Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties advocatuur

Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 2 september 2008, nr. 5561403/08, houdende nadere regels ten aanzien van de erkenning van beroepskwalificaties voor advocaten (Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties advocatuur)

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de artikelen 33 en 36 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

b. aanvrager: de migrerende beroepsbeoefenaar die een aanvraag doet om erkenning van de beroepskwalificaties voor advocaat;

c. algemene raad: de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Advocatenwet.

Artikel 2

De taken en bevoegdheden van de Minister van Justitie, bedoeld in de artikelen 1, 5, 6, 8, 11, 12, 13, 17, 19, 32, 34, tweede lid, en 35 van de wet worden uitgevoerd door de algemene raad voor zover het de advocatuur betreft.

Hoofdstuk 2

Erkenning van beroepskwalificaties

Artikel 3

1. De aanvrager dient de aanvraag tot het verkrijgen van een erkenning van de beroepskwalificaties voor advocaat in bij de algemene raad.

2. Bij zijn aanvraag legt hij de volgende bescheiden over:

a. een bewijs van de nationaliteit van de aanvrager alsmede, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in artikel 1, onder 2°, van de wet van toepassing is, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, of, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in artikel 1, onder 3°, van de wet van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);

b. een kopie van de opleidingstitels:

i. gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst op grond waarvan de aanvrager in die betrokken staat recht heeft op toegang tot en uitoefening van het beroep advocaat en waaruit tevens de duur van de opleiding blijkt, of

ii. die door het in een derde land bevoegde gezag is afgegeven, gewaarmerkt door dat bevoegde gezag en een bewijsstuk, gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst waaruit blijkt dat dit bevoegde gezag de opleidingstitel heeft erkend alsmede dat de aanvrager ten minste drie jaar beroepservaring in de advocatuur heeft opgedaan op het grondgebied van die betrokken staat en waaruit tevens de duur van de opleiding blijkt;

c. een overzicht van vakken die onderdeel hebben uitgemaakt van de opleidingen die ten grondslag liggen aan de opleidingstitels, bedoeld in onderdeel b, en waarin de aanvrager met goed gevolg examen heeft afgelegd alsmede een leerstofomschrijving van deze vakken en de daarbij behorende studietijd;

d. een bewijs van de met goed gevolg afgelegde afsluiting van de beroepsopleiding alsmede een overzicht van vakken die onderdeel hebben uitgemaakt van deze beroepsopleiding alsmede een leerstofomschrijving van de vakken en de daarbij behorende studietijd;

e. in voorkomend geval een bewijs van zijn beroepservaring, waarbij in ieder geval inzicht wordt verschaft in de duur van deze beroepservaring en de onderdelen en inhoud waaruit de beroepswerkzaamheden hebben bestaan;

f. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of een met die verklaring overeenkomend document als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet, of een attest waaruit blijkt van een verklaring onder ede of plechtige verklaring als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de wet;

g. een document waaruit blijkt dat de migrerende advocaat niet in staat van faillissement heeft verkeerd noch ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is geweest of een met die verklaring overeenkomend document als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet, of een attest waaruit blijkt van een verklaring onder ede of plechtige verklaring als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de wet;

h. documenten afgegeven door het bevoegd gezag van de betrokken staat van oorsprong of herkomst waaruit blijkt dat aan de aanvrager geen tijdelijk of permanent tuchtrechtelijk of strafrechtelijk beroepsuitoefeningsverbod is opgelegd.

3. Naar aanleiding van de door hem overgelegde bescheiden verschaft de aanvrager desgevraagd met het oog op het kunnen vaststellen van wezenlijke verschillen met de in Nederland vereiste opleiding de algemene raad nadere informatie over zijn opleiding.

4. Van de bescheiden en andere informatie die de aanvrager overlegt, wordt tevens een door een beëdigd tolk of vertaler opgestelde Nederlandse vertaling overgelegd.

Artikel 4

1. Met inachtneming van artikel 11 van de wet stelt de algemene raad de aanvrager op de hoogte van de eis tot het met goed gevolg afleggen van een proeve van bekwaamheid.

2. De algemene raad informeert de aanvrager schriftelijk over:

a. de rechtsgebieden waarop de proeve van bekwaamheid betrekking heeft;

b. de wijze waarop de proeve van bekwaamheid wordt afgenomen;

c. de termijn waarbinnen de proeve van bekwaamheid dient te geschieden, en

d. de kosten die aan het afleggen van de proeve van bekwaamheid of een examen zijn verbonden.

Artikel 5

1. De algemene raad draagt zorg voor de mogelijkheid tot het kunnen afleggen van een proeve van bekwaamheid.

2. Voor zover van toepassing wijst de algemene raad één of meer opleidingsinstituten aan waarbij de proeve van bekwaamheid kan worden afgelegd.

3. De algemene raad draagt ervoor zorg dat de aanvrager:

a. eenmaal per jaar de gelegenheid wordt geboden tot het afleggen van de proeve van bekwaamheid;

b. inzicht verkrijgt in de normen die worden gehanteerd bij de beoordeling van de proeve van bekwaamheid;

c. wordt geïnformeerd over het vereiste studiemateriaal;

d. wordt geïnformeerd over degene aan wie de kosten van de proeve van bekwaamheid of van het examen moeten worden voldaan, en

e. binnen vier weken schriftelijk wordt meegedeeld wat het resultaat van het afleggen van de proeve van bekwaamheid is.

Artikel 6

1. De aanvrager die voor één of meer onderdelen van de proeve van bekwaamheid wordt afgewezen, kan voor elk van die onderdelen opnieuw een examen afleggen. De met goed gevolg afgelegde examens behouden hun geldigheid gedurende vijf jaar.

2. De proeve van bekwaamheid en het examen worden in de Nederlandse taal afgelegd.

Hoofdstuk 3

Slotbepalingen

Artikel 7

De regeling EG-verklaring advocaten 1996 wordt ingetrokken.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties advocatuur.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Justitie, N. Albayrak.

Toelichting

Algemeen

Op 7 september 2005 hebben het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie richtlijn nr. 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties vastgesteld (PbEU L 255). De richtlijn vervangt vijftien richtlijnen en heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang tot gereglementeerde beroepen in de lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat migrerende beroepsbeoefenaars die hun beroepskwalificaties in een EU-lidstaat, de EER-staten IJsland, Noorwegen en Liechtenstein of Zwitserland hebben behaald, toegang hebben tot hetzelfde gereglementeerde beroep in een andere lidstaat, genoemde EER-staten of Zwitserland. Daartoe voorziet de richtlijn in een eenvoudiger procedure van wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties. De lidstaten hebben de verplichting de richtlijn om te zetten in hun nationale wet- en regelgeving. In Nederland wordt een belangrijk deel van de richtlijn geïmplementeerd door middel van de Algemene Wet erkenning EG-beroepskwalificaties (Stb. 2007, 530). Deze wet is op 21 december 2007 in werking getreden. De onderhavige regeling geeft een nadere uitwerking aan diverse bepalingen van deze wet in het kader van de erkenning van beroepskwalificaties van advocaten.

De wet geeft in artikel 54 een overgangsregeling voor lopende procedures (aanvraag, bezwaar en beroep) op basis van de voorheen geldende twee Algemene wetten (de Algemene wet erkenning EG-hogeronderwijsdiploma’s en de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen).

Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties

Wie in Nederland toegelaten wil worden tot de advocatuur en beschikt over elders in de EU, in de EER-staten IJsland, Noorwegen of Liechtenstein of in Zwitserland (hierna: betrokken staat) behaalde beroepskwalificaties voor de advocatuur, valt voor de erkenning van deze beroepskwalificaties onder de werking van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties (hierna: Algemene wet). Uitgangspunt is dat Nederland de migrerende beroepsbeoefenaar de toegang tot of uitoefening van de advocatuur niet wegens onvoldoende beroepskwalificaties mag weigeren als de advocaat in de betrokken staat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde advocaat is. Daarbij geldt dat om in aanmerking te komen voor erkenning de beroepskwalificaties van de migrerende advocaat ten minste gelijk moeten zijn aan het niveau direct onder het niveau dat in Nederland is voorgeschreven. Als na vergelijking blijkt dat er wezenlijke verschillen zijn op het punt van de inhoud van de opleiding of als de duur van de opleiding één jaar of meer korter is dan verlangd moet de migrerende advocaat een proeve van bekwaamheid afleggen. Deze proeve van bekwaamheid moet evenredig zijn in relatie tot de onvoldoende aanwezige beroepskwalificaties en rekening houden met de beroepservaring van de betrokken advocaat. Zijn de beroepskwalificaties erkend dan wordt de advocaat als Nederlands advocaat ingeschreven. Hij voert dan de Nederlandse beroepstitel (artikel 20 Algemene wet) en is aan de voorwaarden die in Nederland voor de beroepsuitoefening gelden gebonden (artikel 5, tweede lid, Algemene wet).

Indien na onderlinge vergelijking van de kwalificaties blijkt dat de verschillen te groot zijn om overbrugd te kunnen worden met een proeve van bekwaamheid, wordt geen erkenning verleend en krijgt de migrerende advocaat op deze grond geen toegang tot de advocatuur.

Erkenning van beroepskwalificaties geeft de migrerende advocaat in Nederland toegang tot hetzelfde beroep als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit en stelt hem in staat dit beroep uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die gelden voor vergelijkbare beroepsbeoefenaren met Nederlandse kwalificaties. De advocaat wordt op het Nederlandse tableau gesteld. Het Nederlandse rechtsregime is op hem van toepassing.

Met het oog op de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegang tot of de uitoefening van de advocatuur in Nederland in het kader van de erkenning van de buitenlandse beroepskwalificaties is de algemene raad bevoegd om tuchtrechtelijke, strafrechtelijk en andere ernstige feiten op te vragen bij de bevoegde buitenlandse autoriteiten (artikel 34, tweede lid).

Tijdelijke dienstverlening

In de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties wordt ook bepaald dat iedere burger van de EU die rechtmatig is gevestigd in een lidstaat tijdelijk en incidenteel in Nederland diensten kan verrichten zonder dat hij om erkenning van zijn beroepskwalificaties hoeft te vragen. Dit onderwerp behoeft geen regeling. In artikel 4 van de Algemene Wet is bepaald dat de regeling inzake de beroepskwalificaties niet van toepassing is op beroepen waarvoor een specifieke richtlijn op dit punt geldt. Dit betekent dat de richtlijn nr. 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten, geïmplementeerd in de artikelen 16a e.v. van de Advocatenwet, of van richtlijn nr. 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, geïmplementeerd in de artikelen 16g e.v. van de Advocatenwet, prevaleren boven de regeling in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties. Concreet betekent dit dat de onderhavige regeling wel geldt voor de erkenning van de beroepskwalificaties ten behoeve van onmiddellijke vestiging onder de Nederlandse advocatentitel. Van onmiddellijke vestiging is echter geen sprake bij een tijdelijke dienstverrichting. Om die reden is dit onderdeel van de Algemene wet niet van toepassing.

Bij de aanvraag tot erkenning van beroepskwalificaties wordt niet vereist een bewijs waaruit blijkt dat de aanvrager is verzekerd tegen beroepsaansprakelijkheid. Dit wil niet zeggen dat de aanvrager geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering behoeft te sluiten. De advocaat waarvan de beroepskwalificaties in Nederland zijn erkend, is op grond van artikel 5, tweede lid, van de Algemene wet gebonden aan de voorwaarden die in Nederland voor de uitoefening van de advocatuur gelden. Daartoe behoort ook het hebben van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Indien de migrerende advocaat niet over een dergelijke verzekering beschikt, kan hij tuchtrechtelijk worden aangesproken.

In artikel 12 van de Algemene wet is bepaald dat geen compenserende maatregelen mogen worden opgelegd indien een gemeenschappelijk platform criteria vaststelt ter compensatie van wezenlijke verschillen. Op dit moment is hiervan nog geen sprake. Niet uitgesloten is echter dat bijvoorbeeld de Council of Bars and Law Societies of Europe (CCBE) dergelijke criteria gaat opstellen. In dat geval zal de algemene raad geen taak meer hebben bij de beoordeling van de beroepskwalificaties. De onderhavige regeling zal dan moeten worden gewijzigd.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 wordt een aantal in de regeling gebruikte begrippen gedefinieerd. Andere in deze regeling gehanteerde begrippen zoals erkenning van beroepskwalificaties, gereglementeerd beroep, migrerende beroepsbeoefenaar, proeve van bekwaamheid, opleidingstitel, betrokken staat en hetzelfde beroep zijn gedefinieerd in artikel 1 van de Algemene wet. Die definities gelden eveneens voor deze regeling.

Artikel 2

Op grond van artikel 36 van de Algemene wet mogen de taken en bevoegdheden van de Minister van Justitie worden gedelegeerd. In het onderhavige artikel 2 zijn deze taken gedelegeerd aan de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten, verder Orde te noemen. Dit betekent dat de migrerende advocaat zijn aanvraag om erkenning van zijn beroepskwalificaties indient bij de algemene raad. Ook onder de oude regeling was de algemene raad het orgaan dat dergelijke aanvragen beoordeelde.

Artikel 3

Voor de beoordeling van de aanvraag wordt op grond van artikel 6 van de Algemene wet onderscheid gemaakt tussen de situatie dat het beroep advocaat in de staat van herkomst is gereglementeerd en het geval dit in die staat niet is gereglementeerd. In het eerste geval moet een diploma worden overgelegd dat gelijkwaardig is aan het niveau direct onder het universitaire niveau dat in Nederland wordt vereist. Dat betekent dat uit het diploma een HBO niveau moet blijken. Daarbij hoort dan ook inzicht in het niveau van de aanvullende stage die in het buitenland is doorlopen. Indien het beroep niet is gereglementeerd dient de migrerende advocaat aan te tonen dat hij over opleidingstitels beschikt waaruit blijkt dat hij voor de advocatuur is voorbereid en gedurende twee jaar dit beroep de afgelopen tien jaar voltijds heeft uitgeoefend. Dit is in hoofdlijnen de regel voor erkenning van de beroepskwalificaties.

In artikel 13 van de wet wordt bepaald welke documenten aan de migrerende advocaat mogen worden gevraagd bij zijn aanvraag om erkenning van beroepskwalificaties. In de onderhavige regeling is in artikel 3 bepaald welke documenten moeten worden overgelegd bij de aanvraag. Indien één of meer documenten niet zijn overgelegd, is de algemene raad op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Met de documenten, vermeld in onderdeel a, kan de aanvrager aantonen dat hij voldoet aan de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar uit de Algemene wet. In artikel 1 van de Algemene wet is in de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar aangegeven welke categorieën personen onder de reikwijdte van de Algemene wet vallen. Hiertoe behoren behalve (1) de onderdanen van lidstaten ook (2) de onderdanen van een derde land die houder zijn van een door een lidstaat van de EU afgegeven EG verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 2003/109/EG en (3) familieleden van een onderdaan als hiervoor bedoeld onder (1), die onderdaan zijn van een derde land en die uit hoofde van richtlijn 2004/38/EG gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.

Dit betekent dat de algemene raad aan de aanvrager niet alleen moet kunnen vragen een bewijs van diens nationaliteit te verstrekken. In voorkomende gevallen zal de aanvrager ook moeten aantonen dat hij de status heeft van langdurig ingezetene of van familielid van een EU onderdaan, zoals bedoeld in eerdergenoemde richtlijnen.

De aanvrager verstrekt aan de algemene raad een kopie van zijn in een lidstaat van de Europese Unie, de overige EER staten of Zwitserland behaalde kwalificaties (onderdeel b.i). Ingeval de aanvrager in een derde land zijn beroepskwalificatie heeft behaald, kan deze voor erkenning in aanmerking komen, mits die kwalificatie door een van de genoemde staten is erkend, waarbij als aanvullende eis geldt dat de aanvrager in die staat ten minste drie jaar beroepservaring heeft opgedaan en de desbetreffende staat deze beroepservaring bevestigt (onderdeel b.ii).

De algemene raad kan de aanvrager om een overzicht van relevante vakken als bedoeld in onderdeel b vragen indien dat noodzakelijk is voor het vaststellen van wezenlijke verschillen tussen diens opleiding en de opleiding die in Nederland is vereist (tweede lid, onder c).

In onderdeel d wordt expliciet gevraagd om een bewijs dat een aanvullende beroepsopleiding waaronder een stage, met goed gevolg is afgerond. In dat kader moet ook inzicht worden verschaft uit welke vakken deze beroepsopleiding heeft bestaan.

In onderdeel e wordt een bewijs van beroepservaring gevraagd. Daarbij moet bedacht worden dat de beroepservaring niet zonder meer betrekking heeft op de stage. De richtlijn gaat uit van het produit fini, ofwel een beroepsopleiding waaronder de stage uitdrukkelijk is begrepen. De beroepservaring wordt met name na afronding van de beroepsopleiding opgedaan. Indien de aanvrager beroepservaring kan aantonen, kan dat betekenen dat eventueel geconstateerde wezenlijke verschillen tussen de opleiding van de aanvrager in de betrokken staat van oorsprong of herkomst en de opleiding in Nederland daarmee kunnen worden overbrugd. In dat geval behoeft de aanvrager geen proeve van bekwaamheid af te leggen.

Het kunnen aantonen van beroepservaring is eveneens van belang indien de toelating tot de advocatuur in de lidstaat van herkomst niet is gereglementeerd, maar de aanvrager wel beschikt over opleidingstitels waaruit blijkt dat hij een opleiding heeft gevolgd die hem op de uitoefening van de advocatuur heeft voorbereid. Als aanvullend vereiste geldt dan dat de aanvrager moet aantonen in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag, in een andere lidstaat minstens twee jaar voltijds of een gelijkwaardige periode deeltijds het beroep te hebben uitgeoefend, een en ander met inachtneming van artikel 7 van de Algemene wet.

Behalve de noodzaak om informatie te verstrekken over de beroepskwalificaties, wordt in artikel 3, tweede lid, onder f en g, van de onderhavige regeling ook gevraagd om overlegging van een verklaring omtrent het gedrag en een document waaruit blijkt dat de migrerende advocaat niet in staat van faillissement heeft verkeerd noch ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is geweest of gelijkwaardig document. Deze stukken worden ook op grond van artikel 2 van de Advocatenwet gevraagd aan in Nederland afgestudeerde juristen die zich als advocaat willen inschrijven. Op grond van artikel 14, derde lid, van de Algemene wet mogen laatstgenoemde stukken niet ouder zijn dan drie maanden.

De aanvrager dient op grond van onderdeel h ten slotte documenten over te leggen waaruit blijkt of hij in de staat van oorsprong tuchtrechtelijk tijdelijk of blijvend is geschorst in de uitoefening van de advocatuur dan wel aan hem een strafrechtelijke beroepsverbod of een beperking van de beroepsuitoefening is opgelegd (zie ook artikel 17 Algemene wet).

In het derde lid wordt bepaald dat de algemene raad nadere informatie mag vragen indien dit nodig is voor het vaststellen van wezenlijke verschillen tussen de buitenlandse opleiding en die in Nederland.

Op grond van het vierde lid moet de aanvrager van de overgelegde stukken tevens een vertaling in het Nederlands overleggen.

De aanvraag is een aanvraag in de zin van de Awb. Tenzij artikel 19 van de Algemene wet iets anders voorschrijft, is de Awb op de behandeling van de aanvraag van toepassing. Uit artikel 19 volgt dat de algemene raad in beginsel binnen een maand een ontvangstbevestiging moet versturen. Tevens wordt daarin aangegeven dat binnen drie maanden moet worden beslist op de aanvraag. Binnen deze termijn moet ook worden beslist of de aanvrager een proeve van bekwaamheid moet afleggen. Dit betekent dat het onderzoek naar de authenticiteit van aanvullende documenten of naar andere feiten binnen deze termijn moet plaatsvinden.

Tegen het besluit van de algemene raad staat bezwaar en beroep open overeenkomstig de Awb.

Artikel 4

Indien op grond van artikel 11 van de Algemene wet er wezenlijke verschillen zijn in het niveau van de buitenlandse opleiding zowel qua opleidingsduur als inhoud in vergelijking met dat van de Nederlandse opleiding kan een compenserende maatregel worden opgelegd. Bij de beoordeling van deze wezenlijke verschillen moet de algemene raad het evenredigheidsbeginsel toepassen. Er moet een evident verschil in de opleidingen worden geconstateerd. Bovendien moet beoordeeld worden of op grond van de beroepservaring van de migrerende advocaat deze verschillen feitelijk zijn ondervangen.

Gesteld dat er een wezenlijk verschil wordt geconstateerd, dan moet de migrerende advocaat evenals onder de oude regeling een proeve van bekwaamheid afleggen. Aangezien de uitoefening van de advocatuur een precieze kennis van het Nederlandse recht vereist, wordt met inachtneming van artikel 11, vijfde lid, van de Algemene wet, de migrerende advocaat niet de keuze gelaten tussen het doen van een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid.

Overeenkomstig artikel 33 van de Algemene wet worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld ten aanzien van de proeve van bekwaamheid. Deze regels zijn in het onderhavige artikel 4 neergelegd. In het eerste lid is bepaald dat de algemene raad de migrerende advocaat informeert over de noodzaak tot het afleggen van een proeve van bekwaamheid. Uit artikel 19 van de Algemene wet volgt dat dit binnen drie maanden met een eenmalige verlengingsmogelijkheid van een maand, dient te geschieden. De algemene raad informeert op grond van het tweede lid van het onderhavige artikel 4 de migrerende advocaat tevens over de rechtsgebieden waarop de proeve van bekwaamheid betrekking heeft, de wijze waarop de proeve wordt afgenomen, de termijn waarbinnen de proeve moet worden afgelegd en de kosten die daaraan zijn verbonden. De inhoud van de proeve zal afhangen van de geconstateerde wezenlijke verschillen.

Bij het afleggen van de proeve van bekwaamheid mag niet de kennis van de Nederlandse taal worden getoetst. Op grond van artikel 31 moet de migrerende advocaat wel over kennis van de Nederlandse taal beschikken. Het kantoor waarvoor de advocaat gaat werken bepaalt of de betrokken advocaat over de vereiste talenkennis beschikt.

In aansluiting op de huidige regeling wordt de aanvraag om erkenning van de beroepskwalificaties afgewezen indien de algemene raad beslist tot het afleggen van een proeve van bekwaamheid (vergelijk artikel 19). Nadat de proeve van bekwaamheid met goed gevolg is afgelegd, moet opnieuw een aanvraag om erkenning worden ingediend. Daarbij wordt de uitslag van de proeve van bekwaamheid overgelegd.

Artikel 5

Op grond van de oude regeling nam de algemene raad de schriftelijke examens af. Voor zover een mondeling examen wordt vereist, wordt dit evenals onder de huidige regeling afgenomen door een Nederlandse universiteit. Deze aanpak zal worden voortgezet. Er is voor gekozen om in het onderhavige artikel 5, eerste lid, in zijn algemeenheid te bepalen dat de algemene raad zorg draagt voor het kunnen afleggen van een proeve van bekwaamheid. In het tweede lid wordt vervolgens bepaald dat de algemene raad met het oog op het afleggen van een proeve van bekwaamheid één of meer opleidingsinstituten mag aanwijzen. Daarmee wordt het aan de algemene raad overgelaten op welke wijze ze de proeve van bekwaamheid willen afnemen.

Daarmee is het verschil aangegeven tussen dit lid en artikel 4, tweede lid. Artikel 4, tweede lid, omvat een informatieplicht. Op grond van het derde lid van het onderhavige artikel 5 draagt de algemene raad ervoor zorg dat de proeve van bekwaamheid kan worden afgelegd. Dit betekent niet dat de algemene raad de bedoelde logistiek zelf moet uitvoeren. Er kan voor worden gekozen dit te laten doen door bijvoorbeeld een opleidingsinstituut.

Daarbij past dat de aanvrager het examengeld voldoet aan het door de algemene raad aangewezen opleidingsinstituut. (derde lid, onderdeel d).

Artikel 6

In artikel 6 is bepaald dat de aanvrager een herexamen mag afleggen voor de onderdelen waarvoor hij een onvoldoende heeft behaald. Elk van de onderdelen heeft een geldigheid van vijf jaar. Voor elk nieuw af te leggen examen is examengeld verschuldigd.

De proeve van bekwaamheid wordt in de Nederlandse taal afgelegd.

De regeling van het herexamen is gelijkluidend aan die vroeger gold.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Naar boven