Beleidsregels aansluiting WW-beoordeling op WAO- en WIA-beoordeling

8 juli 2008

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

Besluit:

Artikel 1

Vaststelling moment arbeidsurenverlies

1. Het intreden van het arbeidsurenverlies van de werknemer die na een periode van arbeidsongeschiktheid een WW-uitkering aanvraagt, en die gedurende deze periode het einde van de wachttijd als bedoeld in artikel 19 WAO of artikel 23 Wet WIA heeft bereikt, wordt gesteld op de eerste dag volgend op het einde van de genoemde wachttijd.

2. Als de dienstbetrekking, uit hoofde waarvan WW-uitkering is aangevraagd, tijdens de in het eerste lid genoemde wachttijd is opgehouden te bestaan, treedt in afwijking van het eerste lid het arbeidsurenverlies in op de dag volgend op datum einde van die dienstbetrekking.

Artikel 2

Buiten beschouwing laten van gewerkte weken voor vaststelling referteperiode

Als de WW-aanvraag het gevolg is van een herziening of intrekking van de WAO-uitkering wegens toegenomen arbeidsgeschiktheid, worden voor de toepassing van artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, de weken waarin werknemer voorafgaande aan de betreffende werkloosheid gedeeltelijk heeft gewerkt tijdens de WAO-uitkering, aangemerkt als weken waarin werknemer wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten.

Artikel 3

Intrekking

Het Besluit samenloop AAW/WAO met WW-uitkering wordt ingetrokken.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 5

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels aansluiting WW-beoordeling op WAO- en WIA-beoordeling.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 8 juli 2008.
Voorzitter Raad van Bestuur UWV, J.M. Linthorst.

Toelichting

Algemeen

Dit besluit vervangt het ‘Besluit samenloop AAW/WAO met WW-uitkering’. Gebleken is dat dit besluit gedateerd is, niet overeenkomt met de huidige wet- en regelgeving (AAW bestaat bijvoorbeeld niet meer), en bovendien niet uitblinkt in duidelijkheid. Hierdoor ontstaat nog wel eens verwarring over de inhoud en uitvoering van de regeling. Met dit nieuwe besluit wordt deze verwarring weggenomen en wordt duidelijkheid verschaft waar de bovenliggende wetgeving voor meerderlei uitleg vatbaar is. Het besluit behelst geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van eerdergenoemd besluit, dat wordt ingetrokken.

Het voormalige artikel 1, onderdeel c, waarin werd ingegaan op het onderwerp ‘voorkomen van dubbele korting’, komt niet meer terug in dit nieuwe besluit, aangezien de huidige wet- en regelgeving voldoende duidelijkheid verschaft hoe met deze situaties om te gaan.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Vaststelling moment arbeidsurenverlies

Bij de vaststelling van het recht op WW-uitkering is het moment van het intreden van arbeidsurenverlies van belang. Dat is namelijk het ijkpunt voor de beoordeling of sprake is van een relevant arbeidsurenverlies; één van de voorwaarden voor het intreden van werkloosheid. In het eerste lid wordt ingegaan op de situatie dat een werknemer een WW-uitkering heeft aangevraagd nadat zijn WAO-uitkering is herzien of ingetrokken, en de situatie waarbij een werknemer is afgewezen voor een WIA-uitkering en vervolgens WW-uitkering heeft aangevraagd. In beide situaties geldt dat het moment van arbeidsurenverlies is bepaald op het moment dat het einde van de wachttijd voor de WAO c.q. de WIA werd bereikt.

In het tweede lid is bepaald dat in de situatie, waarin de dienstbetrekking al is geëindigd voor het moment waarop het einde van de wachttijd op grond van de WAO of WIA is bereikt, de dag volgend op de dag van eindiging van de dienstbetrekking beschouwd wordt als het moment waarop het arbeidsurenverlies is ingetreden.

Artikel 2 Buiten beschouwing laten van gewerkte weken voor vaststelling referteperiode

In artikel 17 van de WW is bepaald dat een werknemer recht op uitkering heeft, als hij in 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht. Vervolgens is in artikel 17a bepaald dat voor de vaststelling van het voornoemde aantal van 36 weken, niet in aanmerking genomen worden die weken, gedurende welke de werknemer wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten.

Het komt geregeld voor dat een werknemer naast een gedeeltelijke WAO-uitkering nog gedeeltelijk werkzaam is als werknemer en na enige tijd geconfronteerd wordt met een verdere verlaging van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Als de werknemer in dat geval een beroep doet op de WW, is het onduidelijk of aan voornoemde bepaling van artikel 17a wel toepassing moet worden gegeven.

In dit artikel is daarom bepaald dat weken waarin gedeeltelijk is gewerkt terwijl de werknemer ook in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering, voor de vaststelling van de 36-wekenperiode buiten beschouwing worden gelaten. Hierdoor komt de referteperiode van 36 weken in het algemeen te liggen voorafgaande aan het moment waarop de werknemer ziek werd.

Voor de toepassing van deze bepaling is het overigens niet vereist dat de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegesneden op het inkomen van de werknemer uit de werkzaamheden die hij verricht.

Een voorbeeld:

Betrokkene is vanaf 1988 werkzaam als verpleegkundige voor 36 uur per week. Ze wordt ziek op 3 maart 1996. Met ingang van 3 maart 1997 komt ze in aanmerking voor een WAO-uitkering. Betrokkene is maximaal 20 uur per week belastbaar in aangepaste arbeid.

Ze werkt op dat moment 20 uur per week bij de eigen werkgever als administratief medewerkster. De WAO-uitkering wordt hierdoor vastgesteld op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 45–55%. In verband met een herbeoordeling wordt betrokkene eind 2007 opgeroepen voor een herkeuring. Alsdan wordt vastgesteld dat ze voor 36 uur per week belastbaar is en voor dat aantal uren passende arbeid kan verrichten. Betrokkene werkt op dat moment nog steeds 20 uur per week als administratief medewerkster. Haar WAO-uitkering wordt per 1 februari 2008 ingetrokken. Per dat moment vraagt ze een WW-uitkering aan. Het moment van arbeidsurenverlies wordt vastgesteld op het einde van de wachttijd WAO. In dit geval is dat 3 maart 1997. Betrokkene komt per deze datum in aanmerking voor een WAO-uitkering gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 45–55%. Daarnaast werkt ze in het voor haar maximaal haalbare aantal uren van 20 per week. Er is geen sprake van werkloosheid (niet beschikbaar voor overige aantal uren). Na de hernieuwde schatting eind 2007 is betrokkene volledig (voor 36 uur per week) belastbaar. Zij stelt zich ook voor dit aantal uren beschikbaar voor arbeid. De WAO-uitkering wordt per 1 februari 2008 ingetrokken. De eerste werkloosheidsdag is dus 1 februari 2008. De referteperiode van 36 weken gaat (in beginsel) vooraf aan dit moment (omdat tijdvakken van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid niet worden voorverlengd). In deze situatie vindt echter voorverlenging plaats met de perioden van (gehele en gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voorafgaande aan 1 februari 2008. In feite komt de referteperiode van 36 weken dus te liggen direct voorafgaand aan het moment waarop betrokkene ziek geworden is (dit is 3 maart 1996). Heeft betrokkene in die periode van 36 weken in minimaal 26 weken gewerkt, dan voldoet zij aan de wekeneis.

Amsterdam, 8 juli 2008

Voorzitter Raad van Bestuur UWV,

J.M. Linthorst

Naar boven