Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatscourant 2008, 241 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatscourant 2008, 241 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
2 december 2008
Nr. CEND/HDJZ-2008/1623 sector WAT
Hoofddirectie Juridische Zaken
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken;
Gelet op de artikelen 4.22, 4.24, zesde lid, 4.25, eerste lid, 4.36, tweede lid, 4.73 en 4.74, eerste lid, van het Waterschapsbesluit;
Besluit:
1. In deze regeling wordt onder Besluit verstaan: Waterschapsbesluit.
2. Indien dit noodzakelijk is voor het inzicht, bedoeld in artikel 4.3 van het Besluit, kan een waterschap van de in de paragrafen 3 en 4 van deze regeling opgenomen bepalingen afwijken.
3. De reden van de in het tweede lid bedoelde afwijking wordt in de toelichting op het desbetreffende onderdeel van de begroting, de jaarverslaggeving en de uitvoeringsinformatie vermeld.
1. De paragraaf betreffende het EMU-saldo, bedoeld in artikel 4.22 van het Besluit, wordt gespecificeerd overeenkomstig de indeling van het schema dat is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.
2. In de in het eerste lid bedoelde paragraaf, wordt de specificatie van het EMU-saldo opgenomen volgens de begroting van het begrotingsjaar en de begroting van het vorige begrotingsjaar.
Onder de in artikel 4.24, eerste lid, van het Besluit, genoemde kostendragers wordt verstaan:
krachtens artikel 1, tweede lid, van de wet, opgedragen zorg voor het watersysteem;
krachtens artikel 1, tweede lid, van de wet, opgedragen zorg voor het zuiveren van voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
krachtens de artikelen 15 tot en met 18 van de Wegenwet opgedragen zorg voor wegen.
Voor de toepassing van de artikelen 8, tot en met 13 wordt verstaan onder:
activa die niet stoffelijk zijn en evenmin als financiële vaste activa kunnen worden aangemerkt;
kapitaaluitgaven aan onderhanden werken en werken in exploitatie waar tegenover bezittingen staan die niet als financiële vaste activa kunnen worden aangemerkt;
aan derden beschikbaar gestelde financiële middelen met een oorspronkelijke looptijd van één jaar en langer;
beleggingen met een looptijd korter dan één jaar;
vorderingen van het waterschap op en beschikbaar gestelde financiële middelen aan derden met een looptijd korter dan één jaar;
vooruitbetaalde kosten die ten laste van toekomstige begrotingsjaren komen en nog te ontvangen bedragen inzake baten die ten gunste van voorgaande perioden zijn verantwoord;
eigen kapitaal en andere delen van het eigen vermogen waaraan door het betreffende algemeen bestuur van het waterschap geen voorafgaande, specifieke bestemming is gegeven;
schulden van het waterschap met een oorspronkelijke looptijd van één jaar of langer;
vorderingen van derden op het waterschap met een looptijd korter dan één jaar, en
verplichtingen die in het begrotingsjaar zijn opgebouwd en die in een volgend jaar tot betaling komen.
1. De uitvoeringsinformatie, bedoeld in artikel 4.70, onderdeel a, artikel 4.71, eerste lid, onderdeel b, en artikel 4.72, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit wordt ingedeeld volgens de door de Unie van Waterschappen vastgestelde afspraken voor bedrijfsvergelijking.
2. De uitvoeringsinformatie, bedoeld in artikel 4.70 onderdeel b wordt ingedeeld volgens de door de Unie van Waterschappen vastgestelde afspraken voor bedrijfsvergelijking.
3. De uitvoeringsinformatie, bedoeld in artikel 4.71, vierde lid, en artikel 4.72, vierde lid wordt ingedeeld volgens de door Unie van Waterschappen vastgestelde afspraken voor bedrijfsvergelijking.
4. De in het eerste, tweede en derde lid genoemde door de Unie van Waterschappen vastgestelde afspraken voor bedrijfsvergelijking zijn opgenomen op www.uvw.nl, dossier ‘Verslaggeving waterschappen’. De afspraken voor bedrijfsvergelijking zijn vastgesteld op 26 november 2008. Van wijzigingen van deze afspraken wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. In de lijst van verbonden partijen, bedoeld in artikel 4.71, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit wordt ten minste de volgende informatie verstrekt over verbonden partijen:
a. de naam, de vestigingsplaats en de rechtsvorm;
b. het openbaar belang dat door deelname in de verbonden partijen behartigd wordt, en
c. het eigen vermogen en het vreemd vermogen van de verbonden partij aan het begin van het begrotingsjaar.
2. In de lijst van verbonden partijen, bedoeld in artikel 4.72, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit wordt naast de in het eerste lid beschreven informatie de volgende informatie verstrekt over verbonden partijen:
a. de veranderingen die zich hebben voorgedaan gedurende het begrotingsjaar in het belang dat het waterschap in de verbonden partij heeft, en
b. het eigen vermogen en het vreemd vermogen van de verbonden partij aan het einde van het begrotingsjaar.
1. De staat van vaste activa, bedoeld in artikel 4.71, eerste lid, onderdeel d, en artikel 4.72, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit bevat:
a. een overzicht van de immateriële vaste activa;
b. een overzicht van de materiële vaste activa, en
c. een overzicht van de financiële vaste activa.
2. In het overzicht van de immateriële vaste activa worden de activa onderscheiden volgens de indeling van artikel 4.41, eerste lid, van het Besluit en worden van deze activa de volgende gegevens vermeld:
a. stand begin begrotingsjaar, te onderscheiden in:
1°. de aanschafprijs;
2°. de cumulatieve verminderingen; en
3°. de boekwaarde;
b. de mutaties in het begrotingsjaar te onderscheiden in:
1°. externe vermeerderingen;
2°. geactiveerde lasten;
3°. overige interne vermeerderingen;
4°. verkoop;
5°. ontvangen subsidies;
6°. afschrijvingen, en
7°. overige verminderingen;
c. stand einde begrotingsjaar, te onderscheiden in:
1°. de aanschafprijs;
2°. de cumulatieve verminderingen, en
3°. de boekwaarde.
3. In het overzicht van de materiële vaste activa worden de activa onderscheiden naar activa die aan het begin van het begrotingsjaar reeds in exploitatie zijn en activa die op dat moment nog onderhanden zijn.
4. In het overzicht van de materiële vaste activa worden zowel de activa in exploitatie als de activa die onderhanden zijn onderscheiden volgens de indeling van artikel 4.42, tweede lid, van het Besluit waarbij binnen de post grond-, weg- en waterbouwkundige werken worden onderscheiden:
a. waterkeringen;
b. watergangen, waterkwantiteitskunstwerken en gemalen;
c. zuiveringstechnische werken; zo mogelijk te onderscheiden in:
1°. transportsystemen;
2°. zuiveringinstallaties, en
3°. slibverwerkingsinstallaties;
d. wegen, en
e. vaarwegen en havens.
5. Van de in het vierde lid bedoelde activa worden de volgende gegevens weergegeven:
a. stand begin begrotingsjaar, te onderscheiden naar:
1°. de aanschafprijs;
2°. het totaal van de cumulatieve afschrijvingen en bijdragen van reserves;
3°. de cumulatieve subsidies die zijn ontvangen;
4°. de cumulatieve waardecorrecties, en
5°. de boekwaarde.
b. de mutaties in het begrotingsjaar te onderscheiden in:
1°. overname;
2°. nieuwbouw door derden;
3°. geactiveerde lasten;
4°. waardecorrectie leidend tot vermeerdering;
5°. overboeking onderhanden werk;
6°. verkoop;
7°. ontvangen subsidies;
8°. afschrijvingen, en
9°. waardecorrectie leidend tot vermindering;
c. stand einde begrotingsjaar, te onderscheiden in:
1°. de aanschafprijs;
2°. het totaal van de cumulatieve afschrijvingen;
3°. de cumulatieve subsidies die zijn ontvangen;
4°. de cumulatieve waardecorrecties, en
5°. de boekwaarde.
6. In het overzicht van de financiële vaste activa worden de activa onderscheiden volgens de indeling van artikel 4.43 van het Besluit, en worden van deze activa de volgende gegevens vermeld:
a. stand begin begrotingsjaar, te onderscheiden in:
1°. de aanschafprijs;
2°. de cumulatieve verminderingen, en
3°. de boekwaarde.
b. de mutaties in het begrotingsjaar te onderscheiden in:
1°. herwaardering leidend tot vermeerdering;
2°. overige vermeerderingen;
3°. waardecorrectie leidend tot vermindering, en
4°. overige verminderingen;
c. stand einde begrotingsjaar, te onderscheiden in:
1°. de aanschafprijs;
2°. de cumulatieve verminderingen, en
3°. de boekwaarde.
1. In de staat van reserves, bedoeld in artikel 4.71, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit worden de reserves van het waterschap onderscheiden in de algemene reserves, de bestemmingsreserves voor tarief egalisatie en de overige bestemmingsreserves, bedoeld in artikel 4.52, eerste lid, van het Besluit en worden van deze reserves de volgende gegevens vermeld:
a. stand begin begrotingsjaar;
b. de mutaties in het begrotingsjaar, te onderscheiden in:
1°. interne vermeerderingen;
2°. interne verminderingen, en
3°. de verwachte toevoegingen of onttrekkingen als gevolg van het exploitatieresultaat;
c. stand einde begrotingsjaar.
1. In de staat van voorzieningen, bedoeld in artikel 4.71, eerste lid, onderdeel f, van het Besluit worden de voorzieningen van het waterschap onderscheiden volgens de indeling van artikel 4.55, eerste lid, van het besluit en worden van deze voorzieningen de volgende gegevens vermeld:
a. stand begin begrotingsjaar;
b. de mutaties in het begrotingsjaar, te onderscheiden in:
1°. vermeerderingen als gevolg van rentetoevoeging;
2°. overige interne vermeerderingen;
3°. interne verminderingen, en
4°. externe verminderingen;
c. stand einde begrotingsjaar.
2. In de staat van voorzieningen wordt aangegeven welk deel van de over de voorzieningen berekende rente in het begrotingsjaar niet aan die voorzieningen zal worden toegevoegd. Daarbij wordt vermeld op welke post van de begroting het betreffende bedrag is geboekt.
In de staat van vaste schulden, bedoeld in artikel 4.71, eerste lid, onderdeel g, en artikel 4.72, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit worden de vaste schulden onderscheiden volgens de indeling van artikel 4.56, eerste lid, van het Besluit en worden van deze schulden de volgende gegevens vermeld:
a. restant boekwaarde aan het begin van het begrotingsjaar;
b. de mutaties in het begrotingsjaar, te onderscheiden in:
1°. vermeerderingen;
2°. verminderingen als gevolg van gewone aflossingen, en
3°. verminderingen als gevolg van extra aflossingen;
c. restant boekwaarde aan het einde van het begrotingsjaar;
d. de aflossingsverplichting in het volgende begrotingsjaar, en
e. de gemiddelde rentevoet en resterende looptijd, die beide als gewogen gemiddelde worden berekend.
1. Binnen een maand na afloop van ieder kwartaal verstrekt het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende informatie aan het CBS:
a. de gerealiseerde baten en lasten naar de kosten- en opbrengstsoorten in bijlage 2 en waarbij de opbrengstsoortgroep 5 als één totaalbedrag wordt vermeld;
b. de onttrekkingen en toevoegingen aan reserves die plaatsvinden in het kader van de resultaatsbestemming;
c. de bedragen, die oninbaar zijn verklaard;
d. de bedragen, die zijn kwijtgescholden;
e. de balansmutaties van de immateriële vaste activa, naar de indeling van artikel 4.41, eerste lid, van het Besluit waarbij de mutaties worden onderscheiden conform artikel 8, tweede lid, onderdeel b;
f. de balansmutaties van de materiële vaste activa, naar de indeling van artikel 4.42, tweede lid, van het Besluit waarbij de mutaties worden onderscheiden conform artikel 8, vijfde lid, onderdeel b;
g. de balansmutaties van de financiële vaste activa, naar de indeling van artikel 4.43 van het Besluit en waarbij de mutaties worden onderscheiden conform artikel 8, zesde lid, onderdeel b;
h. de balansmutaties van de voorraden, naar de indeling van artikel 4.45 van het Besluit onderscheiden in vermeerderingen en verminderingen;
i. de balansmutaties van de uitzettingen, naar de indeling van artikel 4.46 van het Besluit en waarbij de mutaties worden onderscheiden in vermeerderingen en verminderingen;
j. de balansmutaties van de liquide middelen, bedoeld in artikel 4.47 van het Besluit onderscheiden in vermeerderingen en verminderingen;
k. de balansmutaties van de vorderingen, naar de indeling van artikel 4.48, eerste lid, van het Besluit en waarbij de mutaties worden onderscheiden in vermeerderingen en verminderingen;
l. de balansmutaties van de overlopende activa, naar de indeling van artikel 4.49, eerste lid, van het Besluit waarbij de mutaties worden onderscheiden in vermeerderingen en verminderingen;
m. de balansmutaties van de reserves, naar de indeling van artikel 4.52, eerste lid, van het Besluit waarbij de mutaties worden onderscheiden conform artikel 9, onderdeel b;
n. de balansmutaties van de voorzieningen, naar de indeling van artikel 4.55, eerste lid, van het Besluit waarbij de mutaties worden onderscheiden conform artikel 10, eerste lid, onderdeel b;
o. de balansmutaties van de vaste schulden, naar de indeling van artikel 4.56, eerste lid, van het Besluit waarbij de mutaties worden onderscheiden conform artikel 11, onderdeel b;
p. de balansmutaties van de netto-vlottende schulden, naar de indeling van artikel 4.58 van het Besluit waarbij de mutaties worden onderscheiden in vermeerderingen en verminderingen;
q. de balansmutaties van de overlopende passiva, naar de indeling van artikel 4.59, eerste lid, van het Besluit waarbij de mutaties worden onderscheiden in vermeerderingen en verminderingen, en
r. de stand van zaken aan het begin en het einde van het kwartaal betreffende:
1°. de financiële vaste activa, naar de indeling van artikel 4.43 van het Besluit;
2°. de uitzettingen, naar de indeling van artikel 4.46 van het Besluit;
3°. de liquide middelen, naar de indeling van artikel 4.47 van het Besluit;
4°. de kortlopende vorderingen, naar de indeling van artikel 4.48, eerste lid, van het Besluit;
5°. de overlopende activa, naar de indeling van artikel 4.49, eerste lid, van het Besluit;
6°. de vaste schulden, naar de indeling van artikel 4.56, eerste lid, van het Besluit;
7°. de netto-vlottende schulden, naar de indeling van artikel 4.58 van het Besluit; en
8°. de overlopende passiva, naar de indeling van artikel 4.59, eerste lid, van het Besluit.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen h, i, j en o, kunnen de waterschappen de mutaties van de betreffende balansposten ook netto verantwoorden, waarbij het saldo van de vermeerderingen en verminderingen als ‘vermeerdering’ wordt verantwoord. Het saldo krijgt een positieve waarde als de vermeerderingen groter zijn dan de verminderingen en een negatieve waarde als de vermeerderingen kleiner zijn dan de verminderingen.
3. Het CBS beoordeelt de informatie, bedoeld in het eerste lid, op plausibiliteit en stuurt de bevindingen op naar het betreffende dagelijks bestuur.
1. Jaarlijks voor 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar verstrekt het dagelijks bestuur van het waterschap, op basis van de vastgestelde jaarrekening, de volgende informatie aan het CBS:
a. de informatie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, waarbij de opbrengstsoorten 5.1 tot en met 5.7, opgenomen in bijlage 2 van deze regeling, als afzonderlijke bedragen worden vermeld en waarbij de gegevens, genoemd in artikel 12, eerste lid, onderdeel r, conform de stand van zaken aan het begin en het einde van het begrotingsjaar worden vermeld;
b. de stand van zaken aan het begin en het einde van het begrotingsjaar betreffende de immateriële vaste activa, naar de indeling van artikel 4.41, eerste lid, van het Besluit;
c. de stand van zaken aan het begin en het einde van het begrotingsjaar betreffende de materiële vaste activa, naar de indeling van artikel 4.42, tweede lid, van het Besluit;
d. de stand van zaken aan het begin en het einde van het begrotingsjaar betreffende de reserves, naar de indeling van artikel 4.52, eerste lid, van het Besluit;
e. de stand van zaken aan het begin en het einde van het begrotingsjaar betreffende de voorzieningen zoals naar de indeling van artikel 4.55, eerste lid, van het Besluit;
f. de realisatie van netto-kosten naar beleidsproducten, bedoeld in artikel 6, eerste lid;
g. de ontvangen belastingopbrengsten, oninbaar en kwijtgescholden bedragen ingedeeld naar de indeling van de opbrengstsoorten 5.1 tot en met 5.7 in bijlage 2 van deze regeling;
h. de ontvangen belastingopbrengsten, oninbaar en kwijtgescholden bedragen ingedeeld naar de belastingen watersysteemheffing, heffing wegenbeheer en de kosten die op grond van artikel 120, eerste lid, tweede volzin, van de wet, rechtstreeks worden toegerekend aan categorieën van belastingplichtigen, en
i. de opbouw van het EMU-saldo volgens de indeling van bijlage 1 van deze regeling.
2. De informatie, bedoeld in artikel 4.27 en artikel 4.71, eerste lid, van het Besluit wordt voor 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar door het betreffende dagelijks bestuur aan het CBS gezonden.
3. Het CBS beoordeelt de informatie, bedoeld in het eerste lid, op plausibiliteit en stuurt de bevindingen op naar het betreffende dagelijks bestuur.
1. Jaarlijks voor 1 december van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar verstrekt het dagelijks bestuur van het waterschap, op basis van de vastgestelde begroting, de volgende informatie aan het CBS:
a. de raming van lasten en baten naar kosten- en opbrengstsoorten, bedoeld in artikel 4.71, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit;
b. de raming van netto-kosten naar beleidsproducten, bedoeld in artikel 4.71, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit;
c. de geraamde bruto-belastingopbrengsten, oninbaar en kwijt te schelden bedragen ingedeeld naar de opbrengstsoorten 5.1 tot en met 5.7 van bijlage 2 van deze regeling;
d. de geraamde bruto-belastingopbrengsten, oninbaar en kwijt te schelden bedragen ingedeeld naar de belastingen watersysteemheffing, heffing wegenbeheer en de kosten die op grond van artikel 120, eerste lid, tweede volzin, van de wet, rechtstreeks worden toegerekend aan categorieën van belastingplichtigen, en
e. de opbouw van het EMU-saldo, volgens de indeling van bijlage 1 van deze regeling, volgens de begroting voor het komende begrotingsjaar en voor het begrotingsjaar daarna.
2. Het CBS beoordeelt de informatie, bedoeld in het eerste lid, op plausibiliteit en stuurt de bevindingen op naar het betreffende dagelijks bestuur.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J.C. Huizinga-Heringa.
1 | EMU-exploitatiesaldo: | ............... | |
2 | Invloed investeringen (zie staat van vaste activa): | ||
-/- | bruto-investeringsuitgaven | -/- | ............... |
+ | investeringssubsidies | + | ............... |
+ | verkoop van materiële en immateriële vaste activa | + | ............... |
+ | afschrijvingen | + | ............... |
3 | Invloed voorzieningen (zie staat van voorzieningen) | ||
+ | Toevoegingen aan voorzieningen t.l.v. exploitatie | + | ............... |
-/- | onttrekkingen aan voorzieningen t.b.v. exploitatie | -/- | ............... |
-/- | onttrekkingen rechtstreeks uit voorzieningen | -/- | ............... |
4 | Deelnemingen en aandelen: | ||
-/- | boekwinst | -/- | ............... |
+ | boekverlies | + | ............... |
EMU-SALDO | ............... |
Wat betreft de kostensoorten luidt de indeling als volgt:
Kostensoortgroepen | Kostensoorten | |
---|---|---|
1 Rente en afschrijvingen | 1.1 | Externe rentelasten |
1.2 | Interne rentelasten | |
1.3 | Afschrijvingen van activa | |
1.4 | Afschrijvingen van boekverliezen | |
2 Personeelslasten | 2.1 | Salarissen huidig personeel en bestuurders |
2.2 | Sociale premies | |
2.3 | Rechtstreekse uitkeringen huidig personeel en bestuur | |
2.4 | Overige personeelslasten | |
2.5 | Personeel van derden | |
2.6 | Uitkeringen voormalig personeel en bestuurders | |
3 Goederen en diensten van derden | 3.1 | Duurzame gebruiksgoederen |
3.2 | Overige gebruiksgoederen en verbruiksgoederen | |
3.3 | Energie | |
3.4 | Huren en rechten | |
3.5 | Leasebetalingen operational lease | |
3.6 | Pachten en erfpachten | |
3.7 | Verzekeringen | |
3.8 | Belastingen | |
3.9 | Onderhoud door derden | |
3.10 | Overige diensten door derden | |
4 Bijdragen aan derden | 4.1 | Bijdragen aan bedrijven |
4.2 | Bijdragen aan overheden | |
4.3 | Bijdragen aan overigen | |
5 Toevoegingen voorzieningen/ onvoorzien | 5.1 | Toevoegingen aan voorzieningen |
5.2 | Onvoorzien |
Wat betreft de opbrengstsoorten luidt de indeling als volgt:
Opbrengstsoortgroepen | Opbrengstsoorten | |
---|---|---|
1 Financiële baten | 1.1 | Externe rentebaten |
1.2 | Interne rentebaten | |
1.3 | Dividenden en bonusuitkeringen | |
2 Personeelsbaten | 2.1 | Baten in verband met salarissen en sociale lasten |
2.2 | Uitlening van personeel | |
3 Goederen en diensten aan derden | 3.1 | Verkoop van grond |
3.2 | Verkoop van duurzame goederen | |
3.3 | Verkoop van overige goederen | |
3.4 | Opbrengst uit grond en water | |
3.5 | Huuropbrengst uit overige eigendommen | |
3.6 | Diensten voor derden | |
4 Bijdragen van derden | 4.1 | Bijdragen van overheden |
4.2 | Bijdragen van overigen | |
5 Waterschapsbelastingen | 5.1 | Opbrengst watersysteem- en wegenheffing gebouwd |
5.2 | Opbrengst watersysteem- en wegenheffing ingezetenen | |
5.3 | Opbrengst watersysteem- en wegenheffing ongebouwd | |
5.4 | Opbrengst watersysteem- en wegenheffing natuur | |
5.5 | Opbrengst verontreinigingsheffing | |
5.6 | Opbrengst zuiveringsheffing bedrijven | |
5.7 | Opbrengst zuiveringsheffing huishoudens | |
6 Interne verrekeningen | 6.1 | Onttrekkingen aan voorzieningen |
6.2 | Geactiveerde lasten |
In het kader van de Wet modernisering waterschapsbestel zijn nieuwe verslaggevingsvoorschriften voor de waterschappen ontwikkeld. De hoofdlijnen van deze voorschriften zijn vastgelegd in hoofdstuk 4 van het Waterschapsbesluit. Op basis van het Waterschapsbesluit zijn in de onderhavige regeling de meer gedetailleerde richtlijnen opgenomen met betrekking tot de inrichting van de begroting, de jaarverslaggeving, de uitvoeringsinformatie en de informatieverstrekking aan derden. Het genoemde hoofdstuk van het Waterschapsbesluit en deze regeling vormen samen de verslaggevingsvoorschriften van de waterschappen.
Een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van deze regeling was dat deze alleen die informatie zou moeten voorschrijven die echt in de begroting, de jaarverslaggeving en de uitvoeringsinformatie van de waterschappen moet voorkomen. De verplicht op te nemen informatie geeft een goed inzicht in de (financiële) gevolgen van het te voeren (meerjarenraming en begroting) en gevoerde (jaarverslaggeving) beleid en de financiële positie van het waterschap. De in deze regeling geformuleerde eisen sluiten niet uit dat individuele waterschappen op basis van de eigen, specifieke omstandigheden en wensen, bepaalde onderdelen nader uitwerken. Deze verdere uitwerking vindt bij voorkeur plaats door een nadere specificatie aan te brengen van posten die op grond van deze regeling apart moeten worden onderscheiden, zodat ‘buitenstaanders’ de uniforme indeling van deze regeling in de betreffende stukken kunnen herkennen.
In het kader van het uitgangspunt van het voorschrijven van alleen de echt noodzakelijke informatie past het ook dat posten die bij een waterschap niet voorkomen, in de beleidsdocumenten mogen worden weggelaten. Hiermee wordt voorkomen dat er overbodige informatie in de stukken wordt opgenomen, wat ten koste zou kunnen gaan van het inzicht in de werkelijk belangrijke informatie.
Conform de gebruikelijke praktijk is ook ten aanzien van deze regeling nagegaan wat de financiële gevolgen voor de waterschappen zijn en via welke bekostigingswijze deze financiële gevolgen opgevangen kunnen worden.
Het maken van een begroting en jaarverslaggevingsdocumenten is geen nieuwe taak. Ook het ontwikkelen van een nieuwe opzet is dat niet; vernieuwing is immers een continue proces. Met de voorschriften in deze regeling is geprobeerd alleen de minimale generieke informatiebehoefte te verankeren en zo veel mogelijk aan te sluiten bij de huidige praktijk. Wat betreft de uitvoeringsinformatie wordt alleen de inhoud van de informatie voorgeschreven en geen documenten, zodat het waterschap de kosten van vastlegging en verstrekking voor een deel zelf kan beïnvloeden. Daarnaast speelt mee dat een deel van de informatie die thans verplicht is, op grond van de nieuwe verslaggevingsvoorschriften niet meer formeel behoeft te worden verstrekt, zodat er als gevolg van deze regels ook sprake is van lastenverlichting. Wat wel tot beperkte extra kosten kan leiden is het apart genereren van informatie voor derden, maar waterschappen doen dit voor het grootste deel van wat in deze regeling wordt voorgeschreven al sinds 2004 in verband met kwartaal- en jaarcijfers voor de Europese Unie. Samenvattend kan gesteld worden dat de voorschriften zelf geen lastenverzwaring zullen geven. Om deze reden kunnen de waterschappen zelf in de kosten van de overgang naar de nieuwe regels voorzien.
Volledigheidshalve kan nog worden genoemd dat deze regeling geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven veroorzaakt, zij is daarom niet aan het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten voorgelegd.
In de regeling wordt ingegaan op:
– de wijze waarop met de informatieverplichtingen die de regeling geeft moet worden omgegaan;
– de wijze waarop het EMU-saldo (zie § 3.3) in de begroting en het jaarverslag moet worden gespecificeerd;
– ten opzichte van het Waterschapsbesluit aanvullende voorschriften over de kostendragers, kosten- en opbrengstsoorten alsmede de posten van de balans;
– de eisen waaraan de door het dagelijks bestuur vast te stellen uitvoeringsinformatie moet voldoen;
– de inhoud van de informatie die aan derden moet worden verstrekt.
Een toelichting op de eerste twee onderwerpen is opgenomen in het artikelsgewijze deel van deze toelichting. De drie laatste onderwerpen worden hierna in meer algemene zin toegelicht.
Eén van de uitgangspunten die ten grondslag ligt aan de nieuwe verslaggevingsvoorschriften is dat iedere doelgroep in zijn eigen informatiebehoefte wordt voorzien. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de doelgroepen algemeen bestuur, dagelijks bestuur en derden (zijnde organisaties buiten het waterschap). Wat betreft de in de meerjarenraming, begroting en jaarverslaggeving op te nemen informatie die vooral voor het waterschap zelf is, wordt dus onderscheid gemaakt in informatie voor het algemeen bestuur en voor het dagelijks bestuur. De informatie voor het algemeen bestuur is meer beleidsmatig en van een hoger abstractieniveau, terwijl de informatie voor het dagelijks bestuur op de uitvoering is gericht en daardoor meer beheersmatig van aard en gedetailleerder is.
De informatie voor het algemeen en voor het dagelijks bestuur van het waterschap moet op een aantal manieren worden ingedeeld:
– in programma’s (alleen voor het algemeen bestuur);
– in kostendragers (alleen voor het algemeen bestuur);
– in kosten- en opbrengstsoorten;
– in producten (alleen voor het dagelijks bestuur).
De verslaggevingsvoorschriften gaan er vanuit dat de meerjarenraming die aan het algemeen bestuur wordt aangeboden wordt ingedeeld naar programma’s en dat de begroting en jaarverslaggeving die dit orgaan krijgt op drie manieren wordt gepresenteerd, namelijk programma’s, kostendragers en groepen van kosten- en opbrengstsoorten.
De informatie over de beleidsuitvoering, die door (of namens) het dagelijks bestuur wordt vastgesteld, de ‘uitvoeringsinformatie’, omvat in meerjarenperspectief met name informatie over beleidsproducten alsmede investeringen en informatie met betrekking tot het begrotingsjaar (raming en realisatie) over beleidsproducten en over kosten- en opbrengstsoorten.
Om de relatie tussen de diverse indelingen aan te geven, is het noodzakelijk te weten wat met de verschillende begrippen wordt bedoeld. Daarom worden deze hieronder nader toegelicht.
Het begrip programma is in het Waterschapsbesluit gedefinieerd als ‘een samenhangend geheel van activiteiten op basis waarvan het algemeen bestuur het beleid van het waterschap vaststelt’. De programma’s die door het waterschap worden gehanteerd worden bepaald door het algemeen bestuur. Een bestuur kan als programma’s om het beleid te presenteren kiezen voor thema’s, beleidsvelden, beleidsproducten, reglementaire taken of een andere, zelf gekozen indeling.
Een product, in de zin van het Waterschapsbesluit, is een tastbare of niet tastbare zaak die als resultaat van een activiteit of een (bedrijfs)proces door een waterschap of bedrijfsonderdeel daarvan wordt voortgebracht. Conform ontwikkeld in het BBP-traject1 maken veel waterschappen onderscheid in verschillende niveaus van producten: beleidsvelden, beleidsproducten, beheerproducten en werkplanproducten. Omdat de indeling van programma’s vrij is, kan een waterschap er voor kiezen meerjarenraming, begroting en jaarverslaggeving op basis van producten te gaan inrichten. De indeling in producten zal dan overlappen met de indeling in programma’s: programma’s zijn dan gelijk aan het door het waterschap gekozen productniveau. De voorschriften maken het echter ook mogelijk dat er voor programma- en productenindelingen gekozen wordt die van elkaar afwijken. Dan zullen de producten alleen worden gehanteerd als onderdeel van de uitvoeringsinformatie.
Het Waterschapsbesluit geeft aan dat onder het begrip kostendrager wordt verstaan: indeling van netto-kosten naar de taken die in het provinciaal reglement aan het waterschap zijn toegewezen en waarvoor het waterschap in de regel belasting heft. Zoals de definitie al aangeeft, is deze indeling van netto-kosten vooral van belang omdat zij het vertrekpunt is voor de belastingheffing. De begroting naar kostendragers geeft allereerst aan welke netto-kosten aan een bepaalde taak worden toegerekend. Vervolgens laat de begroting zien in welke mate rekening wordt gehouden met eventuele bedragen voor onvoorziene kosten, kwijt te schelden of oninbaar te verklaren belastingopbrengsten, algemene inkomsten (zoals dividenden) en toevoegingen en onttrekkingen aan reserves. Tot slot maakt de begroting duidelijk welke belastingopbrengst moet worden verkregen om de kosten van de taakuitoefening te dekken. Dit laatste bedrag is het startpunt voor de belastingheffing en -invordering. Vanzelfsprekend wordt met de exploitatierekening naar kostendragers verantwoording afgelegd over de genoemde bedragen.
De kostendragers die door de waterschappen moeten worden gehanteerd, worden in het Waterschapsbesluit benoemd, namelijk watersysteembeheer, zuiveringsbeheer en wegenbeheer. In artikel 3 van deze regeling worden de desbetreffende kostendragers van een definitie voorzien, zodat de waterschappen daar een uniforme invulling aan geven.
Het Waterschapsbesluit geeft aan dat onder het begrip kostendrager wordt verstaan: indeling waarmee de lasten en baten naar hun aard worden gerangschikt. Meer specifiek gaat het dan over een rangschikking van lasten en baten naar de verschillende productiemiddelen die door een waterschap bij de realisatie van het beleid worden ingezet.
In bijlage 2 bij deze regeling is de indeling van kosten- en opbrengstsoorten opgenomen die door de waterschappen moet worden gehanteerd. Deze regeling gaat er vanuit dat het dagelijks bestuur, of indien gemandateerd een persoon of onderdeel van de organisatie, de informatie over de kosten- en opbrengstsoorten op dit niveau vaststelt. Met deze indeling naar kosten- en opbrengstsoorten wordt ook een belangrijk deel van de Europese rapportageverplichtingen die voortvloeien uit de Economische en Monetaire Unie (EMU) ingevuld. Het algemeen bestuur wordt informatie op een hoog aggregatieniveau verstrekt, namelijk de eveneens in de betreffende bijlage opgenomen groepen van kostensoorten en van opbrengstsoorten.
Naast de begroting en jaarverslaggeving voor het algemeen bestuur wordt in de verslaggevingsvoorschriften informatie ten behoeve van en dus over de beleidsuitvoering verplicht gesteld. Het dagelijks bestuur is weliswaar verantwoordelijk voor deze beleidsuitvoering, maar de daadwerkelijke realisatie zal door de organisatie gebeuren. Zowel binnen de organisatie als naar het dagelijks bestuur zal informatie over de beleidsuitvoering moeten worden verstrekt. Voor een deel zal deze informatie een verdere uitwerking zijn van de informatie in de begroting en jaarverslaggeving voor het algemeen bestuur, zodat de waterschappen zelf de gewenste indeling kunnen bepalen. Voor een deel hebben waterschappen voor zichzelf, maar ook om anderen goed te kunnen informeren, behoefte aan informatie die op een andere manier is ingedeeld en die bovendien uniform moet zijn. Deze laatste informatie wordt in de regelgeving ‘uitvoeringsinformatie’ genoemd. Bij deze informatie zijn in beperkte mate toelichtingen verplicht.
Met de uitwerking van de informatie op programmaniveau uit de meerjarenraming naar producten kan de stap van beleidsmatig niveau naar de beleidsuitvoering en de organisatie van het waterschap worden gemaakt. Deze stap is essentieel om beleid te kunnen formuleren en vaststellen dat zodanig realistisch is dat dit later ook kan worden uitgevoerd.
Met een productenraming, dat wil zeggen de informatie die in de begroting is opgenomen weergegeven naar producten, kan worden gebudgetteerd. In een productenraming kan per product behalve de middeleninzet, ook andere informatie worden opgenomen, zoals de te leveren prestaties, het gewenste kwaliteitsniveau en kengetallen. De redenering voor de begroting en de productenraming is ook van toepassing op de jaarverslaggeving en de productenrealisatie. Het document met een goed aggregatieniveau over de beleidsuitvoering is de productenrealisatie.
Naast informatie op het niveau van producten geeft de ‘uitvoeringsinformatie’ ook meer inzicht dan de begroting en jaarverslaggeving in de volgende onderwerpen:
a. de baten en lasten naar kosten- en opbrengstsoorten;
b. de verbonden partijen;
c. de immateriële, materiële en financiële vaste activa;
d. de reserves en voorzieningen;
e. de vaste schulden.
Het voorgaande betekent nadrukkelijk niet dat het dagelijks bestuur alleen uitvoeringsinformatie krijgt aangereikt. Dagelijks bestuur en management zijn niet alleen verantwoordelijk voor de doelmatigheid en rechtmatigheid van de beleidsuitvoering, maar ook voor het bereiken van de doelstellingen die door het algemeen bestuur zijn vastgesteld, met andere woorden de doeltreffendheid. Het gevolg hiervan is dat het dagelijks bestuur en het management vanuit de organisatie ook van beleidsinhoudelijke informatie zullen moeten worden voorzien.
De uitvoeringsinformatie speelt een rol bij de uitvoering van het door het algemeen bestuur vastgestelde beleid. Het voorschrijven van de inhoud van deze informatie is een waarborg voor de aanwezigheid van minimaal benodigde informatie. Doel hiervan is dat het dagelijks bestuur, het orgaan dat met de beleidsuitvoering is belast, adequaat wordt geïnstrumenteerd voor zijn taken en verantwoordelijkheden. De genoemde documenten hebben echter ook andere functies.
In de eerste plaats geven ze gedetailleerdere informatie dan de meerjarenraming, de begroting en de jaarverslaggeving. Deze gedetailleerdere informatie kan de toezichthouder nodig hebben in geval hij (een deel van) de begroting of jaarverslaggeving nader wil onderzoeken. Ook het algemeen bestuur kan behoefte hebben aan gedetailleerdere informatie van een deel van de begroting of jaarverslaggeving; de productenraming en -realisatie kan worden gezien als naslagwerk voor dit orgaan. Daarbij zij er nadrukkelijk op gewezen dat het algemeen bestuur de productenraming of -realisatie en de andere onderdelen van de uitvoeringsinformatie niet vaststelt, tenzij het waterschap er voor kiest om de programmabegroting op producten te baseren.
In de tweede plaats vormen met name de productenraming en -realisatie alsmede de informatie over lasten en baten naar kosten- en opbrengstsoorten de verbinding tussen de begroting en jaarverslaggeving enerzijds en de informatie voor derden anderzijds. Gezien het belang van de informatie voor derden voor bijvoorbeeld de Europese Unie, is het ook belangrijk dat er voldoende en adequate informatie beschikbaar is bij de levering van de informatie voor derden, zodat bijvoorbeeld het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) eventueel verder onderzoek kan doen.
Tot slot geldt dat met name de informatie op basis van producten essentieel is ten behoeve van de onderlinge bedrijfsvergelijkingen van de waterschappen.
De uitvoeringsinformatie is van belang voor het dagelijks bestuur en het management, omdat het een rol kan spelen bij toezicht, als naslagwerk voor het algemeen bestuur kan dienen en voor het inzicht in de informatie voor derden relevant is en essentieel is voor goede bedrijfsvergelijkingen, is er voor gekozen grote delen daarvan verplicht te stellen. De voorschriften ten aanzien van de informatie zijn zo beperkt mogelijk gehouden.
In het voorgaande onderdeel van deze toelichting is ingegaan op de informatiebehoefte van het algemeen bestuur, van het dagelijks bestuur en van het management van de waterschappen. Daarnaast hebben onder meer de provincies, het Rijk, het CBS en de Europese Unie een informatiebehoefte ten aanzien van de waterschappen. De informatiebehoeften van derden zijn als gevolg van diverse ontwikkelingen in de loop van de jaren steeds groter geworden. De samenleving is complexer geworden, hetgeen zijn weerslag vindt in ontwikkelingen op het gebied van financiering, publiek-private samenwerking (PPS-constructies) en vormen van vergaande uitbesteding en verzelfstandiging. Voorts hebben waterschappen via decentralisatie meer taken en meer verantwoordelijkheden gekregen. Zowel de waterschappen als externe partijen hechten steeds meer belang aan goede bedrijfsvergelijkingen van waterschappen. Ook bedrijfsvergelijkingen stellen eisen aan de informatie die waterschappen vastleggen. Al deze ontwikkelingen versterken de reden tot het introduceren van het principe ‘iedere doelgroep zijn eigen informatie en documenten’. Immers, de toegenomen, meer specifieke, behoefte aan gegevens van derden en voor bedrijfsvergelijking is niet in alle gevallen identiek aan de informatie die de bestuursorganen en organisatie van het waterschap nodig hebben voor een goede aansturing van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering. Aan deze diverse behoeften kan steeds makkelijker tegemoet worden gekomen omdat de huidige informatiesystemen het mogelijk maken om gegevens te hergroeperen. Waterschappen kunnen hun administraties zo coderen dat de informatie voor derden en voor bedrijfsvergelijking relatief eenvoudig gegenereerd kunnen worden. Hieronder wordt ingegaan op de gegevensbehoefte van de provincies, het CBS en de Europese Unie in relatie tot deze regeling.
Als toezichthouders beoordelen gedeputeerde staten of de begroting en jaarrekening sluiten. De meerjarenraming, begroting en jaarrekening zijn hiervoor van belang. Zoals reeds aangegeven kan het zijn dat de toezichthouder bij de constatering van een onduidelijkheid ook behoefte heeft aan de uitvoeringsinformatie. Deze kan hij dan opvragen. Op basis van deze informatie kan de toezichthouder bijvoorbeeld zien of bepaalde baten of lasten boven- of ondergemiddeld zijn. Dat kan een indicatie geven over de (toekomstige) financiële situatie van het waterschap.
De in paragraaf 3.1 genoemde ontwikkelingen tot een grotere informatiebehoefte hebben ook hun weerslag op de toezichthouder. Deze heeft een toegenomen behoefte aan gerichte informatie over financiering, verbonden partijen, risico’s en weerstandscapaciteit. Een belangrijk deel van de informatiebehoefte van de toezichthouder wordt opgevangen door de paragrafen in de begroting en de jaarverslaggeving. In deze paragrafen komen voor het toezicht belangrijke onderwerpen naar voren. De paragrafen spelen daarom ook een rol in het toezicht. Het ontbreken van een paragraaf of paragrafen van onvoldoende kwaliteit kan door de toezichthouders worden betrokken bij het bepalen van hun oordeel over de sluitendheid van de begroting of jaarrekening.
Het CBS vervult een belangrijke rol als intermediair om andere organisaties die behoefte hebben aan informatie over de waterschappen van deze informatie te voorzien. Dit gebeurt zowel door middel van statistieken die het CBS publiceert als door middel van rapportages die het CBS op basis van informatie van waterschappen opstelt en doorgeleidt naar Nederlandse ministeries en het Europees Statistisch Bureau (ESB). Dit ESB is op zijn beurt vaak weer intermediair richting de Europese Unie (EU) en in het bijzonder, de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB). In deze regeling is een aantal bepalingen opgenomen die waarborgt dat het CBS de informatie verstrekt krijgt die hij voor zijn taken nodig heeft.
Een groot deel van de informatieverplichtingen in deze regeling zijn vanwege EG regelgeving ingegeven, zoals de verordening (EG) nr. 501/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 (Pb EU L 81) betreffende financiële kwartaalrekeningen van de overheid, de verordening (EG) nr.2223/1996 van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 1996 (Pb EG L 310) inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap, de verordening (EG) nr. 1222/2004 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2004 (Pb EU L 233) betreffende de berekening en indiening van gegevens over de driemaandelijkse overheidsschuld en de verordening (EG) nr. 3605/1993 van de Raad van de Europese Unie van 22 november 1993 (Pb EG L 332) betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.
Op deze verplichtingen wordt in het vervolg van deze paragraaf in het bijzonder ingegaan. Hierbij wordt ook aangegeven hoe in de kwaliteitsborging van de te verstrekken gegevens wordt voorzien.
De deelname aan de Economische en Monetaire Unie (EMU) brengt met zich mee dat de Nederlandse overheid zich moet houden aan de zogenaamde convergentiecriteria uit het Stabiliteitspact. De bekendste criteria zijn die omtrent het maximaal toegestane ‘begrotingstekort’ (EMU-saldo) en de maximale omvang van de overheidsschuld. De prestaties van de decentrale overheden, en dus ook van de waterschappen, op deze criteria tellen mee in de Nederlandse scores. Om zicht te houden op de ontwikkeling van de scores en indien noodzakelijk tijdig en adequaat te kunnen reageren willen onder meer het Ministerie van Financiën, de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank periodiek actuele informatie ontvangen. Deze snellere statistische informatie wordt niet alleen in verband met het Stabiliteitspact gebruikt, maar dient ook voor het voeren van een adequaat economisch en monetair beleid. Ten behoeve van dit laatste doel wordt niet alleen informatie van overheden verzameld, maar van alle sectoren van de economie.
In verband met het voorgaande zijn op Europees niveau afspraken over een (verplichte) informatieverstrekking op kwartaal- en jaarbasis gemaakt en zijn eisen opgesteld die gelden voor de te leveren informatie. Deze eisen hebben betrekking op aspecten zoals volledigheid, betrouwbaarheid, consistentie, ‘Europese uniformiteit’ (inhoud), tijdigheid en frequentie.
Het voorgaande leverde voor de waterschappen de verplichting op om met ingang van 2004 binnen een maand na afloop van ieder kwartaal vanuit de financiële administratie(s) volgens een vooraf bepaalde standaard gegevens aan het CBS te gaan leveren. Vanaf 2006 dienen de waterschappen op dezelfde wijze ook jaargegevens te verstrekken. Na ontvangst van de gegevens draagt het CBS zorg voor de technische en inhoudelijke standaardisatie alsmede voor de vertaling naar de inhoud en definities van het Europees Systeem van Rekeningen. Ook alle vervolgstappen worden door het CBS gezet.
De verplichtingen gelden niet alleen voor de waterschappen zelf, maar ook voor de gemeenschappelijke regelingen en andere organen waarin waterschappen een belangrijke mate van zeggenschap hebben.
In het kader van deze verplichting is in 2003 een convenant tussen het CBS en de waterschappen gesloten2. Door de verankering van de verplichting in deze regeling krijgt deze een nog formeler karakter.
Naast behoefte aan informatie op realisatiebasis heeft het CBS voor meer eigen statistische doeleinden behoefte aan gegevens op begrotingsbasis. Deze nieuwe informatiebehoefte is ook in deze regeling verankerd.
De informatie die moet worden verstrekt, wordt beschreven in het Europees Systeem van Rekeningen (ESR). Bij het uitwerken van de EMU-verplichting voor de waterschappen in 2003 is geconstateerd dat de specificaties in de comptabiliteitsvoorschriften op een aantal punten niet helemaal spoorden met die van het ESR. Bij ieder geconstateerd verschilpunt heeft een afweging plaatsgevonden of, en zo ja op welke wijze, de comptabiliteitsvoorschriften zouden moeten worden aangepast zodat de waterschappen aan de EMU-verplichting zouden voldoen. Tegelijk werd van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele kleine reparaties in de indeling en definiëring van bepaalde posten door te voeren. Dit leverde dus aanpassingen en uitbreidingen van de kosten- en opbrengstsoorten, balansposten en balansmutaties op. Om zoveel mogelijk bij hun toenmalige begrotingen, jaarrekeningen en administraties te blijven aansluiten, hielden de aanpassingen destijds het midden tussen de indelingen die de waterschappen hanteerden op grond van de comptabiliteitsvoorschriften en de indelingen van gemeenten en provincies. Omdat de verslaggeving van gemeenten en provincies in de nieuwe verslaggevingsvoorschriften van de waterschappen zoveel mogelijk is gevolgd, zijn bij de ontwikkeling van deze regeling nieuwe aanpassingen van de kosten- en opbrengstsoorten, balansposten en balansmutaties doorgevoerd. De informatie die aan het CBS moet worden geleverd, kan in twee soorten worden onderscheiden: over de financiële omvang van transacties en over de standen van een aantal balansposten.
Het is van groot belang dat de kwaliteit van de gegevens die aan het CBS worden verstrekt hoog is. Daarom zijn er in deze regeling en langs andere wegen een aantal instrumenten en mechanismen ingebouwd die de kwaliteit van de te verstrekken informatie moet borgen.
In de eerste plaats is er, voor gekozen om de informatie die ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering van de waterschappen wordt voorgeschreven en de informatie die aan het CBS moet worden verstrekt volledig identiek te laten zijn. Hierdoor heeft de informatie voor het CBS dezelfde basisbron als de informatie die de waterschappen ter ondersteuning van de eigen bedrijfsvoering gebruiken.
In de tweede plaats wordt een bijdrage aan de kwaliteit van de gegevens geleverd doordat in deze regeling duidelijke omschrijvingen zijn opgenomen van de kosten- en opbrengstsoorten alsmede balansposten.
In de derde plaats is in deze regeling opgenomen dat het CBS basiscontroles op de cijfers uitvoert en deze terugkoppelt aan de waterschappen, waardoor zij in staat zijn aan de kwaliteit van de gegevens te werken.
In de vierde plaats zijn er de nieuwe bepalingen in artikel 98a van de Waterschapswet die de toezichthouders enkele nieuwe bevoegdheden geven om ervoor te zorgen dat de informatie die aan het CBS wordt verstrekt van behoorlijke kwaliteit is. Deze bevoegdheden bestaan uit het geven van een aanwijzing aan het dagelijks bestuur bij ingebrekeblijving en, bij nalating van het opvolgen van een aanwijzing, het zorgen dat de benodigde informatie alsnog wordt verstrekt op kosten van het desbetreffende waterschap.
Dit artikel bevat met name het algemene principe omtrent het toepassen van de bepalingen van deze regeling door waterschappen. In beginsel moet een waterschap zich aan de in deze regeling geformuleerde bepalingen conformeren, maar bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding voor een uitzondering zijn. Er kan zich een situatie voordoen dat een waterschap zich niet aan deze regels houdt of kan houden. Wanneer dit het geval is, moet een waterschap, krachtens het derde lid, in de toelichting op de begroting, jaarverslaggeving of uitvoeringsinformatie aangeven waarom van deze regeling is afgeweken.
Nadrukkelijk zij vermeld dat deze mogelijke uitzondering geen betrekking heeft op de informatie die op grond van deze regeling aan derden moet worden verstrekt. Het belang van een inhoudelijke en technisch uniforme aanlevering daarvan door alle waterschappen verhoudt zich niet met een indeling die door het ene waterschap wel en het andere waterschap niet wordt toegepast.
Eén van de de bestuurlijke afspraken die in oktober 2004 tussen kabinet, gemeenten, provincies en waterschappen is gemaakt ter beheersing van het EMU-saldo is dat met ingang van de waterschapsbegroting en jaarverslaggeving over 2006 een bijlage wordt opgenomen waarin het EMU-saldo wordt weergegeven. Bijlage 1 geeft aan welke elementen de waterschappen in de desbetreffende bijlage moeten opnemen en op welke wijze zij de bijlage zouden kunnen vormgeven. De bijlage is gebaseerd op de berekening die de Unie van Waterschappen in overleg met het Ministerie van Financiën en het CBS heeft ontwikkeld en waarmee al enkele malen monitoring van het EMU-saldo op begrotingsbasis heeft plaatsgevonden.
Het schema geeft aan hoe het EMU-saldo kan worden benaderd op basis van gegevens uit de begroting en de jaarverslaggeving. De benadering sluit aan op de principes van het stelsel van baten en lasten. De componenten van de berekening sluiten aan op exploitatie- en balansposten alsmede -mutatiesoorten die zijn opgenomen in deze regeling.
Hieronder wordt aangegeven wat onder de verschillende componenten van de benadering van het EMU-saldo wordt verstaan en wordt bijlage 1 bij deze regeling toegelicht.
Vertrekpunt is het zogenaamde EMU-exploitatiesaldo van de begroting. Dit is het saldo (baten -/- lasten) van de exploitatiebegroting naar kosten- en opbrengstsoorten dat is geschoond van alle eventuele dotaties en onttrekkingen aan reserves en de opbrengstsoort geactiveerde lasten.
Het overzicht geeft aan dat diverse interne stromen, zoals afschrijvingen en gebruik van voorzieningen, voor het EMU-saldo niet relevant zijn en dat er omgekeerd uitgaven en ontvangsten zijn die wel een EMU-effect hebben maar niet via de exploitatie lopen.
Het gaat hier om de bruto-jaarinvesteringen in materiële en immateriële vaste activa die op de balans worden geactiveerd. Het betreft hier de jaarschijf van datgene wat op de balansposten ‘materiële vaste activa' (inclusief grond) en ‘immateriële vaste activa' als gevolg van overname en nieuwbouw (aankoop, aanleg e.d.) als vermeerderingen wordt verantwoord. De informatie zal over het algemeen aan de betreffende overzichten van vaste activa kunnen worden ontleend.
Het gaat derhalve niet om:
– de investeringen in financiële vaste activa;
– interne vermeerderingen als gevolg van activeren van eigen bijdragen (geactiveerde lasten) en herwaarderen.
Het gaat om de bijdragen die in het betreffende jaar door het Rijk, de provincies, gemeenten, de Europese Unie en overigen inzake de investeringen zullen worden of zijn toegekend en in principe (zullen) leiden tot een vermindering van de balansposten materiële en immateriële vaste activa.
Het betreft hier de jaarschijf van datgene wat op de balansposten ‘materiële vaste activa' (inclusief grond) en ‘immateriële vaste activa' als gevolg van verkoop als vermindering wordt verantwoord (desinvesteringen). De informatie zal over het algemeen aan de betreffende staten van vaste activa kunnen worden ontleend.
Het gaat derhalve niet om:
– de desinvesteringen in financiële vaste activa;
– de verkoopopbrengst, maar wel om de vermindering van de balanspost (uitgangspunt is dat de eventueel verwachte boekwinst is opgenomen in de exploitatiebegroting);
– interne verminderingen als gevolg van afschrijven en bijdragen van reserves.
Het gaat om het totaal aan afschrijvingen dus zowel van vaste activa als van eventuele boekverliezen. Het gaat met andere woorden om het totaal van afschrijvingen van activa en boekverliezen zoals bedoeld in bijlage 2, onderdeel A, bij de regeling.
Het gaat hier om dotaties aan de post voorzieningen die ten laste van de exploitatie worden gebracht. Dit komt overeen met kostensoort ‘Toevoegingen aan voorzieningen’, bedoeld in bijlage 2, onderdeel A.
Onttrekkingen uit de post voorzieningen ten bate van de exploitatie. De post komt overeen met opbrengstsoort ‘Onttrekkingen aan voorzieningen’ bedoeld in bijlage 2, onderdeel B. Omdat betalingen uit voorzieningen in principe niet in de exploitatierekening worden verantwoord, bestaat deze post in beginsel alleen uit vrijval van voorzieningen.
Het gaat hier niet om de bedragen die rechtstreeks, dat wil zeggen niet via de exploitatierekening, aan voorzieningen zijn onttrokken. Deze bedragen behoren ingevuld te worden op de volgende regel ‘Onttrekkingen rechtstreeks uit voorzieningen'.
Conform het Waterschapsbesluitwordt gedoteerd aan voorzieningen ten laste van de exploitatie en rechtstreeks onttrokken aan de voorzieningen. Deze onttrekkingen maken dus geen deel uit van de netto-exploitatiekosten (en het exploitatiesaldo) en moeten op deze regel worden verantwoord.
Indien bij deelnemingen of aandelen een boekwinst of -verlies wordt verwacht, moet het betreffende bedrag hier worden vermeld. Boekwinsten en -verliezen zijn namelijk niet relevant is voor het EMU-saldo.
In de systematiek die ten grondslag ligt aan het EMU-saldo moet bij verkoop van aandelen eerst de (begin)balanswaarde worden aangepast aan de verkoopwaarde (dus een herwaardering toepassen). Deze herwaardering is een aanpassing in de balansstand zonder dat dit leidt tot een transactie. Bij de feitelijke verkoop wordt dan de (geherwaardeerde) balansstand verlaagd met de verkoopopbrengst met als bijbehorende transacties: vermindering van aandelenkapitaal en vermeerdering van kas/giro. Dit zijn beide financiële transacties die geen effect sorteren op het EMU-saldo. Als in de boekhouding van een waterschap echter de boekwinst of -verlies op de exploitatierekening wordt geboekt (positieve baat of (waarschijnlijk) negatieve baat), is het exploitatiesaldo dus positief dan wel negatief beïnvloed. In het Emu-exploitatiesaldo, bedoeld in bijlage 1, zitten deze bedragen dus inbegrepen. In de afleiding naar het EMU-saldo moet hiervoor dus gecorrigeerd worden, als aftrekpost. Bij een boekwinst wordt dus een positief bedrag van het exploitatiesaldo afgetrokken, waardoor het EMU-saldo dus lager wordt (deze ‘winst' mag immers niet als inkomsten worden geboekt). Bij een boekverlies wordt dus een negatief bedrag van het exploitatiesaldo afgetrokken waardoor het EMU-saldo dus hoger wordt (immers dit ‘verlies' mag niet worden meegeteld). In het overzicht moeten uitsluitend ‘positieve waarden’ worden vermeld, zowel bij een winst als een verlies.
Omdat nagenoeg alle netto-kosten van het waterschap via de opbrengsten van belastingheffing worden gedekt, dienen de netto-kosten aan zogenaamde kostendragers te worden toegerekend. Het is van groot belang dat er een eenduidig beeld bestaat van datgene wat onder een bepaalde kostendrager moet worden verstaan. Vandaar dat in dit artikel definities van de verschillende kostendragers zijn opgenomen en dat de waterschappen verplicht zijn deze definities toe te passen. Hieronder worden de verschillende kostendragers nader toegelicht.
Voor de toelichting van watersysteembeheer kan worden verwezen naar de memorie van toelichting van de Wet modernisering waterschapsbestel (Kamerstukken II, 2005/06, 30 601, nr. 3, blz. 10 en 11).
Het zuiveringsbeheer kan worden onderscheiden in het transport van afvalwater, de zuivering van afvalwater, de lozing van effluent, de verwerking van slib dat tijdens het zuiveringsproces vrijkomt en de door derden voor het waterschap uitgevoerde zuivering.
De waterschappen ontvangen jaarlijks door tussenkomst van de gemeenten een vergoeding uit het Gemeentefonds ter compensatie van de kosten die zij in het kader van de taak wegenbeheer maken. De kosten die op deze wijze niet worden gedekt zullen via de belastingen van het waterschap moeten worden verhaald. Hierbij heeft het waterschap de keuze om de kosten van het wegenbeheer te dekken met de watersysteemheffing of met een aparte ‘heffing wegenbeheer’. Indien voor de eerste optie wordt gekozen wordt deze kostendrager ‘wegenbeheer’ niet gebruikt. Wanneer een waterschap kiest voor een aparte belasting voor het wegenbeheer wordt deze kostendrager wel gehanteerd. Tot deze kostendragers worden dan alle activiteiten die gericht zijn op de aanleg, de verbetering, het beheer en het onderhoud van wegen gerekend. Ingevolge het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) behoort ook de zorg voor de verkeersveiligheid op deze wegen tot de taak van het waterschap en de lasten en baten die daarmee verband houden worden tot deze kostendrager gerekend.
In bijlage 2 zijn de kosten- en opbrengstsoorten vermeld die door een waterschap moeten worden gehanteerd. De inhoud van de verschillende kosten- en opbrengstsoorten wordt hieronder nader omschreven. In de meeste gevallen begint een omschrijving van een kosten- of opbrengstsoort met een korte, algemene beschrijving. Vervolgens is veelal een opsomming van de elementen opgenomen die tot de kosten- of de opbrengstsoort behoren. In sommige gevallen wordt de toelichting op een onderdeel afgesloten met elementen die niet tot de categorie worden gerekend, waarbij wordt aangegeven tot welke categorie deze wel behoren. Wanneer opsommingen worden gegeven, betreft het geen uitputtend overzicht van elementen die tot een kosten- of opbrengstsoort behoren. Het gaat dan slechts om de elementen die in ieder geval tot het onderdeel gerekend worden.
Hieronder zal bijlage 2 worden toegelicht waarin nadere indelingen gegeven worden van de kosten- en opbrengstsoorten. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de toelichting van de ‘Regeling informatie voor derden’ voor de gemeenten en provincies.
Deze kostensoort bestaat uit de aan derden verschuldigde rente en omvat bijvoorbeeld:
– rente van aangegane langlopende geldleningen, met inbegrip van betaalde premies van premieleningen;
– rente van opgenomen kortlopende geldleningen;
– rente van in rekening-courant opgenomen gelden;
– boeterente bij vervroegde aflossing van leningen;
– rente van bij het waterschap gestorte waarborgsommen;
– invorderingsrente;
– disagio;
– rentelasten op grond van financiële lease-overeenkomsten.
Hiertoe worden niet gerekend provisie en andere kosten van geldleningen. Deze behoren tot de kostensoort ‘Overige diensten door derden’.
De kostensoort omvat de berekende rente over eigen financieringsmiddelen, al dan niet toegevoegd aan reserves en voorzieningen.
Deze kostensoort omvat de reguliere en eventuele extra of inhaalafschrijvingen van activa. Inhaalafschrijvingen vloeien met name voort uit activa die worden geamoveerd.
Tot deze kostensoort behoren de incidentele afschrijvingen van boekverliezen bij de verkoop van activa tegen een waarde lager dan de boekwaarde.
De kostensoort ‘salarissen' omvat de vergoedingen die door het waterschap worden betaald voor geleverde arbeid waarbij sprake is van een dienstverband met het waterschap. Dit dienstverband geldt vanzelfsprekend voor de medewerkers van het ambtelijk apparaat van het waterschap. Een dienstverband wordt echter ook verondersteld voor de voorzitter, de andere leden van het bestuur en bij de leden van bestuurlijke commissies van het waterschap. Een dienstverband kan naast vast en volledig ook tijdelijk van aard zijn of slechts voor een gedeelte van de werktijd gelden (deeltijdarbeid). Dit laatste kan het geval zijn bij werknemers die te werk zijn gesteld ingevolge bijzondere regelingen, zoals de Regeling Tijdelijke Arbeidsplaatsen, en bij vakantiewerkers, stagiaires en dergelijke.
Tot de kostensoort ‘salarissen' behoren:
– salarissen huidig personeel;
– vereveningsbijdrage;
– overwerkvergoeding huidig personeel;
– vakantie-uitkering huidig personeel;
– doorbetaling van loon aan huidig personeel in geval van ziekte, invaliditeit en zwangerschap;
– vergoedingen aan vakantiewerkers, stagiaires en dergelijke;
– wedden, vergoedingen (waaronder presentiegelden) en tegemoetkomingen bestuurders;
– vergoedingen aan commissieleden niet zijnde bestuurders;
– opkomstvergoeding aan het dijkleger.
Voorts worden de volgende toelagen tot de kostensoort ‘salarissen' gerekend:
– waarnemingsvergoedingen;
– gratificaties bij jubilea, voor bijzondere prestaties en wegens buitengewone omstandigheden;
– onregelmatigheidstoeslagen;
– toelagen voor wacht- en continudiensten;
– eindejaarsuitkering;
– premies in verband met spaarregelingen;
– levensloopregeling;
– resultatendeling;
– vergoeding koopdagen;
– vergoedingen voor reiskosten woon-werkverkeer.
Deze kostensoort omvat de door het waterschap betaalde premies aan pensioenfondsen en sociale verzekeringsinstellingen ten behoeve van het huidig en het voormalig personeel.
Tot de kostensoort behoren bijvoorbeeld:
– premies en overige bijdragen die aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds betaald worden, alsmede het verhaal hiervan;
– premies sociale verzekeringen, alsmede het verhaal hiervan.
De kostensoort omvat de rechtstreekse uitkeringen aan het huidige personeel en bestuur alsmede aan hun rechthebbenden met een sociaal karakter.
Tot de kostensoort behoren in ieder geval:
– werkgeversaandeel ziektekosten van het personeel;
– compensatie premie AOW/AWW over werkgeversaandeel ziektekostenvoorziening;
– vergoedingen voor bovenmatige ziektekosten;
– uitkeringen bij overlijden;
– bijdrage kinderopvang.
Tot de ‘overige personeelslasten' worden alle overige lasten gerekend van het waterschap die verband houden met het eigen personeel en bestuur.
Onder de kostensoort vallen in ieder geval:
– vergoeding voor het gebruik van werkkleding en gereedschappen;
– schadevergoeding bij dienstongevallen;
– vergoeding voor telefoonkosten;
– kosten van functiewaardering;
– studiekosten;
– kosten keuzesysteem;
– kosten seniorenregeling;
– kosten van cursussen en congressen;
– kosten voorziening vacatures;
– subsidie personeelsvereniging;
– aandeel in exploitatiekosten personeelskantines;
– vorming en ontspanning personeel;
– beloning aan inzenders ideeënbus;
– bijdragen aan verenigingen en stichtingen ten behoeve van het personeel;
– kosten geneeskundige dienst;
– kosten van het georganiseerd overleg.
De kostensoort ‘personeel van derden' omvat de kosten van ingehuurd personeel, die onder een gezagsverhouding van het waterschap werken. Tot dit personeel worden met name gerekend het personeel van uitzendbureaus en het personeel van software-bureaus dat op tijdelijke basis door het waterschap wordt ingehuurd alsmede het personeel dat door andere overheden beschikbaar wordt gesteld.
Deze kostensoort omvat alle uitkeringen aan voormalige personeels- en bestuursleden van het waterschap, alsmede aan hun weduwen en wezen, die binnen het begrotingsjaar worden afgedaan en waarvoor geen voorziening wordt gevormd.
Tot de kostensoort behoren:
– wachtgelden, pensioenen en andere uitkeringen (waaronder functioneel leeftijdsontslag) aan voormalige personeelsleden;
– wachtgelden, pensioenen en andere uitkeringen aan voormalige bestuurders;
– onverplichte uitkeringen aan voormalige personeels- en bestuursleden van het waterschap, alsmede aan hun weduwen en wezen.
Ter nadere toelichting het volgende. De meeste uitkeringen die waterschappen aan hun voormalige bestuurs- en personeelsleden doen vloeien voort uit verplichtingen waar deze recht op hebben op het moment waarop hun bestuurlijke relatie respectievelijk actief dienstverband eindigt. Als gevolg hiervan zal het waterschap hiervoor in de regel een voorziening vormen. De dotaties worden niet op deze kostensoort verantwoord, maar op kostensoort 5.1. Deze kostensoort omvat wel alle eventuele uitkeringen aan voormalige personeels- en bestuursleden van het waterschap, alsmede aan hun weduwen en wezen, die binnen het jaar worden afgewikkeld en dus de jaargrens niet overschrijden of de uitkeringen die geen verplicht karakter hebben.
Gebruiksgoederen die bestemd zijn voor gebruik gedurende één jaar of langer, behoren in beginsel niet in de exploitatierekening te worden verantwoord, maar te worden geactiveerd. Indien met de stichting of aankoop hiervan slechts een relatief gering bedrag gemoeid is, komt het echter in de praktijk voor dat de betreffende uitgaven niet worden geactiveerd, maar in één keer ten laste van de exploitatierekening worden gebracht. Deze verantwoording gebeurt op deze kostensoort. De kostensoort omvat dan ook de aanschaf van goederen met een economische levensduur van één jaar of langer die in de exploitatierekening worden verantwoord. De kostensoort omvat ook alle bijkomende kosten, zoals omzetbelasting, transportkosten en eventuele invoerrechten.
Tot de kostensoort moeten in ieder geval worden gerekend de aanschaf en uitbestede ontwikkeling van computerapparatuur en -programmatuur, de aankoop van meubilair, dienstauto’s, voer- en werktuigen, tenzij deze worden geactiveerd.
De kostensoort omvat alle kosten die samenhangen met de aankoop van goederen die bestemd zijn voor gebruik en verbruik binnen de productieprocessen en minder dan een jaar ten dienste van het waterschap staan (en geen brandstoffen zijn). De kostensoort omvat ook alle bijkomende kosten, zoals omzetbelasting, transportkosten en eventuele invoerrechten.
Gebruiksgoederen die bestemd zijn voor gebruik gedurende één jaar of langer en die in de exploitatierekening worden verantwoord, worden niet tot deze kostensoort gerekend, maar tot de kostensoort ‘Duurzame gebruiksgoederen’.
Voorbeelden van goederen die tot de kostensoort ‘Overige gebruiksgoederen en verbruiksgoederen' gerekend kunnen worden zijn:
– kleine gereedschappen;
– dienst-, werkkleding en -uitrusting;
– servies- en glaswerk en andere gebruiksgoederen die tot de inventaris van kantines en laboratoria behoren;
– meubilair voor wegen (onder andere verkeersborden);
– dijkbewakingsmateriaal;
– onderdelen, hulpstukken en andere benodigdheden voor vervoermiddelen, vaartuigen, werktuigen, machines, installaties, apparatuur, instrumenten, gereedschappen enz.;
– schrijf-, teken- en bureaubehoeften;
– materialen voor post- en archiefzaken;
– reprografie door derden;
– druk- en bindwerken;
– boeken;
– periodieken, tijdschriften en dagbladen;
– losbladige uitgaven;
– staatsbladen en kamerstukken;
– kaarten;
– bloemen en planten;
– overige zaken ter verfraaiing van dienstvertrekken;
– voedingsmiddelen en dranken;
– geschenken, prijzen en medailles;
– genees- en verbandmiddelen;
– reinigings- en ontsmettingsmiddelen en toiletbenodigdheden;
– smeermiddelen;
– chemicaliën;
– water;
– strooizand en -zout;
– materialen voor fotokopieerwerk, gegevensverwerking en laboratoriumwerkzaamheden;
– bouwmaterialen (ook al worden deze dadelijk ter beschikking van een aannemer gesteld).
Deze kostensoort heeft betrekking op het energieverbruik van het waterschap, alsmede op de aankoop van energiedragers.
De kostensoort betreft derhalve:
– elektriciteit;
– (aard)gas;
– benzine, diesel, LPG (motorbrandstof);
– huisbrandolie;
– steenkool, propaan, butaan, petroleum, lichte en zware stookolie en LPG (overige);
– vliegtuigbenzine.
Deze kostensoort omvat de betaalde huren alsmede de betaalde recognities, precariobelasting, licentie-, auteurs-, repro- en octrooirechten en alle andere betaalde rechten.
De huren kunnen betrekking hebben op:
– onroerende goederen zoals gebouwen, (dienst)woningen en opstallen, maar niet op grond (terreinen), binnenwateren en rivieren;
– roerende goederen zoals vervoermiddelen, rollend en varend materieel, machines, werktuigen, gereedschappen, apparatuur, instrumenten en kantoormachines.
De kostensoort omvat de jaarlijkse vergoedingen die verband houden met door het waterschap afgesloten operationallease-overeenkomsten
De kostensoort bevat alle betalingen aan eigenaren van grond, binnenwateren en rivieren in de vorm van pachten, erfpachten of anderszins.
Tot de kostensoort ‘verzekeringen' worden gerekend de door het verzekeringswezen verrichte diensten, met uitzondering van de diensten van sociale verzekeringsinstellingen (deze worden tot de kostensoort ‘sociale lasten' gerekend). Tot de kostensoort behoren bijvoorbeeld:
– brand-, inbraak- en stormschadeverzekering;
– glasschadeverzekering;
– verzekering wettelijke aansprakelijkheid;
– schadeverzekering roerende en onroerende goederen;
– verzekering van onderhoudswerkzaamheden;
– transportverzekering;
– fraude- en geldwaardeverzekering;
– reconstructieverzekering;
– collectieve ongevallenverzekering.
Ook de kosten van door het waterschap afgesloten verzekeringen van individuele personeelsleden worden tot deze kostensoort gerekend.
Tot de ‘belastingen' worden gerekend de kostprijsverhogende belastingen die door derden aan het waterschap worden opgelegd.
Hieronder vallen:
– rijksbelastingen, zoals de rijksheffing (verontreinigingsheffing Rijk) en de motorrijtuigenbelasting;
– gemeentelijke belastingen, zoals de onroerendezaakbelasting en rioolbelasting;
– waterschapsbelastingen: de watersysteemheffing, de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing.
Tot de kostensoort worden niet gerekend de bij levering van goederen en diensten verschuldigde belastingen zoals omzetbelasting, invoerrechten, accijnzen en assurantiebelasting. Deze laatste belastingen worden gerekend tot de kostensoort waartoe de betreffende levering van goederen of diensten behoort; ook in de gevallen waarin die belastingen afzonderlijk worden betaald. Ook de gemeentelijke reinigingsrechten vallen niet onder deze kostensoort, maar worden gerekend tot de kostensoort ‘Overige diensten door derden’.
‘Onderhoud door derden' omvat de door het waterschap aan derden uitbestede werkzaamheden die tot doel hebben een bepaald object in stand te houden. Tot deze kostensoort behoort ook het groot onderhoud, dat nodig is om een verwaarloosd object weer in goede staat te brengen, mits de uitgaven voor dit onderhoud niet worden geactiveerd. Indien in de aan derden te betalen vergoeding ook een bedrag voor verbruikt materiaal is opgenomen, wordt dit ook op deze kostensoort geboekt.
Tot het ‘onderhoud door derden' behoren onder meer:
– onderhoud werkplaatsen, magazijnen en laboratoria, alsmede van de daarin aanwezige inventaris en de daartoe behorende installaties;
– onderhoud rijdend en varend materieel;
– onderhoud waterkeringen;
– onderhoud watergangen en kunstwerken;
– onderhoud zuiveringsinstallaties, transportsystemen en slibverwerkingsinstallaties;
– onderhoud wegen, wegbermen en wegsloten;
– onderhoud vaarwegen en havens;
– schoonmaakwerkzaamheden, wassen van gordijnen, linnengoed en dienstkleding
– onderhoud kantoorgebouwen en dienstwoningen en daarbij behorende tuinen, alsmede van de in de gebouwen aanwezige inventaris en de daartoe behorende installaties;
– onderhoud kantoormachines zoals kopieermachines, computers en randapparatuur;
– onderhoud van software;
Tot deze kostensoort behoren de door het waterschap aan derden uitbestede werkzaamheden en de door derden geleverde diensten voorzover deze niet behoren tot één van de voorgaande kostensoorten en waarvoor geldt dat er een rechtstreeks verband is tussen de geleverde dienst en de bijbehorende lasten.
Tot de ‘overige diensten door derden’ worden onder andere gerekend:
– reis- en verblijfkosten in verband met dienstreizen van personeelsleden, bestuursleden en commissieleden niet-zijnde bestuursleden;
– juridische, financiële, technische en overige adviezen door derden;
– contributies en bijdragen aan verenigingen en stichtingen die prestaties leveren ten behoeve van het functioneren van het waterschap (Unie van Waterschappen, Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, Waterschapshuis, provinciale waterschapsbond enz.);
– kosten van inschrijving van vervoermiddelen bij de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie en de Stichting Inschrijving Eigen Vervoer;
– diensten van taxateurs, notarissen, makelaars en andere tussenpersonen;
– proces- en gerechtskosten;
– honoraria van accountants, artsen en anderen met een vrij beroep;
– controle op geldelijk beheer, boekhouding en jaarrekening;
– diensten van het bankwezen;
– advertentie- en reclamekosten;
– telefoon-, mobilofoon-, email-/internet, en telefaxkosten;
– portokosten;
– perceptiekosten bij uitbestede belastingheffing;
– incassokosten;
– dienstverleningen computerservicebureaus (externe gegevensverwerking);
– bewaking en beveiliging;
– kaartvervaardiging en luchtkartering;
– vergunningen (inclusief leges);
– opdrachten aan externe onderzoeksbureaus;
– bijdragen aan de publicatie van brochures, boeken enz.;
– aan derden uitbetaalde vergoedingen (zoals boetes en claims) die voortvloeien uit het niet nakomen van contractuele verplichtingen;
– gegevensverstrekking door derden (onder andere Kadaster en gemeenten);
– afvoer van afval, vuil en reststoffen (bijvoorbeeld van zuiveringsinstallaties en kantoorgebouwen);
– gemeentelijk reinigingsrechten;
– slibverwerking en -afvoer door derden;
– betalingen aan Rijk, provincies, gemeenten, andere waterschappen, overige publiekrechtelijke organen en particulieren voor door hen uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de exploitatie (een voorbeeld is de aan een ander waterschap betaalde vergoeding voor de zuivering van grensoverschrijdend afvalwater).
De kostensoort omvat de betalingen van het waterschap aan bedrijven waartegenover geen direct aanwijsbare prestatie staat.
Het gaat voornamelijk om bijdragen in de exploitatiekosten van bedrijven in de vorm van subsidies. Waterschappen kennen diverse subsidieregelingen waar bedrijven aanspraak op kunnen maken, zoals de anti-afhaakregeling, de subsidieregeling voor sanering van lozingen en de subsidieregeling voor afkoppeling verhard oppervlak.
Ook uitkeringen aan bedrijven voor schades die het gevolg zijn van tekortkomingen in de taakuitoefening of van de uitvoering van werkzaamheden door het waterschap (planschaden) die niet als onderdeel van de projectkosten worden geactiveerd behoren tot deze kostensoort.
Ter nadere toelichting op het laatste aspect het volgende. Een waterschap kan vanwege verschillende redenen genoodzaakt zijn schade-uitkeringen te doen. Als de uitvoering van een investeringsproject schade voor burgers, bedrijven of andere organisaties met zich meebrengt wordt hiermee in de regel reeds in het investeringsbudget rekening gehouden, zodat het betreffende bedrag meestal onderdeel uitmaakt van de materiële vaste activa. Overige schade-uitkeringen zullen vaak voortvloeien uit onderhoudswerkzaamheden, waarbij beschadigingen aan roerende of onroerende zaken worden toegebracht. Voorzover deze schades niet verzekerd zijn, zullen de kosten op deze kostensoort worden verantwoord. Tot slot is er de categorie schade-uitkeringen die voortvloeien uit tekortkomingen in de taakuitoefening, die, zoals al aangegeven, ook tot verantwoording op deze kostensoort leiden.
Tot de kostensoort worden gerekend de betalingen van het waterschap aan andere overheden waartegenover geen direct aanwijsbare prestatie staat. Het gaat voornamelijk om bijdragen in de exploitatiekosten in de vorm van subsidies. Waterschappen kennen diverse subsidieregelingen waar andere overheden aanspraak op kunnen maken. Voorbeelden zijn: subsidieregeling voor sanering van lozingen en de subsidieregeling voor afkoppeling verhard oppervlak.
Tot de overheden worden gerekend: Rijk, provincies, gemeenten, (andere) waterschappen, gemeenschappelijke regelingen en stichtingen die worden gefinancierd en gecontroleerd door de overheid.
Ook uitkeringen aan overheden voor schades die het gevolg zijn van tekortkomingen in de taakuitoefening of van de uitvoering van werkzaamheden door het waterschap (planschaden) die niet als onderdeel van de projectkosten worden geactiveerd behoren tot deze kostensoort.
Voor een nadere toelichting op dit aspect wordt verwezen naar de laatste alinea van de toelichting op kostensoort 4.1.
De kostensoort omvat de betalingen van het waterschap waartegenover geen direct aanwijsbare prestatie staat aan particulieren (anders dan het eigen huidige en voormalig personeel en bestuur) en instanties die niet onder de twee voorgaande categorieën vallen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan subsidies en bijdragen aan:
– studiefondsen, -beurzen en -toelagen bestemd voor personen niet-zijnde (huidige en voormalige) personeelsleden/bestuursleden van het waterschap;
– instellingen zonder winstoogmerk, zoals onder andere de Molenvereniging, de Vereniging tot behoud van de Waddenzee en de IJsselmeervereniging.
Ook uitkeringen aan ‘overigen’ voor schades die het gevolg zijn van tekortkomingen in de taakuitoefening of van de uitvoering van werkzaamheden door het waterschap (planschaden) die niet als onderdeel van de projectkosten worden geactiveerd behoren tot deze kostensoort.
Voor een nadere toelichting op dit aspect wordt verwezen naar de laatste alinea van de toelichting op kostensoort 4.1.
Voorzieningen, de middelen bedoeld in 4.54 van het Waterschapsbesluit, hebben een specifieke bestemming, waarvan de omvang redelijkerwijs is in te schatten. In de waterschapswereld worden voorzieningen veelal gevormd om een gelijkmatige kostenverdeling tot stand te brengen van kosten die incidenteel worden gemaakt, maar een meerjarig nut hebben. Een voorbeeld de voorziening die dient om de kosten van groot onderhoud over een aantal jaren te spreiden. Als de kosten van het groot onderhoud alleen ten laste van het jaar zouden worden gebracht waarin het onderhoud plaatsvindt, zou er een piek in de kosten optreden. Door het vormen van een voorziening worden de kosten gelijkmatig over de jaren gespreid. Er kan in dit soort gevallen slechts een voorziening ten laste van het begrotingsjaar gevormd worden, indien de in de toekomst te maken kosten mede hun nut hebben in het begrotingsjaar.
Tot de kostensoort ‘toevoegingen aan voorzieningen' behoren de bedragen die in het begrotingsjaar aan de voorzieningen zullen worden of zijn toegevoegd.
Tot ‘onvoorzien' behoren de op de begroting te ramen bedragen die dienen om onvoorziene lasten te kunnen dekken. Uiteraard worden op kostensoort 5.2 geen bedragen verantwoord.
Deze opbrengstsoort heeft betrekking op de door derden aan het waterschap betaalde vergoedingen in verband met vorderingen en verstrekte leningen en omvat:
– rente van rekening-courant tegoeden;
– rente van belegde overtollige kasmiddelen;
– rente van bij derden gestorte waarborgsommen;
– rente van verstrekte kortlopende geldleningen;
– rente van verstrekte langlopende geldleningen;
– rente van obligaties en grootboekinschrijvingen;
– invorderingsrente;
– rente bij uitstel van betalingen.
De opbrengstsoort omvat de tegenboeking van de berekende, bespaarde rente over eigen financieringsmiddelen.
De opbrengstsoort ‘dividenden en bonusuitkeringen' omvat de door bedrijven uitgekeerde opbrengsten uit bedrijfsvoeringen wegens kapitaaldeelneming van het waterschap in de vorm van aandelen of anderszins. Zo omvat de opbrengstsoort:
– aandelen in voordelige exploitatiesaldi van bedrijven en regelingen in de overheidssfeer waarin het waterschap deelneemt;
– dividenden, winstaandelen, rente-aandelen en bonusuitkeringen uit de private sector, zoals de bonus-uitkering van de Nederlandse Waterschapsbank;
– de boekwinst die waterschappen behalen bij de verkoop van aandelen tegen een waarde hoger dan de boekwaarde.
Deze opbrengstsoort omvat onder andere:
– uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Ziektewet;
– uitkeringen bij ongevallen ingevolge de Verhaalswet ongevallen ambtenaren;
– werkgelegenheidssubsidies.
De opbrengstsoort heeft betrekking op de vergoeding die het waterschap ontvangt indien het personeel aan derden beschikbaar stelt.
Deze opbrengstsoort bestaat uit dat deel van de opbrengst uit de verkoop alsmede de eenmalige afkoop van erfpacht van grond en water dat in de exploitatierekening wordt verantwoord.
Wanneer de grond of het water dat wordt verkocht nog een boekwaarde heeft kan sprake zijn van verkoop tegen boekwaarde, van een zogenaamde boekwinst (als het object wordt verkocht tegen een hogere waarde dan waarvoor dit op de balans staat) of van een boekverlies (als het object wordt verkocht tegen een waarde lager dan de boekwaarde). In alle drie gevallen moet de boekwaarde worden verantwoord op de balanspost ‘materiële vaste activa’. In geval van boekwinst moet het verschil tussen de totale opbrengst en de boekwaarde ten gunste van de exploitatierekening komen en verantwoord worden op deze opbrengstsoort. In geval van boekverlies moet het verschil tussen de boekwaarde en de opbrengst ten laste van de exploitatierekening komen en worden verantwoord op de kostensoort 1.4 ‘afschrijvingen van boekverliezen’.
Indien het object geen boekwaarde heeft moet de totale opbrengst op deze opbrengstsoort in de exploitatierekening worden verantwoord.
Gegeven hun specifieke investeringen zijn waterschappen nogal eens betrokken bij grondruil, dat wil zeggen gronden verwerven door een ruiltransactie. In die gevallen moeten de gronden tegen reële waarde worden gewaardeerd, hetgeen betekent dat de grond die als onderdeel van het project in het bezit wordt verkregen tegen de reële waarde (taxatiewaarde) moet worden gewaardeerd. Deze waarde wordt afgezet tegen de boekwaarde van de ruilgrond die in het bezit van het waterschap was en dat leidt in de regel tot een boekwinst of een boekverlies, die, zoals zojuist aangegeven, rechtstreeks ten gunste of ten laste van de exploitatie moet worden gebracht.
Een bijzondere situatie doet zich voor als de grondruil als onderdeel van een project wordt gezien. Uit bedrijfseconomische overwegingen wordt geadviseerd in die gevallen de boekwinst of het boekverlies als onderdeel van het projectbudget te beschouwen als de ruilgrond specifiek ten behoeve van het betreffende project wordt verkregen. Als dat niet het geval is dient het boekwinst//verlies als boven omschreven rechtstreeks ten gunste of ten laste van de exploitatie te worden gebracht.
De opbrengstsoort bestaat uit dat deel van de opbrengst uit de verkoop van duurzame goederen dat in de in de exploitatierekening wordt verantwoord. Tot de opbrengstsoort behoort in ieder geval ook de verkoop van computerapparatuur en -programmatuur waarvan aanschaf en uitbestede ontwikkeling niet was geactiveerd. Net zoals bij de vorige opbrengstsoort is aangegeven dient alleen de zogenaamde boekwinst op deze opbrengstsoort te worden verantwoord. Volledigheidshalve wordt vermeld dat de boekwinst die op aandelen en deelnemingen wordt behaald tot opbrengstsoort ‘Dividenden en bonusuitkeringen' moet worden gerekend.
Tot deze opbrengstsoort behoren de opbrengsten uit de verkoop van goederen en materialen van het waterschap die een economische levensduur korter dan een jaar hebben (met andere woorden, niet duurzaam zijn). Tot deze opbrengstsoort worden bijvoorbeeld gerekend:
– opbrengsten in verband met verkoop van buiten gebruik gestelde gebruiksgoederen en van overtollige materialen;
– opbrengsten in verband met verkoop van gewassen, zoals hakhout, gras en riet;
– opbrengsten in verband met verkoop van de bij afbraak van onroerende goederen vrijgekomen materialen.
Tot de opbrengstsoort behoren de opbrengsten die samenhangen met het gebruik door derden van de gronden en wateren die het waterschap in eigendom heeft. Het gaat in ieder geval om:
– van derden ontvangen huren, pachten en erfpachten voor gebruik van water en gronden (terreinen);
– ontvangen precario-, opstal-, lig-, jacht- en visrechten die met dezelfde eigendommen te maken hebben.
Tot de opbrengstsoort wordt niet de eenmalige afkoop van erfpacht gerekend. De opbrengsten die hiermee samenhangen worden op opbrengstsoort 3.1 verantwoord.
De opbrengstsoort bestaat uit de baten die voortvloeien uit het door derden gebruiken van alle andere eigendommen van het waterschap dan gronden en wateren. Tot de opbrengstsoort behoort in ieder geval:
– verhuur van gebouwen en (dienst)woningen (inclusief eventueel in rekening gebracht verbruik van gas, water, elektriciteit etc.);
– ontvangen huren van roerende goederen, zoals machines, vaar- en werktuigen, auto’s, gereedschappen en kantoormachines (inclusief eventueel in rekening gebracht verbruik van brandstoffen).
Tot deze opbrengstsoort behoren alle baten van voor derden verrichte werkzaamheden en aan derden geleverde diensten waarbij er een direct verband is tussen de baat en de voor de betaler verrichte prestatie en voorzover deze niet behoren tot de opbrengstsoorten 2.2, 3.1, 3.2 en 3.3. Deze opbrengstsoort omvat onder meer:
– scheepvaartrechten;
– haven-, brug- en sluisgelden;
– leges bij afgifte van vergunningen, rapporten, begrotingen, jaarrekeningen e.d.;
– baten in verband met teruggave van porto-, telefoon-, vervolgings- en incassokosten;
– vergoeding voor koffie- en theeverstrekking en voor andere consumpties;
– baten ingevolge de uitvoering van bestuursdwang;
– baten in verband met uitgevoerde onderhoudswerken;
– betalingen van Rijk, provincie, gemeenten, andere waterschappen, overige publiekrechtelijke lichamen en particulieren die verband houden met voor deze organisaties uitgevoerde werkzaamheden (zoals de bijdrage die wordt ontvangen voor de zuivering van grensoverschrijdend afvalwater van een ander waterschap);
– baten in verband met de voor derden uitgevoerde belastingheffing;
– opbrengsten in verband met voor derden uitgevoerde invorderingsactiviteiten;
– opbrengsten in verband met voor derden uitgevoerde laboratoriumwerkzaamheden.
Tot de opbrengstsoort behoren tevens eventuele boetes, alsmede de eventuele bijkomende kosten van inning.
De ‘bijdragen van overheden’ omvatten alle bijdragen van andere overheden aan het waterschap waarbij geen rechtstreeks verband is tussen de bijdrage en een door het waterschap verrichte dienst of uitgevoerd werk. Tot overheden worden gerekend: Rijk, provincies, gemeenten, (andere) waterschappen, gemeenschappelijke regelingen en stichtingen die worden gefinancierd en gecontroleerd door de overheid.
De opbrengstsoort omvat onder meer:
– Rijksbijdragen die in het kader van wettelijke regelingen worden verleend;
– de uitkering uit het Gemeentefonds voor de wegenbeherende waterschappen;
– subsidies van andere overheden zoals de ‘bijdrageregeling muskusrattenbestrijding’, die van de provincies wordt ontvangen.
Bepalend voor de indeling van een bijdrage in deze of de volgende opbrengstsoort is de organisatie die het bedrag uitbetaalt. Indien bijvoorbeeld:
– een Rijkssubsidieregeling door SenterNovem wordt uitgevoerd en betaald, wordt het bedrag tot de volgende opbrengstsoort gerekend;
– de provincie als uitvoerings- en betalingsloket voor een EU-subsidieregeling fungeert, wordt het bedrag tot deze opbrengstsoort gerekend.
Deze opbrengstsoort heeft betrekking op alle bijdragen van niet-overheidsorganisaties aan het waterschap waarbij geen rechtstreeks verband is tussen de bijdrage en een door het waterschap voor de betaler verrichte dienst of uitgevoerd werk.
De opbrengstsoort omvat onder meer:
– schadevergoedingen van verzekeringsmaatschappijen en uitkeringen ingevolge wettelijke aansprakelijkheid;
– subsidies die van andere organisaties dan overheden worden ontvangen, zoals de Europese Unie en SenterNovem;
– ontvangen boetes bij overtreding van door het waterschap te handhaven wettelijke voorschriften;
– onverplichte bijdragen aan het waterschap, zoals legaten en schenkingen.
De opbrengstsoort heeft betrekking op de opbrengst van de belastingen die door het waterschap op grond van artikel 117, onderdeel d, en artikel 122a, onderdeel d, van de Waterschapswet kunnen worden geheven inclusief eventuele fiscale boetes en in rekening gebrachte, bijkomende kosten van inning, echter verminderd met de restitutie van belasting bij onrechtmatige inning.
De opbrengstsoort heeft betrekking op de opbrengst van de belastingen die door het waterschap op grond van artikel 117, onderdeel a, en artikel 122a, onderdeel a, van de Waterschapswet kunnen worden geheven inclusief eventuele fiscale boetes en in rekening gebrachte, bijkomende kosten van inning, echter verminderd met de restitutie van belasting bij onrechtmatige inning.
De opbrengstsoort heeft betrekking op de opbrengst van de belastingen die door het waterschap op grond van artikel 117, onderdeel b, en artikel 122a, onderdeel b, van de Waterschapswet kunnen worden geheven inclusief eventuele fiscale boetes en in rekening gebrachte, bijkomende kosten van inning, maar verminderd met de restitutie van belasting bij onrechtmatige inning.
De opbrengstsoort heeft betrekking op de opbrengst van de belastingen die door het waterschap op grond van artikel 117, onderdeel c, en artikel 122a, onderdeel c, van de Waterschapswet kunnen worden geheven inclusief eventuele fiscale boetes en in rekening gebrachte, bijkomende kosten van inning, maar verminderd met de restitutie van belasting bij onrechtmatige inning.
De opbrengstsoort heeft betrekking op de opbrengst van de belasting die door het waterschap op grond van artikel 18 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren kan worden geheven inclusief eventuele fiscale boetes en in rekening gebrachte, bijkomende kosten van inning, maar verminderd met de restitutie van belasting bij onrechtmatige inning.
De opbrengstsoort heeft betrekking op de opbrengst van de belasting die door het waterschap op grond van artikel 122d van de Waterschapswet kan worden geheven en voor zover deze betrekking heeft op afvalwater van bedrijven. De opbrengstsoort omvat ook eventuele fiscale boetes en in rekening gebrachte, bijkomende kosten van inning. Indien restitutie van belasting wordt gegeven bij onrechtmatige inning moet de opbrengstsoort met het betreffende bedrag worden verminderd.
De opbrengstsoort heeft betrekking op de opbrengst van de belasting die door het waterschap op grond van artikel 122d van de Waterschapswet kan worden geheven en voorzover deze betrekking heeft op huishoudelijke vervuilers. De opbrengstsoort omvat ook eventuele fiscale boetes en in rekening gebrachte, bijkomende kosten van inning. Indien restitutie van belasting wordt gegeven bij onrechtmatige inning moet de opbrengstsoort met het betreffende bedrag worden verminderd.
Voor een beschrijving van het begrip ‘voorzieningen' wordt verwezen naar artikel 52 van deze regeling en naar de omschrijving van de kostensoort ‘toevoegingen aan voorzieningen' in deze bijlage.
Indien een voorziening wordt aangewend voor het doel waarvoor deze is gevormd, worden de benodigde bedragen rechtstreeks aan de voorziening onttrokken en derhalve niet op deze opbrengstsoort verantwoord. Deze opbrengstsoort heeft alleen betrekking op de ‘vrijval van bedragen’ in situaties dat voorzieningen te omvangrijk zijn in relatie tot het doel waarvoor zij zijn gevormd of in het geheel niet meer nodig zijn.
Indien een waterschap een eigen bijdrage aan investeringen levert, bijvoorbeeld door het inzetten van eigen personeel en machines, dan zal het waterschap de kosten hiervan (de zogenaamde eigen kosten), wanneer deze in de exploitatierekening zijn verantwoord (en dus integraal onderdeel van de exploitatierekening uitmaken), ingevolge het stelsel van lasten en baten moeten activeren en aan de betreffende investering moeten doorberekenen. Tot de eigen kosten worden in dit kader in ieder geval gerekend de lasten van een investering die aan de kostensoorten 1.1, 1.2, 2.1, 2.2, 2.3, 2,4 en 2.6 worden toegerekend. De opbrengstsoort ‘geactiveerde lasten' wordt geïntroduceerd om dit activeren mogelijk te maken. De te activeren eigen kosten worden op de betreffende kostensoorten geboekt en er wordt een even zo grote tegenboeking gedaan op de opbrengstsoort ‘geactiveerde lasten'.
Wanneer waterschappen de specificatie toepassen die in het Waterschapsbesluit ten aanzien van de balans wordt voorgeschreven, komen op de balans de volgende posten voor.
Activa | Passiva | |||
---|---|---|---|---|
Vaste activa: | Vaste passiva: | |||
– | immateriële vaste activa | – | eigen vermogen: | |
– | materiële vaste activa | • | algemene reserves | |
– | financiële vaste activa | • | bestemmingsreserves tariefsegalisatie | |
• | overige bestemmingsreserves | |||
• | nog te bestemmen resultaat | |||
– | voorzieningen | |||
– | vaste schulden | |||
Vlottende activa: | Vlottende passiva: | |||
– | voorraden | – | netto vlottende schulden | |
– | uitzettingen looptijd < 1 jaar | – | overlopende passiva | |
– | liquide middelen | |||
– | kortlopende vorderingen | |||
– | effecten | |||
– | overlopende activa |
Een aantal definities van balansposten is opgenomen in hoofdstuk 4 van het Waterschapsbesluit en voor de toepassing van deze regeling zijn de overige balansposten opgenomen in artikel 5. De balansposten die in artikel 5 worden genoemd worden hieronder nader omschreven.
Tot de immateriële vaste activa worden onder meer gerekend:
– computersoftware tenzij deze een integraal onderdeel is van hardware (indien software onderdeel is van de hardware, dan wordt de software behandeld als materiële vaste activa);
– uitgaven in verband met het afsluiten van geldleningen;
– het saldo van agio en disagio;
– uitgaven in verband met onderzoek en ontwikkeling;
– uitgaven die verband houden met de verkiezingen voor de leden van het algemeen bestuur;
– goodwill (voornamelijk uitgaven in verband met de overname van werken van derden, waarbij een actief zonder waarde overgaat);
– aan derden betaalde afkoopsommen bij overdracht van werken (bijvoorbeeld overdracht van wegen aan gemeenten);
– aan derden verstrekte subsidies en bijdragen (bijvoorbeeld in verband met sanering van lozingen).
Het hierboven genoemde (dis)agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het lagere bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd.
Tot de materiële vaste activa behoren onder andere:
– gronden;
– vervoermiddelen en werktuigen;
– overige duurzame bedrijfsmiddelen;
– kantoren, dienstwoningen en centrale werkplaatsen;
– waterkeringen;
– watergangen, kunstwerken en gemalen die ten behoeve van het watersysteembeheer worden ingezet;
– zuiveringstechnische werken;
– wegen;
– vaarwegen en havens.
Voorts geldt dat artikel 4.42 van het Waterschapsbesluit aangeeft dat de balanspost bestaat uit de zogenaamde onderhanden werken van het waterschap, dat wil zeggen de werken waarvan de bouw op balansdatum reeds begonnen is maar die nog niet in exploitatie zijn genomen, en de ‘werken die al in exploitatie zijn genomen'.
Hetzelfde artikel van het Waterschapsbesluit geeft aan dat indien een waterschap wat betreft de materiële vaste activa zogenaamde financiële lease-contracten heeft afgesloten waarbij het economisch eigendom bij het waterschap berust, de betreffende activa eveneens tot deze balanspost moeten worden gerekend. Financiële leasing is de vorm van financiering waarbij:
– de leasemaatschappij (de ‘lessor') een roerend of onroerend bedrijfsmiddel in eigendom verwerft en dit afstaat aan de gebruiker (de ‘lessee') voor een periode ten hoogste gelijk aan de economische levensduur van dit goed, waartegenover de lessee zich verplicht de aankoopsom vermeerderd met kosten en winst aan de lessor te betalen;
– de overeenkomst van gebruik onopzegbaar is, zodat de lessee het economisch risico (waardeveranderingsrisico) draagt;
– de lessee het goed in zijn balans activeert onder gelijktijdige vermelding van de desbetreffende schuld;
– de lessee na afloop van de overeenkomst het goed kan teruggeven aan de lessor, respectievelijk dit kan kopen tegen een vooraf in de overeenkomst bepaald gering bedrag of de lease op nader overeen te komen voorwaarden kan continueren.
Een andere leasevorm is ‘operationele leasing’. Dit is de vorm van dienstverlening waarbij:
– de leasemaatschappij een roerend of onroerend bedrijfsmiddel koopt en afstaat aan de gebruiker voor een periode korter, dan wel ten hoogste gelijk aan de economische levensduur van dit goed, waartegenover de lessee zich verplicht tot betaling aan de lessor van een periodieke vergoeding;
– het economisch risico van het goed (waardeveranderingsrisico) ten laste komt van de lessor, hetzij omdat de overeenkomst van de zijde van de lessee opzegbaar is, hetzij omdat de duur van de overeenkomst korter is dan de economische levensduur van het goed;
– de lessor het goed in zijn balans activeert;
– de lessee na afloop van de overeenkomst het goed aan de lessor dient terug te geven, tenzij hij het koopt op grond van een hem verleende koopoptie voor een reëel, substantieel bedrag.
Wat betreft de balanspost ‘financiële vaste activa’
gaat het met name om:
– de aan derden verstrekte, langlopende geldleningen, dat wil zeggen leningen met een looptijd van één jaar of langer;
– de langlopende deelnemingen van het waterschap, dat wil zeggen deelnemingen met een looptijd van één jaar of langer (waaronder de aandelen van de Nederlandse Waterschapsbank N.V.).
Voorbeelden van uitzettingen zijn: aandelen, certificaten van aandelen, overige effecten en andere vormen van kortlopende deelneming van het waterschap.
Tot de post ‘kortlopende vorderingen' behoren bijvoorbeeld:
– de vorderingen van het waterschap op belastingdebiteuren;
– de overige vorderingen van het waterschap op debiteuren, voor zover niet gerekend tot de financiële vaste activa;
– aan derden verstrekte geldleningen, voor zover geen financiële vaste activa;
– rekening courant-tegoeden met niet-financiële instellingen.
Tot de overlopende activa behoren bijvoorbeeld:
– de van EU, Rijk of provincies nog te ontvangen voorschotbedragen die ontstaan door voorfinanciering op specifieke uitkeringen;
– overige nog te ontvangen bedragen en de vooruitbetaalde bedragen die ten laste van volgende begrotingsjaren komen.
De algemene reserves van het waterschap fungeren als een soort algemeen weerstandsvermogen van het waterschap en hebben geen specifieke bestemming. De algemene reserves dienen dan ook vooral om eventuele toekomstige tegenvallers van algemene aard te kunnen opvangen en om een niet-sluitende begroting in evenwicht te kunnen brengen. Het bij sommige waterschappen aanwezige ‘eigen kapitaal' maakt onderdeel uit van de balanspost ‘algemene reserves'.
Verder kan nog ten overvloede worden vermeld dat, in tegenstelling tot de algemene reserves, bestemmingsreserves afgezonderde delen van het eigen vermogen zijn die een vooraf bepaalde bestemming hebben en die niet behoren tot de reserves voor tariefsegalisatie. Hiervoor kan verwezen worden naar artikel 4.52 van het Waterschapsbesluit en artikel 9 van deze regeling,
Tot deze langlopende schulden behoren bijvoorbeeld:
– de onderhandse geldleningen met een looptijd van één jaar of langer;
– obligatieleningen met een looptijd van één jaar of langer;
– de langlopende financiële lease-verplichtingen die door het waterschap zijn aangegaan (voor een toelichting op het begrip financiële lease wordt verwezen naar de omschrijving in een eerder gedeelte van de toelichting op artikel 5);
– derivaten op langlopende schulden;
– de bij het waterschap gestorte, langlopende waarborgsommen.
Een lening of verplichting die eenmaal tot de balanspost ‘vaste schulden' is gerekend, blijft deel van deze balanspost uitmaken, ook al wordt de resterende looptijd op een gegeven moment korter dan één jaar.
Tot deze balanspost behoren onder meer:
– kortlopende geldleningen (waaronder kasgeldleningen);
– derivaten op kortlopende geldleningen;
– negatieve bank- en girosaldi (waaronder rekening-courantsaldi);
– schulden aan leveranciers;
– schulden in verband met te betalen belastingen, sociale premies en pensioen-premies.
Tot deze balanspost worden onder andere gerekend:
– verplichtingen die in het begrotingsjaar zijn opgebouwd en die in een volgend begrotingsjaar tot betaling komen;
– de van EU, Rijk of provincies ontvangen voorschotbedragen voor specifieke uitkeringen die dienen ter dekking van lasten van volgende begrotingsjaren;
– overige vooruit ontvangen bedragen die ten bate van volgende begrotingsjaren komen.
Zoals ook al in de toelichting op het Waterschapsbesluit is aangegeven, zijn zowel de waterschappen zelf als andere belanghebbende partijen de afgelopen jaren een steeds grotere waarde gaan hechten aan bedrijfsvergelijking. Bedrijfsvergelijking is een instrument dat een bijdrage kan leveren aan transparantie, verantwoording en verbetering van de bedrijfsvoering. Een goede bedrijfsvergelijking is alleen mogelijk als er vooraf heldere afspraken zijn over de grootheden waarop wordt vergeleken, als de deelnemers deze afspraken toepassen (dat wil zeggen dat vanuit de eigen organisatie en administratie van de waterschappen de vertaalslag kan worden gemaakt naar de bedoelde grootheden en de afspraken ook daadwerkelijk in bedrijfsvergelijkingen worden toegepast). Met deze achtergrond heeft de Unie van Waterschappen het afgelopen decennium twee series afspraken gepubliceerd met als basisdoel om de bedrijfsvergelijkingen van waterschappen te ondersteunen. De laatst gepubliceerde afsprakenset, de ‘BBP-afspraken5’, bestaat met name uit:
– de BBP-productenstructuur, bestaande uit beleidsvelden, beleidsproducten, primaire en ondersteunende beheerproducten en (binnen twee ‘beheerproducten waterkeringen’) werkplanproducten;
– definities van alle beleids-, beheer- en werkplanproducten;
– basisgegevens, prestatie-indicatoren, kengetallen en kwaliteitskenmerken van alle beleids-, beheer- en werkplanproducten en beleidsaspecten van alle beleidsproducten;
– een op bedrijfseconomische principes gebaseerde kostentoerekeningssystematiek om de integrale kosten van beheerproducten (alsmede beleidsproducten en beleidsvelden) te bepalen;
– een filosofie hoe in relatie tot de BBP-productenstructuur met bestuurlijke thema’s kan worden omgegaan.
Belangrijke uitgangspunten voor bedrijfsvergelijkingen, die als basis bij de ontwikkeling van de BBP-afspraken hebben gefungeerd, waren:
– efficiëntievergelijking kan het beste plaatsvinden op het niveau van de primaire beheerproducten omdat waterschappen op dat niveau het beste vergelijkbaar zijn (hetgeen betekent dat op dat niveau alle kosten van het waterschap moeten worden verzameld);
– beleidsproducten zijn dermate heterogeen, dat op dat niveau waarschijnlijk geen efficiëntievergelijking kan plaatsvinden;
– beleidsproducten en beleidsvelden zijn geschikt voor een beleidsmatige vergelijking, met name omtrent effectiviteit.
Op basis van ervaringen in bedrijfsvergelijkingen is vanuit de waterschappen een sterke behoefte naar voren gekomen om enkele essentiële onderdelen voor de bedrijfsvergelijkingen te verankeren in de verslaggevingsvoorschriften. Met deze achtergrond is in het Waterschapsbesluit de verplichting voor de waterschappen opgenomen om als onderdeel van de uitvoeringsinformatie meerjaren- en begrotingsramingscijfers alsmede realisatiegegevens naar beleidsproducten te publiceren en desgevraagd informatie naar beheerproducten op te leveren. De structuur van de beleidsvelden, beleids- en beheerproducten alsmede de definities van de beleids- en beheerproducten zijn overigens niet in deze regeling verankerd; hier wordt ‘slechts’ bepaald dat waterschappen de door de Unie van Waterschappen vastgestelde indelingen en definities moeten hanteren. Dit betekent dat de waterschappen in staat moeten zijn om hun prestaties, activiteiten en middeleninzet toe te rekenen naar de beleidsproducten en de beheerproducten die zijn opgenomen in de door de Unie vastgestelde productindeling. Naast producten is ook de wijze van kostentoerekening essentieel voor bedrijfsvergelijkingen. Vandaar dat in de BBP-afspraken van de Unie ook het nodige omtrent kostentoerekening is opgenomen. Het is de verwachting dat wanneer de Unie met nieuwe BBP-afspraken komt, in deze regeling ook meer regels omtrent kostentoerekening zullen worden verankerd, omdat daarmee, zo is de algemene verwachting, bedrijfsvergelijking naar nog hoger niveau kan worden getild.
Van een wijziging van de afspraken voor bedrijfsvergelijking wordt melding gemaakt in de Staatscourant. Volgend jaar zal deze melding elektronisch verschijnen in het kader van de Wet elektronische bekendmaking. De meest recente afspraken zijn op 26 november 2008 vastgesteld. Van deze afspraken wordt in deze regeling uitgegaan.
In de uitvoeringsinformatie bij zowel de begroting als de jaarverslaggeving wordt een lijst van verbonden partijen gevoegd. Het hebben en bijhouden van deze lijst is van groot belang. Gezien de stijging van het aantal verbonden partijen is er soms gebrek aan inzicht in welke relaties het waterschap heeft met welke verbonden partijen. In de paragraaf verbonden partijen wordt aan de informatiebehoefte van het algemeen bestuur tegemoet gekomen. In de uitvoeringsinformatie wordt een volledig overzicht van verbonden partijen op zijn plaats geacht. Als van verbonden partijen bij het vaststellen van de uitvoeringsinformatie bij de jaarverslaggeving (tweede lid) nog geen definitieve cijfers over het relevante boekjaar ter beschikking zijn, worden voorlopige cijfers gehanteerd.
In de uitvoeringsinformatie bij zowel de begroting als de jaarverslaggeving moet een ’staat van vaste activa’ worden opgenomen. Deze staat is vergelijkbaar met de bijlage die op grond van de comptabiliteitsvoorschriften verplicht in de begroting en jaarrekening voor het algemeen bestuur moest worden opgenomen. Op deze staat moeten de vaste activa die aan het begin of het einde van het begrotingsjaar nog een boekwaarde hebben worden vermeld. Voor de wijze waarop de begrippen immateriële, materiële en financiële vaste activa moeten worden geïnterpreteerd, wordt verwezen naar de toelichting op artikel 5 van deze regeling.
Uit het oogpunt van overzichtelijkheid moet de staat van vaste activa worden gesplitst in drie substaten, namelijk:
– het overzicht van immateriële vaste activa;
– het overzicht van materiële vaste activa;
– het overzicht van financiële vaste activa.
Het doel is het geven van een overzicht van de standgegevens met betrekking tot de situatie aan het begin en aan het einde van het begrotingsjaar en van de belangrijkste mutaties die zich in de loop van het begrotingsjaar wat betreft een aantal belangrijke activumposten zullen voordoen of hebben voorgedaan.
In de verschillende overzichten behoeven alleen totaalbedragen van de te onderscheiden soorten vaste activa te worden vermeld. Wanneer waterschappen daar echter behoefte aan hebben, kunnen die totaalbedragen worden uitgesplitst door tussenvoeging van regels waarop afzonderlijke activa of groepen van activa vermeld worden.
Vanaf het tweede lid geeft dit artikel de specificaties weer van de standgegevens en de mutaties die zich in de loop van het begrotingsjaar zullen voordoen of hebben voorgedaan ten aanzien van de drie verschillende soorten vaste activa. De aan te brengen specificaties spreken voor zich.
Wel worden nog enkele opmerkingen gemaakt over het overzicht van materiële vaste activa.
In dit overzicht moet een tweedeling moet worden aangebracht in ‘werken in exploitatie' en ‘onderhanden werken'. Indien een onderhanden werk in de loop van een bepaald begrotingsjaar gereed komt en in gebruik wordt genomen, moet (de boekwaarde van) dit actief worden overgebracht van het onderdeel ‘onderhanden werken' naar het onderdeel ‘werken in exploitatie' van het overzicht.
In het vierde lid is opgenomen dat waterschappen de post ‘zuiveringstechnische werken', zo mogelijk moeten onderscheiden in transportsystemen, zuiveringsinstallaties en slibverwerkingsinstallaties. Deze bepaling is opgenomen omdat bekend is dat de onderverdeling van de boekwaarde van al in exploitatie genomen, geïntegreerde zuiveringstechnische werken een lastig proces kan zijn.
Tot de standgegevens van het begin en het einde van het begrotingsjaar behoren ook de ‘cumulatieve bijdragen van reserves’. Zoals ook eerder in deze toelichting is aangegeven, is het met het van kracht worden van deze regeling niet langer toegestaan reserves op investeringsbedragen in mindering te brengen. De hier genoemde bijdragen van reserves hebben dan ook alleen betrekking op bijdragen die voor 1-1-2009 in mindering zijn gebracht.
Tot de mutatiesoort ‘nieuwbouw door derden', die in het vijfde lid wordt genoemd, wordt niet alleen de bouw, maar ook de aanschaf van materiële vaste activa, zoals computers, vervoermiddelen e.d. gerekend.
Alleen in de uitvoeringsinformatie bij de begroting behoeft informatie over standen en verloop van de reserves te worden opgenomen. Wat betreft de jaarverslaggeving is deze informatie immers al in de toelichting op de balans opgenomen.
Het doel van de ‘staat van voorzieningen' is het geven van een overzicht van de stand aan het begin en het eind van het begrotingsjaar en van de mutaties die zich in de loop van het begrotingsjaar met betrekking tot de voorzieningen van het waterschap zullen voordoen of hebben voorgedaan. Daarnaast moet de staat aangeven welk deel van de over de voorzieningen berekende rente, daar in het begrotingsjaar niet aan zal worden of is toegevoegd, waarbij moet worden vermeld op welke post van de begroting of de jaarrekening het desbetreffende bedrag is geboekt. Met de in het tweede lid onder d opgenomen ínterne verminderingen worden de bedragen bedoeld die ten gunste van de exploitatierekening vrijvallen als blijkt dat een voorziening te omvangrijk of in het geheel niet meer noodzakelijk is. Met externe verminderingen worden bedoeld de onttrekkingen rechtstreeks aan de voorzieningen. Net zoals voor de staat van reserves geldt ook voor deze staat dat deze alleen in de uitvoeringsinformatie bij de begroting behoeft te worden opgenomen, omdat deze informatie in de toelichting op de balans en dus reeds in de jaarverslaggeving is opgenomen.
De staat van vaste schulden wordt in de uitvoeringsinformatie bij zowel de begroting als de jaarverslaggeving opgenomen. Op de staat behoeven alleen totaalbedragen per soort lening en per categorie geldgevers te worden vermeld. Wanneer waterschappen daar echter behoefte aan hebben, kunnen die totaalbedragen worden uitgesplitst door tussenvoeging van regels voor afzonderlijke leningen of groepen van leningen.
In de toelichting op het Waterschapsbesluit is aangegeven dat derden een informatiebehoefte omtrent de waterschappen hebben die niet gedekt wordt met de informatie die in de reguliere ramings- en verslaggevingsdocumenten is opgenomen. Daarom is in het nieuwe artikel 98a van de Waterschapswet een grondslag opgenomen voor de verplichting dat waterschappen gegevens aan derden moeten verstrekken. In artikel 4.74 van het Waterschapsbesluit is vervolgens bepaald dat daarover in deze regeling nadere regels kunnen worden gesteld. Deze nadere regels zijn in de artikelen 12 tot en met 14 opgenomen. De artikelen bevatten de eisen waaraan de informatie die aan derden moet worden verstrekt moet voldoen. De informatie bestaat uit drie soorten, namelijk financiële informatie op realisatiebasis per kwartaal (artikel 12) en per jaar (artikel 13) alsmede ramingsinformatie op begrotingsbasis (artikel 14). Er is uitsluitend voorgeschreven wat door de Europese Unie wordt gevraagd, of wat het CBS nodig heeft om aan de eisen van de Europese Unie en nationale informatiebehoefte te voldoen. De indeling van de informatie is zoveel mogelijk toegesneden op voor waterschappen bekende eenheden. Het CBS draagt zorg voor een omzetting van de aangeleverde cijfers naar de voor Europa benodigde eenheden. De waterschappen zijn al sinds 2004 gewend om dit soort informatie te verstrekken. Tot de inwerkingtreding van deze regeling gebeurde dat echter op basis van een convenant met het CBS. Bij de ontwikkeling van de nieuwe verslaggevingsvoorschriften zijn wijzigingen aangebracht in de indeling die waterschappen in de rapportages over de begrotingsjaren tot en met 2008 moesten toepassen. Nieuw ten opzichte van de periode van het convenant is dat waterschappen nu ook informatie op begrotingsbasis aan het CBS moeten verstrekken.
Het eerste lid van artikel 12 schrijft voor dat waterschappen de volgende kwartaalcijfers dienen samen te stellen:
– lasten en baten op basis van de indeling in kosten- en opbrengstsoorten alsmede de bedragen die zijn kwijtgescholden en oninbaar zijn verklaard;
– balansmutaties volgens enerzijds de indeling in balansposten en -subposten en anderzijds de mutatiesoorten die elders in deze regeling zijn opgenomen;
– de standen van de balansposten van begin en einde het kwartaal van de ‘financiële balans’ volgens dezelfde indeling in balansposten en -subposten.
Deze informatie moet binnen één maand na afloop van het kwartaal door het dagelijks bestuur worden verstuurd. De termijn houdt verband met de vereisten van de Europese Unie; het CBS dient de cijfers binnen drie maanden na afloop van het kwartaal aan te leveren. Gezien de benodigde bewerkingsslag en aggregatie is de bepaling opgenomen dat waterschappen de cijfers binnen één maand na afloop van het kwartaal opsturen.
Interne verrekeningen en toerekeningen (zoals bespaarde rente, doorbelasting van kostenplaatsen, doorbelasting van kapitaallasten, interne mutaties van reserves en voorzieningen, verschuivingen van bedragen tussen reserves, activering van bouwrente en van personeelslasten alsmede de bestemming van het jaarrekeningresultaat) zijn voor de EMU-verplichting niet van belang. Om de aansluiting bij de administraties van de waterschappen te waarborgen, vraagt het CBS echter informatie over alle transacties met derden, interne verrekeningen en toerekeningen op. Zodoende kunnen zowel de waterschappen als het CBS volledigheid en consistentie toetsen.
Reeds onder de werking van het convenant is gebleken dat het voor sommige waterschappen voor sommige balansposten lastig was de vermeerderingen en verminderingen bruto te verantwoorden. Om deze reden biedt het tweede lid waterschappen de mogelijkheid de mutaties van vier balansposten netto te rapporteren. Ten behoeve van een eenduidige gegevensverstrekking bepaalt het lid wel de wijze waarop in dat geval moet worden gerapporteerd.
In het derde lid is opgenomen dat het CBS een plausibliteitstoets uitvoert en de resultaten daarvan terugkoppelt aan het dagelijks bestuur. Dit met als doel dat waterschappen gefaciliteerd worden de kwaliteit van hun gegevens te verbeteren.
Het eerste lid van dit artikel geeft aan waar de informatie voor derden op basis van de vastgestelde jaarrekening uit dient te bestaan. Het gaat om dezelfde informatie als op kwartaalbasis en om aanvullende informatie. De aanvullende informatie heeft betrekking op:
– de specificatie van de belastingopbrengsten naar de opbrengstsoorten 5.1 tot en met 5.7;
– de standen van begin en einde het kwartaal van de balansposten die niet behoren tot de ‘financiële balans’ volgens enerzijds de indeling in balansposten en -subposten en anderzijds de mutatiesoorten die elders in deze regeling zijn opgenomen;
– de netto-kosten naar beleidsproducten;
– de samenstelling van de belastingopbrengsten alsmede kwijtgescholden en oninbaarverklaarde bedragen;
– het EMU-saldo.
Deze informatie moet, ingevolge het tweede lid, samen met de jaarrekening, het jaarverslag en de uitvoeringsinformatie bij de jaarrekening, voor 15 juli door het dagelijks bestuur aan het CBS worden gestuurd.
Het derde lid bepaalt dat het CBS een plausibliteitstoets uitvoert en de resultaten daarvan terugkoppelt aan het dagelijks bestuur. Dit met als doel dat waterschappen gefaciliteerd worden bij het verbeteren van de kwaliteit van hun gegevens.
De informatie die op grond van het eerste lid van dit artikel op begrotingsbasis moet worden verstrekt is een beperkte deelverzameling van de informatie die op realisatiebasis moet worden gegenereerd. Het gaat om:
– lasten en baten op basis van de indeling in kosten- en opbrengstsoorten alsmede de bedragen die zijn kwijtgescholden en oninbaar zijn verklaard;
– de netto-kosten naar beleidsproducten;
– de samenstelling van de bruto-belastingopbrengsten alsmede de bedragen die naar verwachting zullen worden kwijtgescholden en oninbaar verklaard;
– het EMU-saldo.
Met de onder c van het eerste lid genoemde bruto-belastingopbrengsten worden de bedragen bedoeld die daadwerkelijk zullen worden opgelegd en waarbij dus geen rekening is gehouden met kwijtscheldingen en oninbaarverklaringen.
Het eerste lid bepaald ook dat de informatie uiterlijk op 30 november van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar aan het CBS wordt gezonden. Formeel is het pas mogelijk de gevraagde informatie voor derden vast te stellen nadat de begroting is vastgesteld. Het is echter voor de hand liggend en logisch dat de informatie wel al grotendeels is opgesteld als de begroting door het algemeen bestuur wordt vastgesteld.
Zoals in het tweede lid is opgenomen, brengt het CBS ook ten aanzien van deze informatie een plausibiliteitsrapport aan het waterschap uit.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J.C. Huizinga-Heringa.
De afkorting BBP staat voor ‘het Beleids- en BeheerProces bij waterschappen’. Het BBP-traject was een door de Unie van Waterschappen geïnitieerd programma dat liep van 1993 tot en met 2001 en was bedoeld om de waterschappen te ondersteunen bij het invoeren en actueel houden van een moderne besturingsfilosofie en een ondersteunend beleids- en beheerinstrumentarium.
In juli 2005 hebben CBS en Unie van Waterschappen tot enkele wijzigingen (over het algemeen vereenvoudigingen) en uitbreidingen van het convenant besloten. Deze zijn door de Unie bij brief van 6 juli 2005 (kenmerk 22502 WSB/RC) aan de waterschappen gecommuniceerd.
Indien waterschappen niet in staat zijn de bedragen die zij op grond van diverse regelingen en besluiten uitbetalen naar de kostensoorten 4.1 t/m 4.3 uit te splitsen, kunnen zij hun diverse subsidieregelingen eventueel naar zwaartepunt aan één van de kostensoorten 4.1, 4.2 of 4.3 toerekenen. Ter verduidelijking: als van een bepaalde regeling mag worden verwacht dat met name andere overheden daarvan gebruik zullen maken, wordt deze aan kostensoort 4.2 toegerekend en worden de betalingen op deze kostensoort geregistreerd.
Het gaat zowel op begrotings– als realisatiebasis om bruto–bedragen, dat wil zeggen om het bedrag dat feitelijk wordt opgelegd resp. het bedrag dat feitelijk is binnengekomen. Hierbij is dus rekening gehouden met kwijtscheldingen en oninbaarverklaringen.
Een toelichting op het begrip BBP is opgenomen is paragraaf 1 van het algemene gedeelte van deze toelichting.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-1730.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.