Besluit tot vaststelling van het tijdstip met ingang waarvan de strengere lozingsvoorschriften voor het gebied van de Zuidelijke Zuid-Afrikaanse wateren gelden

16 juli 2008

Nr. CEND/HDJZ-2008/977 sector SCH

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op resolutie MEPC.167(56) van de Mariene Milieucommissie van de Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties, aangenomen op 13 juli 2007, en artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen;

Besluit:

Enig

De voorschriften 15 en 34 van Bijlage I van het Verdrag wat betreft lozingen in bijzondere gebieden worden met ingang van 1 augustus 2008 van toepassing in het gebied van de Zuidelijke Zuid-Afrikaanse wateren, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
namens deze:
de Secretaris-Generaal, W.J. Kuijken.

Toelichting

Bijlage I bij het MARPOL-verdrag (het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147 en 1978, 187), zoals gewijzigd en aangevuld bij het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188)) bevat voorschriften met betrekking tot het lozen van olie en oliehoudende mengsels. Op grond van voorschrift 15 en 34 van deze Bijlage gelden strengere voorschriften met betrekking tot het lozen van olie en oliehoudende mengsels in zogenoemde bijzondere gebieden. Het betreft het gebied van de Middellandse Zee, het gebied van de Oostzee, het gebied van de Zwarte Zee, het gebied van de Rode Zee, het Golfgebied, het gebied van de Golf van Aden, het Antarctisch gebied, het gebied van de Noordwest-Europese wateren, het gebied van Oman van de Arabische Zee en – sinds 1 maart 2008 – het gebied van de Zuidelijke Zuid-Afrikaanse wateren.

Op grond voorschrift 38.6 van Bijlage I bij het MARPOL-verdrag worden de strengere lozingsvoorschriften die gelden ten aanzien van vijf van bovengenoemde gebieden, te weten het gebied van de Rode Zee, het Golfgebied, het gebied van de Golf van Aden, het gebied van Oman van de Arabische Zee en het gebied van de Zuidelijke Zuid-Afrikaanse wateren, eerst van kracht op een datum die door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) wordt vastgesteld op het moment dat toereikende havenontvangstvoorzieningen in deze gebieden aanwezig zijn voor de ontvangst van olie of oliehoudende mengsels.

Aan bovengenoemde voorschriften van Bijlage I is uitvoering gegeven via artikel 29 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen (Bvvs). Voor een nadere toelichting op artikel 29 Bvvs zij verwezen naar de toelichting bij het Bvvs (Stb. 2006, 693) en het besluit tot wijziging van het Bvvs (Stb. 2008, 37)

Met het onderhavige besluit wordt uitvoering gegeven aan resolutie MEPC.167(56) van 13 juli 2007 van de Mariene Milieucommissie (MEPC) van de IMO, waarbij 1 augustus 2008 wordt vastgesteld als tijdstip waarop strengere lozingsvoorschriften gaan gelden voor de Zuidelijke Zuid-Afrikaanse wateren. Daartoe wordt op basis van artikel 29, eerste lid, onderdeel b, de Zuidelijke Zuid-Afrikaanse wateren aangewezen als gebied waarvoor met ingang van 1 augustus 2008 de strengere lozingsvoorschriften gaan gelden.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat

namens deze:

de Secretaris-Generaal,

W.J. Kuijken

Naar boven