Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 18 november 2008, nr. WJZ/8157546, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies in het kader van het programma Internationalisering Beroepsonderwijs (Subsidieregeling Programma internationalisering beroepsonderwijs)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister:

de Minister van Economische Zaken;

b. beroepsonderwijsinstelling:

een instelling voor hoger beroepsonderwijs, zoals bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en een instelling voor het middelbaar beroepsonderwijs, zoals bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, indien bekostigd uit de openbare kas;

c. project:

een samenhangend geheel van activiteiten gericht op de bevordering van de internationalisering binnen het middelbaar en hoger beroepsonderwijs met de intentie deze structureel te verankeren binnen de onderwijsinstelling, bijvoorbeeld bestaande uit:

  • verhoging van het aantal internationale ervaringen en het aantal internationale leerbedrijven;

  • betere voorbereiding en begeleiding, ook op de stageplek, van de internationale stages;

  • strategische activiteiten die op de langere termijn kunnen bijdragen aan het bevorderen van de kwaliteit en kwantiteit van internationale stages;

d. samenwerkingsverband:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband van beroepsonderwijsinstellingen, waaraan ook anderen kunnen deelnemen, die samenwerken in het kader van een project.

Artikel 2

  • 1. De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een beroepsonderwijsinstelling die een project uitvoert.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor zover voor activiteiten, als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, door de Minister reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 3

  • 1. De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt per subsidieontvanger per project niet meer dan € 75.000.

Artikel 4

Indien voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan reeds door de Commissie van de Europese Gemeenschappen dan wel een bestuursorgaan subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan 50 procent van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 75.000 per deelnemende beroepsonderwijsinstelling per project.

Artikel 5

  • 1. Als subsidiabele kosten van een project worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:

    • a. het aantal na de indiening van de aanvraag door direct bij het project betrokken personeel van de subsidieontvanger gemaakte uren, vermenigvuldigd met het in het tweede lid bedoelde integrale uurtarief dat de subsidieontvanger hanteert voor dat personeel, dan wel met het in het derde lid bedoelde tarief;

    • b. de specifiek ten behoeve van het project gemaakte en betaalde marktconforme kosten voor zover deze niet zijn opgenomen in het integrale uurtarief, met inbegrip van redelijke reis- en verblijfkosten en kosten voor verzekering tegen medische kosten en ongevallen.

    Kosten die rechtstreeks samenhangen met daadwerkelijke internationale stages zijn niet subsidiabel.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde integrale uurtarief wordt berekend op basis van een binnen de organisatie gebruikelijke en controleerbare methodiek, die is gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Het integrale uurtarief is samengesteld uit de directe personeelskosten en de indirecte kosten. Het integrale uurtarief betreft uitsluitend de kosten uit de gewone bedrijfsuitoefening en bevat geen winstopslag.

  • 3. Indien de subsidieontvanger geen integraal uurtarief hanteert, dan wordt op diens verzoek dit tarief vervangen door een vast uurtarief van € 35.

  • 4. De in het eerste lid, onder b, bedoelde kosten worden slechts in aanmerking genomen voor zover ze na de indiening van de aanvraag zijn gemaakt.

  • 5. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, die vergoed kunnen worden op grond van dit artikel worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt de omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

Artikel 6

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt een subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies op in een periode als bedoeld in artikel 7, eerste lid, ontvangen aanvragen op grond van deze regeling.

  • 2. Het subsidieplafond voor het in 2008 verlenen van subsidies op aanvragen op grond van deze regeling, ontvangen in de in artikel 7, eerste lid, genoemde periode, bedraagt € 1.535.000,–.

§ 2. Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 7

  • 1. Aanvragen om subsidie op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen vóór 1 november 2008. Bij ministeriële regeling worden de volgende perioden vastgesteld waarin aanvragen om subsidie op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen.

  • 2. De aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 1 en gaat vergezeld van de in het formulier genoemde stukken overeenkomstig het daarin opgenomen model, waaronder in ieder geval een projectplan en een begroting van de kosten.

  • 3. Het projectplan bevat in ieder geval:

    • a. de doelstelling van het project;

    • b. een activiteitenplan met daarin in ieder geval opgenomen een beschrijving van de activiteiten van het project uitgezet in tijd, de belangrijke stappen, tussenresultaten en eindresultaten in het project en het aantal onderwijsdeelnemers dat met het vernieuwingstraject wordt bereikt;

    • c. een kort overzicht van de stand van zaken op het terrein van internationalisering bij de subsidieontvanger, van de voor het project relevante recente of lopende vernieuwingen op het gebied van internationalisering en de wijze waarop deze kennis in het project wordt toegepast;

    • d. een overzicht van de vernieuwingen met betrekking tot de vorm, de inhoud en het proces van of de taakverdeling rondom internationalisering die door het project worden verwezenlijkt;

    • e. een beknopte beschrijving van de wijze waarop het samenwerkingsverband relevante netwerken zou kunnen vormen;

    • f. een beschrijving van de projectorganisatie en de activiteiten van de afzonderlijke deelnemers van het samenwerkingsverband met betrekking tot het project;

    • g. de wijze waarop de subsidieontvanger de uit het project voortvloeiende kennis actief zal verspreiden.

  • 4. De begroting van de kosten bevat, indien sprake is van een samenwerkingsverband, in ieder geval een raming van de subsidiabele kosten per deelnemer en geeft inzicht in de inbreng van de deelnemers in het project.

  • 5. Indien sprake is van een samenwerkingsverband wijzen de deelnemers een beroepsonderwijsinstelling aan als penvoerder, die mede namens de andere deelnemers van het samenwerkingsverband de aanvraag indient.

Artikel 8

Binnen acht weken na de laatste dag van de bij of krachtens artikel 7, eerste lid, vastgestelde periode, geeft de Minister een beschikking omtrent in die periode ontvangen aanvragen om subsidie.

Artikel 9

De Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de aanvraag niet voldoet aan deze regeling;

  • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger de capaciteiten heeft om het project naar behoren uit te voeren;

  • c. onvoldoende vertrouwen bestaat in de financiële haalbaarheid van het project;

  • d. onvoldoende aannemelijk is dat de samenwerking leidt tot verbetering van de internationalisering;

  • e. het niet aannemelijk is dat het project binnen een jaar na subsidieverlening wordt afgerond;

  • f. onvoldoende vertrouwen bestaat in de structurele voortzetting van de activiteiten, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, 3e.

Artikel 10

  • 1. De minister rangschikt de aanvragen zodanig, dat een project hoger wordt gerangschikt naarmate het beter voldoet aan de in bijlage 2 opgenomen criteria overeenkomstig de daar beschreven toekenning van punten; bij gelijke ranking van projecten wordt rekening gehouden met de geografische en sectorale spreiding van de projecten. Indien het aantal punten, toegekend aan een project, in totaal of per cluster van criteria lager is dan een in bijlage 2 bepaald aantal, wordt geen subsidie toegekend.

  • 2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking.

  • 3. Indien er sprake is van een samenwerkingsverband wordt de subsidie verstrekt aan de deelnemende beroepsonderwijsinstellingen gezamenlijk en betaald aan de penvoerder. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt een raming van de subsidiabele kosten per deelnemende beroepsonderwijsinstelling. Elke deelnemende beroepsonderwijsinstelling is tot ten hoogste het naar rato van de voor hem geraamde subsidiabele kosten berekende bedrag aansprakelijk voor terugbetaling van de subsidie, voor zover de subsidieontvangers daartoe verplicht zijn.

§ 3. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 11

  • 1. De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip.

  • 2. De Minister kan voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger schriftelijk ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 12

  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte werkzaamheden;

    • b. het aantal uren dat per werknemer is besteed aan het project;

    • c. de berekening en samenstelling van het door de ondernemer of beroepsonderwijsinstelling gehanteerde integrale uurtarief voor de loonkosten en de specifiek ten behoeve van het project gemaakte en betaalde subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan de Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot zijn faillietverklaring.

Artikel 13

De subsidieontvanger zendt binnen een jaar na de subsidievaststelling aan de Minister een overzicht van de stand van zaken op het terrein van internationalisering, aansluitend bij het overzicht, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel c, overeenkomstig het model dat daarvoor in bijlage 3 is opgenomen.

§ 4. Voorschotten

Artikel 14

Gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening wordt aan de subsidieontvanger ambtshalve een voorschot verstrekt van 80% van het daarin vermelde maximale subsidiebedrag.

§ 5. Subsidievaststelling

Artikel 15

  • 1. De aanvraag om subsidievaststelling voor een project wordt – indien sprake is van een samenwerkingsverband: door de penvoerder, mede namens de andere deelnemers van het samenwerkingsverband – ingediend binnen acht weken na het tijdstip waarop het project overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening, dan wel overeenkomstig de ontheffing van het voltooien op het bij subsidieverlening bepaalde tijdstip, moet zijn voltooid.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 3, en gaat vergezeld van de in dat formulier genoemde stukken.

  • 3. Bij de aanvraag wordt een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van het project gevoegd en een financiële verantwoording.

  • 4. Indien het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld € 50.000 of meer bedraagt, wordt bij de aanvraag om subsidievaststelling een accountantsverklaring gevoegd die is opgesteld op de in het formulier aangegeven wijze.

Artikel 16

De Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 17

Aanvragen, ingediend in het kader van het Programma Internationalisering Beroepsonderwijs, ronde 3 en 4, worden aangemerkt als aanvragen om subsidie krachtens deze regeling en worden op basis van deze regeling behandeld.

Artikel 18

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 19

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Programma internationalisering beroepsonderwijs.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij de EVD, t.a.v. mw. drs. L.E. Beijlsmit, Postbus 20105, 2500 EC Den Haag.

Den Haag, 18 november 2008

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk.

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Het Ministerie van Economische Zaken wil, in overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en in samenwerking met de HBO-Raad, MBO-Raad en MKB-Nederland, de aansluiting van het beroepsonderwijs (MBO en HBO) op de beroepspraktijk op het gebied van internationalisering vergroten. Met deze regeling willen zij projecten ondersteunen die, afgestemd op de vraag vanuit de beroepspraktijk, internationalisering structureel binnen de onderwijsinstellingen op de kaart zetten.

2. Doel en middelen

Het doel van deze regeling is om studenten (en ook docenten) van MBO- en HBO instellingen meer internationale bagage (talenkennis en interculturele vaardigheden) te geven door concrete internationale ervaringen tijdens de studie. Kwantitatief door het aantal internationale ervaringen en aantal erkende internationale leerbedrijven te verhogen en kwalitatief door bij te dragen aan een betere voorbereiding (ook door de staf/betrokken docenten) van de stages en door de begeleidingsmogelijkheden, ook lokaal, te verbeteren.

Per project en per subsidieontvanger is een financiële ondersteuning beschikbaar van maximaal 75.000 euro. Per onderwijsinstelling kunnen meer projectvoorstellen worden gesubsidieerd.

3. Uitvoering

Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies en wordt namens de Minister van Economische Zaken uitgevoerd door de EVD. De formulieren voor het aanvragen van subsidie en de vaststelling van de subsidie zijn daar verkrijgbaar. Het adres voor het indienen van aanvragen is: EVD, t.a.v. Mw. drs. L.E. Beijlsmit, Postbus 20105, 2500 EC Den Haag. Downloaden kan via de website: www.evd.nl/pib.

4. Europeesrechtelijke aspecten

Bij deze regeling is rekening gehouden met de Europese regels inzake staatssteun. Het gaat in deze regeling om de subsidiëring van internationalisering van ondernemerschapsonderwijs voor leerlingen en studenten binnen (hoger en middelbare) onderwijsinstellingen. Er is hierbij geen sprake van een selectief voordeel voor ondernemingen en daarom is er geen sprake van staatssteun in de zin van het EG-verdrag.

5. Administratieve lasten

Deze subsidieregeling is een omzetting van het bestaande Programma Internationalisering Beroepsonderwijs in een regeling, gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies.

Bij deze subsidie zijn laagdrempeligheid en high trust de belangrijkste uitgangspunten en is zoveel mogelijk uitgegaan van bestaande documenten. Er zullen naar schatting 100 aanvragen worden ingediend waarvan er 78 worden toegewezen. Het totaal van de administratieve lasten voor aanvragers is geschat op € 268.935,– op een subsidieplafond van in totaal € 5.870.287,–, oftewel 4,58% van het voor subsidie beschikbare bedrag.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel is een aantal definities opgenomen.

In onderdeel b is het begrip beroepsonderwijsinstelling gedefinieerd.

Onderdeel c heeft betrekking op de projecten die voor subsidiëring in aanmerking komen. Onder ‘internationale ervaringen’ worden bijvoorbeeld verstaan: stages in het buitenland, studiereizen in het buitenland en internationale projecten waarvan buitenlandervaring deel uitmaakt. ‘Internationale leerbedrijven’ zijn de door Nederland erkende leerbedrijven in het buitenland waar studenten in het MBO internationale ervaringen kunnen opdoen.

Onder ‘betere voorbereiding en begeleiding’ van buitenlandse stages worden alle activiteiten verstaan die bijdragen aan een succesvolle stage in het buitenland, zoals een gedegen taal- en cultuurkennis van studenten en docenten, goede begeleiding (ter plaatse en/of op afstand) en goede evaluatie waaronder ook kennisdeling ten behoeve van toekomstige stagiaires.

Onder ‘strategische activiteiten die op de langere termijn kunnen bijdragen aan het bevorderen van de kwaliteit en kwantiteit van internationale stages’ worden bijvoorbeeld verstaan: het intern binnen de onderwijsinstelling opzetten van een goede infrastructuur voor buitenlandervaringen van docenten en studenten, het zoeken van partners in het buitenland, het creëren van structurele samenwerkingsrelaties en het aanpassen van opleidingen of opleidingsmodules.

Artikel 2

Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgronden in de artikelen 9 en 10, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Centraal in de criteria staat dat het moet gaan om een project in de zin van deze regeling. Het kan gaan om een duidelijke verdieping of verbreding van reeds bestaande projecten of om geheel nieuwe projecten. Onder ‘verdieping’ van een reeds bestaand project wordt verstaan: de kwalitatieve verbetering van een reeds bestaande activiteit, zoals het verbeteren van de voorbereiding of begeleiding van stages. Met ‘verbreding’ van een reeds bestaand project wordt bedoeld: de kwantitatieve verbetering waarmee tegelijkertijd een kwaliteitsslag wordt gemaakt. Denk bijvoorbeeld aan het verbreden van een project naar meerdere sectoren: het betrekken van studenten uit meerdere richtingen bij bijvoorbeeld een stageproject geeft meerwaarde op het moment wanneer studenten over de grenzen van hun eigen vakgebied heen kijken en zo nog beter worden voorbereid op de beroepspraktijk. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld door in de verticale kolom te gaan samenwerken: MBO-projecten uitbreiden met deelname van HBO’ers en andersom. In elk geval moet worden voldaan aan alle in artikel 1 opgenomen elementen.

Op grond van het tweede lid wordt geen subsidie verstrekt voor zover door de Minister reeds eerder een subsidie is verstrekt ten behoeve van activiteiten.

Artikel 3

Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt het bedrag van de subsidie niet vermeld maar wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald. De hoogte van de subsidie voor een project wordt berekend als een percentage van de in aanmerking komende subsidiabele kosten. Hiervan wordt 50 procent gesubsidieerd.

Het tweede lid bepaalt dat per onderwijsinstelling per project in totaal ten hoogste € 75.000 aan subsidie wordt verstrekt. Indien meer beroepsonderwijsinstellingen meedoen in een project, geldt dit maximum voor elk van hen afzonderlijk.

Artikel 4

Het is mogelijk dat een project als bedoeld in deze regeling op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kan komen. Dat kan een regeling van een ander bestuursorgaan zijn op rijks- of decentraal niveau, maar ook vanuit de Europese Unie. Om te voorkomen dat ten behoeve van één project een beroep gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten, is bepaald dat bij subsidies op grond van andere regelingen het totaal aan subsidie niet meer dan 50 procent van de subsidiabele kosten kan bedragen met een maximum van € 75.000 per subsidieontvanger.

Artikel 5

In dit artikel is een omschrijving opgenomen van de subsidiabele kosten die in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de hoogte van de subsidie in verband met artikel 3. De hoogte van de subsidie wordt berekend als een percentage van de subsidiabele kosten. Dit artikel bepaalt wat onder subsidiabele kosten verstaan wordt en hoe zij berekend worden, hetgeen dus direct van invloed is op de hoogte van de subsidie.

Belangrijkste algemene voorwaarde is dat de subsidiabele kosten direct moeten samenhangen met het project. Daarnaast zijn alleen kosten subsidiabel die gemaakt en betaald zijn na indiening van de subsidieaanvraag op grond van deze regeling.

De subsidiabele kosten zijn te verdelen in twee categorieën.

De eerste categorie kosten is opgenomen in onderdeel a van het eerste lid en gaat uit van het interne uurtarief dat de beroepsonderwijsinstelling hanteert voor het direct bij het project betrokken personeel. In het integrale uurtarief zijn alle – normale en voorzienbare – (integrale) kosten opgenomen van een organisatie. Het integrale uurtarief is samengesteld uit de directe kosten (salariskosten gedeeld door de normale bezetting aan productieve uren) van het personeel dat projectwerkzaamheden uitvoert, en een opslag bestaande uit de aan het project toe te rekenen indirecte kosten, zoals huisvesting, automatisering, materialen, hulpmiddelen, apparatuur, grondstoffen en algemene kosten.

Bij de begroting van de projectkosten wordt een schatting van het aantal uren gemaakt, die mede als basis dient voor de bepaling van de maximale subsidie. De werkelijk gerealiseerde uren die na indiening van de aanvraag door de direct bij het project betrokken personeel van de beroepsonderwijsinstelling zijn gemaakt, worden uiteindelijk als uitgangspunt genomen voor de vaststelling van de subsidie. De arbeidsuren van het personeel dienen dan ook verantwoord te worden. Daartoe is in artikel 12 de verplichting opgenomen een tijdsverantwoording bij te houden volgens de binnen de organisatie gehanteerde methode.

De tweede categorie subsidiabele kosten, zoals opgenomen in onderdeel b van het eerste lid, wordt gevormd door de additionele (directe) kosten die rechtstreeks uit het project voortvloeien en die niet reeds in het integrale uurtarief zijn verdisconteerd. Dit zijn enerzijds de door de subsidieontvanger per factuur (out-of-pocket) te betalen kosten aan derden die gewoonlijk niet in het tarief worden opgenomen. Als ten behoeve van het project bijvoorbeeld praktijkopleiders moeten worden (bij)geschoold, dan kunnen de kosten hiervan onder deze post worden meegenomen. Reis- en verblijfkosten die rechtstreeks samenhangen met daadwerkelijke stages kunnen alleen opgevoerd worden als ze onderdeel uitmaken van het project. Indien deze kosten geen onderdeel uitmaken van een project als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, kunnen zij wel opgevoerd worden in het projectplan maar komen dan niet voor subsidie in aanmerking.

In het tweede lid wordt voor het bepalen van het integrale uurtarief uitgegaan van een binnen de organisatie gehanteerde methode. Op deze wijze wordt de extra administratieve last zo beperkt mogelijk gehouden. De berekening en samenstelling van dit integrale uurtarief dient plaats te vinden op basis van de normale door de ondernemer of beroepsonderwijsinstelling gehanteerde systematiek en dienen op een deugdelijke wijze te zijn berekend. Het moet gaan om een systematiek die stelselmatig wordt toegepast en die aansluit op de opzet en indeling van de jaarrekening. Indirecte kosten dienen evenredig te worden omgeslagen over het project en andere projecten of activiteiten van de subsidieontvanger.

Het integrale uurtarief mag uitsluitend de kosten uit de gewone bedrijfsuitoefening bevatten en geen winstopslag. Er mogen dus geen excessieve of uitzonderlijke elementen in zitten, zoals buitengewone lasten. Als er binnen een organisatie sprake is van een indeling in meerdere tarieven, bijvoorbeeld per afdeling of per niveau van medewerker, wordt uitgegaan van het tarief dat geldt voor de medewerkers die het project uitvoeren. Eventueel kan dus per functietype een verschillend integraal uurtarief worden gehanteerd.

In het vierde lid is bepaald dat alleen de kosten die gemaakt en betaald zijn na indiening van de aanvraag in aanmerking worden genomen.

Voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd, wordt geen subsidie verleend. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht blijven deze kosten bij de subsidievaststelling buiten beschouwing. Dit artikel kan een rol spelen bij constructies waarbij aan de subsidieontvanger onevenredige kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 6

In het eerste lid wordt voorzien in het periodiek vaststellen van het subsidieplafond.

In het tweede lid is het subsidieplafond voor de tenderperiode die in 2008 onder deze regeling valt, vastgesteld op € 1.535.000,–.

Artikel 7

In het eerste lid wordt voorgeschreven dat de tenderperioden krachtens deze regeling telkens (met bijbehorend subsidieplafond; zie artikel 6, eerste lid) bij ministeriële regeling worden vastgesteld.

Het in het tweede lid bedoelde aanvraagformulier is verkrijgbaar bij de EVD, t.a.v. mw. drs. L.E. Beijlsmit, Postbus 20105, 2500 EC Den Haag. Downloaden kan via de website: www.evd.nl/pib.

In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Dit zijn in ieder geval het projectplan en de begroting van de kosten.

Het derde lid stelt een aantal inhoudelijke vereisten aan het projectplan dat ten grondslag ligt aan de inhoudelijke beoordeling van het project. Naast de gebruikelijke voorwaarden als doelstelling en activiteitenplan is nog een aantal aanvullende bepalingen opgenomen.

Indien het project wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband wordt een van de deelnemende beroepsonderwijsinstellingen door de andere deelnemers aangewezen als penvoerder. Door het gezamenlijk ondertekenen van het in het eerste lid bedoelde formulier wordt de penvoerder gemachtigd om op te treden namens de andere deelnemers.

Artikel 8

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de Minister moet hebben besloten op een aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waar binnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien gelet op artikel 4:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9

In dit artikel zijn een aantal gronden opgenomen die kunnen leiden tot afwijzing van de aanvraag.

In onderdeel a is een algemene afwijzingsgrond opgenomen. Zo kan een aanvraag voor een project worden afgewezen, indien hij niet voldoet aan de vereisten die de onderhavige regeling stelt. De belangrijkste daarvan zijn in dit verband artikel 1 en 2, tweede lid. Voorts kan een project worden afgewezen indien het project in het kader van de puntentelling voor de rangschikking (zie artikel 10) niet aan een minimumaantal punten komt. Ten slotte kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking.

Bij de onder b genoemde grond voor afwijzing gaat het om de slaagkans van het project voor zover het de organisatorische kwaliteiten van degenen die bij het project betrokken worden betreft.

In onderdeel c is het naar verwachting niet kunnen financieren van het project als afwijzingsgrond opgenomen. Voor de beoordeling van de haalbaarheid van de financiering van het project wordt gekeken naar de eigen middelen die de subsidieontvangers kunnen inzetten en naar de middelen waarvan wordt aangetoond dat derden die ter beschikking zullen stellen. Daarnaast wordt de aangevraagde subsidie meegenomen in de beoordeling.

Bij de onder d genoemde grond voor afwijzing gaat het om de mate waarin het project bijdraagt aan de verwezenlijking van het doel van de regeling. Projecten moeten een positief effect hebben op de kwaliteit en effectiviteit van internationalisering.

In onderdeel e is het naar verwachting niet binnen een jaar na subsidieverlening kunnen afronden van de activiteiten als afwijzingsgrond opgenomen.

De afwijzingsgrond, genoemd in onderdeel f, komt voort uit de overweging dat het project ook na de subsidie op de lange termijn structureel moet kunnen worden voortgezet.

Artikel 10

Voor de rangschikking van de projecten wordt door de EVD de volgende procedure gehanteerd. De Unitmanager CROSS, de voor de subsidieregeling PIB verantwoordelijke projectadviseur en een derde beoordelaar van de EVD beoordelen vanuit verschillende achtergronden en expertises zo objectief en grondig mogelijk de aanvraag. Hierbij worden zij bijgestaan door beoordeling van de begroting door een financieel medewerker. Inhoud en begroting dienen goed in balans te zijn. Voor deze beoordeling is een puntensysteem ontwikkeld, met criteria, puntentelling en criteria voor ‘diskwalificatie’ (zie bijlage 2 bij de regeling) dat transparantie en gelijke beoordeling bevordert.

In het derde lid wordt bepaald dat de subsidie, indien er meer subsidieontvangers binnen een project samenwerken in een samenwerkingsverband, wordt verstrekt aan de deelnemers van het samenwerkingsverband gezamenlijk. De verdeling van de als één bedrag vastgestelde subsidie onder de deelnemers is een zaak van de deelnemers onderling. De betaling geschiedt aan één van hen, die mede namens de anderen de aanvraag heeft ingediend en aldus is opgetreden als penvoerder van het samenwerkingsverband. Omdat de deelnemers van het samenwerkingsverband ieder voor zich subsidieontvanger zijn, wordt bij de subsidieverlening een raming gegeven van de subsidiabele kosten per deelnemer. Hiermee wordt de onderlinge verhouding van financiële inbreng ten behoeve van het project aangegeven. Binnen de grenzen van de verleende subsidie is het mogelijk dat wijzigingen van het projectplan of begroting leiden tot een andere verhouding tussen de deelnemers. Op grond van artikel 11 kunnen ingrijpende wijzigingen slechts worden doorgevoerd nadat de Minister hiervoor een ontheffing heeft gegeven. Verder wordt in het derde lid de aansprakelijkheid van deelnemers in het samenwerkingsverband in het kader van de subsidieverstrekking geregeld. Voor zover de deelnemers in het samenwerkingsverband verplicht zijn tot terugbetaling van subsidie, zal daartoe in eerste instantie de penvoerder worden benaderd. Voor de verdeling van de aansprakelijkheid is echter bepalend de geraamde kostenverdeling per deelnemer, zoals aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 11

Een project moet ook daadwerkelijk worden uitgevoerd binnen de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die binnen een redelijke periode bijdragen aan de doelstelling van deze regeling. In gevallen waarin verzocht wordt om ontheffing voor het vertragen, het essentieel wijzigen of stopzetten van het project, zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de verzoeker als zijn belangen naar voren brengt. Ingrijpende wijzigingen moeten worden gemeld, zoals bijvoorbeeld het inzetten van andere experts dan in het projectvoorstel is genoemd, het hanteren van andere tarieven dan in de begroting is aangegeven, het schuiven tussen begrotingsposten. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt, zijn ontstaan door toedoen van de betrokkene zelf. Aan een eventuele ontheffing kunnen voorschriften verbonden worden.

Artikel 12

Dit artikel regelt de vereisten die gesteld worden ten aanzien van de administratie die de subsidieontvanger moet voeren. In de eerste plaats dient de administratie alle gegevens te bevatten, waaruit op eenvoudige, duidelijke en controleerbare wijze de aard, inhoud en voortgang van de werkzaamheden afgeleid kunnen worden. In de administratie kunnen bijvoorbeeld vergaderstukken, rapportages, correspondentie, verslagen, berekeningen et cetera worden opgenomen. Gedateerde en van naam voorziene stukken maken dat uit de administratie eenvoudiger en duidelijker de aard, inhoud en voortgang zijn af te leiden. Uit de administratie moet het eindresultaat van de werkzaamheden blijken, maar ook moet op eenvoudige en duidelijke wijze zijn af te leiden hoe de voortgang van de werkzaamheden is geweest, oftewel langs welke weg het resultaat is bereikt, welke knelpunten zich daarbij hebben voorgedaan en op welke wijze deze zijn opgelost.

In de tweede plaats dienen de uren die worden besteed aan het project te worden geregistreerd. Per werknemer moet worden geregistreerd op welke dagen werkzaamheden ten behoeve van het project zijn verricht en om hoeveel uren per dag het ging. Dit hoeft geen beroepsonderwijsinstellingsbrede (sluitende) urenregistratie te zijn, mits de voor het project gemaakte uren controleerbaar worden vastgelegd. Deze urenverantwoordingsstaat dient zichtbaar beoordeeld en vastgesteld te worden door de deelnemer van het samenwerkingsverband waartoe de betreffende werknemer behoort.

In de derde plaats zal een adequate administratie moeten worden gevoerd waaruit te allen tijde de aard en omvang van de projectkosten kunnen worden afgelezen. Met name zal uit de administratie moeten blijken uit welke kostensoorten het integrale uurtarief bestaat en op welke wijze het integrale uurtarief is opgebouwd. Ook moeten de specifiek ten behoeve van het project gemaakte kosten zichtbaar zijn in de administratie en herleidbaar zijn tot brondocumenten. De inrichting van de administratie is de verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger. Er kan worden aangesloten bij de door de subsidieontvanger gehanteerde systematiek, zolang maar wordt voldaan aan de algemene eisen die deze regeling aan de administratie stelt. Met deze opzet van de administratieve verplichting wordt gestreefd naar een aanzienlijke beperking van administratieve lasten.

Het tweede lid van dit artikel regelt dat de subsidieontvanger de Minister onverwijld dient mede te delen als hem surseance van betaling wordt verleend of als hij failliet wordt verklaard.

Artikel 13

Om te kunnen nagaan wat het project bijdraagt aan de internationalisering van het beroepsonderwijs, moet binnen een jaar na de subsidievaststelling een overzicht van de stand van zaken worden ingezonden. Daarin wordt met betrekking tot het schooljaar, dat in die periode valt, nagegaan hoe de internationalisering gestalte heeft gekregen, afgezet tegen de ‘nulmeting’ die bij de aanvraag moest worden overgelegd. Het model dat daartoe moet worden gebruikt maakt onderdeel uit van het formulier waarmee de subsidievaststelling wordt aangevraagd.

Indien het overzicht niet wordt verstrekt, kan de subsidie, ook na de vaststelling ervan, krachtens de Algemene wet bestuursrecht geheel of gedeeltelijk worden herzien.

Artikel 14

Dit artikel voorziet in de behoefte aan een voorschot op de subsidie. Indien de subsidie voor een project wordt verleend, wordt gelijktijdig ambtshalve 80% van het in de beschikking genoemde maximale subsidiebedrag als voorschot betaald.

Artikel 15

De vaststelling van het subsidiebedrag is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Algemene wet bestuursrecht. De hoofdregel van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht is dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. Daarbij moeten, nu bij de verlening niet het bedrag van de subsidie wordt vermeld, de wel in de verleningbeschikking vermelde wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld in aanmerking worden genomen. Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld: indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden; indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen; indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningbeschikking; indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Door het formulier, bedoeld in het tweede lid, waarmee de aanvraag om subsidievaststelling moet worden ingediend, en de gegevens en bescheiden die daarbij moeten worden overgelegd, kan de subsidieontvanger voldoen aan de ingevolge artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht op hem rustende verplichtingen om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden. Voorts kan hij op deze wijze rekening en verantwoording afleggen omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. In het formulier voor een aanvraag om vaststelling van het bedrag van de subsidie is vermeld op welke onderwerpen in een eindverslag als bedoeld in het derde lid, dient te worden ingegaan. Het formulier is verkrijgbaar bij de EVD of te downloaden van de website www.evd.nl/pib.

Artikel 16

De termijn waarbinnen het besluit tot vaststelling genomen wordt is vier weken na ontvangst van de aanvraag daartoe. Als het besluit niet binnen de gestelde termijn kan worden genomen, stelt de Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien artikel 4:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 4:44, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien de aanvraag om subsidievaststelling niet is ingediend binnen de vastgestelde termijn, de Minister de subsidieontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. In verband daarmee wordt in dit artikel niet verwezen naar de in artikel 15, eerste lid, bedoelde termijn, maar wordt gesproken over ‘de voor het indienen ervan geldende termijn’.

Artikel 17

Als gevolg van een rechterlijke uitspraak moeten toekenningen in het kader van het bestaande Programma Internationalisering Beroepsonderwijs worden gedaan als een subsidie; het programma is daarom omgezet in een subsidieregeling, waarbij de criteria 1:1 zijn overgenomen. Uiterste datum voor indiening van projectvoorstellen in het kader van ronde 3 van het programma was 31 oktober 2008. Daarom wordt in artikel 17 bepaald, dat de aanvragen die in de betrokken projectronde zijn ingediend, worden behandeld als aanvragen om subsidie krachtens deze regeling en op basis van deze regeling worden afgehandeld.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk.

Naar boven