Uitvoeringsregeling strategische goederen

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 14 juli 2008, nr. WJZ / 8085749, houdende uitvoering van het Besluit Strategische Goederen (Uitvoeringsregeling strategische goederen)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 5, onder a, 6, vierde lid, 7, en 8, derde lid, van het Besluit strategische goederen;

Besluit:

§ 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Minister: de Minister van Economische Zaken;

b. besluit: het Besluit strategische goederen;

c. AFCENT-hoofdkwartier: het te Brunssum gevestigde hoofdkwartier, bedoeld in de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa inzake de bijzondere voorwaarden, die toepasselijk zijn op de vestiging en het functioneren van internationale militaire hoofdkwartieren binnen het Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden (Trb. 1964, 131);

d. beschikkingsbevoegde: een exporteur als bedoeld in artikel 2, onder c, van verordening 1334/2000 met dien verstande dat voor een bestemming buiten het douanegebied van de Gemeenschap een bestemming buiten Nederland wordt gelezen;

e. de inspecteur: de voorzitter van het managementteam van de Douane Noord;

f. ERA: het Europees Ruimte Agentschap in Noordwijk, opgericht bij het Verdrag tot oprichting van het Europees Ruimte Agentschap (Trb. 1990, 43);

g. N.A.V.O.-krijgsmacht: de krijgsmacht van een vreemde mogendheid, die partij is bij het Noord-Atlantisch Verdrag (Stb. J 355).

§ 2

Militaire goederen

Artikel 2

Als militaire goederen worden aangewezen:

a. de militaire goederen, opgenomen in de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, door de Raad aangenomen op 10 maart 2008 (2008/C 98/01), en

b. de goederen, bedoeld in artikel 3 van de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens.

Artikel 3

Artikel 6, eerste lid, van het besluit is niet van toepassing voor de uit- en doorvoer van:

a. militaire goederen door of ten behoeve van de Nederlandse krijgsmacht;

b. militaire goederen door of ten behoeve van NAVO-krijgsmachten, het AFCENT-hoofdkwartier of het ERA;

c. militaire voertuigen, eigendom van of in gebruik bij een krijgsmacht ten behoeve van de bunkering van die voertuigen, of ter gelegenheid van evenementen als staats- of beleefdheidsbezoeken, vlootschouwen of luchtvaartmanifestaties.

§ 3

De melding en de vergunning

Artikel 4

1. De melding inzake de uitvoer uit Nederland of de doorvoer door Nederland van militaire goederen, waarvoor geen vergunning is vereist op grond van het bij of krachtens het besluit bepaalde, vindt plaats bij de inspecteur.

2. De melding wordt schriftelijk gedaan door de beschikkingsbevoegde, door degene die voor hem de douaneformaliteiten bij de uitvoer of de doorvoer verricht, of, indien geen douaneformaliteiten worden verricht, door de persoon die de goederen vervoert.

3. De melding bevat in ieder geval:

a. het land van bestemming;

b. de naam van de ontvanger van de goederen;

c. alle gegevens die noodzakelijk zijn om de goederen waarop de melding betrekking heeft en de plaats waar zij zich bevinden ten tijde van de melding te kunnen identificeren.

4. De inspecteur kan een beschikkingsbevoegde schriftelijk toestemming geven om meldingen anders dan schriftelijk te doen.

5. De melding wordt gedaan voor de inlading in het uitgaande vervoermiddel dan wel voor vertrek indien de goederen uitgaan met hetzelfde vervoermiddel waarmee zij zijn binnengekomen.

6. Een aanvraag ter verkrijging van een consent tot binnenkomen, bedoeld in artikel 14 van de Wet wapens en munitie, geldt als een melding inzake de doorvoer door Nederland, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5

Geen melding is vereist van:

a. de doorvoer van goederen die zonder aanlanding worden vervoerd door de territoriale wateren, of door het luchtruim van Nederland, en

b. de militaire goederen, bedoeld in artikel 3.

Artikel 6

1. Vergunningen worden schriftelijk aangevraagd bij de inspecteur met gebruikmaking van daartoe bestemde formulieren.

2. Vergunningen worden aangevraagd door of namens de beschikkingsbevoegde, door degene die voor hem de douaneformaliteiten bij de uitvoer of de doorvoer verricht, of, indien geen douaneformaliteiten worden verricht, door de persoon die de goederen vervoert.

3. In Nederland gevestigde exporteurs dienen aanvragen ter verkrijging van een vergunning, bedoeld in artikel 3 van verordening 1334/2000, in bij de inspecteur ook al bevinden de goederen zich op het grondgebied van een andere lidstaat.

4. Een vergunning voor militaire goederen kan betrekking hebben op meegeleverde reserveonderdelen en toebehoren, voor zover deze worden geleverd uit hoofde van dezelfde overeenkomst die betrekking heeft op de levering van de militaire goederen waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 7

1. Aan een vergunning kunnen ten minste de volgende voorschriften worden verbonden:

a. de goederen, waarop de vergunning betrekking heeft, worden binnen een bij de vergunning te bepalen termijn wederingevoerd, welke wederinvoer wordt aangetoond binnen een maand na de wederinvoer;

b. bij elke uitvoer of doorvoer die met de vergunning wordt verricht wordt een factuur ingezonden aan de inspecteur. Deze factuur bevat de volgende gegevens:

1°. het nummer van de vergunning;

2°. naam en adres van de ontvanger;

3°. een omschrijving van de uit- of door te voeren goederen, met inbegrip van het postnummer waarmee de desbetreffende goederen zijn aangeduid in de bijlage bij deze regeling;

4°. de hoeveelheid en de waarde;

c. door middel van een internationaal importcertificaat wordt zeker gesteld dat de goederen op hun bestemming zijn aangekomen.

2. Een vergunning waarvan geen gebruik zal of kan worden gemaakt wordt onder opgave van redenen terstond ingezonden aan de inspecteur.

3. De inspecteur kan bij de vergunningaanvraag verzoeken om:

a. de overeenkomst die ten grondslag ligt aan de betreffende uit- of doorvoer;

b. een verklaring betreffende het eindgebruik.

§ 4

Slotbepalingen

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling strategische goederen.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking op het moment dat de wet in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 juli 2008.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, F. Heemskerk.

Toelichting

I

Algemeen

1. Inleiding

Het Besluit strategische goederen (Stb. 2008, 252) bevat een aantal delegatiebepalingen ten behoeve van de uitvoering van dat besluit. Bij Ministeriële regeling dient bepaald te worden welke goederen worden aangewezen als ‘militaire goederen’ (artikel 5, onder a van het besluit), kunnen vrijstellingen worden verleend van het verbod om militaire goederen uit- of door te voeren (artikel 6, vierde lid van het besluit) en dienen nadere regels gesteld worden met betrekking tot het melden van doorvoer van militaire goederen wanneer voor die doorvoer geen vergunning is vereist (artikel 7, eerste en tweede lid). Ten slotte kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de vergunningverlening (artikel 8, derde lid).

2. Uitvoering en handhaving

In geval van overtreding van bepalingen uit deze regeling is niet het strafrechtelijke regime van de Algemene douanewet van toepassing, maar dat van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). In artikel 1 van de WED is – door middel van de Aanpassingswet Algemene douanewet – opgenomen dat de bepalingen die gesteld zijn krachtens artikel 1:4, eerste en tweede lid, en artikel 3:1 van de wet voor zover het strategische goederen betreft als economisch delict worden aangemerkt.

Artikel 68 van het Communautair douanewetboek verschaft de douaneautoriteiten de bevoegdheid om de juistheid van door hen aanvaarde aangiften te verifiëren. Twijfelen zij of verboden of beperkingen van toepassing zijn en die twijfel slechts kan worden opgeheven na het verkrijgen van de door hen verrichte controles dan kunnen de goederen niet worden vrijgegeven (artikel 248, derde lid, toepassingsverordening CDW). Leiden deze controles tot de constatering dat een vergunning is vereist dan wel een melding moet worden gedaan dan kan de Douane een termijn vaststellen waarbinnen de aangever de situatie kan regulariseren. Deze termijn, bedoeld in artikel 250, eerste lid, van de toepassingsverordening CDW zal in de regel tien werkdagen zijn.

Zodra een melding is gedaan, kan worden onderzocht of aanleiding bestaat om bij beschikking een ad-hoc-vergunningplicht in te stellen. In dat geval worden de goederen uiteraard pas vrijgegeven indien de vereiste vergunning wordt overgelegd of indien de inspecteur heeft laten weten dat geen aanleiding bestaat om zo’n vergunningplicht in te stellen. De inspecteur informeert de plaatselijke douaneautoriteiten omtrent de door hem ontvangen meldingen en naar aanleiding daarvan opgelegde beschikkingen strekkende tot een ad-hoc-vergunningplicht.

3. Administratieve lasten

Voor wat betreft de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zij verwezen naar paragraaf 5 van de nota van toelichting bij het Besluit strategische goederen, ter nadere uitvoering waarvan de onderhavige regeling bestemd is. Volgens die nota worden de extra kosten die gepaard gaan met de invoering van de nieuwe wetgeving, het besluit en de daarop gegronde regeling, geraamd op € 1500,– (structureel) respectievelijk € 225.000 (incidenteel). Het eerst bedrag hangt samen met de naar verwachting 60 extra vergunningaanvragen voor (vooral) doorvoer van wapenmaterieel en het tweede met de inspanningen die het betrokken bedrijfsleven zich zal moeten getroosten om zich de nieuwe wetgeving eigen te maken. Deze extra kosten zijn overigens het gevolg aan beleidsmatige keuzes die aan het besluit ten grondslag liggen. De hier in het geding zijnde regeling zal dan ook niet nog zelfstandig kosten genereren.

II

Artikelsgewijs

Artikel 1

In deze regeling is gekozen om een onderscheid te maken tussen exporteur als bedoeld in artikel 2 van verordening 1334/2000 en beschikkingsbevoegde. Hoewel er materieelrechtelijk geen verschil is, exporteert een ‘exporteur’ naar een bestemming buiten het douanegebied van de Gemeenschap en een beschikkingsbevoegde naar een bestemming buiten Nederland.

Artikel 2

Deze bepaling wijst de volgende goederen aan als militaire goederen:

a. de goederen, genoemd in de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, dat wil zeggen goederen waarop de Gedragscode van de EU betreffende wapenuitvoer van toepassing is (aangenomen door de Raad op 10 maart 2008 (2008/C 98/01);

b. de goederen, bedoeld in artikel 3 van de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens, Stb. 1995, 338). Dit verdrag verbiedt onder meer de invoer uit onderscheidenlijk de uit- of doorvoer van lijst-2 chemicaliën naar niet-verdragstaten.

Artikel 3

Door middel van deze bepaling wordt een aantal bestaande vrijstellingen, voornamelijk uit de Vrijstellingsregeling militaire zendingen (niet-landbouwgoederen) 1966 gecontinueerd.

Artikel 4

Deze bepaling geeft nadere regels betreffende de meldingen van de uit- en doorvoer van militaire goederen waarvoor bij of krachtens (deze regeling) het besluit geen vergunning is vereist. Hoewel in beginsel de beschikkingsbevoegde exporteur wordt aangewezen als degene die tot melding verplicht is, is ook degene die namens of ten behoeve van de exporteur de douaneformaliteiten bij uit- of doorvoer verricht tot melding verplicht. De omstandigheid dat de exporteur, vooral in doorvoersituaties, doorgaans buiten Nederland gevestigd zal zijn, zou de handhaving van de meldplicht immers niet ten goede komen. In die gevallen waarin geen douaneformaliteiten behoeven te worden vervuld rust de meldplicht op de persoon die de goederen buiten Nederland vervoert. Indien de melding niet, niet tijdig, of niet volledig wordt gedaan dan levert dat een economisch delict op in de zin van de WED.

Het besluit definieert het begrip ‘doorvoer’ als het vervoer van goederen die uitsluitend het Nederlands grondgebied worden binnengebracht om via dat gebied te worden vervoerd naar een bestemming buiten het Nederlands grondgebied. Deze definitie impliceert dat reeds bij binnenkomst van de desbetreffende goederen een vergunning aanwezig dient te zijn, tenzij bij binnenkomst duidelijk is dat er gezien de herkomst of bestemming van de goederen geen vergunningplicht is. Handhaving van het verbod van doorvoer zonder vergunning zal doorgaans eerst mogelijk zijn bij inlading in het uitgaande vervoermiddel dan wel bij het vertrek van het vervoermiddel waarmee de goederen zijn binnengekomen. Dat geldt temeer omdat in sommige gevallen de eindbestemming van de goederen pas op dat laatste moment bekend zal zijn.

Artikel 5

Dit artikel geeft een algemene vrijstelling voor de doorvoer van goederen die zonder aanlanding worden vervoerd door de territoriale wateren of door het luchtruim van Nederland. Daarnaast zijn ook de goederen, waaronder de militaire voertuigen, bedoeld in artikel 3 uitgezonderd van een meldplicht.

Artikel 6

Aanvragen ter verkrijging van vergunningen voor de uitvoer of de doorvoer van zowel goederen voor tweeërlei gebruik als voor militaire goederen worden ingediend bij de inspecteur, de vroegere Centrale Dienst voor In- en Uitvoer in Groningen door de beschikkingsbevoegde of exporteur. Deze beslist op deze aanvragen namens de Minister. Deze bepaling bakent tevens de reikwijdte af van vergunningen die worden afgegeven voor militaire goederen voor zover betreft mee- en nageleverde reserveonderdelen en toebehoren. Het derde lid van artikel 6 bepaalt dat indien goederen voor tweeërlei gebruik worden uitgevoerd uit de Gemeenschap de exporteur die in Nederland gevestigd is, deze vergunningaanvraag doet bij de inspecteur ook al bevinden de goederen zich niet op Nederlands grondgebied.

Artikel 7

Dit artikel geeft een (niet-limitatieve) opsomming van voorschriften en voorwaarden die kunnen worden verbonden aan vergunningen voor de uit- of doorvoer van militaire goederen. Het niet-limitatieve karakter van deze opsomming is vereist ten einde in bijzondere gevallen, en doorgaans in overleg met het vergunningaanvragende bedrijf, voorschriften op maat te kunnen verbinden aan een vergunning. Exportcontrole is vooral een kwestie van controle op de eindbestemming van goederen, tot welke controle Nederland verplicht is uit hoofde van volkenrechtelijke verplichtingen zoals die uit hoofde van het Non-proliferatie-Verdrag. Van deze mogelijkheid om bijzondere voorschriften te verbinden aan vergunningen zal, gelet op overwegingen van rechtszekerheid en handhaving, een terughoudend gebruik worden gemaakt, zoals dat ook thans in de praktijk al het geval is met het opleggen van een incidentele vergunningplicht ten aanzien waarvan eveneens een terughoudend gebruik in het vooruitzicht is gesteld.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk

Naar boven