Wijziging van onder meer de Regeling financiën hoger onderwijs

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 september 2008, nr. HO&S/CBV/2008/5213, tot wijziging van onder meer de Regeling financiën hoger onderwijs

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 7.43, vierde lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, artikel 3, tweede lid, van de Wet overige OCW-subsidies en op de artikelen 4.10, 4.19, 4.23, tweede lid en 4.27, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008;

Besluit:

Artikel I

Wijziging van de Tijdelijke regeling subsidie experimenten open bestel

De Tijdelijke regeling subsidie experimenten open bestel wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onder m, komt te luiden:

m. student: degene die woonachtig is in Nederland, België, Bremen, Nedersaksen of Noord-Rijnland-Westfalen, die blijkens het Criho op 1 oktober is ingeschreven als student en die op grond van artikel 7.43 of artikel 7.44 van de wet het collegegeld heeft voldaan;

B

Artikel 1, onder m, komt te luiden:

m. student: degene die de EER nationaliteit heeft of aanspraak heeft op studiefinanciering, die tevens woonachtig is in Nederland, België, Bremen, Nedersaksen of Noord-Rijnland-Westfalen en die blijkens het Criho op 1 oktober is ingeschreven als student en die op grond van artikel 7.43 of artikel 7.44 van de wet het collegegeld heeft voldaan;

C

Artikel 1, onder m, komt te luiden:

m. student: degene die de EER nationaliteit heeft of aanspraak heeft op studiefinanciering, die tevens woonachtig is in Nederland, België, Luxemburg, Bremen, Nedersaksen of Noord-Rijnland-Westfalen en die blijkens het Criho op 1 oktober is ingeschreven als student en die op grond van artikel 7.43 of artikel 7.44 van de wet het collegegeld heeft voldaan;

D

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

Bedrag per student

1. Afhankelijk van de opleiding is het bedrag per student zowel voor een hbo- als voor een wo-opleiding gelijk aan de factor behorend bij het bekostigingsniveau van de desbetreffende opleiding bedoeld in artikel 4.12, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, vermenigvuldigd met de som van het voor het desbetreffende begrotingsjaar vastgestelde bedrag, bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, gedeeld door de totale opleiding-gewogen onderwijsvraag van alle hogescholen, bedoeld in het derde lid van dat artikel, en het voor het desbetreffende begrotingsjaar vastgestelde bedrag, bedoeld in artikel 4.12, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, gedeeld door de totale instelling-gewogen onderwijsvraag van alle hogescholen, bedoeld in het vierde lid van dat artikel.

2. Op de indeling in bekostigingsniveaus is bijlage 3 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 van toepassing.

Artikel II

Wijziging van de Regeling financiën hoger onderwijs

De Regeling financiën hoger onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, wordt ‘€ 18.575,98’ vervangen door: € 19.167,52.

B

In artikel 4, eerste lid, wordt ‘€ 2.892,56’ vervangen door: € 2.984,67.

C

Bijlagen 3 en 5 tot en met 8 worden vervangen door nieuwe bijlagen, luidende:

Bijlage 3 bij artikel 3, eerste lid, onderdeel a

Bedragen onderwijsopslag universiteiten, bedoeld in artikel 4.10 van het besluit

universiteit

   

totaalbedrag

  

kwaliteit

kwetsbare opleidingen

bijzondere voorzieningen

 

21PB

Universiteit Leiden

€ 1.129.874

€ 18.259.113

€ 239.393

€ 19.628.380

21PC

Universiteit Groningen

€ 1.480.391

€ 26.955.798

€ 0

€ 28.436.189

21PD

Universiteit Utrecht

€ 2.083.329

€ 46.545.853

€ 257.967

€ 48.887.149

21PE

Erasmus Universiteit Rotterdam

€ 974.676

€ 21.749.760

€ 7.950.331

€ 30.674.767

21PF

Technische Universiteit Delft

€ 1.128.814

€ 0

€ 6.791.013

€ 7.919.827

21PG

Technische Universiteit Eindhoven

€ 694.469

€ 0

€ 0

€ 694.469

21PH

Universiteit Twente (Enschede)

€ 628.793

€ 9.937.985

€ 14.207.375

€ 24.774.153

21PJ

Universiteit Maastricht

€ 1.069.102

€ 19.619.305

€ 2.541.534

€ 23.229.941

21PK

Universiteit van Amsterdam

€ 1.585.895

€ 22.681.256

€ 761.577

€ 25.028.728

21PL

Vrije Universiteit Amsterdam

€ 1.192.947

€ 21.984.704

€ 1.103.066

€ 24.280.717

21PM

Radboud Universiteit Nijmegen

€ 1.102.417

€ 24.611.387

€ 1.430.372

€ 27.144.176

21PN

Universiteit van Tilburg

€ 733.537

€ 0

€ 2.850.734

€ 3.584.271

22NC

Open Universiteit

€ 0

€ 0

€ 23.641.833

€ 23.641.833

00DV

Protestantse Theologische Universiteit

€ 0

€ 0

€ 5.044.799

€ 5.044.799

21QO

Theologische Universiteit Apeldoorn

€ 0

€ 0

€ 964.280

€ 964.280

23BF

Universiteit voor Humanistiek

€ 0

€ 0

€ 2.698.746

€ 2.698.746

Bijlage 5 bij artikel 3, tweede lid, onderdeel a

Bedragen onderwijsopslag hogescholen, bedoeld in artikel 4.19 van het besluit

hogeschool

   

totaalbedrag

  

kwaliteit

kwetsbare opleidingen

bijzondere voorzieningen

 

00BH

Saxion Hogeschool IJselland

€ 1.250.819

€ 45.380

€ 0

€ 1.296.199

00IC

Katholieke PABO Zwolle

€ 170.949

€ 0

€ 0

€ 170.949

00MF

Hogeschool voor de Kunsten Utrecht

€ 1.300.329

€ 0

€ 31.000

€ 1.331.329

01VU

Christelijke Hogeschool Windesheim

€ 3.648.868

€ 294.970

€ 0

€ 3.943.838

02BY

Gerrit Rietveld Academie

€ 361.283

€ 0

€ 56.000

€ 417.283

02NR

Hotelschool Den Haag

€ 443.983

€ 0

€ 46.000

€ 489.983

02NT

Design Academy Eindhoven

€ 208.376

€ 0

€ 26.000

€ 234.376

04CS

Hogeschool Helicon

€ 144.918

€ 4.538

€ 7.000

€ 156.456

07GR

Avans Hogeschool Breda/Tilburg

€ 2.485.213

€ 77.146

€ 0

€ 2.562.359

08OK

Hogeschool De Kempel

€ 246.051

€ 0

€ 0

€ 246.051

08YJ

Hogeschool Edith Stein

€ 296.237

€ 0

€ 0

€ 296.237

09OR

Hogeschool Domstad

€ 326.803

€ 0

€ 0

€ 326.803

09OT

Iselinge Hogeschool

€ 172.257

€ 0

€ 0

€ 172.257

10IZ

Marnix Academie

€ 378.325

€ 0

€ 0

€ 378.325

10KK

Fontys PABO Eindhoven

€ 345.778

€ 0

€ 0

€ 345.778

14NI

Codarts, Hogeschool voor de Kunsten

€ 673.157

€ 0

€ 97.000

€ 770.157

15BK

Christelijke Hogeschool Driestar

€ 363.703

€ 0

€ 0

€ 363.703

15CL

Fontys Hogescholen Eindhoven

€ 3.221.421

€ 364.855

€ 0

€ 3.586.276

17XA

Fontys PABO Limburg

€ 227.136

€ 0

€ 0

€ 227.136

21IY

Stenden Hogeschool (Emmen)

€ 538.066

€ 18.152

€ 70.000

€ 626.218

21MI

Hogeschool Zeeland

€ 971.290

€ 0

€ 35.000

€ 1.006.290

21QA

Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten

€ 1.784.859

€ 0

€ 111.000

€ 1.895.859

21QL

Avans Hogeschool ’s-Hertogenbosch

€ 1.461.755

€ 0

€ 0

€ 1.461.755

21RI

Hogeschool Leiden

€ 1.314.415

€ 591.046

€ 0

€ 1.905.461

21UG

Hogeschool IPABO

€ 504.451

€ 0

€ 0

€ 504.451

21UI

NHTV internationale hogeschool Breda

€ 1.450.323

€ 0

€ 44.000

€ 1.494.323

21WN

Noordelijke Hogeschool Leeuwarden

€ 2.020.040

€ 721.542

€ 1.673.541

€ 4.415.123

21WO

Fontys Hogescholen Venlo

€ 521.445

€ 0

€ 450.000

€ 971.445

22BO

Fontys Hogescholen Tilburg

€ 3.914.208

€ 862.220

€ 0

€ 4.776.428

22BP

Fontys PABO ’s-Hertogenbosch

€ 179.029

€ 0

€ 0

€ 179.029

22BQ

Fontys Hogescholen Sittard

€ 219.804

€ 122.526

 

€ 342.330

22EX

Stenden Hogeschool (Leeuwarden)

€ 1.485.360

€ 58.994

€ 35.000

€ 1.579.354

22HH

Gereformeerde Hogeschool voor Beroepsonderwijs

€ 332.871

€ 13.614

€ 0

€ 346.485

22JA

Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool

€ 159.167

€ 40.842

€ 0

€ 200.009

22OJ

Hogeschool Rotterdam

€ 6.443.435

€ 2.824.280

€ 0

€ 9.267.715

23AH

Saxion Hogeschool Enschede

€ 2.786.319

€ 347.521

€ 249.000

€ 3.382.840

23KJ

Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans Den Haag

€ 795.690

€ 0

€ 2.836.528

€ 3.632.218

25BA

Christelijke Hogeschool Ede

€ 856.584

€ 31.766

€ 0

€ 888.350

25BE

Hanzehogeschool Groningen

€ 4.793.699

€ 2.388.572

€ 180.000

€ 7.362.271

25DW

Hogeschool Utrecht

€ 7.496.905

€ 4.428.847

€ 0

€ 11.925.752

25JX

Hogeschool Zuyd

€ 3.381.898

€ 1.715.487

€ 413.000

€ 5.510.385

25KB

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

€ 5.708.650

€ 2.412.716

€ 206.000

€ 8.327.366

27NF

ArtEZ hogeschool

€ 1.457.243

€ 0

€ 137.000

€ 1.594.243

27PZ

Hogeschool INHolland

€ 7.779.950

€ 6.009.178

€ 0

€ 13.789.128

27UM

Haagse Hogeschool

€ 4.318.429

€ 131.602

€ 0

€ 4.450.031

28DN

Hogeschool van Amsterdam

€ 8.212.015

€ 562.712

€ 0

€ 8.774.727

Bedragen onderwijsopslag van hogescholen met opleidingen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, bedoeld in artikel 4.19 van het besluit

hogeschool

kwaliteit

kwetsbare opleidingen

bijzondere voorzieningen

totaalbedrag

01DZ

STOAS Hogeschool

€ 183.979

€ 13.614

€ 0

€ 197.593

01MY

CAH Dronten

€ 275.518

€ 0

€ 91.292

€ 366.810

21CW

HAS Den Bosch

€ 403.088

€ 0

€ 0

€ 403.088

22ND

Internationale Agrarische Hogeschool Larenstein

€ 468.255

€ 0

€ 17.862

€ 486.117

24LE

Van Hall Instituut

€ 434.546

€ 0

€ 19.864

€ 454.392

27PZ

Hogeschool INHolland

€ 169.614

€ 0

€ 0

€ 169.614

Bijlage 6 bij artikel 3, tweede lid, onderdeel b

Percentages onderwijsopslag hogescholen, bedoeld in artikel 4.19 van het besluit

code

hogeschool

percentage

00BH

Saxion Hogeschool IJselland

0,35991%

00IC

Katholieke PABO Zwolle

0,29113%

00MF

Hogeschool voor de Kunsten Utrecht

7,98164%

01VU

Christelijke Hogeschool Windesheim

0,40426%

02BY

Gerrit Rietveld Academie

1,81257%

02NR

Hotelschool Den Haag

0,00000%

02NT

Design Academy Eindhoven

0,77691%

04CS

Hogeschool Helicon

1,37183%

07GR

Avans Hogeschool Breda/Tilburg

1,19178%

08OK

Hogeschool De Kempel

0,42238%

08YJ

Hogeschool Edith Stein

0,51056%

09OR

Hogeschool Domstad

0,57219%

09OT

Iselinge Hogeschool

0,30337%

10IZ

Marnix Academie

0,65897%

10KK

Fontys PABO Eindhoven

0,60842%

14NI

Codarts, Hogeschool voor de Kunsten

8,23756%

15BK

Christelijke Hogeschool Driestar

0,53095%

15CL

Fontys Hogescholen Eindhoven

1,48231%

17XA

Fontys PABO Limburg

0,40313%

21IY

Stenden Hogeschool (Emmen)

0,49355%

21MI

Hogeschool Zeeland

0,29242%

21QA

Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten

20,97282%

21QL

Avans Hogeschool ’s-Hertogenbosch

0,26445%

21RI

Hogeschool Leiden

0,67977%

21UG

Hogeschool IPABO

0,87944%

21UI

NHTV internationale hogeschool Breda

0,00000%

21WN

Noordelijke Hogeschool Leeuwarden

0,83179%

21WO

Fontys Hogescholen Venlo

0,00000%

22BO

Fontys Hogescholen Tilburg

7,35349%

22BP

Fontys PABO ‘s-Hertogenbosch

0,31252%

22BQ

Fontys Hogescholen Sittard

0,00000%

22EX

Stenden Hogeschool (Leeuwarden)

0,55503%

22HH

Gereformeerde Hogeschool voor Beroepsonderwijs

0,28452%

22JA

Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool

0,00000%

22OJ

Hogeschool Rotterdam

2,42628%

23AH

Saxion Hogeschool Enschede

0,00000%

23KJ

Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans Den Haag

6,68288%

25BA

Christelijke Hogeschool Ede

0,37555%

25BE

Hanzehogeschool Groningen

5,11074%

25DW

Hogeschool Utrecht

0,47522%

25JX

Hogeschool Zuyd

5,73475%

25KB

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

1,03833%

27NF

ArtEZ hogeschool

13,91638%

27PZ

Hogeschool INHolland

2,60724%

27UM

Haagse Hogeschool

0,31044%

28DN

Hogeschool van Amsterdam

0,48252%

Percentages onderwijsopslag hogescholen met opleidingen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, bedoeld in artikel 4.19 van het besluit

code

hogeschool

percentage

01DZ

STOAS Hogeschool

0,00000%

01MY

CAH Dronten

0,00000%

21CW

HAS Den Bosch

0,00000%

22ND

Internationale Agrarische Hogeschool Larenstein

0,00000%

24LE

Van Hall Instituut

0,00000%

27PZ

Hogeschool INHolland

0,00000%

Bijlage 7 bij artikel 4, tweede lid

Bedragen onderzoek universiteiten, bedoeld in artikel 4.23, eerste lid van het besluit

universiteit

afbouw dynamisering Smart Mix

bijzondere voorzieningen

totaalbedrag

21PB

Universiteit Leiden

€ 7.903.314

€ 2.983.791

€ 10.887.105

21PC

Universiteit Groningen

€ 8.120.547

 

€ 8.120.547

21PD

Universiteit Utrecht

€ 11.738.009

 

€ 11.738.009

21PE

Erasmus Universiteit Rotterdam

€ 5.100.387

€ 5.081.330

€ 10.181.717

21PF

Technische Universiteit Delft

€ 11.659.392

€ 3.187.945

€ 14.847.337

21PG

Technische Universiteit Eindhoven

€ 7.687.283

 

€ 7.687.283

21PH

Universiteit Twente (Enschede)

€ 8.206.253

€ 9.427.458

€ 17.633.711

21PJ

Universiteit Maastricht

€ 3.518.301

 

€ 3.518.301

21PK

Universiteit van Amsterdam

€ 8.467.254

 

€ 8.467.254

21PL

Vrije Universiteit Amsterdam

€ 6.007.623

 

€ 6.007.623

21PM

Radboud Universiteit Nijmegen

€ 8.004.092

€ 2.189.524

€ 10.193.616

21PN

Universiteit van Tilburg

€ 1.587.545

€ 3.982.757

€ 5.570.302

22NC

Open Universiteit

€ 0

€ 10.183.937

€ 10.183.937

00DV

Protestantse Theologische Universiteit

€ 0

€ 3.281.344

€ 3.281.344

21QO

Theologische Universiteit Apeldoorn

€ 0

€ 321.832

€ 321.832

23BF

Universiteit voor Humanistiek

€ 0

€ 1.801.433

€ 1.801.433

Bijlage 8 bij artikel 4, derde lid

Percentages onderzoek universiteiten, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid van het besluit

universiteit

percentage

21PB

Universiteit Leiden

8,92579%

21PC

Universiteit Groningen

8,92190%

21PD

Universiteit Utrecht

12,07954%

21PE

Erasmus Universiteit Rotterdam

4,71447%

21PF

Technische Universiteit Delft

17,85100%

21PG

Technische Universiteit Eindhoven

8,54431%

21PH

Universiteit Twente (Enschede)

6,66952%

21PJ

Universiteit Maastricht

4,30255%

21PK

Universiteit van Amsterdam

10,97147%

21PL

Vrije Universiteit Amsterdam

7,75884%

21PM

Radboud Universiteit Nijmegen

7,10009%

21PN

Universiteit van Tilburg

2,16052%

22NC

Open Universiteit

0%

00DV

Protestantse Theologische Universiteit

0%

21QO

Theologische Universiteit Apeldoorn

0%

23BF

Universiteit voor Humanistiek

0%

D

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

Vaststelling collegegeld

1. De bedragen, genoemd in artikel 7.43, eerste en tweede lid, van de wet worden voor het studiejaar 2008–2009 aan de hand van de consumentenprijsindex, bedoeld in artikel 8, vastgesteld op € 1.565.

2. De bedragen, genoemd in artikel 7.43, eerste en tweede lid, van de wet worden voor het studiejaar 2009–2010 aan de hand van de consumentenprijsindex, bedoeld in artikel 8, vastgesteld op € 1.579.

E

In artikel 2, eerste lid, wordt ‘€ 19.167,52’ vervangen door: € 19.260,64.

F

In artikel 4, eerste lid, wordt ‘€ 2.984,67’ vervangen door: € 3.008,71.

G

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Rentepercentage

1. Het rentepercentage bedoeld in artikel 4.25, vierde lid, van het besluit voor investeringen in de begrotingsjaren 1998 en 2008 is 4,5 procent.

2. Het rentepercentage bedoeld in artikel 4.26, vijfde lid, van het besluit, voor investeringen in de begrotingsjaren 1999 en 2009 is 5,0 procent.

H

In de tabel in bijlage 1 worden de laatste twee regels vervangen door:

28DN

Hogeschool van Amsterdam

5,8890

I

Bijlagen 3 tot en met 9 worden vervangen door nieuwe bijlagen, luidende:

Bijlage 3 bij artikel 3, eerste lid, onderdeel a

Bedragen onderwijsopslag universiteiten, bedoeld in artikel 4.10 van het besluit

universiteit

   

totaalbedrag

  

kwaliteit

kwetsbare opleidingen

bijzondere voorzieningen

 

21PB

Universiteit Leiden

€ 2.658.775

€ 17.731.974

€ 238.776

€ 20.629.525

21PC

Universiteit Groningen

€ 3.897.535

€ 28.290.563

€ 0

€ 32.188.098

21PD

Universiteit Utrecht

€ 4.807.943

€ 45.614.753

€ 257.303

€ 50.679.999

21PE

Erasmus Universiteit Rotterdam

€ 2.299.060

€ 22.899.334

€ 7.929.859

€ 33.128.253

21PF

Technische Universiteit Delft

€ 2.627.812

€ 0

€ 6.901.266

€ 9.529.078

21PG

Technische Universiteit Eindhoven

€ 1.512.908

€ 0

€ 0

€ 1.512.908

21PH

Universiteit Twente (Enschede)

€ 1.501.158

€ 12.430.387

€ 14.087.005

€ 28.018.550

21PJ

Universiteit Maastricht

€ 2.226.866

€ 19.374.911

€ 1.567.487

€ 23.169.264

21PK

Universiteit van Amsterdam

€ 3.661.830

€ 22.765.066

€ 180.112

€ 26.607.008

21PL

Vrije Universiteit Amsterdam

€ 2.953.597

€ 22.108.766

€ 1.100.225

€ 26.162.588

21PM

Radboud Universiteit Nijmegen

€ 2.709.370

€ 24.041.649

€ 1.297.023

€ 28.048.042

21PN

Universiteit van Tilburg

€ 1.462.815

€ 0

€ 2.784.545

€ 4.247.360

22NC

Open Universiteit

€ 172.433

€ 0

€ 16.214.430

€ 16.386.863

00DV

Protestantse Theologische Universiteit

€ 16.300

€ 0

€ 4.355.621

€ 4.371.921

21QO

Theologische Universiteit Apeldoorn

€ 7.354

€ 0

€ 652.439

€ 659.793

23BF

Universiteit voor Humanistiek

€ 31.388

€ 0

€ 1.380.281

€ 1.411.669

Bijlage 4 bij artikel 3, eerste lid, onderdeel b

Percentages onderwijsopslag universiteiten, bedoeld in artikel 4.10 van het besluit

universiteit

percentage

21PB

Universiteit Leiden

8,28690%

21PC

Universiteit Groningen

9,69557%

21PD

Universiteit Utrecht

12,69175%

21PE

Erasmus Universiteit Rotterdam

5,45416%

21PF

Technische Universiteit Delft

13,16857%

21PG

Technische Universiteit Eindhoven

7,07480%

21PH

Universiteit Twente (Enschede)

6,19418%

21PJ

Universiteit Maastricht

5,79448%

21PK

Universiteit van Amsterdam

11,53773%

21PL

Vrije Universiteit Amsterdam

8,20157%

21PM

Radboud Universiteit Nijmegen

8,21218%

21PN

Universiteit van Tilburg

3,68811%

22NC

Open Universiteit

0,0000%

00DV

Protestantse Theologische Universiteit

0,0000%

21QO

Theologische Universiteit Apeldoorn

0,0000%

23BF

Universiteit voor Humanistiek

0,0000%

Bijlage 5 bij artikel 3, tweede lid, onderdeel a

Bedragen onderwijsopslag hogescholen, bedoeld in artikel 4.19 van het besluit

hogeschool

   

totaalbedrag

  

kwaliteit

kwetsbare opleidingen

bijzondere voorzieningen

 

00BH

Saxion Hogeschool IJselland

€ 1.903.137

€ 0

€ 0

€ 1.903.137

00IC

Katholieke PABO Zwolle

€ 302.009

€ 0

€ 0

€ 302.009

00MF

Hogeschool voor de Kunsten Utrecht

€ 1.400.948

€ 0

€ 0

€ 1.400.948

01VU

Christelijke Hogeschool Windesheim

€ 5.835.860

€ 0

€ 0

€ 5.835.860

02BY

Gerrit Rietveld Academie

€ 377.354

€ 0

€ 0

€ 377.354

02NR

Hotelschool Den Haag

€ 687.580

€ 0

€ 0

€ 687.580

02NT

Design Academy Eindhoven

€ 229.620

€ 0

€ 0

€ 229.620

04CS

Hogeschool Helicon

€ 133.553

€ 0

€ 0

€ 133.553

07GR

Avans Hogeschool Breda/Tilburg

€ 4.256.488

€ 0

€ 0

€ 4.256.488

08OK

Hogeschool De Kempel

€ 402.413

€ 0

€ 0

€ 402.413

08YJ

Hogeschool Edith Stein

€ 492.744

€ 0

€ 0

€ 492.744

09OR

Hogeschool Domstad

€ 485.389

€ 0

€ 0

€ 485.389

09OT

Iselinge Hogeschool

€ 237.609

€ 0

€ 0

€ 237.609

10IZ

Marnix Academie

€ 574.010

€ 0

€ 0

€ 574.010

10KK

Fontys PABO Eindhoven

€ 480.596

€ 0

€ 0

€ 480.596

14NI

Codarts, Hogeschool voor de Kunsten

€ 402.290

€ 0

€ 0

€ 402.290

15BK

Christelijke Hogeschool Driestar

€ 572.372

€ 0

€ 0

€ 572.372

15CL

Fontys Hogescholen Eindhoven

€ 4.693.261

€ 534.936

€ 0

€ 5.228.197

17XA

Fontys PABO Limburg

€ 294.427

€ 0

€ 0

€ 294.427

21IY

Stenden Hogeschool (Emmen)

€ 849.526

€ 0

€ 0

€ 849.526

21MI

Hogeschool Zeeland

€ 1.514.324

€ 0

€ 0

€ 1.514.324

21QA

Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten

€ 1.157.328

€ 0

€ 0

€ 1.157.328

21QL

Avans Hogeschool ’s-Hertogenbosch

€ 2.570.763

€ 0

€ 0

€ 2.570.763

21RI

Hogeschool Leiden

€ 2.250.351

€ 490.318

€ 0

€ 2.740.669

21UG

Hogeschool IPABO

€ 780.318

€ 0

€ 0

€ 780.318

21UI

NHTV internationale hogeschool Breda

€ 2.310.542

€ 0

€ 0

€ 2.310.542

21WN

Noordelijke Hogeschool Leeuwarden

€ 3.157.802

€ 0

€ 1.668.584

€ 4.826.386

21WO

Fontys Hogescholen Venlo

€ 816.594

€ 0

€ 0

€ 816.594

22BO

Fontys Hogescholen Tilburg

€ 5.571.037

€ 0

€ 0

€ 5.571.037

22BP

Fontys PABO ’s-Hertogenbosch

€ 286.533

€ 0

€ 0

€ 286.533

22BQ

Fontys Hogescholen Sittard

€ 400.774

€ 0

€ 0

€ 400.774

22EX

Stenden Hogeschool (Leeuwarden)

€ 2.533.189

€ 0

€ 0

€ 2.533.189

22HH

Gereformeerde Hogeschool voor Beroepsonderwijs

€ 586.933

€ 0

€ 0

€ 586.933

22JA

Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool

€ 296.662

€ 0

€ 0

€ 296.662

22OJ

Hogeschool Rotterdam

€ 10.924.791

€ 4.875.979

€ 0

€ 15.800.770

23AH

Saxion Hogeschool Enschede

€ 4.264.339

€ 382.140

€ 0

€ 4.646.479

23KJ

Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans Den Haag

€ 640.814

€ 0

€ 2.744.496

€ 3.385.310

25BA

Christelijke Hogeschool Ede

€ 1.507.187

€ 0

€ 0

€ 1.507.187

25BE

Hanzehogeschool Groningen

€ 7.398.916

€ 1.952.848

€ 0

€ 9.351.764

25DW

Hogeschool Utrecht

€ 12.730.039

€ 3.266.234

€ 0

€ 15.996.273

25JX

Hogeschool Zuyd

€ 5.001.428

€ 4.863.313

€ 0

€ 9.864.741

25KB

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

€ 9.306.084

€ 2.171.237

€ 0

€ 11.477.321

27NF

ArtEZ hogeschool

€ 1.243.126

€ 0

€ 0

€ 1.243.126

27PZ

Hogeschool INHolland

€ 11.941.792

€ 10.677.241

€ 0

€ 22.619.033

27UM

Haagse Hogeschool

€ 6.750.208

€ 0

€ 0

€ 6.750.208

28DN

Hogeschool van Amsterdam

€ 14.184.978

€ 401.983

€ 0

€ 14.586.961

Bedragen onderwijsopslag van hogescholen met opleidingen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, bedoeld in artikel 4.19 van het besluit

hogeschool

kwaliteit

kwetsbare opleidingen

bijzondere voorzieningen

totaalbedrag

01DZ

STOAS Hogeschool

€ 255.319

€ 13.614

€ 0

€ 268.933

01MY

CAH Dronten

€ 430.636

€ 0

€ 0

€ 430.636

21CW

HAS Den Bosch

€ 597.227

€ 0

€ 0

€ 597.227

22ND

Internationale Agrarische Hogeschool Larenstein

€ 671.082

€ 0

€ 0

€ 671.082

24LE

Van Hall Instituut

€ 658.323

€ 0

€ 0

€ 658.323

27PZ

Hogeschool INHolland

€ 200.413

€ 0

€ 0

€ 200.413

Bijlage 6 bij artikel 3, tweede lid, onderdeel b

Percentages onderwijsopslag hogescholen, bedoeld in artikel 4.19 van het besluit

code

hogeschool

percentage

00BH

Saxion Hogeschool IJselland

0,94479%

00IC

Katholieke PABO Zwolle

0,21916%

00MF

Hogeschool voor de Kunsten Utrecht

6,49632%

01VU

Christelijke Hogeschool Windesheim

0,39010%

02BY

Gerrit Rietveld Academie

2,12395%

02NR

Hotelschool Den Haag

0,20691%

02NT

Design Academy Eindhoven

0,98570%

04CS

Hogeschool Helicon

1,07200%

07GR

Avans Hogeschool Breda/Tilburg

1,25896%

08OK

Hogeschool De Kempel

0,31796%

08YJ

Hogeschool Edith Stein

0,38434%

09OR

Hogeschool Domstad

0,43195%

09OT

Iselinge Hogeschool

0,22837%

10IZ

Marnix Academie

0,49606%

10KK

Fontys PABO Eindhoven

0,45801%

14NI

Codarts, Hogeschool voor de Kunsten

6,91030%

15BK

Christelijke Hogeschool Driestar

0,41099%

15CL

Fontys Hogescholen Eindhoven

2,31412%

17XA

Fontys PABO Limburg

0,30347%

21IY

Stenden Hogeschool (Emmen)

0,88279%

21MI

Hogeschool Zeeland

0,84027%

21QA

Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten

17,07776%

21QL

Avans Hogeschool ’s-Hertogenbosch

0,24867%

21RI

Hogeschool Leiden

0,56542%

21UG

Hogeschool IPABO

0,66203%

21UI

NHTV internationale hogeschool Breda

0,33942%

21WN

Noordelijke Hogeschool Leeuwarden

1,13872%

21WO

Fontys Hogescholen Venlo

0,61376%

22BO

Fontys Hogescholen Tilburg

5,74122%

22BP

Fontys PABO ‘s-Hertogenbosch

0,23526%

22BQ

Fontys Hogescholen Sittard

0,00287%

22EX

Stenden Hogeschool (Leeuwarden)

1,67142%

22HH

Gereformeerde Hogeschool voor Beroepsonderwijs

0,21786%

22JA

Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool

0,00276%

22OJ

Hogeschool Rotterdam

3,04492%

23AH

Saxion Hogeschool Enschede

0,88370%

23KJ

Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans Den Haag

6,40308%

25BA

Christelijke Hogeschool Ede

0,28840%

25BE

Hanzehogeschool Groningen

4,96812%

25DW

Hogeschool Utrecht

1,17545%

25JX

Hogeschool Zuyd

5,55560%

25KB

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

2,31242%

27NF

ArtEZ hogeschool

11,12034%

27PZ

Hogeschool INHolland

4,17080%

27UM

Haagse Hogeschool

2,05211%

28DN

Hogeschool van Amsterdam

1,83137%

Percentages onderwijsopslag hogescholen met opleidingen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, bedoeld in artikel 4.19 van het besluit

code

hogeschool

percentage

01DZ

STOAS Hogeschool

6,8568%

01MY

CAH Dronten

8,5799%

21CW

HAS Den Bosch

6,3694%

22ND

Internationale Agrarische Hogeschool Larenstein

66,9109%

24LE

Van Hall Instituut

7,5656%

27PZ

Hogeschool INHolland

3,7174%

Bijlage 7 bij artikel 4, tweede lid

Bedragen onderzoek universiteiten, bedoeld in artikel 4.23, eerste lid van het besluit

Universiteit

  

totaalbedrag

  

afbouw dynamisering Smart Mix

bijzondere voorzieningen

 

21PB

Universiteit Leiden

€ 3.592.415

€ 2.998.169

€ 6.590.584

21PC

Universiteit Groningen

€ 3.691.158

€ 0

€ 3.691.158

21PD

Universiteit Utrecht

€ 5.335.459

€ 0

€ 5.335.459

21PE

Erasmus Universiteit Rotterdam

€ 2.318.358

€ 5.105.815

€ 7.424.173

21PF

Technische Universiteit Delft

€ 5.299.724

€ 3.748.334

€ 9.048.058

21PG

Technische Universiteit Eindhoven

€ 3.494.220

€ 0

€ 3.494.220

21PH

Universiteit Twente (Enschede)

€ 3.730.115

€ 9.472.885

€ 13.203.000

21PJ

Universiteit Maastricht

€ 1.599.228

€ 0

€ 1.599.228

21PK

Universiteit van Amsterdam

€ 3.848.752

€ 0

€ 3.848.752

21PL

Vrije Universiteit Amsterdam

€ 2.730.738

€ 0

€ 2.730.738

21PM

Radboud Universiteit Nijmegen

€ 3.638.224

€ 2.200.073

€ 5.838.297

21PN

Universiteit van Tilburg

€ 721.611

€ 4.001.948

€ 4.723.559

22NC

Open Universiteit

€ 0

€ 10.047.696

€ 10.047.696

00DV

Protestantse Theologische Universiteit

€ 0

€ 2.780.203

€ 2.780.203

21QO

Theologische Universiteit Apeldoorn

€ 0

€ 132.861

€ 132.861

23BF

Universiteit voor Humanistiek

€ 0

€ 1.294.951

€ 1.294.951

Bijlage 8 bij artikel 4, derde lid

Percentages onderzoek universiteiten, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid van het besluit

universiteit

percentage

21PB

Universiteit Leiden

8,64969%

21PC

Universiteit Groningen

8,66875%

21PD

Universiteit Utrecht

11,83471%

21PE

Erasmus Universiteit Rotterdam

4,46649%

21PF

Technische Universiteit Delft

19,11591%

21PG

Technische Universiteit Eindhoven

8,84702%

21PH

Universiteit Twente (Enschede)

6,83491%

21PJ

Universiteit Maastricht

4,31814%

21PK

Universiteit van Amsterdam

10,79601%

21PL

Vrije Universiteit Amsterdam

7,63818%

21PM

Radboud Universiteit Nijmegen

6,88557%

21PN

Universiteit van Tilburg

1,94462%

22NC

Open Universiteit

0,00000%

00DV

Protestantse Theologische Universiteit

0,00000%

21QO

Theologische Universiteit Apeldoorn

0,00000%

23BF

Universiteit voor Humanistiek

0,00000%

Bijlage 9 bij artikel 6

Bedragen academische ziekenhuizen, bedoeld in artikel 4.27, eerste lid, onderdeel d, van het besluit

universiteit

bedrag

21PB

Universiteit Leiden

€ 13.568.127

21PC

Universiteit Groningen

€ 13.081.049

21PD

Universiteit Utrecht

€ 14.096.219

21PE

Erasmus Universiteit Rotterdam

€ 15.294.625

21PJ

Universiteit Maastricht

€ 12.721.577

21PK

Universiteit van Amsterdam

€ 14.159.814

21PL

Vrije Universiteit Amsterdam

€ 13.392.286

21PM

Radboud Universiteit Nijmegen

€ 12.593.393

Artikel III

Inwerkingtreding

1. Artikel I, met uitzondering van onderdelen B en C, en artikel II, onderdelen A tot en met C, treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2008.

2. Artikel II, onderdeel D, treedt in werking met ingang van 1 september 2008.

3. Artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdelen E tot en met I, treden in werking met ingang van 1 januari 2009.

4. Artikel I, onderdeel C treedt inwerking met ingang van 1 januari 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H.A. Plasterk.

Toelichting

1. Algemeen

De regeling strekt tot uitvoering van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).

In verband met uitvoering van het Uitvoeringsbesluit WHW is in deze regeling voorzien in aanpassing van de onderwijsopslag van hogescholen en universiteiten vanwege instellingspecifieke afspraken en maatregelen in de rijksbegrotingen 2008 en 2009 die gevolgen hebben voor de berekening van de rijksbijdrage 2008 en rijksbijdrage 2009. In de regeling is in voorkomende gevallen voorzien in verhoging van bedragen vanwege de loon- en prijsbijstelling 2008 met 3,161%.

In de regeling is verder voorzien in aanpassing van bedragen en percentages vanwege drie maatregelen in het besluit die gevolgen hebben voor de berekening van de rijksbijdrage 2009. Deze maatregelen worden budgettair-neutraal ingevoerd. Het gaat daarbij om:

– de omgang met promoties;

– de omgang met leraartrajecten wo;

– de invoering van de zogenoemde niet-EER maatregel.

In deze regeling is verder voorzien in aanpassing van de Tijdelijke regeling subsidie experimenten open bestel. In die regeling wordt verwezen naar het ondertussen ingetrokken Bekostigingsbesluit WHW: de wijziging heeft tot strekking naar het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 te verwijzen die nu grondslag is om het bedrag te bepalen dat per student beschikbaar is als subsidie vanwege de Tijdelijke regeling.

In de regeling is in verband met uitvoering van de WHW voorzien in de vaststelling van het geïndexeerde (wettelijk) collegegeld per studiejaar 2009/2010. De vaststelling van dit geïndexeerde collegegeld geschiedt onverminderd het voornemen om het collegegeld geleidelijk te verhogen met tien stappen van €22 per jaar, te beginnen per studiejaar 2009/2010. Het voornemen hiertoe is opgenomen in de strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoeks- en wetenschapsbeleid (Kamerstukken II, 2007/2008, 31 288, nr. 1). Dit is nader uitgewerkt in de Nota van Wijziging op het voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2008. (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 hoofdstuk VIII, nr. 58). Op deze jaarlijkse verhoging van € 22 is de indexeringsregeling van toepassing zoals die thans al geldt voor het wettelijk collegegeld. Hiertoe wordt wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bevorderd.

Deze toelichting onderteken ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

2. Gevoerd overleg

Een voorontwerp van deze regeling is krachtens artikel 4.7 van het besluit aan VSNU en HBO-raad voorgelegd met het verzoek om een bestuurlijk oordeel.

Conform het verzoek van VSNU is bij de herziene bekostiging van promoties gekozen voor ijking op een driejaarsgemiddelde. Tevens is de toelichting aangepast in verband met de budgettair-neutrale invoering van de onderwijsbekostiging per 2009 voor Open Universiteit, Protestantse Theologische Universiteit, Theologische Universiteit Apeldoorn, en Universiteit voor Humanistiek.

Conform het verzoek van HBO-raad is bij de verdeling van middelen voor Taal en Rekenen gekozen voor een verhouding van 2:1 bij de verdeling van middelen over de lerarenopleidingen basisonderwijs respectievelijk voortgezet onderwijs.

Op verzoek van VSNU en HBO-raad zijn de additionele middelen verdeeld overeenkomstig de voor het verzorgen van onderwijs beschikbare middelen omwille van de eenvoud in de verdeelsystematiek.

3. Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets

CFI heeft aangegeven de wijzigingen uitvoerbaar te achten.

4. Financiële gevolgen

De wijzigingen in deze regeling zijn in overeenstemming met de rijksbegroting 2008. De wijzigingen zijn tevens in overeenstemming met de rijksbegroting 2009.

Artikelsgewijs

Artikel I. Wijziging van de Tijdelijke regeling subsidie experimenten open bestel

Door de wijzigingen van de omschrijving van student in artikel 1 van deze regeling worden met ingang van 1 januari 2008 het woonlandbeginsel en met ingang van 1 januari 2009 de niet-EER maatregel ingevoerd. Met de wijziging van artikel 14 krijgt dit artikel een grondslag in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 dat het Bekostigingsbesluit WHW heeft vervangen.

Artikel II. Wijziging van de Regeling financiën hoger onderwijs

Onderdelen A en B (wijziging van de Regeling financiën hoger onderwijs per 1 januari 2008)

Met deze onderdelen worden de bedragen die in 2008 worden gehanteerd voor de diplomaprijzen voor de onderwijs- en onderzoeksbekostiging aangepast aan de loon- en prijsbijstelling 2008.

Onderdeel C (wijziging van de Regeling financiën hoger onderwijs per 1 januari 2008)

Met dit onderdeel worden bijlagen 3 en 7 met de opslagen van universiteiten en bijlagen 5 en 6 met de onderwijsopslagen van hogescholen aangepast.

In bijlage 3 is per universiteit een bedrag opgenomen onder de noemer onderwijsopslag. Dit bedrag is opgebouwd uit bedragen gerelateerd aan kwaliteit, kwetsbare opleidingen, en bijzondere voorzieningen. De bedragen zijn in overeenstemming met de Rijksbegroting 2008 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Rijksbegroting 2008 van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Met deze regeling is de onderwijsopslag van universiteiten als volgt aangepast:

a. Bijzondere voorzieningen:

– vanwege bestuurlijke afspraken over het verzorgen van een restauratorenopleiding (brief BVH/BHO-2006/34570 U van 15 februari 2006) is de onderwijsopslag van Universiteit Amsterdam incidenteel voor 2008 verhoogd met een bedrag van € 0,45 miljoen.

– Vanwege de Operational Agreement tussen de UNESCO en Minister van OCW inzake UNESCO-IHE Institute, van kracht geworden per 1 september 2008, is de onderwijsopslag van Technische Universiteit Delft structureel verhoogd met een bedrag van € 0,75 miljoen.

b. Algemeen: In voorkomende gevallen is voorzien in verhoging van bedragen vanwege de loon- en prijsbijstelling 2008. Het gaat daarbij om een verhoging met 3,161% van de bedragen in de onderwijsopslag onder de noemer kwaliteit alsmede de overige bijzondere voorzieningen.

In bijlage 5 is per hogeschool een bedrag opgenomen onder de noemer onderwijsopslag. Dit bedrag is opgebouwd uit bedragen gerelateerd aan kwaliteit, kwetsbare opleidingen, en bijzondere voorzieningen. De bedragen zijn in overeenstemming met de Rijksbegroting 2008 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Rijksbegroting 2008 van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Met deze regeling is de onderwijsopslag van hogescholen als volgt aangepast:

a. Kwaliteit: onder deze noemer zijn de volgende bedragen opgenomen:

– De toegevoegde bedragen die instellingen dienen in te zetten om het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten te verbeteren. Het betreft hier hogescholen in de vier grote steden, omdat deze studenten zich daar concentreren en de instellingen daar voor grotere uitdagingen staan. Voor 2008 is € 4 miljoen beschikbaar. Dit bedrag wordt over de betreffende hogescholen verdeeld op basis van de instroom van niet-westerse allochtone studenten (in de veronderstelling dat het hier bekostigde niet-EER studenten betreft) conform de opgave van deze hogescholen. Het betreft de volgende percentuele verdeling: Haagse Hogeschool 15%, Hogeschool Rotterdam 22%, Hogeschool Utrecht 13%, Hogeschool INHolland 21% en Hogeschool van Amsterdam 29%. Aanvullende middelen die in de jaren 2009 en 2010 vanwege deze doelstelling beschikbaar komen, worden over deze instellingen verdeeld conform aangehaalde percentages. In 2011 vindt besluitvorming plaats over de (her)verdeling van deze middelen, op basis van instroom, uitval en rendement, vanaf het begrotingsjaar 2012. Voorwaardelijk voor beschikbaarstelling van middelen na 2008 is dat uiterlijk in november 2008 tussen het Ministerie van OCW en deze hogescholen afspraken zijn gemaakt over de streefwaarden voor de indicatoren instroom, rendement en uitval alsmede de grondslag voor herverdeling van het in 2011 in totaal vanwege deze doelstellingen toegekende bedrag over deze hogescholen. Indien de gerealiseerde prestaties van een hogeschool daartoe aanleiding geven, kan de hiervoor bedoelde toevoeging aan de onderwijsopslag voor die hogeschool per 2011 worden verlaagd of volledig worden beëindigd.

– De toegevoegde bedragen die hogescholen dienen in te zetten voor de optimalisatie van het taal- en rekenonderwijs in de opleiding tot leraar basisonderwijs en de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs. In aansluiting op de Beleidsreactie Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen van 28 april 2008 (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 332, nr. 3) is voor de studiejaren 2008/2009, 2009/2010 en 2010/2011 een totaalbedrag van € 12 miljoen (prijspeil 2008) beschikbaar voor zaken als de aanschaf van remediërend materiaal, extra tijd voor begeleiding studenten, extra lessen, aanstelling van een (tijdelijk) coördinator rekenen en taal. Voor het begrotingsjaar 2008 is € 1,7 miljoen beschikbaar. Dit bedrag wordt verdeeld over de hogescholen die lerarenopleidingen verzorgen op basis van het aantal ingeschrevenen bij deze opleidingen in het studiejaar 2007/2008, waarbij sprake is van een verhouding van 2:1 voor ingeschreven bij lerarenopleiding basisonderwijs ten opzichte van lerarenopleidingen voortgezet onderwijs. De aanvullende middelen die in de begrotingsjaren 2009 (€ 4 miljoen), 2010 (€ 4 miljoen) en 2011 (€ 2,3 miljoen) vanwege deze doelstelling beschikbaar komen, worden eveneens over deze instellingen verdeeld op basis van het zelfde aantal ingeschrevenen. De instellingen overleggen jaarlijks met het departement over de resultaten van de inzet van deze middelen.

c. Algemeen: In voorkomende gevallen is voorzien in verhoging van bedragen vanwege de loon- en prijsbijstelling 2008. Het gaat daarbij om een verhoging met 3,161% van de bedragen in de onderwijsopslag onder de noemer kwaliteit alsmede de overige bijzondere voorzieningen.

In bijlage 6 is per hogeschool een percentage opgenomen onder de noemer onderwijsopslag. In dit percentage is een omzetting van de bedragen gerelateerd aan kunstopleidingen en de leraar basisonderwijs (pabo-up). Vanwege de hiervoor genoemde loon- en prijsbijstelling, die ook op deze bedragen betrekking heeft, zijn de percentages per instelling aangepast.

In bijlage 7 is per universiteit een bedrag opgenomen gerelateerd aan onderzoek. Dit bedrag is aangepast vanwege de hiervoor genoemde loon- en prijsbijstelling.

Onderdeel D (wijziging van de Regeling financiën hoger onderwijs per 1 september 2008)

Artikel 7.43, vierde lid, van de wet schrijft voor dat voor 1 november voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het geïndexeerde collegegeld zal gelden, de betreffende regeling daarvan wordt vastgesteld.

In artikel 8 van de regeling is bepaald hoe deze indexering geschiedt. In artikel 9 is op grond van deze indexering het collegegeld bepaald voor 2009/2010 en opgenomen in het tweede lid. Het collegegeld dat van toepassing is voor het studiejaar 2008/2009 was al bepaald en in de regeling opgenomen.

Onderdeel E en F (wijziging van de Regeling financiën hoger onderwijs per 1 januari 2009)

Met deze onderdelen worden de bedragen die in 2009 worden gehanteerd voor de diplomaprijzen voor de onderwijs- en onderzoeksbekostiging aangepast aan het prijspeil 2009.

Onderdeel G (wijziging van de Regeling financiën hoger onderwijs per 1 januari 2009)

Met dit onderdelen worden de rentepercentages aangepast die worden benut voor de berekening van het deel geneeskundige ondersteuning onderwijs en onderzoek in verband met rente en afschrijving, overeenkomstig de betreffende percentages in de Meerjarige Economische Verkenningen.

Onderdeel H (wijziging van de Regeling financiën hoger onderwijs per 1 januari 2009)

In bijlage 1 is de fusie van de Hogere Economische School Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam per 1 september 2007 verwerkt. De factor voor de (nieuwe) Hogeschool van Amsterdam is het gemiddelde (gewogen met de instelling-gewogen onderwijsvraag) van de factoren van de twee samenstellende hogescholen.

Onderdeel I (wijziging van de Regeling financiën hoger onderwijs per 1 januari 2009)

Met deze onderdelen worden bijlagen bij de regeling aangepast ten opzichte van de bedragen en percentages die voor 2008 van toepassing zijn in overeenstemming met de rijksbegroting 2009.

Bij de bedragen als onderdeel van de onderwijsopslag gaat het om bestuurlijk en beleidsmatig geoormerkte (vaste) bedragen die vanwege beleidsmatige overwegingen of bestuurlijke afspraken jaarlijks kunnen wijzigen. Deze bedragen kunnen tevens wijzigen ingeval sprake is van loon- en prijsbijstellingen. Ingeval van percentages is dat niet het geval, en fluctueert het bedrag dat een instelling ontvangt mee met het deel van het onderwijsbudget waarop het percentage betrekking heeft.

In bijlage 3 is per universiteit een bedrag opgenomen onder de noemer onderwijsopslag. Dit bedrag is opgebouwd uit bedragen die zijn gerelateerd aan kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen. De bedragen zijn in overeenstemming met de Rijksbegroting 2009 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De volgende wijzigingen zijn voorzien ten opzichte van de vorige regeling:

a. Kwaliteit:

– In verband met (de uitvoering van) de meerjarenafspraak van 17 april 2008 ‘Naar een ambitieuze studiecultuur: Studiesucces in het wetenschappelijk onderwijs’ is voor universiteiten in 2009 een bedrag van in totaal € 32,5 miljoen beschikbaar. Elke universiteit ontvangt als onderdeel van de onderwijsopslag een deel van deze middelen, als verschil van de berekening van het onderwijsdeel, met en zonder deze extra middelen.

b. Kwetsbare opleidingen:

– Bij de betreffende universiteiten is recht gedaan aan de bestuurlijke afspraken inzake de berekening van middelen vanwege numerus fixus geneeskunde, tandheelkunde, diergeneeskunde en klinische technologie. De onderwijsopslag is in totaal met € 0,9 miljoen verlaagd.

c. Bijzondere voorzieningen:

– Vanwege de Operational Agreement tussen de UNESCO en Minister van OCW inzake UNESCO-IHE Institute, van kracht geworden per 1 september 2008, is de onderwijsopslag van Technische Universiteit Delft structureel verhoogd met een bedrag van € 0,225 miljoen.

– Het bedrag dat beschikbaar is voor Open Universiteit Nederland, is ten opzichte van het bedrag dat beschikbaar was in 2008 verlaagd om recht te doen aan de brief van 12 december 2005 met kenmerk HO/BL/05/43792 in verband met budgettair-neutrale invoering van de onderwijsbekostiging per 2009.

– Het bedrag dat beschikbaar is voor Protestantse Theologische Universiteit, is ten opzichte van het bedrag dat beschikbaar was in 2008 verlaagd om recht te doen aan de brief van 23 mei 2006 met kenmerk HO/CBV/2006/14853 in verband met budgettair-neutrale invoering van de onderwijsbekostiging per 2009.

– Het bedrag dat beschikbaar is voor Theologische Universiteit Apeldoorn, is ten opzichte van het bedrag dat beschikbaar was in 2008 verlaagd om recht te doen aan de brief van 3 mei 2006 met kenmerk HO/CBV/2006/17609 in verband met budgettair-neutrale invoering van de onderwijsbekostiging per 2009.

– Het bedrag dat beschikbaar is voor Universiteit voor Humanistiek, is ten opzichte van het bedrag dat beschikbaar was in 2008 verlaagd om recht te doen aan de brief van 10 juli 2006 met kenmerk HO/CBV/2006/28171 in verband met budgettair-neutrale invoering van de onderwijsbekostiging per 2009.

– Het bedrag dat beschikbaar is voor Universiteit van Amsterdam is verlaagd met een bedrag van € 0,45 miljoen om recht te doen aan de incidentele verhoging voor 2008 gerelateerd aan de restauratorenopleiding.

– De bedragen die in 2008 beschikbaar zijn gesteld vanwege de het vervallen van de Raulinvergoeding conform de brief aan universiteiten en hogescholen van 31 maart 2007 met kenmerk HO/CBV/2007/10032 zijn aan de onderwijsopslag bedragen onttrokken bij gelijktijdige aanpassing van de percentages in bijlage 4.

In bijlage 4 is aangegeven welk aandeel een universiteit heeft in het na toepassing van de betreffende paragraaf resterende deel van het onderwijsdeel wo. De volgende wijzigingen zijn voorzien ten opzichte van de vorige regeling:

– Vanwege de zgn. niet-EER maatregel in het besluit is de rijksbijdrage van instellingen niet meer mede afhankelijk van het aantal niet-EER-studenten. Op grond van deze maatregel wordt het meetellen van studenten en afgestudeerden voor de rijksbijdrage voor het begrotingsjaar 2009 beperkt tot hen die een EER-nationaliteit hebben of studiefinanciering genieten. Deze maatregel wordt budgettair-neutraal ingevoerd. Voor universiteiten is hiertoe op basis van opgave van Informatie Beheer Groep bepaald welke studenten in geen van de twee jaren studiefinanciering hebben genoten die geen EER-nationaliteit hebben. Vervolgens is met inachtneming van de definitieve statustoekenning voor 2008 vastgesteld welke van deze personen mee hebben geteld voor 2008 bij het berekenen van de rijksbijdrage, gegeven het bijbehorende bekostigingsniveau, en vermenigvuldigd met het bedrag per eerstejaars voor 2008 respectievelijk voor de graden (onderwijs en onderzoek). Het resultaat is een voor 2008 aan niet-EER studenten te relateren bedrag, verdeeld via de onderwijsbekostiging, vertaald in (wijziging van) instellingsspecifieke percentages.

– In het besluit is de afwijkende bekostiging voor leraartrajecten verzorgd door universiteiten vervallen. Vanaf 2009 tellen de eerstejaars en graden van deze opleidingen op de normale manier mee. Dat leidt dus tot een toename van het aantal bekostigde eerstejaars en graden. Budgettair neutrale ijking per instelling vindt plaats op basis van de aantallen voor 2008. Om de prijzen constant te houden worden bedragen die worden verdeeld gerelateerd aan eerstejaars, aan graden onderwijs verhoogd en wordt de landelijke onderwijsopslag verlaagd met het bedrag waarmee deze bedragen gerelateerd aan eerstejaars en graden onderwijs zijn verhoogd. Dit vertaalt zich in aanpassing van de percentages opgenomen in bijlage 4.

– De toevoeging van de bedragen die in 2008 beschikbaar zijn gesteld vanwege de het vervallen van de Raulinvergoeding conform de brief aan universiteiten en hogescholen van 31 maart 2007 met kenmerk HO/CBV/2007/10032. Deze bedragen zijn onttrokken aan de onderwijsopslagbedragen (bijlage3) bij gelijktijdige aanpassing van de percentages in bijlage 4. Ten opzichte van 2008 is in 2009 het toegevoegde bedrag voor de ho-instellingen verhoogd van € 4 miljoen naar € 5,5 miljoen.

In bijlage 5 is per hogeschool een bedrag opgenomen onder de noemer onderwijsopslag. Dit bedrag is opgebouwd uit bedragen gerelateerd aan kwaliteit, kwetsbare opleidingen, en bijzondere voorzieningen. De bedragen zijn in overeenstemming met de Rijksbegroting 2009 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Rijksbegroting 2009 van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De volgende wijzigingen zijn voorzien ten opzichte van de vorige regeling:

a. Kwaliteit:

– In verband met (de uitvoering van) de meerjarenafspraak van 30 juni 2008 met HBO-raad is voor hogescholen in 2009 een bedrag van in totaal € 134,9 miljoen beschikbaar voor het vergroten van het studiesucces in en de kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs. Elke hogeschool ontvangt als onderdeel van de onderwijsopslag een deel van deze middelen, als verschil van de berekening van het onderwijsdeel, met en zonder deze extra middelen.

– De toegevoegde bedragen die instellingen dienen in te zetten om het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten te verbeteren zijn verhoogd. Het betreft hier hogescholen in de vier grote steden, omdat deze studenten zich daar concentreren en de instellingen daar voor grotere uitdagingen staan. Voor 2009 is ten opzichte van 2008 een additioneel bedrag van € 4 miljoen beschikbaar. Dit bedrag wordt over de betreffende hogescholen verdeeld op basis van de verdeelsleutel die in 2008 is bepaald en gehanteerd: Haagse Hogeschool 15%, Hogeschool Rotterdam 22%, Hogeschool Utrecht 13%, Hogeschool INHolland 21% en Hogeschool van Amsterdam 29%. Voorwaardelijk voor beschikbaarstelling van middelen na 2008 is dat uiterlijk in november 2008 tussen het Ministerie van OCW en deze hogescholen afspraken zijn gemaakt over de streefwaarden voor de indicatoren instroom, rendement en uitval alsmede de grondslag voor herverdeling van het in 2011 in totaal vanwege deze doelstellingen toegekende bedrag over deze hogescholen.

– De toegevoegde bedragen die hogescholen dienen in te zetten voor de optimalisatie van het taal- en rekenonderwijs in de opleiding tot leraar basisonderwijs en de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs zijn verhoogd. Voor 2009 is ten opzichte van 2008 een additioneel bedrag van € 2,3 miljoen beschikbaar. Dit bedrag wordt verdeeld over de hogescholen die lerarenopleidingen verzorgen op basis van het aantal ingeschrevenen bij deze opleidingen in het studiejaar 2007/2008, waarbij sprake is van een verhouding van 2:1 voor ingeschreven bij lerarenopleiding basisonderwijs ten opzichte van lerarenopleidingen voortgezet onderwijs. De instellingen overleggen jaarlijks met het departement over de resultaten van de inzet van deze middelen.

b. Kwetsbare opleidingen:

– Vanwege de bestuurlijke afspraken inzake de berekening van middelen vanwege de opleiding verloskunde en masteropleidingen in de zorg is het instellingsspecifieke bedrag aangepast. Daarbij wordt in 2009 het bedrag van € 16,6 miljoen dat vanwege verloskundeopleidingen wordt toegekend volledig toegevoegd aan de onderwijsopslag. De verloskundeopleidingen starten per 1 september 2008 bij drie hogescholen. Vanaf het begrotingsjaar 2010 spelen de studentenaantallen van deze opleiding een rol bij de vaststelling van de rijksbijdrage en wordt de onderwijsopslag overeenkomstig verlaagd. Het totaalbedrag in de opslag vanwege de zorgmasteropleidingen is nauwelijks gewijzigd. Door een andere verdeling van de opleidingsplaatsen over de hogescholen treden wel verschuivingen op. In dezelfde tabel is het bedrag onder Kwetsbare opleidingen verlaagd met het bedrag dat in 2008 aan de onderwijsopslag was toegevoegd in verband met het vervallen van de Regeling subsidie voor het verzorgen van onderwijs aan een hbo-lerarenopleiding behorende bij een instelling waar de student al een getuigschrift heeft behaald. Vanaf 2009 tellen studenten die al een graad hebben en een leraren- of gezondheidszorgopleiding gaan volgen op reguliere wijze mee voor bekostiging.

– Vanwege een toevoeging aan de rijksbijdrage voor Hogeschool van Amsterdam voor het verzorgen van archiefonderwijs conform de brief van 19 augustus 2008 met kenmerk HO&S/CBV/31295.

c. Bijzondere voorzieningen:

– De bedragen die in 2008 beschikbaar zijn gesteld vanwege de het vervallen van de Raulinvergoeding conform de brief aan universiteiten en hogescholen van 31 maart 2007 met kenmerk HO/CBV/2007/10032 zijn aan de onderwijsopslagbedragen (bijlage 5) onttrokken bij gelijktijdige aanpassing van de percentages in bijlage 6.

In bijlage 6 is aangegeven welk aandeel een hogeschool heeft in het na toepassing van de overige bekostigingsregels resterende deel van het onderwijsdeel hbo. De volgende wijzigingen zijn voorzien ten opzichte van de vorige regeling:

– Vanwege de maatregel in het besluit inzake de niet-EER-maatregel is de omvang van de rijksbijdrage niet meer mede afhankelijk van het aantal niet-EER-studenten. Op grond van deze maatregel wordt het meetellen van studenten en afgestudeerden voor de rijksbijdrage voor het begrotingsjaar 2009 beperkt tot hen die een EER-nationaliteit hebben of studiefinanciering genieten. Deze maatregel wordt budgettair-neutraal ingevoerd. Voor hogescholen is hiertoe eveneens eerst op basis van opgave van Informatie Beheer Groep bepaald welke studenten in geen van de twee jaren studiefinanciering hebben genoten die geen EER-nationaliteit hebben. Voor hogescholen is bovenstaande methode (het bepalen van relevante aantallen niet-EER studenten enz., vermenigvuldigd met een prijs) alleen mogelijk voor die opleidingen waar de rijksbijdrage evenredig is met de aantallen voor bekostiging in aanmerking komende studenten en/of graden. Dit zijn de bacheloropleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst (artikel 4.17), de voortgezette en masteropleidingen (artikel 4.18), een aantal gezondheidszorgopleidingen (artikel 5.4) en de opleidingen in op- of afbouw (artikel 4.16) . Voor de overige opleidingen geldt het onderwijsvraagmodel (artikel 4.14) en is er geen lineair verband tussen aantallen en bekostiging. Voor deze opleidingen worden de opleiding-gewogen (gewogen met bekostigingsniveau) en instelling-gewogen (gewogen met ‘ruimtebehoeftenorm’) onderwijsvraag bepaald inclusief en exclusief de niet-EER studenten. Het verschil in gewogen onderwijsvraag vermenigvuldigd met de bijbehorende prijzen is het bedrag dat te relateren is aan niet-EER-studenten, vertaald in (wijziging van) instellingsspecifieke percentages.

– De toevoeging van de bedragen die in 2008 beschikbaar zijn gesteld vanwege de het vervallen van de Raulinvergoeding conform de brief aan universiteiten en hogescholen van 31 maart 2007 met kenmerk HO/CBV/2007/10032. Deze bedragen zijn onttrokken aan de onderwijsopslag bedragen bij gelijktijdige aanpassing van de percentages in deze bijlage. Ten opzichte van 2008 is in 2009 het toegevoegde bedrag voor de ho-instellingen verhoogd van € 4 miljoen naar € 5,5 miljoen.

In bijlage 7 voor universiteiten is in de kolom ‘afbouw dynamisering Smart Mix’ de afspraak over afbouw dynamisering Smart mix met VSNU verwerkt, neergelegd in de brief van 20 september 2007 over Bestuurlijk akkoord met VSNU over inzet onderzoeksmiddelen (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VIII, nr. 5). In 2009 ontvangt elke universiteit 40% van het bedrag dat in 2007 vanwege artikel 2.11 van het Bekostigingsbesluit WHW aan de instelling beschikbaar is gesteld. In 2010 gaat het om 25% van het bedrag in 2007 dat beschikbaar is gesteld. In 2011 is het bedrag vervallen. Overigens is vanwege de Operational Agreement tussen de UNESCO en Minister van OCW inzake UNESCO-IHE Institute, van kracht geworden per 1 september 2008, het bedrag onder de noemer bijzondere voorzieningen bij Technische Universiteit Delft structureel verhoogd met een bedrag van € 0,525 miljoen.

In bijlage 8 is aangegeven welk aandeel een universiteit heeft in het na toepassing van de betreffende paragraaf resterende deel van het onderzoekdeel wo. De volgende wijzigingen zijn voorzien ten opzichte van de vorige regeling:

– Vanwege de maatregel in het besluit inzake de niet-EER-maatregel is de omvang van de rijksbijdrage per 2009 niet meer mede afhankelijk van het aantal niet-EER-studenten. Op grond van deze maatregel wordt het meetellen van studenten en afgestudeerden voor de rijksbijdrage voor het begrotingsjaar 2009 beperkt tot hen die een EER-nationaliteit hebben of studiefinanciering genieten. Deze maatregel wordt budgettair-neutraal ingevoerd. Voor universiteiten is hiertoe op basis van opgave van Informatie Beheer Groep bepaald welke studenten in geen van de twee jaren studiefinanciering hebben genoten die geen EER-nationaliteit hebben. Vervolgens is met inachtneming van de definitieve statustoekenning voor 2008 vastgesteld welke van deze personen mee hebben geteld voor 2008 bij het berekenen van de rijksbijdrage, gegeven het bijbehorende bekostigingsniveau, en vermenigvuldigd met het bedrag per eerstejaars voor 2008 respectievelijk voor de graden (onderwijs en onderzoek). Het resultaat is een voor 2008 aan niet-EER studenten te relateren bedrag, verdeeld via de onderzoekbekostiging, vertaald in (wijziging van) instellingsspecifieke percentages.

– In het besluit is bepaald dat per 2009 het onderscheid tussen een hoog en een laag bekostigde promotie vervalt en één bedrag per promotie van toepassing is. Deze aanpassing geschiedt budgettair neutraal door aanpassing van de percentages betreffende de strategische overwegingen. Met ingang van 2009 wordt in het wo voor alle promoties een prijs van € 90.000 gehanteerd. Voor ontwerperscertificaten zal een prijs van € 75.000 gelden. Deze maatregel leidt tot een stijging van het bedrag dat aan de bekostiging van promoties te relateren is met ca. € 71 miljoen. Het verschil wordt met ingang van 2009 gecompenseerd door een even grote verlaging van het bedrag dat is te relateren aan de bedragen onderzoek (strategische overwegingen), bedoeld in artikel 4.23, tweede lid van het besluit. De verlaging van de bedragen onderzoek (strategische overwegingen) wordt geijkt op het gemiddelde aantal promoties dat is gebruikt voor de bekostigingsjaren 2006-2008. Bij de kerkelijke en levensbeschouwelijke instellingen is de onderzoekbekostiging in 2008 volledig onder de noemer bedragen onderzoek uitgekeerd. De afname van de bedragen onderzoek (strategische overwegingen) voor deze universiteiten is gelijk aan het totale op de nieuwe manier berekende bedrag voor promoties in 2008.

– In het besluit is de afwijkende bekostiging voor leraartrajecten verzorgd door universiteiten vervallen. Vanaf 2009 tellen graden van deze opleidingen op de normale manier mee. Dat leidt dus tot een toename van het aantal bekostigde graden. Budgettair neutrale ijking per instelling vindt plaats op basis van de aantallen voor 2008. Om de prijzen constant te houden worden bedragen die worden verdeeld gerelateerd aan graden onderzoek verhoogd en wordt de landelijke onderwijsopslag verlaagd met het bedrag waarmee deze bedragen gerelateerd aan graden onderzoek zijn verhoogd. Dit vertaalt zich in aanpassing van de percentages opgenomen in bijlage 8.

– Bij de toedeling van de middelen alfa/gamma voor 2009 is invulling gegeven aan de bestuurlijke afspraak met VSNU over de inzet van onderzoekmiddelen (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VIII, nr. 5). In 2009 is een additioneel bedrag van € 1 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is overeenkomstig deze afspraak verdeeld over de negen algemene universiteiten en Open Universiteit Nederland.

– Vanwege een toevoeging aan de rijksbijdrage voor Universiteit van Amsterdam voor het verzorgen van archiefwetenschappelijk conform de brief van 19 augustus 2008 met kenmerk HO&S/CBV/31296.

In bijlage 9 voor academische ziekenhuizen zijn tot slot de bedragen die op grond van artikel 4.27, eerste lid, onderdeel d, van het besluit worden toegekend aangepast. Vanaf het bekostigingsjaar 2009 spelen proefschriften geen rol meer in de verdeling van het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek. Het bedrag dat evenredig met proefschriften werd verdeeld, wordt vanaf 2009 verdeeld op basis van de aantallen met goed gevolg afgelegde afsluitende examens in de geneeskunde. Om te voorkomen dat deze wijziging tot reallocaties leidt, zijn de bedragen in bijlage 9 aangepast. In deze wijziging is ook rekening gehouden met de (geringe) reallocatie die wordt veroorzaakt door het niet langer meetellen van de niet-EER studenten bij de vaststelling van de aantallen eerstejaars en graden (artikel 4.27, eerste lid, onderdelen b en c van het besluit).

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk

Naar boven