Rectificatie Selectielijst Brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing vanaf 1945

Nationaal Archief

In de Staatscourant van 15 juli 2008, nr. 134, is de “Selectielijst Brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing vanaf 1945” gepubliceerd. Hierin zijn abusievelijk in twee paragrafen fouten opgetreden. De twee correcte paragrafen worden hieronder weergegeven.

Doelstellingen van de overheid op het beleidsterrein

In dit BSD Brandweerzorg, Rampenbestrijding en Crisisbeheersing speelt het woord ‘crisis’ een belangrijke rol. Een crisis is een ernstige verstoring van de basisstructuren dan wel aantasting van de fundamentele waarden en normen van een maatschappelijk systeem.1 Rampenbestrijding wordt gezien als een vorm van crisisbeheersing. Crisisbeheersing is het geheel van maatregelen en voorzieningen die de overheid in samenwerking met andere organisaties treft met het oog op (acute) noodsituaties ter waarborging van de veiligheid in brede zin.2 In het RIO Van pro-actie tot nazorg staat een uitgebreide omschrijving van de begrippen ‘crisis’ en ‘ramp’.

Na de Tweede Wereldoorlog werd onder ‘ramp’ verstaan dat de burgerbevolking te lijden had onder een oorlog. De burgerbevolking moest beschermd worden tegen de dagelijkse gevolgen van een oorlog en de wetten waren dus ook op die manier ingericht. Van 1952 tot 1985 stond de rampenbestrijding in teken van de civiele verdediging. Hieronder wordt verstaan ‘een geheel van niet-militaire maatregelen die gericht zijn op het voortzetten en in stand houden van de samenleving in geval van oorlog of omstandigheden die daarmee verband houden’.3 De zorg voor de brandweer en de zorg voor rampenbestrijding waren twee afzonderlijke taken en werden ook organisatorisch en functioneel van elkaar gescheiden.4 Na de watersnoodramp van 1953 werden de wetten voor rampenbestrijding ook van toepassing op het beschermen van de bevolking na rampen door natuurgeweld.

Vanaf 1985 werd de organisatie rondom rampenbestrijding anders ingericht. De focus lag nu niet meer op de bescherming van de bevolking als gevolg van een oorlog, maar op ongevallen in de industrie. Het inrichten van de betrokken organisaties werd regionaal en nationaal in plaats van gemeentelijk. De brandweer bleef de spin in het web. Hoe groter de omvang van de ramp, hoe hoger de inschaling: van gemeentelijk naar regionaal, naar nationaal of zelfs internationaal.

Begin jaren negentig werden de ingezette veranderingen geëvalueerd. De volgende voornemens werden aan de hand van deze evaluatie geformuleerd:

- Verbetering van de voorbereiding op ongevallen en rampen;

- Het leggen van verbanden tussen rampenbestrijding en de beleidsterreinen arbeidsveiligheid, milieubeleid en openbare veiligheid;

- Het inzichtelijk maken van de risico’s op bedreigingen en rampen voor de samenleving, zowel op gemeentelijk, regionaal als nationaal niveau.5

Op het gebied van rampenbestrijding is de focus van de overheid tussen 1945 en heden drastisch veranderd. De rampenbestrijding stond aanvankelijk in teken van de bescherming van de bevolking tegen een oorlog. Deze bescherming werd heel letterlijk genomen. In Nederland waren op 22 vestigingsplaatsen een 55-tal magazijnen waarin opgeslagen ziekenhuisbedden, genees- en verbandmiddelen bedoeld voor burger- en militaire gewonden in buitengewone omstandigheden. Ook was hier opgeslagen het klinisch- en chirurgisch materiaal van de landelijke Organisatie Trauma Teams(LOTT), de goederen voor de economische verdedigingsvoorbereiding uit de door EZ afgestoten 10 magazijnen, evenals 30 kilometer nooddrinkwatervoorziening met toebehoren. Daarnaast waren er 8 rijksbergplaatsen voor cultuurgoederen.

Eind jaren tachtig kwam er een omslag in het denken. Door het einde van koude oorlog werd de oorlogsdreiging een stuk minder reëel. Door de overheid werd de gedachte dat de Ministeries zelf de organisatie rond rampenbestrijding in handen moest houden, losgelaten. De organisatie rondom de rampenbestrijding werd in de jaren negentig gedecentraliseerd.

De rampenbestrijding is nu neergelegd bij bestaande instellingen, zoals ziekenhuizen. Deze instellingen maken zelf plannen hoe op te treden bij een ramp. Er is dus een omslag gemaakt van een regelende naar een voorwaarde scheppende overheid.6 De overheid zorgt nu voor de structuur om taken op het gebied van rampenbestrijding uit te kunnen voeren, adviseert of er een (gezondheids)onderzoek na een ramp moet komen en stelt de middelen beschikbaar. Verschillende Ministeries hebben een crisiscentrum om de verschillende instellingen/ diensten aan te sturen in het geval van een crisis die een boven-territoriale inzet vereist. Aan het begin van de 21e eeuw zijn de accenten verschoven binnen rampenbestrijding en crisisbeheersing, maar de organisatie zelf is niet wezenlijk veranderd.7

De Minister van Binnenlandse Zaken is de eerste verantwoordelijke op het beleidsterrein brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing. Tot de hoofdlijnen van het handelen van de actoren binnen het deelbeleidsterrein brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing behoort het bevorderen van de openbare veiligheid onder andere door het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van het proactie-, preventie-, preparatie-, repressie en nazorgbeleid met betrekking tot branden, ongevallen, rampen en overige crises. Dit wil zeggen dat vanaf 1952 het beleid van de Minister van Binnenlandse Zaken, in samenwerking met de andere actoren, voortdurend is gericht op het aan de veranderende eisen van de tijd aanpassen van de taakstelling, structuur, capaciteit en het technische niveau van de organisaties op het gebied van brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing.8

Op het gebied van rampenbestrijding spelen, naast gemeenten en provincies, verschillende Ministeries een rol. Anno 2000 waren dit Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (o.a. coördinatie), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (o.a. ruimtelijke ordening en bouwvoorschriften), Verkeer en Waterstaat (o.a. grote infrastructurele projecten), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (o.a. arbeidsomstandigheden van werknemers, incl. rampenbestrijders), Defensie (o.a. ondersteuning bij bepaalde rampen, zoals grootschalige wateroverlast) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De Minister van VWS is verantwoordelijk voor de basisorganisatie in de geneeskundige hulpverlening bij rampen en de kwaliteit van de hulpverlening bij rampen.9

In het RIO Van pro-actie tot nazorg staat een uitgebreide beschrijving van de doelstellingen vanaf 1945 tot en met de jaren negentig.

Actoren onder de zorg van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voorgangers

Taakvoorgangers van deze Minister zijn voor de in dit BSD behandelde periode:

taakgebied Volksgezondheid:

- Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid (SoZaVo) (1951 - 1971)

- Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (VoMil) (1971 - 1982)

- Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) (1982 - 1994)

- Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (1994 - )

taakgebied Welzijn:

- Minister van Maatschappelijk Werk (MaWe) (1952 - 1965)

- Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) (1965 - 1982)

- Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) (1982 - 1994)

- Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (1994 - )

Voor wat betreft het taakgebied Volksgezondheid:

De Minister van VWS en taakvoorgangers is nauw betrokken bij crisisbeheersing en rampenbestrijding. VWS is namelijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de (medische en psychosociale) gezondheidszorg en hulpverlening en voor de organisatie daarvan, voor zover van belang voor de kwaliteit van de zorg.

Het Ministerie speelt op dit moment bij drie vormen van bijzondere omstandigheden een rol, namelijk:

a. als de ramp of crisis een gemeente-, regio-, of provincie-overstijgend karakter heeft (bijv. de wateroverlast in 1995);

b. wanneer deze niet territoriaal en / of politiek-bestuurlijk begrensd zijn (bijv. besmetting of vergiftiging van voedingsmiddelen);

c. wanneer deze zich niet op het Nederlandse grondgebied voordoen, maar waarbij Nederlandse burgers betrokken zijn (bijv. ongevallen in het buitenland).10

Bij Volksgezondheid gaat het in de jaren ’50 en ’60 vooral om aangelegenheden die dan worden aangeduid met de term ‘volksgezondheidszorg in buitengewone omstandigheden’. Rond 1965 ontstaat tevens een organisatie-onderdeel met die naam: de afdeling Volksgezondheidszorg in Buitengewone Omstandigheden (VIBO). Deze afdeling trof voorbereidingen met als doel gewonde burgers op te kunnen vangen in ziekenhuizen of daarbuiten bij een crisis. De Materieelvoorziening in Bijzondere Omstandigheden (MIBO) viel jarenlang onder de afdeling Algemene Zaken van het Ministerie van Volksgezondheid.

Het Ministerie van Maatschappelijk Werk heeft zich in de 1953 bezig gehouden met de hulpverlening op gebied van maatschappelijk werk na de Watersnoodramp. In de jaren 70 en 80 had de centrale afdeling Civiele Verdediging en Bedrijfszelfbescherming bij het Ministerie van CRM als taak het geven van advies inzake de civiele verdediging en bedrijfszelfbescherming en het coördineren van de voorbereiding van maatschappelijke zorg in buitengewone omstandigheden. In de jaren 80 kwamen er onder deze centrale afdeling de afdelingen ‘Civiele Verdedigings Voorbereiding’ en ‘Bescherming tegen Ongevallen en Rampen’ bij.

Maatschappelijk Werk werd in 1982 ondergebracht bij het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Hiermee waren Welzijn en Volksgezondheid in één Ministerie verenigd.

Met de komst van het Ministerie van WVC werd onder het directoraat-generaal Volksgezondheid de directie Civiele Verdediging en Vredescalamiteiten ingesteld. De directie CVVC had een aantal afdelingen onder zich die ieder specifieke taken hadden. Naast de MIBO waren onder de hoofdafdeling Algemene, Beleids- en Gezondheidsbeschermingsaangelegenheden in Bijzondere Omstandigheden (ABGB) de volgende afdelingen geplaatst: de Afdeling Gezondheidsbeschermingsaangelegenheden in Bijzondere Omstandigheden, de Afdeling Algemene Civiele Verdediging en Vredescalamiteiten en het Crisiscentrum. Onder de hoofdafdeling Volksgezondheidszorg, Maatschappelijke Zorg, Media en Kunstbescherming in Bijzondere Omstandigheden (VMMK) de volgende organisatie-onderdelen geplaatst: de afdeling Maatschappelijke Zorg, Media en Kunstbescherming in Bijzondere Omstandigheden (MMK), de VIBO en de Rijksadviseur Ziekenhuiswezen voor Buitengewone Omstandigheden.11

De CVVC heeft verschillende taken gehad betreffende de crisisbeheersing. CVVC heeft verschillende taken gehad betreffende crisisbeheersing. Zo was CVVC 10 jaar nationaal- en internationaal meldpunt voor Volksgezondheid- en Milieu-incidenten en had het een belangrijke rol bij onder andere Tsjernobyl en de Golfcrisis. Naast de vele honderden calamiteiten kunnen verder nog genoemd worden: Dioxinen in melk, Nitriet in Nasi, Vergiftigde kalkoenen, kwik in sinaasappelen en Methylbromide in het drinkwater.

Ook heeft CVVC gezorgd voor de inrichting van de Klu-helicopters voor het vervoer van patiënten van de Waddeneilanden. De directie CVVC is in 1992 opgeheven.

Vanaf de jaren 90 valt de afdeling crisisbeheersing onder de directie Beheer en Managementondersteuning. Nu is crisisbeheersing ondergebracht bij de directie Publieke Gezondheidszorg. De taak van de Minister van VWS is nu om de structuur te bewaken om taken op het gebied van rampenbestrijding uit te kunnen voeren. Daarnaast adviseert de Minister van VWS of er een gezondheidsonderzoek na een ramp moet komen en stelt de middelen beschikbaar. Voor de jaren negentig regelde de Minister van Volksgezondheid zelf de rampenbestrijding, onder andere in de vorm van opslag van geneesmiddelen en dekens in magazijnen. Een uitgebreidere beschrijving van de omslag bij de overheid staat in de paragraaf ‘doelstellingen van de overheid op het beleidsterrein’.

De structuur van het Ministerie van VWS met betrekking tot crises, bestaat uit verschillende onderdelen. Het departementaal crisiscentrum (DCC) bestaat uit het beleidsteam VWS crisisbeheersing (BT/VWS) en het operationeel team VWS crisisbeheersing en ondersteuning (OT/VWS). Zowel het beleidsteam als het operationeel team worden ondersteund.12

1 Küller, Van pro-actie tot nazorg, 23.

2 Ibidem.

3 http://www.ncbb.nl/menu%27s/Menu_2_Algemeen/index_algemeen.htm (januari 2008).

4 Küller, Van pro-actie tot nazorg, 33.

5 Küller, Van pro-actie tot nazorg, 64- 66.

6 Interview met dhr. A.H. Zwennes, crisiscoördinator bij het ministerie van VWS (directie Publieke Gezondheid, afdeling Crisisbeheersing Volksgezondheid; d.d. 4 december 2007).

7 Beleidsplan crisisbeheersing 2004-2007, juni 2004, ministerie van BZK.

8 BSD Brandweerzorg, Rampenbestrijding en Crisisbeheersing vastgesteld voor de minister van Binnenlandse Zaken (Stcrt. 1999/216).

9 Rapport Algemene Rekenkamer inzake voorbereiding rampenbestrijding (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27795, nrs. 1-2, p. 14-15.

10 http://www.minvws.nl/folders/cz/de_rol van_vws_bij_crisisbeheersing.asp. (januari 2008).

11 Staatsalmanak 1987.

12 Handboek crisisbeheersing deel I algemeen, Ministerie van VWS, september 2006.

Naar boven