73 | 16 | 0 |
A.2. | 0 | 9 | 18 | |
B | B.1. | 214 | 80 | 7 |
C | C.1. | 12 | 0 | 3 |
Onder bevoegd gezag A vallen twee onderwijsinstellingen (A.1. en A.2.). Gelet op voorgaande moet het bevoegd gezag A voor instelling A.1. een convenant afsluiten in RMC-regio 1. Het is niet nodig dat het bevoegd gezag A voor instelling A.1. ook een convenant afsluit in RMC-regio 2 vanwege het beperkte aantal vsv-ers van die instelling dat in die regio woonachtig is. Voor de berekening van de hoogte van het voorschot worden deze 16 vsv-ers echter wel verwerkt (het referentie aantal nieuwe vsv-ers is dus 73 plus 16 = 89), zodat een vermindering van dit aantal vsv-ers ook voor subsidie in aanmerking komt.
Voor instelling A.2. moet het bevoegd gezag A een convenant afsluiten in RMC-regio 2 of 3. In beide RMC-regio’s zijn immers minder dan 35 vsv-ers van die instelling woonachtig.
Het bevoegd gezag B moet voor instelling B.1. een convenant afsluiten in RMC-regio’s 1 en 2, maar niet in RMC-regio 3. Het bevoegd gezag C moet voor instelling C.1. een convenant afsluiten in RMC-regio 1 of 3.
De reden om een onderwijsinstelling minimaal één convenant te laten ondertekenen is uit inhoudelijk oogpunt gelegen in het doel om gemeenten en instellingen beter onderling te laten samenwerken. Tevens geldt vanuit juridisch oogpunt het gelijkheidsbeginsel.
De prestatiesubsidie is gebaseerd op een vast bedrag van € 2.000,– per nieuwe vsv-er die in de schooljaren 2007–2008 tot en met 2010–2011 wordt verminderd ten opzichte van het aantal nieuwe vsv-ers van die onderwijsinstelling in het schooljaar 2005–2006. Het gaat hier om een vast bedrag per verminderde nieuwe vsv-er, dus ongeacht de werkelijke kosten die de onderwijsinstelling hiervoor maakt.
Landelijk is een maximaal budget beschikbaar, overeenkomend met een beoogde reductie van 15% van het landelijk aantal nieuwe vsv-ers in schooljaar 2007–2008, 20% reductie in schooljaar 2008–2009, 30% reductie in schooljaar 2009–2010 en 40% reductie in schooljaar 2010–2011 ten opzichte van het schooljaarjaar 2005–2006.
In bijlage A bij deze Ministeriële regeling is de berekeningswijze van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per schooljaar beschreven. Samengevat: aan het begin van schooljaar t (peildatum 1 oktober) wordt, op grond van het Basisregister onderwijs (BRON), bepaald welke leerlingen per onderwijsinstelling in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs zijn ingeschreven. Vervolgens wordt aan het begin van het daaropvolgende schooljaar t+1 (peildatum 1 oktober) bepaald wat er met deze leerlingen gedurende schooljaar t is gebeurd. Eerst wordt bepaald welke leerlingen nog steeds bekostigd onderwijs volgen. Deze zijn nog steeds als leerling in BRON ingeschreven. Van de leerlingen die niet meer in BRON zijn ingeschreven wordt vervolgens bepaald of ze in schooljaar t een startkwalificatie (diploma vwo, havo of mbo–2) hebben behaald. De resterende groep leerlingen die geen onderwijs meer volgt en geen startkwalificatie hebben behaald, is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters van schooljaar t. Het Ministerie van OCW maakt voor de berekening gebruik van bestaande gegevens waarover het Ministerie beschikt, waaronder het basisregister onderwijs (BRON) en het Centraal Register Inschrijving Hoger Onderwijs (CRIHO). Onderwijsinstellingen hoeven daarom geen aanvullende gegevens te verstrekken voor de berekening van de prestatiesubsidie.
In de berekeningswijze wordt rekening gehouden met een twee correctiefactoren.
Eén van de correctiefactoren betreft de deelname van het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling aan convenanten van RMC-regio’s waarin de nieuwe vsv-ers van die onderwijsinstelling woonachtig zijn, zoals hiervoor omschreven in de toelichting bij artikel 6. Indien het bevoegd gezag niet deelneemt aan een convenant in een RMC-regio waarin 35 vsv-ers of meer van een onderwijsinstelling wonen, blijven deze vsv-ers buiten beschouwing bij de bepaling van de hoogte van de prestatiesubsidie.
Een tweede correctiefactor betreft een onevenredige groei of afname van het aantal leerlingen van de onderwijsinstelling gedurende de convenantperiode. Indien het aantal leerlingen van een onderwijsinstelling gedurende de convenantperiode bijvoorbeeld verdubbelt, zal dit doorwerken in het aantal nieuwe vsv-ers van die instelling. Bij een onevenredig grote groei of afname van het aantal leerlingen ten opzichte van het aantal in schooljaar 2005–2006 kan een correctie worden aangebracht. In bijlage B wordt de correctiefactor voor onevenredige groei of afname van het aantal leerlingen beschreven.
Wanneer in de regeling wordt gesproken van het schooljaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar wordt daarmee concreet bedoeld:
a. voor het kalenderjaar 2009, het schooljaar 2007–2008,
b. voor het kalenderjaar 2010, het schooljaar 2008–2009,
c. voor het kalenderjaar 2011, het schooljaar 2009–2010, en
d. voor het kalenderjaar 2012, het schooljaar 2010–2011.
Dit betreft steeds de gegevens, zoals die zijn opgenomen in het basisregister onderwijs, na accountantscontrole.
De prestatiesubsidie wordt verstrekt per kalenderjaar. De hoogte van het bedrag van de subsidie voor een onderwijsinstelling voor de kalenderjaren 2009 tot en met 2012, wordt berekend door het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters van die onderwijsinstelling (dat woonachtig is in de regio’s waarvoor het bevoegd gezag een convenant heeft gesloten en regio’s waar minder dan 35 voortijdig schoolverlaters van die onderwijsinstelling wonen) voor het schooljaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar te vergelijken met het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters van die onderwijsinstelling (dat woonachtig is in de regio’s waarvoor het bevoegd gezag een convenant heeft gesloten en regio’s waar minder dan 35 voortijdig schoolverlaters van die onderwijsinstelling wonen) in schooljaar 2005–2006. Bij een positief verschil, er is dan sprake van een vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters, wordt dit verschil vermenigvuldigd met de vaste bijdrage (normbedrag) van € 2.000,–. Zie schema 3 voor een voorbeeld.
Onderwijsinstelling (Brinnummer) | Aantal vsv-ers 2005–2006 | Aantal vsv-ers 2007–2008 | vermindering aantal vsv-ers | Normbedrag | Subsidieverstrekking |
---|---|---|---|---|---|
instelling A | 584 | 551 | 33 | € 2.000,– | € 66.000,– |
instelling B | 132 | 115 | 17 | € 2.000,– | € 34.000,– |
instelling C | 15 | 17 | -2 | € 2.000,– | € 0,– |
Uit bovenstaand schema blijkt hoe de prestatiesubsidie voor kalenderjaar 2009 berekend wordt. Het meest recente schooljaar waarover definitieve cijfers beschikbaar zijn in 2009 is het schooljaar 2007–2008. Als voor onderwijsinstelling A het aantal nieuwe vsv-ers in schooljaar 2007–2008 vergeleken wordt met het schooljaar 2005–2006, blijkt het aantal nieuwe vsv-ers met 33 verminderd te zijn. De prestatiesubsidie bedraagt dan € 66.000,– voor kalenderjaar 2009. De berekening van de daarop volgende kalenderjaren vindt op overeenkomstige wijze plaats.
De hoogte van de subsidieverstrekking is gemaximeerd. De subsidieverstrekking voor een kalenderjaar kan niet hoger zijn dan het verstrekte voorschot voor dat kalenderjaar. Zie hiervoor de toelichting bij het volgende artikel.
Op het bedrag van de subsidie, berekend op grond van artikel 9, wordt een voorschot verstrekt. Het voorschot wordt verstrekt in de maand oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidieverstrekking betrekking heeft.
De hoogte van het voorschot wordt berekend op basis van de beoogde vermindering van het aantal nieuwe vsv-ers in het betreffende kalenderjaar ten opzichte van het schooljaar 2005–2006. In het kalenderjaar 2009 (= schooljaar 2007–2008) wordt een vermindering van 15% van het aantal nieuwe vsv-ers ten opzichte van schooljaar 2005–2006 nagestreefd. In het kalenderjaar 2010 (= schooljaar 2008–2009) wordt een vermindering van 20% van het aantal nieuwe vsv-ers nagestreefd. Voor kalenderjaar 2011 (=schooljaar 2009–2010) is de beoogde vermindering 30% en voor kalenderjaar 2012 (= schooljaar 2010–2011) is de beoogde vermindering 40% ten opzichte van schooljaar 2005–2006. In schema 4 wordt een voorbeeld gegeven van de berekening van het voorschot.
Onderwijsinstelling (Brinnummer) | Aantal vsv-ers 2005–2006 | Beoogd % vermindering vsv-ers 2007–2008 | Beoogd aantal te verminderen vsv-ers 2007–2008 | Normbedrag | Hoogte voorschot |
---|---|---|---|---|---|
instelling A | 584 | 15% | 88 | € 2.000,– | € 176.000,– |
instelling B | 132 | 15% | 20 | € 2.000,– | € 40.000,– |
instelling C | 15 | 15% | 2 | € 2.000,– | € 4.000,– |
Uit bovenstaand schema blijkt dat voor kalenderjaar 2009 een vermindering wordt nagestreefd van 15% van het aantal nieuwe vsv-ers ten opzichte van schooljaar 2005–2006. Voor onderwijsinstelling A komt dit overeen met een beoogde daling van 88 nieuwe vsv-ers. Dit aantal wordt vermenigvuldigd met het normbedrag van € 2.000,–. Het voorschot voor onderwijsinstelling A voor 2009 bedraagt dan € 176.000,–. Dit wordt in oktober 2008 aan het bevoegd gezag van instelling A beschikbaar gesteld. De berekening van het voorschot voor de daarop volgende kalenderjaren vindt overeenkomstig plaats op basis van de genoemde, oplopende percentages. De hoogte van de prestatiesubsidie, berekend op basis van artikel 9, kan niet hoger zijn dan het verstrekte voorschot.
Indien het op grond van artikel 10 verstrekte voorschot hoger is dan de op grond van artikel 9 berekende subsidie, vindt op grond van artikel 10, vierde lid verrekening van het verschil plaats met het voorschot voor het daarop volgend kalenderjaar. Dit wordt geïllustreerd in schema 5. Hierin wordt gebruikt gemaakt van de berekeningen in schema 3 en 4 van deze toelichting.
Onderwijsinstelling (Brinnummer) | Hoogte voorschot (zie schema 4) | Subsidieverstrekking | Verschil | Hoogte voorschot 2010 | Gecorrigeerd voorschot 2010 |
---|---|---|---|---|---|
instelling A | € 176.000,– | € 66.000,– | € 110.000,– | € 234.000,– | € 124.000,– |
instelling B | € 40.000,– | € 34.000,– | € 6.000,– | € 52.000,– | € 46.000,– |
instelling C | € 4.000,– | € 0,– | € 4.000,– | € 6.000,– | € 2.000,– |
Uit voorgaand schema blijkt dat onderwijsinstelling A voor kalenderjaar 2009 een voorschot heeft ontvangen van € 176.000,–. De hoogte van de subsidieverstrekking (gebaseerd op de werkelijke vsv-cijfers over schooljaar 2007–2008) bedraagt € 66.000,–. Het verschil van € 110.000,– wordt verrekend met het voorschot voor het kalenderjaar 2010. Indien onderwijsinstelling A in 2009 meer dan de beoogde reductie van 15% zou hebben behaald, zou de subsidieverstrekking gelijk zijn aan het voorschot. In dat geval volgt dus geen verrekening met het voorschot voor 2010.
Indien een onderwijsinstelling in het schooljaar 2005–2006 1, 2 of 3 nieuwe vsv-ers had, wordt op grond van artikel 10, vijfde lid, de hoogte van het voorschot jaarlijks vastgesteld op € 2.000. Ook hier geldt dat er verrekening plaatsvindt met het voorschot voor het daarop volgende kalenderjaar indien het voorschot hoger is dan de op grond van artikel 9 berekende subsidie.
Voor het kalenderjaar 2012 geldt een andere systematiek wat betreft de berekening van de hoogte van de subsidieverstrekking en verrekening van het voorschot. Indien de werkelijke vermindering van het aantal nieuwe vsv-ers in 2012 ten opzichte van schooljaar 2005–2006 hoger is dan de beoogde 40% waarop het voorschot is gebaseerd, wordt het bedrag van de subsidieverstrekking verhoogd met het verschil. Indien de werkelijke vermindering van het aantal nieuwe vsv-ers in 2012 ten opzichte van schooljaar 2005–2006 lager is dan de beoogde 40% waarop het voorschot is gebaseerd, wordt het verschil teruggevorderd. Dit wordt in schema 6 geïllustreerd. Schema 6 sluit aan bij schema 3, 4 en 5.
Onderwijsinstelling (Brinnummer) | Aantal vsv-ers 2010–2011 | Vermindering aantal vsv-ers t.o.v. 2005–2006 | Subsidieverstrekking | Voorschot 2012 (40% reductie) | Verrekening |
---|---|---|---|---|---|
instelling A | 321 | 263 (45%) | € 526.000,– | € 468.000,– | + € 58.000,– |
instelling B | 84 | 48 (36%) | € 96.000,– | € 106.000,– | – € 10.000,– |
instelling C | 12 | 3 (20%) | € 6.000,– | € 12.000,– | – € 6.000,– |
Uit bovenstaand voorbeeld volgt dat onderwijsinstelling A voor het kalenderjaar 2012 een hoger resultaat heeft behaald dan de beoogde 40% vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters ten opzichte van schooljaar 2006–2007. Het verstrekte voorschot, gebaseerd op een vermindering van 40%, bedraagt € 468.000,–. De subsidieverstrekking, gebaseerd op de werkelijke reductie van 45%, bedraagt € 526.000,–. Het verschil van € 58.000,– wordt aanvullend aan het bevoegd gezag van de instelling beschikbaar gesteld.
Onderwijsinstellingen B en C behalen niet geheel de beoogde 40% vermindering van het aantal voortijdig schoolverlaters. Aangezien het hier om een prestatiesubsidie gaat voor het daadwerkelijk behaalde resultaat, wordt het verschil tussen de subsidieverstrekking en het voorschot teruggevorderd. Voor onderwijsinstelling B gaat het hier om een bedrag van € 10.000,–. Voor onderwijsinstelling C om een terug te vorderen bedrag van € 6.000,–.
De financiële verantwoording van de ontvangen prestatiesubsidie vindt plaats in de reguliere jaarverslaggeving. Een aparte financiële verantwoording is derhalve niet nodig.
Het convenant bevat een toetredingsbepaling die het mogelijk maakt dat het bevoegd gezag van onderwijsinstellingen op een later tijdstip toetreden tot het convenant. Tevens bevat het convenant een bepaling dat een onderwijsinstelling deelname aan het convenant kan opzeggen. Artikel 13 bevat voorschriften over de gevolgen voor de prestatiesubsidie in het geval dat een onderwijsinstelling later toetreedt of eerder deelname aan een convenant opzegt.
In artikel 14 is een hardheidsclausule opgenomen. Deze clausule maakt het mogelijk om indien als gevolg van oprichting, splitsing, samenvoeging of verplaatsing het toepassen van het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters in het schooljaar 2005–2006 als uitgangspunt voor de berekening van de vermindering van het aantal voortijdige schoolverlaters van een onderwijsinstelling onredelijk uitpakt, hiervan af te wijken.
De subsidie voor onderwijsprogramma’s is gericht op vermindering van het aantal nieuwe voortijdige schoolverlater in een RMC-regio. Per RMC-regio is een subsidie voor onderwijsprogramma’s beschikbaar, welke wordt verstrekt aan onderwijsinstellingen. Voor de RMC-regio’s Agglomeratie Amsterdam, Haaglanden/Westland, Rijnmond en Utrecht geldt een uitzondering. Voor deze RMC-regio’s worden op grond van artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht aanvullende middelen voor onderwijsprogramma’s toegekend aan de RMC-contactgemeente van deze RMC-regio’s. De problematiek van schooluitval is in deze vier RMC-regio’s, ten opzichte van de overige 35 RMC-regio’s, complexer. Om voortijdige schooluitval in deze RMC-regio’s te voorkomen is een zwaardere regierol voor de RMC-contactgemeente weggelegd. Op basis van deze zwaardere regiorol worden de aanvullende middelen voor onderwijsprogramma’s voor deze vier RMC-regio’s verstrekt aan de RMC-contactgemeente. Dit is buiten deze regeling om geregeld.
Voor de uitvoering van het onderwijsprogramma voor een RMC-regio is de Minister bereid voor de kalenderjaren 2008 tot en met 2011 een subsidie te verstrekken. De onderwijsinstellingen waarvan het bevoegd gezag voor die onderwijsinstellingen voor een RMC-regio het convenant heeft ondertekend, kunnen zich aansluiten bij het onderwijsprogramma voor die RMC-regio en de samenwerking hiervoor. Onderwijsinstellingen die gevestigd zijn in Agglomeratie Amsterdam, Haaglanden/Westland, Rijnmond en Utrecht kunnen, voor zover zij in één of meerdere andere RMC-regio’s dan de vier hiervoor genoemde een convenant hebben ondertekend, zich aansluiten bij het onderwijsprogramma voor die RMC-regio.
De onderwijsinstellingen die zich aansluiten bij het onderwijsprogramma voor die RMC-regio moeten voor de uitvoering van het onderwijsprogramma organisatorisch en inhoudelijk onderling nauw samenwerken. Zij stellen gezamenlijk een onderwijsprogramma voor die RMC-regio op en dragen ook gezamenlijk zorg voor de uitvoering van het onderwijsprogramma.
De samenwerkende onderwijsinstellingen wijzen uit hun midden een contactschool aan. De subsidie voor uitvoering van het onderwijsprogramma wordt verstrekt aan de contactschool.
De onderwijsinstellingen die voor een RMC-regio het convenant hebben ondertekend, werken voor het opstellen en het uitvoeren van het onderwijsprogramma samen op basis van een samenwerkingsovereenkomst.
In de samenwerkingsovereenkomst dient ten minste het volgende te zijn geregeld:
a. De onderwijsinstellingen die aan het onderwijsprogramma voor een RMC-regio deelnemen.
b. De onderwijsinstelling die als contactschool optreedt en de taken van de contactschool.
c. Het onderwijsprogramma dat voor die RMC-regio wordt uitgevoerd.
d. Het deel van de subsidie voor het onderwijsprogramma dat bestemd is voor uitvoeringskosten van de contactschool. De contactschool ontvangt geen afzonderlijke financiële vergoeding voor de beheerskosten. De vergoeding voor beheerskosten vormt namelijk een onlosmakelijk onderdeel van de subsidie. De samenwerkende onderwijsinstellingen kunnen in onderling overleg overeenkomen dat een beperkt deel, maximaal 10% van de voor de RMC-regio toegekende subsidie toekomt aan de contactschool.
De samenwerkende onderwijsinstellingen wijzen uit hun midden een contactschool aan. De contactschool vertegenwoordigt de samenwerkende onderwijsinstellingen voor zowel de aanvraag en de besteding van de programmagelden als de beleidsmatige en financiële verantwoording.
De contactschool heeft in elk geval de volgende taken:
– het informeren van de onderwijsinstellingen die het convenant voor die RMC-regio hebben ondertekend over deelname aan het onderwijsprogramma,
– het indienen bij de Minister van de subsidieaanvraag voor uitvoering van het onderwijsprogramma mede namens de samenwerkende onderwijsinstellingen,
– het zorgen voor goedkeuring van het onderwijsprogramma door de RMC-contactgemeente en het informeren van de RMC-contactgemeente over de uitvoering van het programma,
– het uitvoering geven aan de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst inzake besteding van de subsidie.
Op grond van artikel 23 en 24 legt de contactschool inhoudelijke en financiële verantwoording af over de ontvangen subsidie en de besteding ervan.
Daarnaast kunnen de onderwijsinstellingen aanvullende taken voor de contactschool overeenkomen. De onderwijsinstelling die optreedt als contactschool is bij voorkeur gevestigd in de RMC-regio waarop het onderwijsprogramma betrekking heeft.
De subsidie voor onderwijsprogramma’s geeft een extra stimulans om de doelstelling van maximaal 35.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2012 te realiseren.
De onderwijsinstellingen die voor een RMC-regio het convenant hebben ondertekend stellen een onderwijsprogramma op dat gericht is op het structureel borgen in het onderwijsproces van de vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters voor die RMC-regio. Dit betekent dat de nadruk van de maatregelen in het onderwijsprogramma moet liggen op het verminderen van het aantal nieuwe vsv-ers op zowel korte als langere termijn. Hiermee wordt bereikt dat ook na afloop van de subsidieperiode de aanpak wordt voortgezet. Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn goede loopbaanoriëntatie- en begeleiding inrichten het in het onderwijsproces en zorgen voor een sluitende keten in de overgang van vmbo naar vervolgonderwijs.
Het programma wordt opgebouwd uit maatregelen die samenhangen met de problematiek en aanpak van voortijdig schoolverlaten specifiek voor die RMC-regio. Ook dienen de maatregelen in het onderwijsprogramma logisch samen te hangen met de maatregelen die op basis van het convenant zijn getroffen. Dit betekent bijvoorbeeld dat een maatregel die al op basis van het convenant voor een RMC-regio wordt getroffen niet in precies dezelfde vorm en hoedanigheid opgenomen kan worden in het onderwijsprogramma voor die RMC-regio. Slechts voor zover er ook andere onderwijsinstellingen aan deze maatregel willen deelnemen of deze maatregel innovatiever is, kan een vergelijkbare maatregel opgenomen worden in het onderwijsprogramma.
Uit oogpunt van structurele borging in het onderwijsproces, moet in het onderwijsprogramma in elk geval voor alle aan het onderwijsprogramma deelnemende onderwijsinstellingen het treffen van voorbereidingen voor het in te voeren meldingsregister relatief verzuim worden opgenomen. Op basis van het meldingsregister relatief verzuim melden onderwijsinstellingen relatief verzuim bij één digitaal loket. De landelijke invoering van het digitale loket en de voorgestelde wetswijziging hiertoe is aangekondigd in mijn brief van 9 juli 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 26695, nr. 55).
Voor de overige maatregelen wordt het onderwijsprogramma samengesteld door een keuze uit de maatregelen die vallen onder de onderwerpen genoemd op de menulijst met voorbeelden uit de praktijk voor het verminderen van voortijdig schoolverlaten. In bijlage C bij deze Ministeriële regeling is de menulijst opgenomen. Op de website www.aanvalopschooluitval.nl onder Convenanten staat deze menulijst, waarbij voor ieder onderwerp maatregelen uit de praktijk staan. In het onderwijsprogramma kunnen ook maatregelen worden opgenomen die niet vallen onder de onderwerpen genoemd op de menulijst. Zowel voor de maatregelen die vallen onder de onderwerpen genoemd op de menulijst als andere door de samenwerkende onderwijsinstellingen gekozen maatregelen dient in het onderwijsprogramma te worden beargumenteerd waarom deze leiden tot een vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters.
Op basis van de coördinerende taken die de RMC-contactgemeente vervult met het oog op het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten dient de RMC-contactgemeente in te stemmen met het onderwijsprogramma.
Landelijks is voor de kalenderjaren 2008, 2009, 2010 en 2011 een maximumbudget beschikbaar van respectievelijk € 6,8 miljoen, € 10,4 miljoen, € 15,7 miljoen en € 19,3 miljoen.
Per RMC-regio zijn per kalenderjaar voor de periode 2008–2011 volgens onderstaand schema de volgende budgetten maximumaal beschikbaar. De omvang van het budget per RMC-regio is afhankelijk van het aantal nieuwe vsv-ers in het schooljaar 2005/2006 in een RMC-regio.
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | ||
---|---|---|---|---|---|
Nr. | Aantal nieuwe vsv-ers per RMC-regio Peiljaar 05/06 | Bedrag per RMC-regio | Bedrag per RMC-regio | Bedrag per RMC-regio | Bedrag per RMC-regio |
1 | < 500 | € 73.118 | € 111.828 | € 168.817 | € 207.527 |
2 | 500 tot en met 999 | € 146.237 | € 223.656 | € 337.634 | € 415.054 |
3 | 1000 tot en met 1499 | € 219.355 | € 335.484 | € 506.452 | € 622.581 |
4 | 1500 tot en met 1999 | € 292.473 | € 447.312 | € 675.269 | € 830.108 |
5 | ≥ 2000 | € 365.591 | € 559.140 | € 844.086 | € 1.037.634 |
De contactschool dient namens de samenwerkende onderwijsinstellingen en in overeenstemming met de RMC-contactgemeente de subsidieaanvraag in. De subsidie wordt verstrekt aan het bevoegd gezag van de contactschool.
De subsidieaanvraag voor onderwijsprogramma’s verloopt tweejaarlijks. Er wordt één subsidieaanvraag ingediend voor de kalenderjaren 2008 en 2009 en één voor de jaren 2010 en 2011.
Aanvragen worden ingediend door inzending van een aanvraagformulier. In bijlage D bij deze Ministeriële regeling is het aanvraagformulier voor de kalenderjaren 2008 en 2009 en het aanvraagformulier voor de kalenderjaren 2010 en 2011 opgenomen. Aanvragen worden alleen beoordeeld op het volledig ingevulde en door het bevoegd gezag van de contactschool ondertekende formulier. Bij het ontbreken van de handtekening wordt de aanvraag als onvolledig beschouwd en niet in behandeling genomen.
De contactschool dient de aanvraag voor de jaren 2008 en 2009 uiterlijk 15 oktober 2008 in bij de Minister. De contactschool dient de aanvraag voor de jaren 2010 en 2011 dient uiterlijk 1 december 2009 in bij de Minister. Aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van de regeling worden ingediend, worden afgewezen. Ook aanvragen die na bovengenoemde data worden ingediend worden afgewezen.
De contactschool dient inhoudelijke verantwoording af te leggen aan de Minister over de besteding van de subsidie. Hiertoe dient de contactschool uiterlijk 1 juli 2010 een tussenrapportage en uiterlijk 1 juli 2012 een rapportage in bij de Minister. In deze rapportages wordt een beschrijving gegeven van de resultaten van het uitgevoerde onderwijsprogramma. Voor het opstellen van de tussenrapportage en de rapportage maakt de contactschool gebruik van het formulier dat in bijlage E bij deze Ministeriële regeling is opgenomen.
De financiële verantwoording van de ontvangen subsidie voor uitvoering van het onderwijsprogramma vindt plaats in de reguliere jaarverslaggeving van de contactschool. Een aparte financiële verantwoording is derhalve niet nodig.
Op grond van artikel 26, vierde lid, wordt vanaf 2008 € 13 mln extra beschikbaar gesteld aan gemeenten voor versterking van de uitvoering van de Leerplichtwet 1969, inclusief de kwalificatieplicht voor jongeren tot 18 jaar (Kamerstukken II 2006/07, 30901, nrs. 1 t/m 3 en 2007/08, 26695, nr. 53).
Omdat het Ministerie van OCW vanaf 2007 beschikt over gegevens uit het basisregister onderwijsnummer om beleidsinformatie te genereren over voortijdig schoolverlaten, is de gemeentelijke effectrapportage ingekort. Een deel van de gegevens die aan gemeenten gevraagd werd via de effectrapportage, wordt nu verkregen via het basisregister.
In de effectrapportage zijn enkele vragen toegevoegd om de doeltreffendheid van de inzet van extra middelen voor uitvoering van de Leerplichtweet 1969 (artikel 26, vierde lid) te kunnen beoordelen.
Op 30 april 2008 is het Besluit tot wijziging van onder meer het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten in werking getreden (Stb. 2008, 133). Op grond van deze besluitswijziging wordt de indeling van de RMC-regio’s niet meer bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld, maar bij Ministeriële regeling. In bijlage H bij deze regeling wordt de indeling in RMC-regio’s vastgesteld. In deze regio-indeling zijn de meest recente gemeentelijke herindelingen opgenomen, voor zover deze geen gevolgen hebben voor de verdeling van de gemeenten over de RMC-regio’s. Voor zover een gemeentelijke herindeling wel gevolgen heeft voor de verdeling van de gemeenten over de RMC-regio’s, wordt het beleid gehanteerd dat gemeenten een verzoek indienen bij het Ministerie. Uit het verzoek moet blijken dat er een akkoord is over de financiële gevolgen tussen de oude en nieuwe regio en dat de gegevens van de deelnemers zorgvuldig worden overgedragen aan de nieuwe regio. Indien dit het geval is, zal de wijziging per 1 januari van het volgende jaar (zo mogelijk met terugwerkende kracht) ingaan.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.J. van Bijsterveldt-Vliegenthart
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-186-p3-SC87523.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.