Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar dienst Stadstoezicht Rotterdam 2008

Besluit van de Minister van Justitie van 16 juli 2008, nr. 5555774/Justis/08, strekkende tot verlenging van de opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaren bij de dienst Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam

De Minister van Justitie,

Handelende in overeenstemming met de betrokken Ministers,

Gelezen het verzoek van de algemeen directeur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam,

Gelet op:

–artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten;

–artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993;

–artikel 142, eerste lid, onder b en c, en het derde lid, van het Wetboek van Strafvordering; ;

– het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder buitengewoon opsporingsambtenaar:

a. een ambtenaar van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam aangesteld in de functie van parkeercontroleur;

b. een ambtenaar van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam aangesteld in de functie van milieucontroleur.

Artikel 2

De ambtenaren, aangesteld in de functie van parkeercontroleur en milieucontroleur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam, en belast met de opsporing van strafbare feiten zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar genoemd in artikel 1, onder a, is bevoegd tot opsporing van feiten strafbaar gesteld bij of krachtens:

– de Wegenverkeerswet 1994 (de toepassing van deze bevoegdheid dient zich te beperken tot stilstaand verkeer m.u.v. de artikelen 5, 6, 10, 60, 62 en 82 RVV 1990)

– de artikelen 177, 179, 180, 181, 182, 184, 185, 266, 267 en 435, onder ten vierde, van het Wetboek van Strafrecht;

– Verordeningen en/of Keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar genoemd in artikel 1, onder b, is bevoegd tot opsporing van feiten strafbaar gesteld bij of krachtens:

– de Bestrijdingsmiddelenwet, de Destructiewet, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet milieubeheer, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet bodembescherming, de Wegenverkeerswet 1994, de Wet op de ruimtelijke ordening, het Rijkszeeweringsreglement; artikel 8a van de Politiewet 1993 en de artikelen 137c, 140, 141, 173a, 173b, 179, 180, 184, 188, 225, 310, 321, 326, 326a, 350, 351, 351bis, 362, 424, 425, 427, 429, onder ten eerste, 435, onder ten vierde, 437ter en 443 van het Wetboek van Strafrecht;

– Verordeningen en/of Keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

3. De buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in het eerste en tweede lid, is tevens bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens andere wetten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie is belast voor de duur van dat onderzoek.

4. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van de gemeente Rotterdam.

Artikel 4

Op grond van dit besluit kan het hierna te noemen aantal personen als buitengewoon opsporingsambtenaar worden beëdigd:

a. in de functie van parkeercontroleur: maximaal 125 personen;

b. in de functie van milieucontroleur: maximaal 78 personen.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het regionaal politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Artikel 6

De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3, eerste lid, genoemde strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 6a

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3, tweede lid, genoemde strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar kan gedurende de uitoefening van zijn functie als milieucontroleur gebruik maken van handboeien van een door de Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie goedgekeurd merk en type.

3. De buitengewoon opsporingsambtenaar wordt daadwerkelijk uitgerust met handboeien nadat de direct toezichthouder heeft vastgesteld dat betrokkene beschikt over de vereiste bekwaamheid ten aanzien van het gebruik en het omgaan met handboeien.

Artikel 7

1. De algemeen directeur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam brengt jaarlijks, voor 1 april, over het jaar daaraan voorafgaand aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was binnen de dienst;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd.

2. Dit verslag dient te worden toegezonden aan de toezichthouder en de direct toezichthouder, als bedoeld in artikel 5 van dit besluit, alsmede aan het Ministerie van Justitie, Dienst Justis, team BTR/BOA, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag.

Artikel 8

Ingetrokken worden:

a. Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar dienst Stadstoezicht Rotterdam 2003;

b. Het Besluit van de Minister van Justitie van 13 juni 2007, kenmerk 5485681/Justis/07, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de dienst Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam.

Artikel 9

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, welke zijn uitgevaardigd op de in artikel 8 van dit besluit omschreven besluiten, worden voor de duur van hun geldigheid of tot daarover nader zal zijn beslist, geacht te zijn akten en overige benoemingsbescheiden mede op basis van het onderhavige besluit.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt op 10 juli 2013.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar dienst Stadstoezicht Rotterdam 2008.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Dienst Justis, team BTR, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad worden geplaatst.

Den Haag, 16 juli 2008.
De Minister van Justitie,
namens deze:
de teammanager BTR, P.W.C. Collard.

Toelichting

De dienst Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam heeft bij brief van 27 juni 2008 verzocht om verlenging van het ‘Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar dienst Stadstoezicht Rotterdam 2003’, kenmerk 5233103/DBZ/03 en de daarbij behorende wijzigingen van dit besluit van de Minister van Justitie.

De toezichthouder, de hoofdofficier van justitie te Rotterdam, en de direct toezichthouder, de korpschef van het regiopolitiekorps Rotterdam-Rijnmond, hebben een positief advies afgegeven omdat het continuering van de bestaande situatie betreft.

Den Haag, 16 juli 2008

De Minister van Justitie

namens deze:

de teammanager BTR,

P.W.C. Collard

Naar boven