Instellingsbesluit commissie Onderwijstijd

Besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 16 augustus 2008, nr. VO/OK/41743, houdende het instellen van een commissie Onderwijstijd (Instellingsbesluit commissie Onderwijstijd)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 3, van het Vacatiegeldenbesluit 1988;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. commissie: commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

Instelling en taak

1. Er is een commissie Onderwijstijd.

2. De commissie is onafhankelijk en kan zonder last en ruggespraak onderzoek en analyses uitvoeren, conclusies trekken en aanbevelingen doen.

3. De commissie heeft tot taak:

a. het onderzoeken van de feitelijke naleving van de huidige wettelijke kaders inzake onderwijstijd;

b. het onderzoeken van de feitelijke en ervaren belemmerende en bevorderende factoren voor normnaleving als bedoeld in onderdeel a;

c. het op basis van een analyse op grond van de onderdelen a en b trekken van conclusies over de uitvoerbaarheid van de huidige wettelijke kaders inzake onderwijstijd;

d. het op basis van de onderdelen a, b en c doen van aanbevelingen voor maatregelen op de korte en op de langere termijn op het niveau van de overheid, op het niveau van werknemers en werkgevers en op lokaal en schoolniveau;

e. het inzetten op breed draagvlak voor de in onderdeel d genoemde aanbevelingen.

4. Voor de aanbevelingen als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel d, gelden de volgende richtinggevende uitgangspunten:

a. inhoud en kwaliteit van het onderwijsprogramma staan niet ter discussie,

b. de financiële ruimte is het thans geldende budget, en

c. een wettelijke norm voor voldoende onderwijstijd als zodanig is nodig.

Artikel 3

Instellingsduur

De commissie wordt opgeheven per 1 maart 2009, of zoveel eerder als mogelijk.

Artikel 4

Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de Minister desgevraagd en ongevraagd informatie.

Artikel 5

Leden

1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

a. de heer C.G.A. Cornielje, tevens voorzitter,

b. mevrouw drs. G.T.C. Bonhof,

c. de heer drs. H. Borstlap,

d. de heer dr. K. Veling,

e. de heer prof. dr. M.J.M. Vermeulen.

2. De commissie wordt bijgestaan door een secretariaat. Het secretariaat maakt geen deel uit van de commissie.

3. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

Artikel 6

Werkwijze

1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de invulling van haar taak nodig is, onder wie, op persoonlijke titel, ambtelijke deskundigen. De Minister kan hiertoe een ambtenaar van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen.

Artikel 7

Eindrapport

De commissie brengt in december 2008 haar eindrapport uit aan de Minister.

Artikel 8

Vergoeding

De voorzitter en de andere leden van de commissie, voor zover geen ambtenaar, ontvangen een vaste beloning op basis van artikel 3 van het Vacatiegeldenbesluit 1988 en de daarop gebaseerde voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geldende bepalingen. De beloning wordt bij Koninklijk Besluit nader geregeld.

Artikel 9

Kosten van de commissie

1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de Minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

a. de kosten voor vergaderingen en voor secretariële ondersteuning,

b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigen en het laten verrichten van onderzoek, en

c. de kosten voor publicatie van rapportages.

2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning aan de Minister aan.

Artikel 10

Verantwoording

De commissie biedt na oplevering van het eindrapport de Minister een verslag aan waarin verantwoording wordt gedaan over haar activiteiten.

Artikel 11

Geheimhouding

Een ieder die betrokken is geweest bij de werkzaamheden van de commissie en daarbij de beschikking krijgt over de gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak op grond van dit besluit, de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 12

Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten welke door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet dan na akkoord van de Minister door de commissie openbaar gemaakt.

Artikel 13

Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Voortgezet Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 14

Inwerkingtreding

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 23 mei 2008.

2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 maart 2009.

Artikel 15

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit commissie Onderwijstijd.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Toelichting

Algemeen

De instelling van de commissie Onderwijstijd vloeit voort uit de politieke en maatschappelijke discussie over onderwijstijd naar aanleiding van de scherpere handhaving van de wettelijke bepalingen terzake sinds schooljaar 2006/2007. We stellen hoge eisen aan ons onderwijs. Daarbij zijn voldoende lesuren van goede kwaliteit van groot belang. De noodzaak van afspraken over een minimale hoeveelheid onderwijs die leerlingen krijgen wordt breed onderschreven. Er is echter twijfel gerezen of de huidige (toepassing van de) wettelijke voorschriften inzake onderwijstijd optimaal bijdragen aan het uitgangspunt het maximale uit alle leerlingen te halen. Er is beargumenteerd dat door sterke nadruk op naleving van de kwantitatieve voorschriften, de kwalitatieve invulling daarvan in de knel kan komen.

Dit is voor mij aanleiding geweest om de commissie Onderwijstijd onder voorzitterschap van de heer C. Cornielje in te stellen. Ik heb de commissie op 23 mei 2008 ingesteld. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 25 april 2008 (KS 2007–2008, 31289, nr. 25) is de opzet voor het onderzoek inzake onderwijstijd en onderwijskwaliteit uiteengezet. Om goede voorwaarden te bieden voor een breed gedragen onderzoek is de opzet van het onderzoek na overleg met de VO-raad, Aob, CNV, Laks en de ouderorganisaties tot stand gekomen. Deze onderzoeksopzet vormt de basis voor dit instellingsbesluit.

Artikelsgewijs

Artikel 2, derde lid, onderdeel a

Bij het onderzoeken van de feitelijke naleving van de huidige wettelijke kaders inzake onderwijstijd dient er in ieder geval aandacht te worden geschonken aan de vraag in hoeverre scholen er op dit moment in slagen om, met gebruikmaking van de afgesproken verlichtingsmaatregelen, de huidige wettelijke normen voor onderwijstijd te realiseren. Het gaat er daarbij niet alleen om dat scholen de wettelijke normen realiseren, maar ook hoe. Met andere woorden: het gaat niet alleen om het aantal uren dat scholen weten te realiseren, maar ook om de invulling en dus kwaliteit van die uren.

Artikel 2, derde lid, onderdeel b

De commissie heeft tot taak te onderzoeken welke factoren er aan bijdragen dat scholen de wettelijke normen voor onderwijstijd op een kwalitatief verantwoorde wijze (kunnen) naleven en welke factoren dit juist belemmeren. De vraag daarbij is ook in hoeverre een school deze factoren zelf kan beïnvloeden.

Artikel 2, derde lid, onderdeel c

In het onderzoek van de commissie dienen alle invalshoeken en belangen evenwichtig aan de orde te komen. Daarbij kan alles aan de orde komen wat op schoolniveau relevant is op het punt van de onderwijstijd. Signalen uit de scholen zelf (zoals onder meer verwoord door de Actiegroep ‘Vergeten Feiten’) zijn relevante input voor het onderzoek. In het onderzoek zal aandacht moeten zijn voor de samenhang tussen de verschillende elementen. Op basis van de door de commissie verzamelde feiten en meningen en de opgedane inzichten trekt de commissie onafhankelijk haar conclusies.

Artikel 2, derde lid, onderdeel d

De commissie heeft tot taak aanbevelingen te doen die op de korte en op de langere termijn wenselijk, mogelijk en haalbaar zijn, gezien de in artikel 2, vierde lid, gestelde richtinggevende uitgangspunten. Het gaat daarbij zowel om maatregelen op het niveau van de overheid (onder andere wetgever en handhaver van die wetgeving), als om maatregelen op het niveau van werknemers en werkgevers (onder andere CAO-tafel) en maatregelen op lokaal en schoolniveau. Ook hier gaat het niet alleen om kwantiteit maar ook om kwaliteit: de kwaliteit van het onderwijs moet gewaarborgd blijven.

Artikel 2, derde lid, onderdeel e

De commissie wordt gevraagd een aantoonbaar breed gedragen advies inzake onderwijstijd uit te brengen. Daar hoort nadrukkelijk bij dat de commissie alle relevante invalshoeken en belangen betrekt en zich vergewist van draagvlak voor haar advies. De commissie zal dan ook relevante betrokkenen, onderzoeken en signalen moeten betrekken bij haar afwegingen. In ieder geval dienen de VO-raad, de onderwijsbonden, organisaties voor leraren, leerlingen en ouders, het georganiseerd bedrijfsleven en het vervolgonderwijs gehoord te worden.

Artikel 2, vierde lid

In dit artikel wordt een drietal richtinggevende uitgangspunten voor het onderzoek genoemd ten behoeve van de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Deze uitgangspunten laten echter onverlet dat de commissie op grond van haar bevindingen en inzichten haar eigen afwegingen kan maken.

Uitgangspunt voor het onderzoek is dat de inhoud en kwaliteit van het onderwijsprogramma gehandhaafd blijven en een duurzame basis blijven bieden voor optimale ontwikkeling van zowel leerlingen, samenleving en internationaal concurrerende economie. De inhoud en kwaliteit van het onderwijsprogramma is dan ook geen onderwerp van onderzoek.

Ten tweede is het doel van het onderzoek niet om de beschikbare financiële ruimte aan te passen. Aanbevelingen van de onderzoekscommissie moeten passen binnen de huidige financiële ruimte.

Ten slotte is en blijft een wettelijk waarborg voor voldoende onderwijstijd nodig. Een wettelijke norm voor onderwijstijd staat dan ook als zodanig niet ter discussie. Het gaat daarbij niet noodzakelijkerwijs om de huidige (toepassing van de) wettelijke voorschriften voor onderwijstijd, maar een wettelijke norm voor onderwijstijd kan niet worden gemist.

Artikel 7. Eindrapport

In december 2008 verwacht OCW het advies van de commissie te ontvangen. De mogelijkheid wordt opengehouden om de Onderwijsraad advies te vragen over de aanbevelingen van de commissie. Het advies zal vervolgens met een beleidsreactie aan de Tweede Kamer gestuurd worden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven