Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties politiepersoneel

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 augustus 2008, nr. STAF/CZW/WVOB 2008-00000287353, houdende regels betreffende de beroepserkenning van executief politiepersoneel (Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties politiepersoneel)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 33, eerste en tweede lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

b. Minister: Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties;

c. aanvrager: migrerende beroepsbeoefenaar die erkenning van een beroepskwalificatie vraagt;

d. dienstverrichter: dienstverrichter als bedoeld in artikel 21 van de wet;

e. diploma: diploma of certificaat als bedoeld in artikel 9, onderdeel a tot en met d, van de wet;

f. lidstaat van oorsprong of herkomst: lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese economische ruimte of Zwitserland.

Artikel 2

Deze regeling is van toepassing op:

a. de aanvraag van een migrerende beroepsbeoefenaar tot het verlenen van erkenning van een beroepskwalificatie voor de toegang tot de uitoefening van het gereglementeerde beroep ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 7 van het Besluit algemene rechtspositie politie;

b. de verklaring vooraf, bedoeld in artikel 23 van de wet, van een dienstverrichter die een gereglementeerd beroep als bedoeld in onderdeel a, wil uitoefenen.

Artikel 3

Bij de aanvraag tot erkenning van een beroepskwalificatie worden de volgende gegevens en documenten verschaft:

a. een bewijs van nationaliteit van de aanvrager alsmede:

1° indien de migrerende beroepsbeoefenaar voldoet aan onderdeel 2 van de definitie in artikel 1 van de wet, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, of

2° indien de migrerende beroepsbeoefenaar voldoet aan onderdeel 3 van de definitie in artikel 1 van de wet, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);

b. een kopie van het diploma, het certificaat of het bekwaamheidsattest, bedoeld in artikel 9 van de wet, gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit in de lidstaat van oorsprong of herkomst;

c. gegevens over de door de aanvrager gevolgde opleiding tot politiemedewerker, waaronder in ieder geval gegevens over de totale duur van de door hem gevolgde opleiding en de bestudeerde vakgebieden, en zo mogelijk over de door het opleidingsinstituut opgestelde leerstofomschrijving van deze vakgebieden en de aan deze vakgebieden bestede studieduur, en

d. indien de opleiding is genoten buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie of de Overeenkomst betreffende de Europese economische ruimte van toepassing is, een bewijsstuk, gewaarmerkt door de daartoe bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong of herkomst, waar uit blijkt dat de aanvrager ten minste drie jaren relevante beroepservaring heeft opgedaan.

e. een document dat vereist is in de lidstaat van oorsprong of herkomst en waaruit blijkt dat de aanvrager over voldoende lichamelijke en geestelijke gezondheid beschikt voor de uitoefening van de functie waarvoor hij zijn aanvraag doet of, indien een dergelijk document in die lidstaat niet vereist is, een attest dat is afgegeven door het bevoegd gezag van die lidstaat;

f. een bewijs van de daartoe bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong of herkomst dat de aanvrager geen antecedenten heeft en nooit strafrechtelijk is veroordeeld;

g. Indien de aanvraag en de onder b tot en met f bedoelde stukken in een andere dan de Nederlandse, Duitse of Engelse taal zijn gesteld, een door een beëdigde tolk of vertaler opgestelde vertaling daarvan in één van deze talen.

Artikel 4

1. In het geval de Minister een compenserende maatregel noodzakelijk vindt en de aanvrager voor een aanpassingsstage kiest, wordt de aanvrager meegedeeld:

a. op welke vakgebieden de aanpassingsstage betrekking heeft;

b. de duur van de aanpassingsstage.

2. Een aanpassingsstage kan worden gedaan bij:

a. een regionaal politiekorps, of

b. het Korps Landelijke Politiediensten.

3. Het regionale politiekorps of het Korps Landelijke Politiediensten waarbij de aanvrager de aanpassingsstage volgt, wijst een begeleider aan.

4. De begeleider brengt een rapport en een advies uit aan de Minister. De Minister stelt op basis hiervan het resultaat van de aanpassingsstage vast.

5. De Minister deelt het resultaat van de aanpassingsstage zo spoedig mogelijk mee aan de aanvrager.

Artikel 5

1. In het geval de Minister een compenserende maatregel noodzakelijk vindt en de aanvrager voor een proeve van bekwaamheid kiest, wordt de aanvrager meegedeeld:

a. op welke vakgebieden de proeve van bekwaamheid betrekking heeft;

b. de te bestuderen literatuur, en

c. de hoogte van het examengeld.

2. De Minister deelt het resultaat van de proeve van bekwaamheid zo spoedig mogelijk mee aan de aanvrager.

Artikel 6

Een dienstverrichter verstrekt aan de Minister de volgende documenten, bedoeld in artikel 23 van de wet:

a. een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter tijdelijk en incidenteel in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende verzekering of soortgelijke bescherming tegen de financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid.

b. een bewijs van nationaliteit, alsmede:

1° indien de migrerende beroepsbeoefenaar voldoet aan onderdeel 2° van de definitie in artikel 1 van de wet, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016) of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, of

2° indien de migrerende beroepsbeoefenaar voldoet aan onderdeel 3° van de definitie in artikel 1 van de wet, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de dienstverrichter het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);

c. een attest dat de dienstverrichter gerechtigd is om in een andere betrokken staat dan Nederland de betrokken beroepswerkzaamheden uit te oefenen, en dat de dienstverrichter op het moment van afgifte van het attest geen permanent of tijdelijk beroepsverbod is opgelegd;

d. bewijs van beroepskwalificaties, en

e. voor gevallen als bedoeld in artikel 22, onder b, van de wet, een bewijs van de daar omschreven beroepservaring.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties politiepersoneel.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst.

Toelichting

Algemeen

Met de inwerkingtreding van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties (hierna: de wet) op 21 december 2007, is de richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L255) geïmplementeerd. Deze richtlijn heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang tot gereglementeerde beroepen in EU-lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat EU-onderdanen die hun beroepskwalificaties in een lidstaat hebben behaald toegang hebben tot hetzelfde gereglementeerde beroep in een andere lidstaat en dit kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van die lidstaat.

De nieuwe richtlijn strekt ertoe de drie eerdere richtlijnen betreffende het algemene stelsel van erkenning van beroepskwalificaties evenals een twaalftal sectorale richtlijnen in één richtlijn onder te brengen teneinde te voorzien in een eenvoudiger en duidelijker geheel van voorschriften.

In het verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap worden onder meer de afschaffing van hinderpalen voor het vrije verkeer van personen en diensten en het recht van vrije vestiging als middelen genoemd om de doeleinden van de Gemeenschap te bereiken. Voor de realisering van vrij personenverkeer en vrije vestiging vormde de onderlinge erkenning van diploma’s al vanaf de beginfase van de Europese gemeenschap een grote hinderpaal. Voor een migrerende beroepsbeoefenaar kan het lastig zijn om een beroep in een andere lidstaat uit te oefenen als dat beroep is gereglementeerd. Voor deze beroepen is dan de toegang wettelijk beperkt. Dat wil zeggen dat deze alleen mogen worden uitgeoefend als de migrerende beroepsbeoefenaar voldoet aan een in regelgeving vastgelegde kwalificatie.

Procedure erkenning beroepskwalificaties

Een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese economische ruimte of Zwitserland kan een aanvraag indienen tot erkenning van beroepskwalificaties om in aanmerking te kunnen komen voor een functie bij de politie. In de wet is bepaald dat een aanvraag tot erkenning van beroepskwalificaties wordt ingediend bij de Minister die het aangaat. Deze bevoegdheid zal voor de erkenning van beroepskwalificaties van politiepersoneel worden uitgevoerd door het Landelijk selectie- en opleidingscentrum politie (LSOP) en vormt de continuering van de bestaande praktijk, nu het LSOP reeds was belast met de erkenning van beroepskwalificaties onder de nu ingetrokken Algemene wet erkenning EG-hogeronderwijsdiploma’s en de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen.

In de wet is in hoofdstuk 2 uitwerking geven aan de eisen die gelden bij de erkenning van beroepskwalificaties. Nieuw ten opzichte van de oude situatie is dat in artikel 9 van de wet vijf kwalificatieniveaus worden onderscheiden, die in de Nederlandse situatie betrekking hebben op de onderwijsvormen vanaf het primair onderwijs tot en met het universitair onderwijs. Het uitgangspunt is dat om in aanmerking te komen voor erkenning de beroepskwalificatie voor de migrerende beroepsuitoefenaar ten minste gelijk moet zijn aan het niveau direct onder het niveau dat in het ontvangende land wordt gevraagd.

De aanvraag om erkenning is een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Ingevolge de artikelen 4:1 en 4:2 van de Awb wordt de aanvraag schriftelijk ingediend en dient de aanvraag te voldoen aan een aantal formele vereisten waaronder de ondertekening en de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd. In artikel 19 van de wet zijn eveneens nadere regels gegeven met betrekking tot de procedure van erkenning. Zo dient de Minister binnen een maand de ontvangst van de aanvraag te bevestigen en zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen drie maanden een besluit te nemen. Deze laatste termijn kan eenmaal met een maand verlengd worden.

Procedure bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting

Op grond van hoofdstuk 3 van de wet geldt voor de tijdelijke en incidentele dienstverrichting een flexibeler regime dan de hiervoor geschetste procedure voor de beroepsbeoefenaar die zich in Nederland wil vestigen. Belangrijk vereiste voor gebruikmaking van het flexibele dienstenregime is dat de dienstverrichter in de lidstaat van oorsprong of herkomst rechtmatig is gevestigd en aldaar voldoet aan alle voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van zijn beroep.

Degene die tijdelijk en incidenteel in Nederland het beroep van ambtenaar van politie wil uitoefenen, hoeft geen erkenning van zijn beroepskwalificaties aan te vragen. Wel dient hij zich voorafgaand aan de dienstverrichting schriftelijk bij de Minister te melden, onder bijvoeging van de in artikel 6 van deze regeling genoemde documenten.

Voorts is het mogelijk om, op grond van artikel 28 van de wet, in verband met de openbare veiligheid een aanpassingsstage *of een proeve van bekwaamheid van de dienstverrichter te vereisen.

Talenkennis

Uit het systeem van de richtlijn volgt dat talenkennis niet mag worden getoetst in het kader van de erkenningsprocedure. Dit is neergelegd in artikel 31 van de wet dat bepaalt dat migrerende beroepsbeoefenaars en dienstverrichters dienen te beschikken over de talenkennis die voor de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerde beroep is vereist. Bij de aanstellingsprocedure die volgt na de erkenningsprocedure, dient echter aan de reguliere aanstellingseisen te worden voldaan waaronder voldoende kennis van de Nederlandse taal.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In dit artikel wordt bepaald dat de erkenning van beroepskwalificaties in deze regeling betrekking heeft op het gereglementeerde beroep van ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. In het Besluit algemene rechtspositie politie is deze aanstelling tot nu toe voorbehouden aan de aspirant van politie die de initiële opleiding heeft voltooid.

Artikel 3

In artikel 13 van de wet is bepaald welke gegevens en documenten de Minister kan verlangen bij de aanvraag van erkenning. De uitwerking hiervan heeft plaatsgevonden in dit artikel. Het gaat onder meer om kopieën van diploma’s of attesten en gegevens over de gevolgde vakken en de duur van de opleiding.

Artikelen 4 en 5

De aanpassingstage en de proeve van bekwaamheid zijn compenserende maatregelen en kunnen op de in artikel 11, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties genoemde gronden worden vereist. Dat is het geval, indien de duur van de door de aanvrager gevolgde opleiding ten minste één jaar korter is dan de duur van de in Nederland vereiste opleiding. Een andere reden kan zijn dat de door de aanvrager gevolgde opleiding betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van de vakken die in de Nederlandse opleiding zijn vereist. Tot slot kan een reden zijn dat het in Nederland gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde beroepswerkzaamheden omvat die niet bestaan in hetzelfde beroep in de lidstaat van oorsprong en herkomst. De Minister dient na te gaan of er daadwerkelijk sprake is van wezenlijke verschillen.

De aanvrager bepaalt zelf of hij een aanpassingsstage volgt dan wel een proeve van bekwaamheid aflegt. Hij heeft deze keuze ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de wet, overigens niet in geval van een in een derde land afgegeven opleidingstitel.

In de artikelen 4 en 5 wordt geregeld wat de Minister aan de aanvrager meedeelt over de aanpassingsstage of de proeve van bekwaamheid, welke acties de aanvrager dient te ondernemen en op welke wijze de aanvrager wordt geïnformeerd over de resultaten van de stage dan wel de proeve van bekwaamheid.

Overigens gelden op basis van de Politiewet 1993 voor de aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak de eisen die worden gesteld bij of krachtens het Besluit algemene rechtspositie politie.

Artikel 6

In dit artikel wordt bepaald welke documenten de dienstverrichter moet verstrekken alvorens in Nederland een tijdelijke of incidentele dienst te kunnen verrichten. Wanneer een dienstverrichter opnieuw zijn tijdelijke of incidentele diensten in Nederland wil uitvoeren, zal hij daarbij steeds de vereiste documenten moeten overleggen.

Het beroep van politiemedewerker en politiekundige is in verband met de openbare veiligheid opgenomen in de bijlage bij de Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen waardoor het mogelijk is om, op grond van artikel 28 van de wet, een proeve van bekwaamheid van de dienstverrichter te vereisen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven