Regeling cultuurparticipatie provincies en gemeenten 2009‐2012

1 september 2008

De Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

Overwegende dat:

Er op 2 april 2008 tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) bestuurlijke afspraken over de stimulering van de cultuurparticipatie zijn gemaakt

Het wenselijk is een regeling op te stellen op basis waarvan de decentralisatie-uitkering cultuurparticipatie wordt vastgesteld

Besluit:

Artikel 1. Begrippen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. fonds: de stichting Fonds voor Cultuurparticipatie, het fonds is een stichting als bedoeld in artikel 9 van de Wet op Specifiek Cultuurbeleid;

b. bestuur van het fonds: het bestuur van het fonds, als bedoeld in artikel 5 van de statuten van het fonds;

c. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

d. provincies: de 12 provincies;

e. gemeenten: de 35 gemeenten met meer dan 90.000 inwoners en/of de cultuurconvenantpartners.

De lijst met gemeenten is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling. In de bijlage is een nader onderscheid gemaakt tussen de 26 gemeenten enerzijds (meer dan 90.000 inwoners peildatum 1 januari 2007 en/of de cultuurconvenantpartners) en de G9 te weten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven, Maastricht, Arnhem, Enschede en Groningen anderzijds;

f. deelnemer: een college van burgemeester en wethouders van een gemeente of gedeputeerde staten van een provincie;

g. programmalijnen: amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur;

h. amateurkunst: het actief beoefenen van kunst, uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien;

i. cultuureducatie: de verzamelnaam voor kunsteducatie, erfgoededucatie en media-educatie.

Cultuureducatie is leren over, door en met cultuur. Ook het leren beoordelen, genieten en zelf beoefenen van kunst - binnen- en buitenschools - hoort daarbij;

Kunsteducatie omvat de disciplines: beeldende kunst, dans, literatuur, muziek, theater en audiovisuele kunst. Ook toegepaste kunsten en wereldcultuur maken hier onderdeel van uit;

Erfgoededucatie heeft betrekking op archeologie, cultuurlandschap, monumenten, musea, archieven en bibliotheken en omvat een breed spectrum aan activiteiten voor allerlei publieksgroepen, die zowel kennis en begrip als beleving van erfgoed tot doel hebben;

Media-educatie gaat over het leren interpreteren van de inhoud van media, het bepalen door welke belangen of waardesystemen deze worden gestuurd en het bewust worden van de plaats en rol van media in het persoonlijke en maatschappelijke leven;

j. volkscultuur: het geheel van cultuuruitingen die als wezenlijk worden ervaren voor specifieke groepen, steeds onder verwijzing naar traditie, verleden en nationale, regionale of lokale identiteiten;

k. thema’s: diversiteit, vernieuwing en verankering;

l. diversiteit: brede deelname aan cultuurparticipatie. Het gaat om alle leeftijden, bevolkingsgroepen en opleidingsniveaus;

m. vernieuwing: bevordert ontwikkeling en innovatie van de drie programmalijnen op alle niveaus (scholing/opleiding, productie, presentatie en afname);

n. verankering: het opnemen van verrichte succesvolle activiteiten in regulier beleid en daarbij behorende programma’s van de deelnemers na afloop van de bijdrage door het fonds;

o. culturele loopbaan: de mogelijkheid voor de culturele burger om op elk gewenst moment van zijn leven in aanraking te komen ‐ voor het eerst dan wel opnieuw te beginnen ‐ met een cultuurdiscipline;

p. cultuurparticipatie: actieve en passieve deelname aan cultuuruitingen;

q. beleid van de deelnemer: een beredeneerde keuze voor de sectoren, lacunes of juist kansen, specifieke disciplines of samenwerkingsverbanden, bepaalde doelgroepen of combinaties daarvan waarop een gemeente of provincie zich in 2009-2012 wil richten;

r. programmacoördinator: een coördinator als bedoeld in het huishoudelijk reglement van het fonds;

s. monitoring: het door middel van een monitorinstrument jaarlijks volgen van de ontwikkelingen per deelnemer;

t. evaluatie: het (tussentijds) beoordelen van de werking van de regeling;

u. verklaring: model verklaring tot deelname aan deze regeling, ondertekend door het college van burgemeester en wethouders of door gedeputeerde staten, met bijgevoegd een vier-jarenprogramma voor de stimulering van de cultuurparticipatie, volgens het bij de verklaring gevoegde format, bestaande uit een sterkte-zwakte analyse, een daarop gebaseerde inhoudelijke visie, de beoogde doelen en resultaten voor de programmalijnen en doorsnijdende thema’s en een meerjarenbegroting;

v. decentralisatie-uitkering: de decentralisatie-uitkering als bedoeld in artikel 13, lid 5 van de Financiële verhoudingswet, waarbij het in deze regeling steeds gaat om de decentralisatie-uitkering cultuurparticipatie.

Artikel 2. Doel

1. De decentralisatie-uitkering wordt verstrekt voor het stimuleren van cultuurparticipatie van alle burgers opdat iedere Nederlander, te beginnen bij jongeren, actief in aanraking komt met een cultuurdiscipline. De missie wordt ondersteund door de volgende doelstellingen:

a. Meer mensen doen mee, georganiseerd en ongeorganiseerd;

b. Er komt betere ondersteuning (begeleiding, scholing, presentatiemogelijkheden, samenwerking met professionals).

2. De activiteiten in het kader van de decentralisatie-uitkering zijn dienstig aan de culturele loopbaan. De decentralisatie-uitkering wordt verstrekt met het oog op het bereiken van (nieuwe) doelgroepen, het continu blijven ontwikkelen van en vernieuwing aanbrengen in activiteiten, alsmede het verankeren van succesvolle activiteiten in structureel beleid waarvoor geen decentralisatie-uitkering meer nodig is.

3. De decentralisatie-uitkering is bedoeld voor het (laten) uitvoeren van beleid van de deelnemer, welk beleid in substantiële mate overeenstemt met het beleid van het fonds.

4. De decentralisatie-uitkering wordt derhalve verleend voor het (laten) uitvoeren van beleid van de deelnemer dat in ieder geval betrekking heeft op de programmalijnen en binnen deze gebieden gericht is op het bevorderen van de thema’s.

Artikel 3. Hoogte van de decentralisatie-uitkering

1. Het totale beschikbare bedrag voor deze regeling bedraagt in de periode 2009-2012 minimaal € 55,6 miljoen, onder voorbehoud van verstrekking van deze middelen door de minister.

2. Voor provincies en gemeenten is voor de periode 2009-2012 de volgende decentralisatie-uitkering per jaar beschikbaar:

a. per provincie van 0,79 euro per inwoner van de provincie, met aftrek van de inwoners waarvoor gemeenten reeds een bijdrage ontvangen;

b. per gemeente, met uitzondering van de gemeenten genoemd onder sub c, van 0,79 euro per inwoner van de gemeente;

c. voor Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven, Maastricht, Arnhem, Enschede en Groningen van 1,13 euro per inwoner.

3. Het aantal inwoners van een provincie of gemeente wordt voor de volledige looptijd van de regeling vastgesteld op basis van de CBS-gegevens per 1 januari 2007.

Artikel 4. Duur van de decentralisatie-uitkering

De decentralisatie-uitkering wordt voor de periode 2009-2012 verstrekt.

Artikel 5. Verklaring

1. De verklaringen als bedoeld in artikel 6 kunnen uiterlijk 15 november 2008 bij het fonds worden ingediend.

2. Het bestuur kan vanwege bijzondere redenen ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde termijn.

3. Het fonds kan, indien de verklaring daartoe aanleiding geeft, de deelnemer om nadere informatie verzoeken. De deelnemer is verantwoordelijk voor een juiste en volledige informatieverstrekking op grond waarvan het bestuur van het fonds redelijkerwijs tot een besluit kan komen.

Artikel 6. Accordering van de verklaring

Het bestuur van het fonds accordeert de verklaring indien de deelnemer door middel van ondertekening van de verklaring aangeeft ook zelf een bedrag dat ten minste overeenstemt met de decentralisatie-uitkering van het aan de uitvoering van zijn beleid te zullen besteden en de deelnemer daarin naar het oordeel van het bestuur heeft aangetoond in voldoende mate bij te dragen aan:

- de doelstelling ‘meer cultuurparticipatie’;

- de doelstelling ‘ betere ondersteuning’;

- de programmalijnen;

- de thema’s.

Artikel 7. Weigeringsgronden

1. Het bepaalde in artikel 4:35 eerste lid en tweede lid onder a Awb is van overeenkomstige toepassing.

2. De verklaring wordt in ieder geval niet geaccordeerd, indien:

- de verklaring niet voldoet aan de eisen in artikel 2, artikel 5 of artikel 6;

- de deelnemer geen provincie is of geen gemeente is als bedoeld in artikel 1;

- de activiteiten niet worden uitgevoerd in de periode 2009-2012.

Artikel 8. Procedure

1. Het bestuur van het fonds beoordeelt de verklaringen met inachtneming van het bepaalde in de regeling.

2. Indien het bestuur van het fonds overweegt de verklaring niet te accorderen, stelt het bestuur de deelnemer daarvan schriftelijk in kennis.

3. Indien de situatie als bedoeld in het tweede lid zich voordoet, verleent het fonds de deelnemer een termijn waarbinnen hij zijn verklaring met inachtneming van de overwegingen van het bestuur van het fonds kan aanpassen.

4. Uiterlijk 31 december 2008 stelt het bestuur van het fonds de deelnemer schriftelijk van zijn besluit in kennis.

5. Indien de kennisgeving bedoeld in het vorige lid niet vóór 31 december 2008 kan worden gegeven, stelt het fonds de deelnemer daarvan in kennis en noemt daarbij de termijn waarbinnen het besluit tegemoet gezien kan worden.

6. De kennisgeving bedoeld in het vierde lid vermeldt in ieder geval het besluit om de verklaring al dan niet te accorderen, en, indien er sprake is van accordering:

a. de hoogte van de decentralisatie-uitkering;

b. de doelen waarvoor de decentralisatie-uitkering is bestemd;

c. de beoogde kwalitatieve en meetbare kwantitatieve resultaten;

d. de voorwaarden die samenhangen met het doel waarvoor de decentralisatie-uitkering wordt verstrekt.

7. De mededeling als bedoeld in lid 6 onder a gebeurt mede namens de beheerders van het gemeentefonds respectievelijk provinciefonds.

Artikel 9. Meldplichten

Een deelnemer legt een voornemen tot wijziging van het beleid, doelstellingen en beoogde resultaten, alsmede van alle andere relevante informatie die hij bij de verklaring heeft verstrekt, schriftelijk voor aan het bestuur van het fonds. Daarbij dient de deelnemer aan te geven op welke wijze de wijziging zich verhoudt tot of bijdraagt aan de centrale doelstelling van het fonds, alsmede welke gevolgen dit heeft voor het besluit tot verstrekking van de decentralisatie-uitkering.

Artikel 10. Evaluatie, monitor en onderzoek

1. Deze regeling wordt uiterlijk in 2012 in opdracht van het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de minister door het bestuur van het fonds geëvalueerd waarbij desgevraagd medewerking van de deelnemers wordt verwacht.

2. De deelnemers leveren jaarlijks input voor de monitor van het fonds. Het bestuur van het fonds kan naar aanleiding van de uitkomsten van de monitor de minister adviseren. De advisering vindt plaats met het oog op bestuurlijke afspraken met het Interprovinciaal Overleg en met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over binnen gemeenten of provincies tussentijds te implementeren beleidsaccenten.

3. De deelnemers verlenen medewerking aan overig door het fonds geïnitieerd onderzoek, dat samenhangt met deze regeling.

Artikel 11. Format

1. De verklaring en bijbehorende format zijn te raadplegen op de website van het fonds (www.cultuurparticipatie.nl).

2. Op verzoek zendt het fonds de in het eerste lid genoemde documenten per post toe.

Artikel 12. Bezwaar

1. Het fonds kent een commissie voor de bezwaarschriften zoals bedoeld in art 7:13 van de Awb.

2. De commissie voor de bezwaarschriften bestaat uit drie leden, waarvan één lid wordt benoemd op voordracht van het Interprovinciaal Overleg, één lid wordt benoemd op voordracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en één lid op voordracht van het bestuur van het fonds. Het laatste lid bekleedt het voorzitterschap.

3. De commissie voor de bezwaarschriften wordt benoemd door de Raad van Toezicht. Bij ontstentenis van de Raad van Toezicht geschiedt benoeming door het bestuur van het fonds.

4. De commissie voor de bezwaarschriften hoort e indiener van het bezwaarschrift, tenzij er reden is om onder toepassing van artikel 7:3 Awb het horen achterwege te laten.

5. De commissie voor de bezwaarschriften beslist met meerderheid van stemmen.

6. De commissie voor de bezwaarschriften brengt gemotiveerd advies uit over het ingediende bezwaar. Het advies bevat in elk geval de volgende onderdelen:

i. de namen van de leden van de commissie voor de bezwaarschriften,

ii. de namen en woonplaatsen van partijen,

iii. De dagtekening van heten

iv. de gronden voor de beslissing.

7. Het advies van de commissie voor de bezwaarschriften wordt aan partijen op hetzelfde moment toegezonden.

8. Het bestuur van het fonds besluit met inachtneming van het advies.

9. De bij het geschil betrokken partijen zenden elkaar steeds per gelijke post een afschrift van de overige correspondentie met de commissie voor de bezwaarschriften.

Artikel 13. Overig

Op deze regeling is het Huishoudelijk Reglement van toepassing, waarin de interne organisatie van het fonds wordt geregeld.

Artikel 14. Afwijkingsmogelijkheid

Het bestuur van het fonds beslist in die gevallen waarin deze regeling niet voorziet, met inachtneming van de strekking van deze regeling.

Artikel 15. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling cultuurparticipatie provincies en gemeenten 2009-2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 1 september 2008.
De stichting Fonds voor Cultuurparticipatie.

Toelichting Beleidskader

1.1 Inleiding

In de beleidsnota Kunst van leven wijst het kabinet het toekomstige Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) aan als één van de belangrijkste instrumenten om cultuurparticipatie te vergroten. In die positie zal het nieuwe fonds cultureel burgerschap stimuleren. Het fonds beoogt een actieve deelname te bevorderen aan het culturele leven van de burgers van Nederland, in al hun diversiteit.

Daarom komen die activiteiten voor een decentralisatie-uitkering in aanmerking die de ontwikkeling van de culturele loopbaan van die burgers stimuleren. Zodat meer mensen actief participeren in het culturele leven en dat voorzieningen en faciliteiten die daarvoor nodig zijn, verbeteren.

Het FCP vormt daarmee een nadrukkelijke start van nieuw stimuleringsbeleid. Dat het een alternatief zal bieden voor bestaande regelingen en bestaand beleid, doet daar niets aan af. Juist dankzij de bundeling en verandering van het huidige beleid en regelingen, ontstaat de kans voor ontwikkeling en vernieuwing.

Het Actieplan Cultuurbereik loopt af per 31 december 2008. Daarvoor in de plaats komt deze regeling. Deze is een gezamenlijk beleidsprogramma en een financiële regeling van het FCP enerzijds en provincies en gemeenten anderzijds ten behoeve van cultuureducatie, amateurkunst en volkscultuur. In het fonds is deze regeling opgenomen in loket 2.

Het fonds is voornemens periodiek vanuit en in samenwerking met het veld te bekijken wat ontwikkelingen zijn en wat relevante ervaringen zijn. De ondersteunende taak zal bijdragen aan het beleidsmatig inhoud geven aan de relatie tussen Loket 1 en Loket 2. Aan deze ondersteunende taak van het FCP zal in de komende maanden nader vorm gegeven moeten worden. Dit geldt eveneens voor de invulling van Loket I, bedoeld voor activiteiten van instellingen en verenigingen en voor de overige ondersteunende taken van het fonds.

Het FCP kan niet alleen een nieuw elan voor cultuurparticipatie inzetten. Steun van alle betrokkenen voor missie, doelstellingen en samenwerking zijn essentiële voorwaarden om de missie van het fonds tot een succes te maken. Concreet betekent dit dat provincies, gemeenten, culturele instellingen, sectorinstituten en zo meer, daar ook een eigen verantwoordelijkheid in dragen1. Met het Actieplan Cultuurbereik is een traditie van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid ontstaan waarbij landelijke, regionale en lokale visies op cultuurbereik elkaar versterkten. Deze gezamenlijke regeling zal die ontwikkeling verder uitbouwen in de richting van cultuurparticipatie.

Doel van beleid en geld van de drie overheden zal dus ook op elkaar afgestemd worden. Welk doel staat voor ogen met cultuurparticipatie? Welke concrete resultaten worden er wanneer verwacht? Op welke manier worden die gerealiseerd en met welke instrumenten? Welke (nieuwe) doelgroepen worden er bereikt?

Om op landelijk niveau meer te betekenen dan de som der delen is een belangrijke rol weggelegd voor de programmacoördinatoren van het fonds. Zij zullen niet alleen als aanspreekpunten fungeren, maar zij zorgen ook, pro-actief, voor die onderlinge afstemming tussen het FCP en de gemeenten of provincies. Desgewenst ondersteunen zij gemeenten en provincies bij het opstellen en uitvoeren van hun verklaring. Zij stellen daarbij hun ervaring, deskundigheid en netwerk beschikbaar.

Kennisuitwisseling, informatieverspreiding en onderzoek zijn immers ook expliciete taken van het FCP. Alleen met actuele deskundigheid in huis kan het fonds haar doelstellingen realiseren. Het spreekt voor zich dat ook de sector zelf en de sectorinstituten daar een belangrijke rol in spelen2.

Gegeven de termijn waarbinnen de vernieuwing van cultuurparticipatie in dit fonds gestalte moet krijgen, is het niet realistisch te verwachten dat met ingang van 1 januari 2009, bij de start van het FCP, de gewijzigde koers en werkwijze hun definitieve richting hebben gevonden. Vandaar dat er is gekozen voor een ontwikkelmodel. Zo kan het nieuwe fonds de eerste twee jaar gebruiken om zich “te zetten”. In die periode volgen de medewerkers de ontwikkelingen nauwgezet, doen ervaring op en delen die, ze zijn in dialoog met de belangrijkste betrokkenen en - samen - bezien ze waar bijstellingen gewenst c.q. zinvol zijn. Met ingang van 2011 kunnen deze eventuele bijstellingen in beleidskader of samenwerking worden ingevoerd, zolang ze binnen de inhoudelijke en financiële randvoorwaarden van het fonds passen.

Eind januari 2008 is het advies “Programmafonds Cultuurparticipatie, een basismodel” aan de minister van OCW aangeboden. Daarin werden de contouren van het fonds geschetst. In het Bestuurlijk Overleg van 2 april 20033 hebben de betrokken partijen naar aanleiding van het advies van de kwartiermaker onder andere concrete afspraken gemaakt over missie, doelstellingen, programmalijnen en thema’s.

Dankzij gesprekken met deskundigen van gemeenten, provincies, sectorinstituten en het veld kon het beleidskader verder aangescherpt worden. De concrete uitwerking van de missie en doelstellingen, de criteria en uitgangspunten voor de regeling en de aanpak voor de monitoring, verantwoording en evaluatie, wordt in het navolgende weergegeven.

1.2 Missie en doelstellingen(toelichting bij artikel 2)

De missie van het fonds is:

‘Iedere Nederlander, te beginnen bij jongeren, komt op termijn actief in aanraking met een cultuurdiscipline’.

Met deze missie stimuleert het fonds de actieve deelname aan het culturele leven van de burgers in Nederland, in al hun diversiteit: ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding, woonplaats et cetera.

Met deze missie verwacht het FCP op den duur het actief cultureel burgerschap te bevorderen. Hoe vroeger daarmee begonnen wordt, des te vanzelfsprekender is het in het latere leven. Een actief cultureel leven heeft niet alleen een positieve invloed op de persoonlijke ontwikkeling van die burger, zijn kennis van cultuur, geestelijk leven, gevoel voor artisticiteit en creativiteit; het beïnvloedt de maatschappij als geheel ook in positieve zin, het heeft invloed op sociale cohesie, betrokkenheid en verbondenheid van burgers onderling.

De volgende doelstellingen ondersteunen de missie:

- Meer mensen doen mee

‐ Er komen betere faciliteiten (begeleiding en scholing, ruimtes, presentatiemogelijkheden, samenwerking met professionals etc.)

Met deze concrete doelstellingen verwacht het FCP, cultuurparticipatie zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin een impuls te geven.

1.3 Culturele loopbaan van de burger(toelichting bij artikel 1 lid o)

Een brede culturele basis is een voorwaarde voor de ontwikkeling tot cultureel burger, zo is de overtuiging van het Kabinet. Niet alleen het Kabinet, maar ook anderen zoals de Raad voor Cultuur pleiten voor een herwaardering van het begrip cultureel burgerschap. De Raad maakt zich in Innoveren, participeren! sterk voor een impuls voor amateurkunst en cultuureducatie omdat ze bijdragen aan de versterking van het cultureel burgerschap. Het culturele burgerschap wordt tijdens de loopbaan van de burger vormgegeven en ingevuld. Vanuit het perspectief van “de culturele loopbaan van de burger” zal het FCP het participatiebeleid ontwikkelen. Daarmee wordt tevens inhoudelijk samenhang in het cultuurparticipatiebeleid gebracht.

Om zoveel mogelijk burgers in de gelegenheid te stellen een culturele loopbaan te beginnen en te doorlopen, moeten er in alle fasen van diens leven adequate voorzieningen en infrastructuur aanwezig zijn. Er zijn verschillende soorten faseringen mogelijk. Vanuit het perspectief van het fonds wordt er bij de fasering in een culturele loopbaan met name gedacht aan de volgende te onderscheiden fasen:

a)

voor school

2-4 jaar

b)

op school - in schooltijd

4-18 jaar

c)

op school - na schooltijd

4-18 jaar

d)

in de vrije tijd

alle leeftijden

Anders gezegd, burgers zijn in elke fase van hun leven in de gelegenheid - voor het eerst dan wel opnieuw - met een cultuurdiscipline kennis te maken of zich erin te bekwamen.

1.4 Programmalijnen en thema ’s(toelichting bij artikel1, lid g tot en met n, artikel 2 en artikel 6)

Het FCP voorziet in een samenwerkingsmodel tussen rijk, provincies en gemeenten. Onderdeel van de afspraak is dat provincies en gemeenten vanuit hun eigen middelen eenzelfde bedrag bijdragen al de hen vanuit Loket II toegekende programmamiddelen. De door het FCP verstrekte middelen kunnen binnen de periode 2009-2012 flexibel worden ingezet.

Om de cultuurparticipatiedoelstellingen van het fonds te realiseren, zijn er drie programmalijnen bepaald, te weten; amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur (immaterieel erfgoed) en drie doorsnijdende thema’s; diversiteit, vernieuwing en verankering.

Programmalijnen

Amateurkunst

Amateurkunst is het actief beoefenen van kunst, uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien4.

Cultuureducatie

Cultuureducatie is de verzamelnaam voor kunsteducatie, erfgoededucatie en media-educatie.

- Cultuureducatie is leren over, door en met cultuur. Ook het leren beoordelen, genieten en zelf beoefenen van kunst - binnen- en buitenschools - hoort daarbij5.

Kunsteducatie omvat de disciplines: beeldende kunst, dans, literatuur, muziek, theater en audiovisuele kunst. Ook toegepaste kunsten en wereldcultuur maken hier onderdeel van uit.

- Erfgoededucatie heeft betrekking op archeologie, cultuurlandschap, monumenten, musea, archieven en bibliotheken en omvat een breed spectrum aan activiteiten voor allerlei publieksgroepen, die zowel kennis en begrip als beleving van erfgoed tot doel hebben. Erfgoededucatie is ook: leren over, door en met erfgoed, met inbegrip van de Canon van Nederland.

- Media-educatie gaat over het leren interpreteren van de inhoud van media, het bepalen door welke belangen of waardesystemen deze worden gestuurd en het bewust worden van de plaats en rol van media in het persoonlijke en maatschappelijke leven.

Volkscultuur

Volkscultuur is het geheel van cultuuruitingen die als wezenlijk worden ervaren voor specifieke groepen, steeds onder verwijzing naar traditie, verleden en nationale, regionale of lokale identiteiten6 Omdat elke generatie haar eigen keuzes maakt, is volkscultuur een dynamisch fenomeen.

Thema’s

Diversiteit

Het thema diversiteit heeft betrekking op de doelgroepen: met de nadruk op jongeren richt het beleid zich in beginsel op alle Nederlanders, nieuwe en oude. Het gaat om alle leeftijden, bevolkingsgroepen en opleidingsniveaus.

Vernieuwing

Vernieuwing betreft het in gang zetten van ontwikkeling en vernieuwing van de drie programmalijnen op alle niveaus; scholing en opleiding, productie, presentatie en afname.

Verankering

Met het oog op bestendiging van ingezette ontwikkelingen is het essentieel de succesvolle te verankeren in bestaande structuren. Het is niet de bedoeling subsidieafhankelijkheid te stimuleren.

Uit de verklaringen van gemeenten en provincies, moet blijken hoe door middel van de programmalijnen en thema’s op lokaal of regionaal niveau wordt bijgedragen aan de doelstellingen; meer mensen die meedoen en betere faciliteiten. Hoe gemeenten en provincies dat doen, is afhankelijk van de situatie ter plaatse, van de visie van de gemeente of provincie op cultuurparticipatie en wat de regionale of lokale omstandigheden nodig hebben. Zij maken daarin hun eigen keuzes.

Hoewel het fonds zich richt op amateurkunst, kan in de verklaringen ook samenwerking met professionele kunstenaars en instellingen aan de orde zijn, zolang ze betrekking hebben op de programmalijnen, doorsnijdende thema’s en doelstellingen van het fonds.

Uitgangspunt voor het fonds is versterking van het veld, waarbij een evenwicht wordt gevonden tussen verankering en vernieuwing. Dat impliceert dat de bereidheid er moet zijn - bestuurlijk en financieel - af en toe het risico te lopen dat een project niet slaagt. Alleen dan kunnen de creativiteit en zelfstandigheid van burgers ruimte krijgen en worden gestimuleerd.

De programmalijnen en thema’s omvatten zo een breed terrein, dat deelnemers altijd keuzes zullen maken bij het opstellen van hun verklaring. Mogelijke aandachtspunten daarbij zijn:

- Bevorderen van verbindingen tussen de programmalijnen; bijvoorbeeld het stimuleren van actieve amateurkunstbeoefening in het onderwijs

- Bevorderen van de verbindingen tussen de culturele sector (centra voor de kunst, musea, muziekscholen, bibliotheken, amateurkunst) en andere belanghebbende partijen zoals de onderwijssector (brede school) en de wijken.

- Bevorderen van diversiteit; onder andere bereiken van nieuwe Nederlanders en het aansluiten bij belevingswereld van jongeren. Beleid zou beter aan moeten sluiten op actuele ontwikkelingen (nieuwe doelgroepen, community art). Voor innovatie, cultureel ondernemerschap en cultureel educatieve activiteiten met betrekking tot de canon, zou (ook financieel) meer ruimte kunnen worden gecreëerd.

- Meer aandacht voor de wijze waarop samenhang van beleid (economisch, sociaal, cultureel) bij kan dragen (elkaar kunnen versterken) bij zaken als wijk- en plattelandsontwikkeling en bevordering van leefbaarheid.

- Volkscultuur (ook van nieuwe Nederlanders) inzetten als kracht voor Cultureel Burgerschap.

1.5 Budget(toelichting bij artikel 3)

Het beleid voor cultuureducatie, amateurkunst en volkscultuur kent verschillende financieringsbronnen. Het FCP is daar een van. Op de totale budgetten van gemeenten en provincies voor deze sectoren zijn de bedragen uit de regeling relatief beperkt. Dit is ook de reden dat het beleidskader van het fonds slechts een beperkt aantal criteria kent.

Het rijk stelt in de periode 2009-2012 jaarlijks een budget aan het FCP beschikbaar. Provincies en 35 gemeenten kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage ter hoogte van:

- € 0,79 per inwoner (provincies, exclusief de direct deelnemende gemeenten7

- € 1,13 per inwoner (G9)8

- € 0,79 per inwoner (de overige 26 gemeenten).

Gemeenten en provincies dragen zelf eenzelfde bedrag per inwoner/per jaar bij.

Vanaf 2009 zullen in een oplopende reeks extra middelen door het rijk aan het FCP beschikbaar worden gesteld. De kwartiermaker heeft de opdracht een voorstel te ontwikkelen voor een nadere invulling van deze extra middelen. Met het oog hierop zal hij gesprekken voeren met zowel de overheden als met de fondsen, sectorinstituten en brancheorganisaties. Het uitgangspunt bij de verdeling van de middelen is dat een goede geografische spreiding wordt gewaarborgd.

1.6 Uitgangspunten voor de verklaringen(toelichting bij artikel 5 en artikel 6)

Het stimuleren van - actieve - cultuurparticipatie van álle burgers is de grond voor de financiële bijdragen. De activiteiten die het fonds financieel ondersteunt, dragen bij aan de culturele loopbaan van de burger.

De deelnemende gemeenten en provincies bepalen zelf binnen de afgesproken kaders - de drie programmalijnen en doorsnijdende thema’s - hoe zij de cultuurparticipatie willen bevorderen en geven

daarbij aan hoe ze bijdragen aan de missie en doelstellingen van het fonds. Ze baseren hun keuzes op een analyse van de specifieke lokale of provinciale situatie. Die analyse vormt daarmee ook de basis voor - waar mogelijk meetbare - doelstellingen van hun cultuurparticipatieprogramma.

De analyse bevat de volgende elementen:

- Een sterkte/zwakte analyse van de onderhavige cultuursectoren gerelateerd aan de programmalijnen, thema’s en doelstellingen van het FCP en aan die van de gemeente of provincie. Ook andere relevant geachte ontwikkelingen in verwante terreinen (welzijn, onderwijs, wijken) komen hierbij aan de orde.

- Een visie inclusief probleembepaling: welk probleem wordt aangepakt, voor wie, wat zijn de ambities, wat zou de situatie over 4 jaar moeten zijn, wat is de situatie nu, op welke wijze worden de ambities gerealiseerd, welke instrumenten worden daarvoor ingezet.

- Een plan: wat zijn per programmalijn de beoogde doelstellingen, doelgroepen, resultaten en begroting.

- Monitoring en evaluatie. Doelstellingen worden waar mogelijk in concrete, meetbare termen geformuleerd. Doelstellingen worden gemeten aan de hand van indicatoren. De voortgang van de programma’s zal gemonitord moeten worden. Aan het einde van een planperiode zullen de programma’s moeten worden geëvalueerd.

Gemeenten en provincies zijn zelf verantwoordelijk voor de beoordeling van de resultaten van het eigen beleid. Ze beoordelen aan de hand van de in de verklaring beschreven indicatoren of en in hoeverre de beoogde doelstellingen zijn bereikt, binnen de kaders en afspraken van het FCP.

Deze rol van gemeenten en provincies laat onverlet de eigenstandige rol die het FCP heeft in het monitoren en evalueren van beleid, lokaal en landelijk.

Diversiteit

De verklaringen van de deelnemers worden bezien op de mate waarin de voorgedragen doelstellingen en resultaten zich op verschillende doelgroepen richten. Het accent ligt op doelgroepen die thans onvoldoende aan bod komen (schooltypen, leeftijden, etniciteit).

Vernieuwing

Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor het reguliere aanbod van activiteiten en de culturele infrastructuur in hun gebied. Het fonds steunt daarom nieuwe of vernieuwende activiteiten en de ondersteuning die daarvoor nodig is.

Vernieuwing betekent in dit verband vooral ontwikkeling. Bijvoorbeeld van initiatieven die momenteel onvoldoende aansluiting ondervinden bij huidige instanties en fondsen. Zoals die initiatieven die in de wijken ontstaan of bij scholen, nieuwe producenten, nieuwe coalities of in samenwerkingsverbanden tussen culturele instellingen en andere maatschappelijke actoren zoals buurtcentra, woningbouwcorporaties en dergelijke.

Ook vernieuwing van bestaande activiteiten kan in aanmerking komen voor een decentralisatie-uitkering uit het FCP.

Criteria zijn:

- vergroten van de toegankelijkheid voor nieuwe groepen

- verbetering, doorontwikkeling van nieuwe en/of bestaand aanbod

- stimuleren van (nieuwe) faciliteiten.

Verankering

Succesvolle activiteiten moeten op enig moment worden verankerd in het reguliere beleid van provincies en gemeenten. De verankering heeft dan te maken met:

- de wijze waarop de ondersteuningstructuur is geregeld

- de wijze waarop de financiering is geregeld.

1.7 Procedure(toelichting bij artikel 8)

Deelnemers dienen de ondertekende verklaring met bijbehorend format voor 15 november 2008 in bij het FCP. Het FCP beziet deze documenten en gaat, eventueel na aanvulling of bijstelling, al dan niet over tot accordering. Indien het FCP besluit te accorderen, geeft het in de kennisgeving hierover, mede namens de beheerders van het gemeentefonds respectievelijk provinciefonds, de hoogte van de bijdrage aan. Deze bijdrage wordt verstrekt als decentralisatie-uitkering door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De verdeling wordt in een amvb vastgelegd.

De bevoorschotting vindt zoals gebruikelijk plaats in 50 gelijke wekelijkse termijnen. Uitzondering hierop is het jaar 2009. Voor dat jaar geldt dat de termijnen voor de eerste helft van het jaar in één keer in juni betaalbaar worden gesteld. Voor de tweede helft van 2009 geldt het gebruikelijke betalingsritme.

1.8 Monitoring, evaluatie en onderzoek(toelichting bij artikel 10)

Waar gaat het om bij monitoring, evaluatie en onderzoek?

Monitoring

Het fonds volgt de voortgang en ontwikkelingen van de afgesproken programma’s van de deelnemers. Zij geven het fonds de benodigde informatie over de voortgang en ontwikkeling van de door hen uitgevoerde programma’s. Belangrijkste doel is om te toetsen of de financiële bijdragen van het fonds ook daadwerkelijk leiden tot het bereiken van de doelstellingen van het fonds.

Het fonds hanteert enkele relevante parameters - criteria en indicatoren - voor veranderingen in de sectoren, die voor het fonds van belang zijn, zodat er periodiek ‘gemeten’ kan worden (kwantitatief of kwalitatief). Er wordt naar gestreefd om hiertoe een monitorinstrument te ontwikkelen in samenwerking met IPO, VNG en ook de sectorinstituten en de brancheorganisaties. Artikel 8, vierde lid vormt hiervoor de basis.

Met IPO en VNG worden door de minister jaarlijks op advies van het fonds de uitkomsten van de monitoring bekeken. Op basis van deze uitkomsten kan er besloten worden andere beleidsaccenten te plaatsen op basis van waarvan gemeenten en provincies ook hun programma bijstellen.

Evaluatie

Evaluatie moet kennis opleveren op grond waarvan weloverwogen te beslissen is of beleid moet worden voortgezet of beëindigd, of - als het wordt voortgezet -dat in ongewijzigde of gewijzigde vorm gebeurt.

De resultaten van de monitor worden betrokken bij de evaluatie. In de evaluatie wordt nadrukkelijk gekeken naar de effectiviteit.

De uitkomsten van de evaluatie geven de input voor het vervolg op de regeling. Dit betekent dat de evaluatie uiterlijk begin 2012 gereed moet zijn opdat nieuw beleid voor 2013 voorbereid kan worden.

Doelen stellen, middelen kiezen, middelen toepassen en evaluatie van effecten en doelmatigheid horen bij elkaar: degene die de doelen stelt en de middelen kiest en deze toepast, moet ook nadenken over de wijze waarop hij zijn beleid/activiteiten gaat evalueren. Een en ander impliceert dat de deelnemers ook zelf verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van hun activiteiten.

Indachtig de hiervoor weergegeven uitgangspunten wil het FCP de komende tijd (de komende twee jaar) in nauwe samenwerking met medeoverheden, onderzoekers, sectorinstituten en brancheorganisaties een informatiesystematiek ontwikkelen die simpel is van opzet, maar die wel realistische informatie oplevert ten aanzien van monitoring en evaluatie.

Onderzoek

Het fonds zal - al dan niet in coproductie met sectorinstituten en brancheorganisaties - op gezette tijden (bijvoorbeeld om de twee jaar) een onderzoek/ rapportage uit laten komen waarin de stand van zaken en trends in de cultuurparticipatie worden beschreven.

1.9 Commissie voor bezwaarschriften(toelichting bij artikel 12)

Voor bezwaarschriften kent het FCP een commissie voor bezwaarschriften. Deze commissie bestaat uit drie leden, waarvan één lid wordt benoemd op voordracht van IPO, één lid wordt benoemd op voordracht van VNG en één lid afkomstig op voordracht van het bestuur van het fonds. Het laatste lid bekleedt het voorzitterschap. De commissie voor bezwaarschriften wordt benoemd door de Raad van Toezicht.

De commissie hoort de indiener van het bezwaarschrift, tenzij er redenen zijn om onder toepassing van artikel 7: 3 Awb het horen achterwege te laten. De commissie beslist met meerderheid van stemmen. Het bestuur van het fonds besluit met inachtneming van het advies van de commissie.

NB: In de loop van 2008 wordt een statutenwijziging doorgevoerd waar de bestuurlijke structuur van het fonds vervangen wordt door een Raad van Toezicht-model, conform de bestuurlijke structuur van de andere fondsen.

1 Tijdens het Bestuurlijk Overleg van 2 april 2008 hebben de drie overheden de gezamenlijke verantwoordelijkheid die zij hebben voor het realiseren van de missie en de daaraan verbonden doelstellingen onderschreven (zie bestuurlijke afspraken OCW, IPO en VNG over Programmafonds Cultuurparticipatie).

2 Zie bijvoorbeeld de handreikingen amateurkunst, erfgoed- en cultuureducatie: Amateurkunstbeleid OK, een handreiking voor gemeenten, Kunstfactor en VNG, 2008;Cultuureducatie, algemene inleiding, Kunsteducatie een beleidshandreiking, Kunstconnectie en VNG, november 2006 en Erfgoededucatie, een beleidshandreiking, Stichting Erfgoed Actueel, VNG en OPEN, oktober 2006.

3 Zie brief aan de Tweede Kamer: “Bestuurlijke afspraken Programmafonds Cultuurparticipatie”, 2007-2008, 28989, nr. 74.

4 Amateurkunstbeleid OK, een handreiking voor gemeenten, Kunstfactor en VNG, conceptversie januari 2008.

5 Cultuureducatie, een beleidshandreiking, Kunstconnectie en VNG, november 2006.

6 Definitie Meertens Instituut (op verzoek van OCW), 2008.

7 Het gaat om 35 gemeenten: 33 gemeenten < 90.000 inwoners (waaronder 21 cultuurconvenantgemeenten) en 2 cultuurconvenantgemeenten < 90.000 Helmond en Hengelo. Voor de vaststelling van de inwonersaantallen van de deelnemende provincies en gemeenten voor de periode 2009-2012 geldt 1 januari 2007 als peildatum

Bijlage 1: Deelnemende gemeenten en provincies, bedragen in euro’s per jaar

stcrt-2008-182-p12-SC87625-1.gif

Verklaring deelname

Regeling cultuurparticipatie provincies en gemeenten 2009-2012 van de Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente...

(< 90.000 inwoners en/of cultuurconvenantgemeente)

of

Gedeputeerde staten van de provincie...

handelend ter uitvoering van artikel 160 Gemeentewet

of

handelend ter uitvoering van artikel 158 Provinciewet

kennis genomen hebbende van

de ‘Bestuurlijke Afspraken over het programmafonds cultuurparticipatie’ tussen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: Bestuurlijke Afspraken) van 2 april 2008;

het advies ‘Programmafonds Cultuurparticipatie, een basismodel’ van 29 januari 2008;

de Regeling cultuurparticipatie provincies en gemeenten 2009-2012 (hierna: Regeling) van de stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

de bestaande afspraken, regelingen c.a. inzake cultuureducatie en amateurkunst waaronder:

- het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen en de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen

- de regelingen, midterm reviews en evaluaties inzake het Actieplan Cultuurbereik 2001-2004 en 2005-2008;

- de regelingen amateurkunst en cultuureducatie 2005-2008 van de voormalige Stichting Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten en de Mondriaan Stichting;

de Wet op het specifiek cultuurbeleid en

de Financiële verhoudingswet

overwegende dat hieruit blijkt dat

de stimulering van de cultuurparticipatie van alle burgers in ons land inhoudelijk meerwaarde kan krijgen door een fonds op basis van Hoofdstuk IV Wet op het specifiek cultuurbeleid waarbij er een wisselwerking mogelijk is binnen en tussen de twee daarbinnen beoogde loketten voor instellingen, experimenten en bijzondere voorbeeldprojecten van landelijke betekenis enerzijds en gemeentelijke en provinciale programma’s voor cultuurparticipatie anderzijds genoemd fonds in opdracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uitvoering zal geven aan de landelijke regelingen op het terrein van cultuurparticipatie (amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur)

in acht nemende

de missie van het fonds: iedere Nederlander, te beginnen met jongeren, komt op termijn actief in aanraking met een cultuurdiscipline, zodat een culturele loopbaan mogelijk wordt.

de doelstellingen die de missie ondersteunen:

• Meer mensen doen mee, georganiseerd en ongeorganiseerd;

• Er komt betere ondersteuning (begeleiding, scholing, presentatiemogelijkheden, samenwerking met professionals)

de daarbij geldende programmalijnen amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur en de doorsnijdende thema’s diversiteit, vernieuwing en verankering, waarbij ook activiteiten van professionele kunstenaars en instellingen een rol kunnen spelen

alsmede

de rijksmiddelen voor cultuurparticipatie die in 2009-2012 als decentralisatie-uitkering ter beschikking komen in het gemeentefonds (resp. provinciefonds)

de verdeling van deze rijksmiddelen:

€ 0,79 per inwoner per jaar, provincies exclusief direct deelnemende gemeenten

€ 1,13 per inwoner, G9 (Amsterdam, Rotterdam, ’s-Gravenhage, Utrecht, Maastricht, Eindhoven, Arnhem, Enschede, Groningen)

€ 0,79 per inwoner per jaar, overige 26 gemeenten < 90.000 inwoners en/of cultuurconvenant-gemeenten

de noodzaak tot het ondertekenen van een inhoudelijke en financiële gemeentelijke (of provinciale) verklaring om voor de rijksmiddelen in aanmerking te komen

verklaart/verklaren dat de gemeente (resp. provincie)

zal deelnemen aan de uitvoering van de Regeling cultuurparticipatie provincies en gemeenten 2009-2012 van de Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie overeenkomstig het bijgevoegde vier-jaren programma

de gemeente (resp. provincie) in de periode 2009-2012 de in de Bestuurlijke afspraken en de Regeling genoemde en hierboven gememoreerde rijksmiddelen en eigen middelen voor de stimulering van de cultuurparticipatie inzet. Deze eigen middelen zijn:

€ 0,79 per inwoner per jaar, provincies exclusief direct deelnemende gemeenten

€ 1,13 per inwoner, G9 (Amsterdam, Rotterdam, ’s-Gravenhage, Utrecht, Maastricht, Eindhoven, Arnhem, Enschede, Groningen)

€ 0,79 per inwoner per jaar, overige 26 gemeenten

het vier-jaren programma voor de stimulering van de cultuurparticipatie, volgens het bijgaande format met een sterkte-zwakte analyse, een daarop gebaseerde inhoudelijke visie, de beoogde doelen en resultaten voor de programmalijnen en doorsnijdende thema’s ter wille van de beoogde inhoudelijke meerwaarde bij deze indient ter accordering door de Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

en zijn tevens bereid tot deelname aan

kennisuitwisseling en kennisverankering

jaarlijkse monitoring, die kan leiden tot adviezen vanuit de Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met het oog op bestuurlijke afspraken met het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over binnen gemeenten (of provincies) te implementeren tussentijdse beleidsaccenten

evaluatie met het oog op eventuele aanpassing van de Regeling cultuurparticipatie voor gemeenten en provincies na 2012 en onderzoek

Plaats,

Datum,

Het College voornoemd,

(of Gedeputeerde Staten voornoemd)

de burgemeester, de secretaris,

(de commissaris de secretaris)

Format Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP)

1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat provincies en gemeenten zelf vormgeven aan hun programma’s, zij formuleren daartoe:

• Sterkte-zwakte analyse. Gemeenten of provincies maken een sterkte zwakte-analyse cultuurparticipatie waarbij de lokale situatie wordt gerelateerd aan de centrale doelstelling van het FCP;

• Visie. Provincies en gemeenten formuleren beknopt hun visie op de wijze waarop zij cultuurparticipatie willen bevorderen en daarmee bij willen dragen tot het realiseren van de landelijke doelstellingen (meer mensen doen mee en betere faciliteiten);

• Een beknopt plan per programmalijn. Gemeenten en provincies onderbouwen daarmee hun programma, rekening houdend met de volgende elementen: doelstellingen, beoogde resultaten (concreet en meetbaar), haalbaarheid;

• Meerjarenbegroting.

1.2 Proces

• Gemeenten en provincies overleggen in de periode juli-november met het FCP over hun (in ontwikkeling zijnde) programma’s.

• Het tijdpad voor het indienen van de verklaringen ziet er vervolgens als volgt uit:

o 15 november 2008: uiterlijk 15 november 2008 dienen provincies en gemeenten verklaring met de bijbehorende format in bij het Fonds Cultuurparticipatie;

o Tussen 15 november en 31 december kan overleg plaatsvinden plaats tussen het fonds en de provincie of gemeente over de ingediende verklaring;

o 31 december 2008: uiterlijk 31 december 2008 ontvangen provincies en gemeenten bericht;

o 1 januari 2009: start vierjarige programma’s cultuurparticipatie.

1.3 Nadere informatie

Een nadere toelichting op de verklaring, de onderdelen van het format en op het proces is te vinden op www.cultuurparticipatie.nl.

2. Format aanvraag Fonds voor Cultuurparticipatie 2009-2012

stcrt-2008-182-p12-SC87625-2.gif

A. Sterkte / zwakte analyse

De analyse geeft in ieder geval antwoord op de volgende vragen:

- Hoe is het gesteld met cultuurparticipatie in uw gemeente of provincie in het algemeen en gelet op de landelijke doelstellingen in het bijzonder?

- Wat doet u er tot op heden aan om cultuurparticipatie te bevorderen en hoe effectief en efficiënt zijn die inspanningen (noem hierbij de ervaringen met het Actieplan in de afgelopen periode)?

- Welke kansen en bedreigingen (externe ontwikkelingen) doen zich voor of zijn te verwachten die cultuurparticipatie kunnen beïnvloeden?

B. Visie

Formulering van de visie: omschrijf, gelet op de sterkte/zwakte analyse, de wijze waarop uw gemeente of provincie de cultuurparticipatie wil bevorderen en daarmee bij wil dragen aan het realiseren van de landelijke doelstellingen (meer mensen doen mee en betere faciliteiten). Motiveer op basis van de sterkte/zwakte analyse uw ambities en prioriteiten en waarom en de mate waarin wordt gekozen voor de inzet op de afzonderlijke programmalijnen en thema’s. Geef daarbij aan hoe deze provinciale of gemeentelijke doelstellingen bijdragen aan het bereiken van de centrale landelijke doelstellingen van het beleidskader programmafonds cultuurparticipatie 2009-2012.

stcrt-2008-182-p12-SC87625-3.gif

C. Programmalijnen

Voor elke programmalijn afzonderlijk (amateurkunst, cultuureducatie, volkscultuur of eventueel een mix hiervan) worden door middel van onderstaand schema de doelstellingen, doelgroepen, beoogde resultaten en de doorsnijdende thema’s, toegelicht.

stcrt-2008-182-p12-SC87625-4.gifstcrt-2008-182-p12-SC87625-5.gif

D. Meerjarenbegroting

Geef voor elke programmalijn afzonderlijk het budget per jaar aan, onderverdeeld naar de doelstellingen.

In principe dienen de bedragen op te tellen tot het bedrag dat u vanuit de decentralisatie-uitkering maximaal kan verwerven, vermeerderd met de bijdrage vanuit uw gemeente of provincie. Het is wel mogelijk dat uw gemeente of provincie meer geld besteedt aan cultuurparticipatie.

stcrt-2008-182-p12-SC87625-6.gif
Naar boven