ARTIKEL I
De Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdelen e en f, en bijlage A wordt ‘maatschappelijke opvang’ vervangen door: maatschappelijke opvang, openbare
geestelijke gezondheidszorg.
B
In artikel 9b, onderdeel a, wordt ‘€ 14.078.637,–’ vervangen door: € 14.238.148,67.
C
In artikel 10, onderdeel r, wordt na ‘voor 1 januari 2009’ ingevoegd: (incl. aanvullende afspraken extra impuls); onder deze
indicator kan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente tevens kiezen voor een uitsplitsing in
subindicatoren.
D
In artikel 11, vierde lid, onderdeel d, wordt ‘Indien een Plan van aanpak maatschappelijke opvang, bedoeld in artikel 12h,
derde lid, is opgesteld’ vervangen door: Voor de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg
en verslavingsbeleid Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, die een Plan van aanpak maatschappelijke opvang, bedoeld in
artikel 12h, derde lid, hebben opgesteld.
E
Na artikel 12ba wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 12bb
1. De uitkeringen aan de gemeenten, bedoeld in artikel 12b, eerste lid, worden met ingang van 2008 verhoogd ten laste van de
middelen die vanuit hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting voor 2008 en 2009 ter beschikking worden gesteld voor een extra rijksbijdrage
op het terrein van voorschoolse educatie om het bereik van het aantal doelgroepkinderen te vergroten en tevens de kwaliteit
en toegankelijkheid te verbeteren.
2. Het procentuele aandeel van de betreffende gemeenten in de middelen, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld door de
som van de schoolgewichten, volgens de definitie van schoolgewicht zoals die luidde op 31 juli 2006 en berekend aan de hand
van het totaal aantal leerlingen op 1 oktober 2004 van de hoofdvestigingen en nevenvestigingen van basisscholen voor zover
deze zich bevinden op het grondgebied van een gemeente, te vermenigvuldigen met een bedrag van € 251,00.
3. Onverminderd het eerste lid, artikel 12b, eerste lid, en artikel 12ba, eerste lid, worden de uitkeringen aan de gemeenten
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht ten laste van de middelen die vanuit hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting voor 2008
en 2009 ter beschikking worden gesteld ten behoeve van een extra impuls voor het realiseren van een dekkend aanbod aan voorschoolse
plaatsen voor doelgroepkinderen in de Krachtwijken, op de volgende wijze verhoogd:
a. voor Amsterdam: met € 1.770.000,– per jaar voor 2008 en 2009;
b. voor Rotterdam: met € 1.680.000,– per jaar voor 2008 en 2009;
c. voor Den Haag: met € 1.110.000,– per jaar voor 2008 en 2009;
d. voor Utrecht: met € 440.000,– per jaar voor 2008 en 2009.
4. Binnen vier weken na inwerkingtreding van deze regeling dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de betreffende
gemeenten bij de minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een
wijziging van het ontwikkelingsprogramma. In deze wijziging van het ontwikkelingsprogramma worden de te bereiken resultaten
opnieuw geformuleerd met inachtneming van de in het ontwikkelingsprogramma eerder vastgelegde te bereiken resultaten, bedoeld
in artikel 5, tweede lid, van het Besluit, en met inachtneming van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen a en
ba.
5. Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van dit artikel worden aangemerkt als aanvragen als bedoeld in dit
artikel. Voor de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht geldt als aanvraag de ‘Bestuurlijke overeenkomst over
voorschoolse educatie in de G4’, die op 17 maart 2008 is getekend door de wethouders Onderwijs van de betreffende gemeenten
en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Sharon A.M. Dijksma.
6. De minister neemt een beschikking tot verlening van de in het eerste en derde lid bedoelde verhoging binnen vier weken na
de inwerkingtreding van dit artikel. De verhoging, bedoeld in het eerste lid, wordt voor 30 procent toegedeeld aan de indicator,
bedoeld in artikel 10, onderdeel a, en voor 70 procent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel ba. Als bij de indicator,
bedoeld in artikel 10, onderdeel ba, gekozen is voor een uitsplitsing in subindicatoren, wordt de 70 procent toegedeeld aan
die subindicatoren met gelijke percentages. De verhoging, bedoeld in het derde lid, wordt in zijn geheel toegedeeld aan de
betreffende subindicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel ba.
7. De minister kan minder dan 100 percent verlenen van het in het tweede lid bedoelde procentuele aandeel, indien de in het
ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.
8.
De minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de
betreffende gemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem
te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het ontwikkelingsprogramma in te zenden.
F
Na artikel 12g wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 12ga
1. De uitkeringen aan de centrumgemeenten voor vrouwenopvang worden in 2008 en 2009 verhoogd ten laste van de middelen die vanuit
hoofdstuk XVI van de Rijksbegroting voor 2008 en 2009 ter beschikking worden gesteld voor een extra impuls op het terrein
van vrouwenopvang om de capaciteit aan opvangplaatsen uit te breiden en de advies- en steunpunten huiselijk geweld te versterken,
voor crisisinterventie en daderopvang, mede met het oog op de Wet tijdelijk huisverbod, en voor de opvang en hulp aan tienermoeders.
2. Het procentuele aandeel van de betreffende centrumgemeenten in de middelen, bedoeld in het eerste lid, wordt voor 2008 en
2009 vastgesteld overeenkomstig artikel 6.
3. Binnen vier weken na inwerkingtreding van deze regeling dienen de colleges van burgemeester en wethouders van de betreffende
gemeenten bij de minister een aanvraag in tot de verhoging, bedoeld in het eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van een
wijziging van het ontwikkelingsprogramma. In deze wijziging van het ontwikkelingsprogramma worden de te bereiken resultaten
opnieuw geformuleerd met inachtneming van de in het ontwikkelingsprogramma eerder vastgelegde te bereiken resultaten, bedoeld
in artikel 5, tweede lid, van het Besluit, en met inachtneming van de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen i, k
en r. Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van dit artikel worden aangemerkt als aanvragen als bedoeld in
dit artikel.
4. De minister neemt een beschikking tot verlening van de in het eerste lid bedoelde verhoging binnen vier weken na de inwerkingtreding
van dit artikel. De verhoging, bedoeld in het eerste lid, wordt voor 15 procent toegedeeld aan de indicator, bedoeld in artikel
10, onderdeel i, voor 15 procent aan de indicator, bedoeld in artikel 10, onderdeel k, en voor 70 procent aan indicator, bedoeld
in artikel 10, onderdeel r. Als bij de indicatoren, bedoeld in artikel 10, onderdelen k en r, gekozen is voor een uitsplitsing
in subindicatoren, wordt de 15 en 70 procent toegedeeld aan die subindicatoren met gelijke percentages.
5. De minister kan minder dan 100 percent verlenen van het in het tweede lid bedoelde procentuele aandeel, indien de in het
ontwikkelingsprogramma opgenomen resultaten naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.
6.
De minister geeft niet eerder toepassing aan het vorige lid dan nadat hij het college van burgemeester en wethouders van de
betreffende gemeente heeft geïnformeerd waarom hij voornemens is daartoe over te gaan en hij het college binnen een door hem
te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een aanpassing van de wijziging van het ontwikkelingsprogramma in te zenden.
G
Artikel 12h wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt ‘2007 en 2008’ vervangen door: 2007, 2008 en 2009.
2. In het derde lid vervalt: , dat door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is goedgekeurd.
3. In het vierde lid wordt ‘door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is goedgekeurd’ vervangen door: is ingediend.
4. In het vijfde lid vervalt: en niet door laatstgenoemde wordt goedgekeurd.
5. Het zevende, achtste, negende en tiende lid vervallen.
H
Artikel 12ha wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt ‘2007 en 2008’ vervangen door: 2007, 2008 en 2009.
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de eerste zin wordt ingevoegd: De minister neemt in 2009 een beschikking tot verlening van de in het eerste lid bedoelde
verhoging.
b. In de tweede volzin (nieuw) wordt ‘als aangegeven in artikel 10, onderdeel k’ vervangen door: als aangegeven in artikel 11,
vierde lid, onderdeel d.
I
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt na ‘artikel 12ba, derde lid,’ ingevoegd: artikel 12bb, zesde en zevende lid,.
2. Het achtste lid komt te luiden:
3. Het dertiende lid komt te luiden:
4. Het veertiende lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. De aan de maatschappelijke centrumgemeenten te verlenen voorschotten worden voor de jaren 2007, 2008 en 2009 verhoogd met
het bedrag dat de minister op grond van artikel 12h, vierde en vijfde lid, heeft verleend. Indien een maatschappelijke centrumgemeente
bij de inwerkingtreding van deze regeling niet beschikt over een Plan van aanpak maatschappelijke opvang, wordt het procentuele
aandeel, bedoeld in artikel 12h, tweede lid, door de minister als voorschot vóór 1 augustus 2007 respectievelijk 1 augustus
2008 beschikbaar gesteld, vooruitlopend op de beschikking tot verlening, bedoeld in artikel 12h, vierde en vijfde lid;
b. In onderdeel b wordt ‘2007 en 2008’ vervangen door: 2007, 2008 en 2009 op grond van artikel 12ha, derde lid,.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling voorziet in wijziging van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (hierna:
de Uitvoeringsregeling) en omvat een drietal onderwerpen. In de eerste plaats worden extra middelen toegevoegd aan de uitkering
voor voorschoolse educatie om het doelbereik te vergroten en de kwaliteit en toegankelijkheid van de voorschoolse educatie
te bevorderen. In de tweede plaats worden extra middelen toegevoegd aan de uitkering voor vrouwenopvang om de capaciteit aan
opvangplaatsen te vergroten, de advies- en steunpunten huiselijk geweld verder te versterken, en hulp en opvang aan bijvoorbeeld
tienermoeders aan te bieden. In de derde plaats voorziet deze wijziging in een procedurele vereenvoudiging ten aanzien van
de plannen van aanpak maatschappelijke opvang (Stedelijk Kompas) in verband met de verlening van middelen voor de uitvoering
van deze plannen.
1. Onderwijsachterstandenbeleid: extra middelen voor voorschoolse educatie
Op 4 juni 2007 zijn in het Bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten, getiteld ‘Samen aan de slag’, onder andere afspraken
gemaakt over het verbeteren en uitbreiden van de voor- en vroegschoolse educatie (hierna: VVE). Het kabinet heeft daarvoor
extra financiële middelen ter beschikking gesteld. Het Bestuursakkoord is vervolgens nader ingevuld met bestuurlijke afspraken.
Op 3 april 2008 is een convenant getekend tussen de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW), mevrouw
Sharon A.M. Dijksma, en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over de intensivering van de VVE. De daarin met het Rijk overeengekomen
afspraken over het eindbeeld van het doelgroepbereik en de kwaliteit in 2011 zijn:
– Gemeenten bieden alle kinderen die VVE nodig hebben een plaats aan.
– Gemeenten bepalen welke kinderen van 2,5 tot 4 jaar VVE nodig hebben.
– Het gaat minimaal om het aantal plaatsen dat overeenkomt met het aantal voorschoolse doelgroepkinderen op basis van de gewichtenregeling
zoals die in 2011 geheel is ingevoerd. Op deze plaatsen nemen ook kinderen van inburgeringsplichtigen- en van vrijwillige
inburgeraars deel aan VVE.
– Gemeenten spannen zich in om op 1 augustus 2011 alle voorschoolse doelgroepkinderen te bereiken met VVE, zowel via de kinderopvang
als de peuterspeelzaal. Dit betekent ondermeer dat gemeenten de hoogte van de financiële bijdrage van ouders in het peuterspeelzaalwerk
zodanig vaststellen dat dit voor die ouders geen financiële belemmering is om hun kind aan VVE te laten deelnemen.
– Op plaatsen waar VVE wordt aangeboden, volgen doelgroepkinderen vier dagdelen per week een VVE-programma dat wordt verzorgd
door gekwalificeerde leidsters. Gemeenten spannen zich in om VVE-programma’s te gebruiken waarvan de effectiviteit op de Nederlandse
taalontwikkeling is bewezen. Gemeenten spannen zich voorts in om de VVE-programma’s uit te voeren met een dubbele bezetting
of een gunstige leidster-kind-ratio.
Op 17 maart 2008 is tussen de wethouders Onderwijs en Jeugd van de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht en
de Staatssecretaris van OCW, mevrouw Sharon A.M. Dijksma een ‘Bestuurlijke overeenkomst over voorschoolse educatie in de G4’
getekend, waarin onder andere een minimaal in de G4 in 2011 te realiseren aantal voorschoolse plaatsen is vastgelegd, die
tevens voldoen aan de kwaliteitseisen, zoals die ook in het VVE-convenant zijn vermeld. Verder is met de G4 overeengekomen
dat er in 2009 een dekkend aanbod aan voorschoolse plaatsen in de Krachtwijken van de G4 wordt gerealiseerd. Daarvoor stelt
het Rijk eenmalig € 5 miljoen voor 2008 en € 5 miljoen voor 2009 extra beschikbaar. De G4 vervullen hier een voortrekkersrol
en met hen worden nadere afspraken gemaakt over de wijze waarop de ervaringen worden vastgelegd en aan andere gemeenten beschikbaar
worden gesteld.
Daarnaast is vanaf 1 januari 2009 een extra bedrag beschikbaar om de toegankelijkheid van peuterspeelzalen te verbeteren voor
ouders met een kind dat VVE nodig heeft. Ouders moeten in de meeste gemeenten een financiële bijdrage betalen om hun kind
aan VVE te laten deelnemen. Uit onderzoek is gebleken dat dit juist de belangrijkste reden voor ouders is om hun kind niet
aan VVE te laten deelnemen. Het kabinet meent dat de kosten voor deze ouders geen belemmering mogen zijn. De ouderbijdrage
voor deze ouders komt daarmee maximaal op het niveau van de kinderopvang. Dit is vastgelegd in een brief die op 23 mei 2008
aan de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2007/08, 31 322, nr. 24).
2. Vrouwenopvang: extra middelen voor uitbreiding capaciteit opvangplaatsen, versterking advies- en steunpunten huiselijk
geweld, en hulp aan tienermoeders
Op 18 juni 2008 is de Actieverklaring ‘Beschermd en Weerbaar’ door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(hierna: VWS), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten namens de centrumgemeenten die zijn aangewezen voor vrouwenopvang,
de Federatie Opvang, de MOgroep en GGD Nederland ondertekend. Daarin zijn afspraken gemaakt over de inzet om gezamenlijk te
komen tot een toekomstbestendig stelsel van opvang en hulp bij geweld in afhankelijkheidsrelaties.
Op diezelfde dag hebben de colleges van burgemeester en wethouders van de centrumgemeenten voor vrouwenopvang van het Ministerie
van VWS een informatiebrief over de extra middelen ‘Beschermd en Weerbaar’ ontvangen (kenmerk: DMO/SSO-2857790). Daarbij was
gevoegd een overzicht met het voorlopige bedrag dat voor de betreffende centrumgemeenten in dit kader vanaf 2008 beschikbaar
is. Deze rijksbijdrage is indicatief, omdat de jaarlijkse verwerking van de meest actuele gegevens aan het eind van het jaar
plaatsvindt en in geringe mate nog effect heeft op de budgetverdeling (onder meer gebaseerd op inwonertal). De Actieverklaring
is het bestuurlijk kader, waarbinnen deze extra middelen worden ingezet.
De extra middelen zijn bedoeld voor extra capaciteit aan opvangplaatsen voor de vrouwenopvang, en om te komen tot sterke en
toegankelijke advies- en steunpunten huiselijk geweld (hierna: ASHG’s) als spil in de ketenaanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties.
Door middel van deze extra middelen kunnen de ASHG’s hun toegankelijkheid en bereikbaarheid, hun preventie- en laagdrempelig
hulpverleningsaanbod, hun coördinerende rol in de (veiligheids- en hulpverlenings)keten verbeteren en verbreden en de toegenomen
vraag van de verschillende groepen opvangen. Ook kan worden geïnvesteerd in (de totstandkoming van) crisisinterventie (teams)
en daderopvang, mede met het oog op de Wet tijdelijk huisverbod. Ook de opvang en hulp aan tienermoeders krijgt een extra
impuls.
3. Plan van aanpak maatschappelijke opvang (Stedelijk Kompas)
Voor de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg en verslavingsbeleid die tot het
GSB behoren wordt een bedrag voor 2009 vanuit de middelen voor de openbare geestelijke gezondheidszorg toegevoegd aan de uitkering
(artikel 12h, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling), zoals eerder ook een bedrag voor 2007 en 2008 is toegevoegd.
In verband met deze toevoegingen is in de Uitvoeringsregeling eerder vastgelegd dat voor deze middelen de volgende resultaatafspraak
wordt overeengekomen: het opstellen van een Plan van aanpak maatschappelijke opvang, dat vervolgens is goedgekeurd door het
Rijk.
De centrumgemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht hebben reeds begin 2006 een Plan van aanpak maatschappelijke
opvang Rijk/G4 opgesteld. Inmiddels hebben in 2008 de andere centrumgemeenten die tot het GSB behoren ook een Plan van aanpak
maatschappelijke opvang (Stedelijk Kompas) ingediend bij het Rijk.
In de GSB III periode resteert voor de uitvoering van deze Stedelijke Kompassen alleen het jaar 2009, terwijl deze plannen
een looptijd hebben van vier á vijf jaar. De doelstellingen die beschreven zijn in de Kompassen zijn afgestemd op die termijn.
Om administratieve lasten te voorkomen is besloten dat voor deze centrumgemeenten de bestaande met het Rijk overeengekomen
prestatieafspraken op het terrein van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid blijven gelden. Voor 2009 worden de meerjarige
doelstellingen in de Stedelijke Kompassen dan ook niet meer omgerekend (naar ultimo 2009). Om dezelfde reden vervalt de voorwaarde
dat het Plan van aanpak maatschappelijke opvang dient te zijn goedgekeurd (artikel 12h, derde, vierde en vijfde lid, van de
Uitvoeringsregeling).
Tevens vindt in 2009 een extra toevoeging van € 15 miljoen aan de uitkering plaats van middelen voor 2009 ten behoeve van
de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg en verslavingsbeleid Amsterdam, Rotterdam,
Den Haag en Utrecht, zoals eerder ook een extra bedrag van € 15 miljoen voor 2007 en 2008 is toegevoegd voor deze gemeenten
(artikel 12ha, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling). Het procentuele aandeel van de vier gemeenten in de middelen is gebaseerd
op de kostenraming zoals opgenomen in het Plan van aanpak maatschappelijke opvang (artikel 12ha, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling).
In 2009 neemt de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie een beschikking tot verlening van de verhoging van de uitkering
met de middelen voor 2007, 2008 en 2009 (artikel 12ha, derde lid, van de Uitvoeringsregeling). Het voorschot betreft een vooruitbetaling,
bedoeld als voorfinanciering van een eventuele herverdeling van de verdeelsleutel maatschappelijke opvang (zie artikel 17
van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid) en voor de voortgang in de uitvoering van het Plan
van aanpak maatschappelijk opvang van deze centrumgemeenten (artikel 14, veertiende lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling).
Artikelsgewijs
Artikel I
onderdeel A
Aan de uitkering voor de centrumgemeenten voor maatschappelijk opvang en verslavingsbeleid worden ook de middelen toegevoegd
voor openbare geestelijke gezondheidszorg.
onderdeel B
De uitkering voor de gemeente Sittard-Geleen wordt verhoogd met € 159.511,67.
Deze verhoging is als volgt opgebouwd: € 96.791,67 voor de extra rijksbijdrage op het terrein van voorschoolse educatie in
2008 en € 62.720,00 voor het resterende voorschot (circa 40%) in verband met het voor 2008 aangevraagde aantal inburgeringsvoorzieningen
in het kader van de zogenoemde Pardonregeling.
onderdeel C
Dit onderdeel maakt het voor de centrumgemeenten voor vrouwenopvang mogelijk om voor de extra middelen op het terrein van
vrouwenopvang onder de betreffende indicator verscheidene subindicatoren te formuleren naar eigen keuze, indien er sprake
is van meer resultaatafspraken.
onderdeel D
Voor de centrumgemeenten maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg en verslavingsbeleid Amsterdam, Rotterdam,
Den Haag en Utrecht die begin 2006 een Plan van aanpak maatschappelijke opvang Rijk/G4 hadden opgesteld blijft de verrekensystematiek
hetzelfde (artikel 11, vierde lid, onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling). Voor de andere GSB-centrumgemeenten, die in 2008
hun Plan van aanpak maatschappelijke opvang (Stedelijk Kompas) hebben ingediend bij het Rijk, blijven de bestaande met het
Rijk overeengekomen prestatieafspraken op het terrein van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid gelden. Daarom wordt
voor deze centrumgemeenten de percentsgewijze verdeling van de middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid,
die zijn toegedeeld aan de onderdelen a en c van artikel 11, vierde lid, niet toegevoegd aan onderdeel d.
onderdeel E
De extra middelen voor de G31 worden aan de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (hierna: BDU SIV) van het
Grotestedenbeleid (hierna: GSB) toegevoegd (artikel 12bb, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling). Voor iedere gemeente wordt
het totale schoolgewicht vastgesteld en daarna het aandeel in de verhoging van de brede doeluitkering (artikel 12bb, tweede
lid, van de Uitvoeringsregeling). Ook de eenmalige extra middelen voor de G4 om ultimo 2009 een dekkend aanbod aan voorschoolse
plaatsen te realiseren voor doelgroepkinderen in de Krachtwijken worden toegevoegd aan de uitkering (artikel 12bb, derde lid,
van de Uitvoeringsregeling). Volgens de systematiek van het GSB betekent deze verhoging van de BDU SIV dat de eerder met het
Rijk overeengekomen prestatieafspraken over voorschoolse educatie tot en met 2009 (einde GSB III periode) dienen te worden
herzien, als onderdeel van het (gewijzigde) meerjaren ontwikkelingsprogramma. Het Ministerie van OCW heeft de G27 over de
indiening van de aanvraag tot het herzien van de prestatieafspraken geïnformeerd bij brief van 24 juli 2008 (kenmerk: PO/OO/32643).
Voor de G4 geldt als aanvraag de ‘Bestuurlijke overeenkomst over voorschoolse educatie in de G4’ (artikel 12bb, vierde en
vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling). Het toevoegen van de extra middelen en benutten van de zogenoemde ‘open doelstelling’
heeft ook gevolgen voor de verrekensystematiek. Indien aan het eind van de GSB III periode verrekening aan de orde is, worden
voor de indicatoren standaardpercentages gehanteerd die voor alle G31 gelijk zijn (artikel 12bb, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling).
De voorschotverlening in 2008 en 2009 vindt plaats op basis van artikel 14, achtste lid, onderdelen b en c, van de Uitvoeringsregeling.
Voor de gemeente Sittard-Geleen wordt de uitkering verhoogd op basis van artikel 9b, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling
en het voorschot verleend op basis van artikel 14, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling. De verantwoording over de extra
middelen en de behaalde resultaten voor voorschoolse educatie vindt op de gebruikelijke wijze plaats via de BDU SIV.
onderdeel F
Voor de 25 centrumgemeenten voor vrouwenopvang, die vallen onder het GSB, worden de extra middelen voor 2008 en 2009 toegevoegd
aan de BDU SIV (artikel 12ga, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling). De verdeling van de middelen vindt plaats op basis
van de gebruikelijke verdeelsleutel voor de vrouwenopvang (artikel 12ga, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling). Deze verhoging
van de uitkering betekent dat volgens het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid de eerder met het
Rijk overeengekomen prestatieafspraken over vrouwenopvang 2005 t/m 2009 dienen te worden herzien, als onderdeel van het (gewijzigde)
meerjaren ontwikkelingsprogramma.
Het Ministerie van VWS heeft de betreffende GSB-centrumgemeenten voor vrouwenopvang over de indiening van de aanvraag tot
het herzien van de prestatieafspraken geïnformeerd bij brief van 17 juli 2008 (kenmerk: DMO/SSO-2863338).
Hierbij is de centrumgemeenten ook gewezen op benutting van de zogenoemde ‘open doelstelling‘ (maatwerk) om de ambities te
herformuleren, mede afhankelijk van de opgaven in het verzorgingsgebied (artikel 12ga, derde lid, van de Uitvoeringsregeling).
Het toevoegen van de extra middelen en benutten van de ‘open doelstelling’ heeft ook gevolgen voor de verrekensystematiek.
Indien aan het eind van de GSB III periode verrekening aan de orde is, worden voor de indicatoren standaardpercentages gehanteerd
die voor alle GSB-centrumgemeenten gelijk zijn (artikel 12ga, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling). De voorschotverlening
in 2008 en 2009 vindt plaats op basis van artikel 14, dertiende lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling. De verantwoording
over de extra middelen en de behaalde resultaten voor vrouwenopvang vindt op de gebruikelijke wijze plaats via de BDU SIV.
onderdeel G, onder 5
Omdat alle centrumgemeenten maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg en verslavingsbeleid die tot het
GSB behoren een Plan van aanpak hebben ingediend bij het Rijk, kan het alternatief vervallen dat – indien de betreffende centrumgemeenten
niet zouden kiezen voor een dergelijk plan – zij een voorstel indienen voor het herzien van de bestaande resultaatafspraken
gerelateerd aan het doel van de ophoging van het budget: het verbeteren van de toeleiding tot zorg, waarbij eveneens gebruik
wordt gemaakt van de zogenoemde ‘open doelstelling’. De betreffende bepalingen kunnen derhalve ook vervallen (artikel 12h,
zevende, achtste, negende en tiende lid, van de Uitvoeringsregeling).
onderdeel H, onder 3
Dit onderdeel betreft een correctie van een verkeerde verwijzing.
onderdeel I
Dit betreft de aanpassing van de bevoorschotting in verband met de extra middelen die met deze regeling zijn toegevoegd aan
de BDU SIV.
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E.E. van der Laan.