Wijziging Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

Regeling van de Minister van Justitie van 29 juli 2008, nr. 5543286/08, tot wijziging van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus in verband met de erkenning van EG-beroepskwalificaties

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 33 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties en artikelen 8 en 10 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;

Besluit:

Artikel I

De Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Stcrt. 1999, 60) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van een punt door een puntkomma, aan de lijst van definitiebepalingen de volgende definities toegevoegd:

de aanvraag: de aanvraag van een migrerende beroepsbeoefenaar tot het verkrijgen van erkenning van EG-beroepskwalificaties, bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

de aanvrager: de migrerende beroepsbeoefenaar die een aanvraag indient;

een gereglementeerd beroep: een beroep waarvoor ingevolge artikel 8 of artikel 10 van de wet opleidingseisen worden gesteld;

een compenserende maatregel of een maatregel: een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid;

de stagiair: de migrerende beroepsbeoefenaar die een aanpassingsstage volgt;

Justis: de Justitiële Uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening;

de dienstverrichter: de dienstverrichter als bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

2. In artikel 1, tweede lid, wordt de ‘van de wet’ vervangen door: van de wet en de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

B

In artikel 5, zesde lid, onder k, wordt ‘een diploma, certificaat of andere titel op hetzelfde gebied, behaald in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en waarvoor de Minister een EG-verklaring heeft afgegeven als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen’ vervangen door: een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als beveiliger.

C

In artikel 7 wordt ‘een diploma, certificaat of andere titel op hetzelfde gebied, behaald in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en waarvoor de Minister een EG-verklaring heeft afgegeven als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen’ vervangen door: een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als horecaportier.

D

Artikel 7a, eerste lid, wordt onder verwijdering van de punt aangevuld met de volgende zinsnede:

of een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als evenementenbeveiliger.

E

In artikel 8 wordt ‘een diploma, certificaat of andere titel op hetzelfde gebied, behaald in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en waarvoor de Minister een EG-verklaring heeft afgegeven als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen’ vervangen door: een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als voetbalsteward.

F

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 9, eerste lid, wordt ‘een diploma, certificaat of andere titel op hetzelfde gebied, behaald in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en waarvoor de Minister een EG-verklaring heeft afgegeven als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen’ vervangen door: een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als ongeüniformeerd persoonsbeveiliger.

2. In artikel 9, derde lid, wordt ‘een diploma, certificaat of andere titel op hetzelfde gebied, behaald in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en waarvoor de Minister een EG-verklaring heeft afgegeven als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen’ vervangen door: een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als ongeüniformeerd winkelsurveillant.

G

In artikel 10, vierde lid, wordt ‘een diploma, certificaat of andere titel op hetzelfde gebied, behaald in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en waarvoor de Minister een EG-verklaring heeft afgegeven als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen’ vervangen door: een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als particulier rechercheur.

H

In artikel 11, tweede lid, onder c, wordt ‘een diploma, certificaat of andere titel op hetzelfde gebied, behaald in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en waarvoor de Minister een EG-verklaring heeft afgegeven als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen’ vervangen door: een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als alarminstallateur.

I

Artikel 11a, eerste lid, wordt onder verwijdering van de punt aangevuld met de volgende zinsnede:

of een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, voor werkzaamheden als alarmcentralist.

J

Na hoofdstuk 11a. wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

11b

Bijzondere bepalingen voor erkenning EG-beroepskwalificaties

Artikel 23b

(documenten bij aanvraag)

1. De aanvraag om erkenning van de EG-beroepskwalificaties wordt ingediend bij Justis.

2. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van:

a. de documenten betreffende nationaliteit en verblijf, bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

b. een kopie van de bekwaamheidsattesten of van de opleidingstitels waarop de aanvrager zich beroept;

c. een schriftelijk bewijs van de beroepservaring, indien de aanvrager over beroepservaring beschikt;

d. een verklaring omtrent gedrag afgegeven door het bevoegd gezag van de betrokken staat van oorsprong of herkomst, of een met die verklaring overeenkomend document als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, met dien verstande dat de verklaring of het document ten tijde van de indiening van de aanvraag niet ouder is dan drie maanden.

3. Indien de Minister een eerdere aanvraag heeft afgewezen en hierbij een mededeling, bedoeld in artikel 23g, derde lid, heeft gedaan, gaat de aanvraag tevens vergezeld van:

a. een verklaring, bedoeld in artikel 23h, vierde lid, of

b. een verklaring, bedoeld in artikel 23i, tweede lid.

4. De Minister kan verlangen dat de aanvrager nadere informatie verstrekt over:

a. de aard, de inhoud en de duur van de door de aanvrager gevolgde opleiding, en

b. de beroepservaring van de aanvrager.

5. De Minister kan verlangen dat de gegevens en bescheiden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b, c en d, en vierde lid, die zijn gesteld in een andere dan de Nederlandse taal, vergezeld gaan van vertalingen in de Nederlandse taal, en dat deze vertalingen zijn opgesteld door een beëdigd tolk of vertaler.

Artikel 23c

(procedure erkenning)

1. Justis deelt de aanvrager zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk een maand na ontvangst, schriftelijk mee dat de aanvraag is ontvangen.

2. Indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 23b, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen een maand aan te vullen. De Minister kan deze termijn verlengen.

3. De mededeling, bedoeld in het tweede lid, wordt zo mogelijk gedaan in de ontvangstbevestiging, bedoeld in het eerste lid.

4. De Minister beslist op de aanvraag:

a. binnen drie maanden nadat de aanvrager heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 23b, of

b. onverwijld na het ongebruikt verstrijken van de termijn die is gesteld voor het aanvullen van de aanvraag.

5. De Minister kan de termijn, bedoeld in het vierde lid onder a, met een maand verlengen.

Artikel 23d

(erkenning)

De beroepskwalificaties worden erkend indien:

a. is voldaan aan de vereisten van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, en

b. de door de aanvrager in het kader van diens opleiding gevolgde vakken naar het oordeel van de Minister niet wezenlijk verschillen van de vakken die onderdeel vormen van de Nederlandse opleiding, genoemd in hoofdstuk 2, of

c. deze verschillen naar het oordeel van de Minister in voldoende mate worden overbrugd door de kennis en ervaring die de aanvrager tijdens de uitoefening van diens beroep heeft verworven, danwel door een compenserende maatregel.

Artikel 23e

(voornemen tot afwijzing en zienswijze)

1. Indien de Minister van oordeel is dat de beroepskwalificaties niet kunnen worden erkend, deelt hij de aanvrager zo spoedig mogelijk schriftelijk mee dat hij voornemens is de aanvraag af te wijzen.

2. Het voornemen is met redenen omkleed.

3. Indien de Minister voornemens is de aanvraag af te wijzen wegens wezenlijke verschillen, maar hij van mening is dat een met goed gevolg volbrachte compenserende maatregel kan leiden tot overbrugging van de wezenlijke verschillen, en daarmee tot een te honoreren nieuwe aanvraag, zal de Minister hier in het voornemen een mededeling over doen.

4. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen binnen een maand na verzending van de mededeling, bedoeld in het eerste lid. De Minister kan deze termijn verlengen.

5. Indien het voornemen een mededeling, bedoeld in het derde lid, bevat, vermeldt de aanvrager in zijn zienswijze of hij bereid is tot het volbrengen van een compenserende maatregel, en zo ja, of hij dit wil doen door het volgen van een aanpassingsstage dan wel het afleggen van een proeve van bekwaamheid.

6. Indien de aanvrager in zijn zienswijze aangeeft een aanpassingsstage te willen volgen, geeft hij in die zienswijze tevens aan bij welke beveiligingsorganisatie, welk recherchebureau of welk alarminstallatiebedrijf de aanpassingsstage zal worden gevolgd, alsmede welke gekwalificeerde beroepsbeoefenaar hem daarbij zal begeleiden.

Artikel 23f

(geen aanhouding besluit)

De Minister maakt niet ambtshalve gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, tot aanhouding van de aanvraag als een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid vereist wordt.

Artikel 23g

(afwijzing)

1. De aanvraag wordt afgewezen indien:

a. niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties,

b. de door de aanvrager gevolgde vakken naar het oordeel van de Minister wezenlijk verschillen van de vakken die onderdeel vormen van de opleiding, bedoeld in hoofdstuk 2, en

c. deze verschillen naar het oordeel van de Minister in onvoldoende mate worden overbrugd door de kennis en ervaring die aanvrager blijkens de aanvraag tijdens de uitoefening van diens beroep danwel door een compenserende maatregel heeft verworven.

2. De afwijzing is met redenen omkleed.

3. Indien de Minister de aanvraag afwijst wegens wezenlijke verschillen, maar hij van mening is dat een met goed gevolg volbrachte compenserende maatregel kan leiden tot overbrugging van de wezenlijke verschillen, en daarmee tot een te honoreren nieuwe aanvraag, deelt hij in de afwijzing mee welke maatregel kan leiden tot compensatie van de tekortschietende beroepskwalificaties.

4. Ten aanzien van de compenserende maatregel respecteert de Minister de wens van de aanvrager, tenzij:

a. de aanvrager kenbaar heeft gemaakt dat hij geen compenserende maatregel wil volbrengen;

b. de termijn, bedoeld in artikel 23e, vierde lid, ongebruikt is verstreken;

c. de opleidingstitel in een derde land is afgegeven;

d. deze wens in strijd komt met het bepaalde in artikel 23h, derde lid.

Artikel 23h

(aanpassingsstage)

1. Het bedrijf, bedoeld in artikel 23e, zesde lid, kan een stagiair met werkzaamheden belasten zonder dat deze in het bezit is van een in hoofdstuk 2 genoemd diploma of een erkenning van EG-kwalificaties, indien de stagiair beschikt over een mededeling, bedoeld in 23g, derde lid, met vermelding van het betrokken bedrijf.

2. De duur van de aanpassingsstage bedraagt ten hoogste twaalf maanden.

3. De aanvrager mag meer aanpassingsstages volgen, met dien verstande dat de gezamenlijke duur van de aanpassingsstages ten hoogste twaalf maanden bedraagt.

4. Na afronding van de aanpassingsstage zendt het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, een schriftelijke verklaring aan de stagiair.

5. De verklaring, bedoeld in het vierde lid, wordt binnen twee weken na afronding van de aanpassingsstage verzonden, en bevat een oordeel over de wijze waarop de aanpassingsstage is vervuld.

Artikel 23i

(proeve van bekwaamheid)

1. De proeve van bekwaamheid wordt afgelegd in de Nederlandse taal bij een door de Minister aangewezen instantie.

2. Na het afleggen van de proeve van bekwaamheid zendt de instantie, bedoeld in het eerste lid, een schriftelijke verklaring aan de aanvrager.

3. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, wordt binnen twee weken na het afleggen van de proeve van bekwaamheid verzonden, en bevat een oordeel over de wijze waarop de aanvrager de proeve van bekwaamheid heeft afgelegd.

4. De aanvrager mag meer proeven van bekwaamheid afleggen.

K

Na hoofdstuk 11b. wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

11c

Bijzondere bepalingen voor tijdelijke en incidentele dienstverrichters

Artikel 23j

(beroepskwalificatie-eisen aan tijdelijke en incidentele dienstverrichters)

Een dienstverrichter wordt geen beperkingen wegens beroepskwalificaties opgelegd indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. het beroep of de opleiding die leidt tot de toegang tot of uitoefening van het beroep in de betrokken staat van vestiging is gereglementeerd; of

b. het beroep of de opleiding die leidt tot toegang of uitoefening van het beroep in de betrokken staat van vestiging is niet gereglementeerd en de migrerende beroepsbeoefenaar heeft het beroep tijdens de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland gedurende ten minste twee jaar, of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds, uitgeoefend in de betrokken staat van vestiging; en

c. de dienstverrichter doet voorafgaand aan de eerste dienstverrichting in Nederland een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Algemene wet EG-beroepskwalificaties toekomen aan Justis, met informatie over welk gereglementeerd beroep op welke tijdelijke of incidentele wijze zal worden verricht.

Artikel 23k

(verklaring vooraf door tijdelijke en incidentele dienstverrichter)

1. De verklaring, genoemd in artikel 23j onder c, kan met alle middelen worden aangeleverd en wordt steeds na een jaar opnieuw afgegeven door de dienstverrichter indien hij voornemens is om gedurende het opvolgende jaar in Nederland tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten.

2. De verklaring gaat vergezeld van de volgende documenten, afgegeven door de terzake bevoegde autoriteit van de betrokken staat:

a. de documenten betreffende nationaliteit en verblijf, genoemd in artikel 23, derde lid onder a, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

b. een attest dat de dienstverrichter rechtmatig in een andere betrokken staat dan Nederland is gevestigd om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen, en dat de dienstverrichter op het moment van afgifte van het attest geen permanent of tijdelijk beroepsverbod is opgelegd;

c. een bewijs dat de dienstverrichter nooit strafrechtelijk is veroordeeld.

3. Indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten, genoemd in het tweede lid, gestaafde situatie, maakt de dienstverrichter daarvan binnen een maand melding bij Justis, onder overlegging van documenten waaruit die nieuwe situatie blijkt.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie, E.M.H. Hirsch Ballin.

Toelichting

I

Algemeen

De onderhavige wijziging heeft tot doel de aanpassing van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Rpbr of de regeling) aan de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties (hierna ook: Algemene wet), die uitvoering geeft aan de richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PBEU L 255, hierna: Richtlijn).

De Richtlijn heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang tot gereglementeerde beroepen in de lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat migrerende beroepsbeoefenaars die hun beroepskwalificaties in een EU-lidstaat, de EER-staten IJsland, Noorwegen en Liechtenstein of Zwitserland hebben behaald, toegang hebben tot hetzelfde gereglementeerde beroep in een andere lidstaat, genoemde EER-staten of Zwitserland.

De aanpassing van de Rpbr betreft de erkenningsprocedure voor de toegang tot het beroep en de lichte beroepskwalificatie-eisen voor tijdelijke of incidentele grensoverschrijdende dienstverrichting. Of iemand het beroep ook daadwerkelijk kan uitoefenen is uiteraard afhankelijk van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Een erkenning van beroepskwalificaties en de mogelijkheid -indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan- tijdelijk en incidentele werkzaamheden te verrichten zonder beperkingen wegens beroepskwalificaties, laat de overige eisen van de wet betreffende de uitoefening van dat beroep onverlet.

Met het toevoegen van hoofdstuk 11b aan de Rpbr geeft de Minister van Justitie (hierna: Minister) gehoor aan de eis in artikel 33, eerste lid, van de Algemene wet om nadere regels te stellen ten aanzien van de aanvraag tot erkenning, de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid. Er is gekozen voor enige herhaling van elementen van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), om zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen aan de aanvrager die in Nederland het beroep van beveiliger, horecaportier, voetbalsteward, evenementenbeveiliger, particulier rechercheur, alarmcentralist of alarminstallateur wil gaan uitoefenen.

En met het toevoegen van hoofdstuk 11c aan de Rpbr geeft de Minister gehoor aan de eis in artikel 33, tweede lid, van de Algemene wet om nadere regels te stellen ten aanzien van de verklaring vooraf en de documenten, bedoeld in artikel 23 van de Algemene wet, van tijdelijke en incidentele (grensoverschrijdende) dienstverrichters.

II Artikelsgewijs

Aan artikel I zijn voor deze aanvulling van de Rpbr betreffende de erkenning van EG-beroepskwalificaties, aan het eerste lid enkele voor dit onderwerp belangrijke definities toegevoegd.

De wijziging van het tweede lid vindt plaats om een koppeling aan te brengen met andere gebruikte begrippen als erkenning van beroepskwalificaties, gereglementeerd beroep, migrerende beroepsbeoefenaar, proeve van bekwaamheid en betrokken staat, die gedefinieerd zijn in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

Onderdelen B, C, E, F, G, H

Nu de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen is vervangen door de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties wordt in de artikelen 5, 7, 8, 9, 10 en 11 van de Rpbr de EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen vervangen door het nieuwe begrip erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

Onderdelen D, I

Met het vermelden van de erkenning van EG-beroepskwalificaties bij de artikelen 7a en 11a van de Rpbr, wordt ook hier de erkenning gelijkgesteld met de vereiste Nederlandse opleiding.

Onderdeel J

Aan de Rpbr wordt een hoofdstuk toegevoegd waarin nadere regels worden gesteld voor de aanvraag tot het verkrijgen van een erkenning van beroepskwalificaties, de documenten die daarbij moeten worden overgelegd, de procedure voor de behandeling van de aanvraag, de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid. Achtereenvolgens betreft het:

Artikel 23b, eerste lid

De feitelijke uitvoering van de erkenning van EG-beroepskwalificaties is in handen gelegd van de Justitiële Uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening (hierna: Justis), gelet op de taken die Justis reeds thans heeft in het kader van de uitvoering van de regelgeving voor particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

De aanvraag wordt geadresseerd aan:

Ministerie van Justitie

Dienst Justis, Afdeling BTR

Postbus 20300

2500 EH Den Haag

Artikel 23b, tweede lid

De aanvrager kan sneller, beter en eenvoudiger dan de Minister de beschikking krijgen over gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Daarom is het mede gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gerechtvaardigd om de plicht tot het aanleveren van deze gegevens bij de aanvrager te leggen.

De hier aangeduide documenten zijn nodig om te beoordelen of de aanvrager voldoet aan alle voorwaarden voor erkenning van zijn beroepskwalificaties. Met de documenten vermeld onder a toont de aanvrager aan dat hij onder de reikwijdte van de Algemene wet valt. Met de onder b en c vermelde documenten toont aanvrager aan dat hij gekwalificeerd is voor het beroep dat hij in Nederland wil uitoefenen. Als schriftelijk bewijs van de beroepservaring kan bijvoorbeeld gelden een kopie van een arbeidsovereenkomst, salarisbetalingen of een individuele bedrijfspas. Ten aanzien van de als zelfstandige opgedane beroepservaring kan ook een kopie van belastingdocumenten, sociale verzekeringsdocumenten of inschrijving in een handelsregister voldoen.

Met het document vermeld onder d toont de aanvrager aan dat in de betrokken staat van oorsprong of herkomst niet is gebleken van bezwaren betreffende zijn betrouwbaarheid, die zich tegen de uitoefening van het betrokken beroep verzetten. Van de migrerende beroepsoefenaar wordt een verklaring van gedrag verlangd die vergelijkbaar is met het document, bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Deze verklaring moet worden afgegeven door het bevoegde gezag van de betrokken staat van oorsprong of herkomst, bij voorkeur van de betrokken staat waar de migrerende beroepsbeoefenaar het laatst geruime tijd verbleef alvorens naar Nederland te komen. Het begrip ‘betrokken staat’ wordt in de Algemene wet gedefinieerd als: lidstaat van de Europese Unie, andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland. Indien in de betrokken staat van oorsprong of herkomst het bevoegde gezag dergelijke verklaringen niet verstrekt, dan kan de aanvrager volstaan met het overleggen van een verklaring onder ede of plechtige verklaring, bedoeld in artikel 14, tweede lid van de Algemene wet.

Het stellen van betrouwbaarheidseisen aan de aanvrager is mogelijk omdat in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr) eveneens eisen gesteld worden aan de betrouwbaarheid van eigen onderdanen die werkzaam zijn in de veiligheidssector.

Artikel 23b, derde lid

Voor een nadere motivering van dit artikellid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 23f en 23g, derde lid van de regeling.

Artikel 23b, vierde lid

Extra informatie over de opleiding van aanvrager kan nodig zijn om te beoordelen of de bestudeerde vakken en de opleidingsduur wezenlijk verschillen van de opleiding in Nederland. Extra informatie over de beroepservaring kan daarnaast nodig zijn om te beoordelen of deze beroepservaring een geconstateerd wezenlijk verschil in opleiding kan overbruggen.

Artikel 23b, vijfde lid

De mogelijkheid een vertaling te verlangen is gecreëerd om de uitvoeringspraktijk niet nodeloos en onevenredig te belasten.

Artikel 23c, eerste lid

De termijn van een maand voor het verzenden van een ontvangstbevestiging vloeit rechtstreeks voort uit artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet, en is overigens nodig om te beoordelen of de aanvraag voldoet aan alle eisen die artikel 23b van de regeling daaraan stelt.

Artikel 23c, tweede lid

De hier geboden mogelijkheid tot het herstel van verzuimen, is te beschouwen als de gelegenheid, bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat de Minister de aanvraag buiten behandeling kan laten indien de aanvrager de gevraagde aanvullende gegevens zonder verschoonbare reden niet tijdig heeft verstrekt.

De Minister maakt niet ambtshalve gebruik van de bevoegdheid tot verlenging van de termijn voor herstel van verzuimen. De aanvrager moet dus verzoeken om verlenging van deze termijn, en wel schriftelijk, gemotiveerd en binnen de oorspronkelijk gestelde termijn. Verzoeken die niet aan deze voorwaarden voldaan, worden door de Minister terstond afgewezen.

Artikel 23c, derde lid

De ontvangstbevestiging wordt indien enigszins mogelijk gebruikt voor de aan de aanvrager te bieden mogelijkheid om verzuimen te herstellen. Dit voorkomt verwarrende correspondentie en daarmee nodeloze vertraging van de definitieve beslissing op de aanvraag.

Artikel 23c, vierde en vijfde lid

De in het vierde lid, onder a, en in het vijfde lid van de regeling genoemde termijnen geven de Minister ruimte voor een goed afgewogen beslissing op de aanvraag, en de aanvrager gelegenheid voor het zoeken van rechtsbescherming als een beslissing lang uitblijft, en vloeit overigens rechtstreeks voort uit artikel 19, tweede lid, van de Algemene wet. Het niet tijdig beslissen op de aanvraag wordt naar huidig recht immers gelijk gesteld met een beschikking (artikel 6:2, onderdeel b, van de Awb), en de aanvrager kan hiertegen bezwaar maken en later ook beroep instellen.

Het in het vierde lid onder b van de regeling genoemde ongebruikt verstrijken van de zogeheten ‘hersteltermijn’ verschaft de Minister onder omstandigheden de bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten. Zie de toelichting op artikel 23c, tweede lid, van de regeling. Het ligt in de rede om met het buiten behandeling laten van de aanvraag minder dan drie maanden te wachten. Het vaststellen van de relevante feiten om een rechtens houdbare beschikking te kunnen nemen, kost immers nauwelijks tijd als de aanvrager onvoldoende gegevens heeft aangeleverd.

Artikel 23d

Als aan de onder a en b of onder a en c geformuleerde voorwaarden is voldaan, moet de Minister beslissen tot erkenning van de EG-beroepskwalificaties. Hierbij wordt aangetekend dat de Minister beschikt over een zekere beoordelingsvrijheid bij de beantwoording van de vraag of de door de aanvrager gevolgde opleiding wezenlijk verschilt van de in Nederland vereiste opleiding. Vanuit die invalshoek bezien, is het erkennen van EG-beroepskwalificaties geen volstrekt gebonden bevoegdheid.

Artikel 23e, eerste lid

De hier bedoelde brief met de met redenen omklede mededeling van het voornemen de aanvraag af te wijzen, eventueel met hierin de nadere (concept)mededeling dat de in het kader van de opleiding gevolgde vakken (ongecompenseerd) wezenlijk verschillen van de vakken die onderdeel vormen van de opleiding, bedoeld in hoofdstuk 2, kan tevens fungeren als een brief, bedoeld in artikel 4:7, eerste lid, van de Awb. De mededeling zal immers worden vergezeld door de mededeling dat de aanvrager zijn zienswijze over het oordeel van de Minister naar voren kan brengen.

Artikel 23e, tweede lid

Het voornemen is met redenen omkleed. Het bevat de reden van de voorgenomen afwijzing. Indien de reden ligt in het wezenlijk verschillen van de gevolgde vakken, worden deze verschillen benoemd en het wezenlijke belang van de ontbrekende kennis voor de uitoefening van het beroep dat aanvrager in Nederland wil uitoefenen toegelicht.

Het wezenlijke belang van de ontbrekende kennis is ook bepalend voor de keuze van de vakken van de proeve van bekwaamheid en de duur en omvang van de aanpassingsstage, hetgeen wordt toegelicht in de mededeling in het voornemen, bedoeld in het derde lid van dit artikel.

Artikel 23e, derde lid

Indien de beroepskwalificaties niet kunnen worden erkend, maar een met goed gevolg volbrengen van een compenserende maatregel kan leiden tot overbrugging van de wezenlijke verschillen, en daarmee tot een voor toewijzing in aanmerking komende nieuwe aanvraag, dan bevat de in het voornemen opgenomen mededeling, bedoeld in het derde lid, informatie over de duur van de aanbevolen aanpassingsstage en de vakken waarop de aanbevolen proeve van bekwaamheid betrekking heeft. Aanvrager wordt daarbij gewezen op het feit dat de instantie waarbij de proeve wordt afgelegd hiervoor een kostenvergoeding verlangt. De aanvrager kan daarop een afgewogen keuze maken, indien deze keuze tenminste bij de aanvrager ligt en niet – verwezen zij naar artikel 23g, vierde lid, van de regeling – bij de Minister.

Artikel 23e, vierde lid

Op verzoek van de aanvrager kan de Minister de hier bedoelde termijn verlengen, indien er geen overschrijding dreigt van de beslissingstermijn, genoemd in artikel 23c, vierde lid, onder a en vijfde lid, van deze regeling.

Artikel 23e, vijfde en zesde lid

De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van de voorgenomen afwijzing van de aanvraag, overeenkomstig artikel 4:7 van de Awb. Voor de gewenste snelheid van de erkenningsprocedure wordt de aanvrager verzocht bij de zienswijze tevens de bereidheid tot het volbrengen van een met name aangegeven compenserende maatregel aan te geven. En ingeval gekozen wordt voor een aanpassingsstage, daarbij aan te geven bij welke beveiligingsorganisatie, recherchebureau of alarminstallatiebedrijf de stage zal worden gevolgd en wie de begeleidende beroepsbeoefenaar is.

De aanvrager is in beginsel vrij in deze keuze, maar moet worden begeleid door een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar bij een bedrijf dat voldoet aan de vereisten van de Wpbr, de Rpbr en de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

De stageplaats moet door de aanvrager zelf worden geregeld.

Artikel 23f

Bij voorkeur werkt Justis niet met een procedure met een aanhoudingsmogelijkheid. Er kan dan licht de situatie ontstaan dat rond een aanvraag maanden niets gebeurt, zonder dat duidelijk is of de aanvrager zijn aanvraag niet doorzet of dat hij de tijd neemt keuzes te maken. Daarom wordt gekozen voor een snelle behandeling van de aanvraag. Indien de afgewezen aanvrager ervoor kiest iets te doen met de mededeling van de Minister dat een volgende aanvraag kansrijker is na het volbrengen van een bepaalde compenserende maatregel, en daarna een nieuwe aanvraag indient, hoeft hij slechts de verklaring over de compenserende maatregel over te leggen en een verklaring omtrent gedrag, niet ouder dan drie maanden, en wijzigingen die ten aanzien van de reeds verstrekte documenten hebben plaatsgevonden.

Mocht de aanvrager wensen af te wijken van de beschreven systematiek, staat het hem vrij de Minister gemotiveerd te verzoeken om een aanhoudingsbeslissing.

Artikel 23g, eerste en tweede lid

Deze tekst vormt het spiegelbeeld van artikel 23d, en het vervolg op artikel 23e van de Rpbr. De zienswijze van de aanvrager wordt meegewogen in de uiteindelijke beslissing. Indien het onder a gestelde van toepassing is, of het onder (a en) b en c gestelde, wordt de aanvraag gemotiveerd afgewezen. Hiertegen kan bezwaar worden aangetekend, en beroep bij de rechtbank.

Artikel 23g, derde lid

Deze mededeling van de Minister houdt verband met de gekozen systematiek, waarbij geen aanhoudingsbeslissingen worden genomen. Wanneer de aanvraag wordt afgewezen wegens wezenlijke verschillen, en het met goed gevolg volbrengen van een maatregel(en) kan leiden tot compensatie van de tekortschietende beroepskwalificaties, en daarmee tot een voor toewijzing in aanmerking komende nieuwe aanvraag, dan zal de Minister hier een mededeling over doen. In het de aanvrager eerder kenbaar gemaakte voornemen tot afwijzing heeft de Minister hierover reeds een mededeling gedaan, waar de aanvrager zijn zienswijze over naar voren heeft kunnen brengen. Indien de mededeling een aanpassingsstage betreft, wordt naast de duur van de stage, ook het bedrijf vermeld waar de stagiair zijn stage gaat volgen.

Artikel 23g, vierde lid

a – Indien de aanvrager kenbaar heeft gemaakt (vooraf of in zijn zienswijze) dat hij geen compenserende maatregel wil volbrengen, en de Minister een compenserende maatregel toch nodig acht, zal de Minister de aanvraag afwijzen zonder mededeling van de benodigde compenserende maatregel.

b – Indien een aanvrager zich niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 23e, vierde lid, van de Rpbr uitspreekt over zijn voorkeur en geen bedrijf noemt waarbij stage kan worden gevolgd, zal bij de afwijzing mededeling worden gedaan van de benodigde proeve van bekwaamheid.

c – De Algemene wet eist dat de keuze tussen aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid in beginsel aan de aanvrager wordt gelaten, tenzij de opleidingstitel in een derde land is afgegeven. De Minister zal dan gemotiveerd de keuze maken.

d – Als een eerdere stage niet met goed gevolg is volbracht, en met een nieuwe aanpassingsstage de twaalf maanden termijn, bedoeld in artikel 23h, tweede en derde lid, van de Rpbr, zal worden overschreden, rest slechts de mogelijkheid van een proeve van bekwaamheid.

Overigens zal de Minister altijd kiezen voor een proeve van bekwaamheid indien de aanvrager geen bedrijf noemt waar stage gevolgd kan worden. De Minister regelt immers geen stages.

Artikel 23h, eerste lid

Ingevolge hoofdstuk 2 van de Rpbr mag een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau uitsluitend een persoon belasten met beveiligings- of recherchewerkzaamheden indien deze persoon in het bezit is van het in dit hoofdstuk genoemd diploma. Deze verplichting geldt niet gedurende maximaal 12 maanden waarin de persoon de praktijkopleiding volgt. Een soortgelijke regel is bedoeld met het bepaalde in artikel 23h, eerste lid. Tijdens de aanpassingsstage mag de stagiair beveiligings- of recherchewerkzaamheden verrichten, de stagiair is gedurende de periode van de stage vrijgesteld van de in hoofdstuk 2 gestelde opleidingseisen. Deze vrijstelling geldt ook voor een stage als alarminstallateur. De stagiair dient in het bezit te zijn van de mededeling van de Minister, bedoeld in artikel 23g, derde lid, van de Rpbr, dat de geconstateerde wezenlijke verschillen door een aanpassingsstage van een bepaald aantal maanden kunnen worden overbrugd bij een met name genoemd bedrijf.

Artikel 23h, tweede en derde lid

De maximale duur van de aanpassingsstage komt overeen met de periode waarin in opleiding zijnde personen ongediplomeerd beveiligings- of recherchewerkzaamheden mogen verrichten op grond van artikel 5, tweede lid, en verder in hoofdstuk 2 van de Rpbr. Als de aanpassingsstage niet naar tevredenheid is verricht, is een nieuwe stage mogelijk, tenzij daarmee de periode van twaalf maanden zou worden overschreden. Dan rest de mogelijkheid een proeve van bekwaamheid af te leggen.

Artikel 23h, vierde en vijfde lid

Om te kunnen beoordelen of de aanvrager in aanmerking kan komen voor een erkenning van EG-beroepskwalificaties, moet de Minister beschikken over inzicht in de duur en het al of niet goede verloop van de aanpassingsstage. Alleen een schriftelijke verklaring dat de stage met goed gevolg is volbracht, kan leiden tot een erkenning van EG-beroepskwalificaties. Deze verklaring wordt daartoe ingebracht bij de (nieuwe) aanvraag (artikel 23b, derde lid, van de Rpbr).

Artikel 23i, eerste lid

De proeve van bekwaamheid wordt in beginsel afgenomen en beoordeeld door de instantie die volgens de Rpbr het diploma of het certificaat voor het betrokken beroep afgeeft.

Voor het beroep beveiliger, evenementenbeveiliger, alarmcentralist en rechercheur is dat de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties. Examens voor het beroep horecaportier worden afgenomen door het Horeca Branche Instituut. Het certificaat voetbalsteward wordt door de KNVB afgegeven op voordracht van de betrokken voetbalvereniging. De alarminstallateurs kunnen de proeve afleggen bij twee instanties, te weten Kenteq en het ROVC.

De kosten die de examinerende instantie in rekening brengt voor het afleggen van de proeve komen ten laste van de aanvrager. In de regel zal de proeve overeenkomen met het afleggen van het relevante onderdeel van het reguliere examen, en zullen de kosten van de proeve een evenredig deel van dat examen bedragen.

De geconstateerde ontbrekende kennis die van wezenlijk belang is voor de uitoefening van het beroep dat aanvrager in Nederland wil uitoefenen, is bepalend voor de keuze van de vakken van de proeve van bekwaamheid.

Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan kennis van de Nederlandse wet- en regelgeving, die bij de meeste beroepen in de particuliere veiligheidszorg een substantieel onderdeel vormt van de examenstof. Voor particuliere rechercheurs is het daarnaast van belang kennis te hebben van de privacy gedragscode voor particuliere recherchebureaus.

Artikel 23i, tweede en derde lid

Om te kunnen beoordelen of de aanvrager in aanmerking kan komen voor een erkenning van EG-beroepskwalificaties, moet de Minister beschikken over het resultaat van de proeve van bekwaamheid naar het oordeel van de afnemende instantie. Alleen een schriftelijke verklaring dat de proeve met goed gevolg is volbracht (een voldoende is behaald), kan leiden tot een erkenning van beroepskwalificaties. Deze verklaring wordt daartoe ingebracht bij de (nieuwe) aanvraag (artikel 23b, derde lid, van de Rpbr).

Artikel 23i, vierde lid.

Net als bij het reguliere examen is de mogelijkheid om een examen af te leggen niet gelimiteerd.

Onderdeel K

In dit nieuwe hoofdstuk wordt het lichtere regiem beschreven dat geldt voor tijdelijke en incidentele dienstverrichters. Zij kunnen hun diensten verrichten op grond van het feit dat zij in de lidstaat van vestiging voldoen aan alle wettelijke eisen voor toegang tot en de uitoefening van het betrokken gereglementeerde beroep. Een beroepsbeoefenaar die in Nederland tijdelijk en incidenteel een dienst komt verrichten hoeft geen erkenningsprocedure te doorlopen, noch een aanpassingsstage te volgen of een proeve van bekwaamheid af te leggen.

Het lichtere regiem betreft alleen de beroepskwalificaties van de beroepsbeoefenaar die hier tijdelijk en incidenteel werkzaamheden wil verrichten en laat de overige eisen en verplichtingen van de Wpbr onverlet. Dat betekent bijvoorbeeld dat de wettelijke vergunningplicht, met in achtneming van het gestelde in artikel 2, derde lid, van de Wpbr ook geldt voor de buitenlandse beveiligingsorganisatie of het recherchebureau waarbij de betrokken dienstverrichter werkzaam is.

De Algemene wet geeft een aantal mogelijkheden op het punt van controle en informatieverwerving bij dienstverrichting. Met artikelen 23k en 23l van de Rpbr wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 23 van de Algemene wet biedt om in een Ministeriële regeling te vragen om een verklaring van de dienstverrichter voorafgaand aan de dienstverrichting. Deze verklaring en de daarbij gevraagde documenten zijn nodig om te kunnen beoordelen of betrokkene beschikt over de kwalificaties die voor het te verrichten beroep worden verlangd en hij kan worden aangemerkt als een dienstverrichter in de zin van de Algemene wet. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een tijdelijk of incidenteel karakter is het van belang dat de verklaring inzicht verschaft in de aard en duur van de dienstverrichting. Voor deze verklaring, die jaarlijks moet worden afgegeven, gelden geen vormvereisten.

De documenten, genoemd in artikel 23k, die bij de verklaring moeten worden overgelegd zijn nodig om te kunnen beoordelen of het soepele regiem op betrokkene van toepassing is. Er worden geen eisen gesteld aan de geldigheidsduur van de documenten, Het overleggen van deze documenten is alleen verplicht voorafgaand aan de eerste dienstverrichting, of indien zich een wezenlijke verandering hierin heeft voorgedaan.

In verband met de in het geding zijnde belangen moet duidelijk zijn dat de dienstverrichter beschikt over de bekwaamheid en de betrouwbaarheid die voor beroepen in de particuliere veiligheidszorg vereist is. Gelet op de betrouwbaarheidseisen die aan deze beroepen worden gesteld, is het van belang dat de dienstverrichter een bewijs overlegt waaruit blijkt dat hij niet strafrechtelijk is veroordeeld.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin

Naar boven