Het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (VUBZK)

11 juli 2008

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 4 van het Besluit van 8 januari 2001, houdende regels inzake het beschikbaar stellen van ambtenaren aan de Nederlandse Antillen en Aruba, gewijzigd bij Besluit van 30 augustus 2004;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1.1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. de belanghebbende:

de ambtenaar die door of vanwege de Minister voor de duur van langer dan een jaar is geplaatst in een gebied buiten Nederland voor het vervullen van een functie in dat betreffende land.

c. de echtgenoot:

de echtgenoot volgens burgerlijk recht of de levenspartner met wie de niet gehuwde belanghebbende samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract, bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, alsmede de geregistreerde partner;

d. het gezin:

belanghebbende en de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot van de belanghebbende en de kinderen waarvoor aanspraak bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten door één der ouders of, voor wat betreft de tegemoetkoming in de studiekosten, door het desbetreffende kind zelf; met gezin wordt gelijkgesteld de alleenstaande ouder die samenwoont met één of meer eigen kinderen;

e. gehuwde belanghebbende

de belanghebbende die met één of meer van zijn gezinsleden samenwoont en een eigen huishouding voert in een woning, of een gedeelte daarvan, waarover de gezinsleden de vrije en zelfstandige beschikking hebben;

f. ongehuwde belanghebbende

iedere niet onder e bedoelde belanghebbende

g. kind

kind dat de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en ten aanzien van wie voor de ouders volgens Nederlandse wetgeving de onderhoudsplicht geldt.

h. metterwoon gevestigd

het daadwerkelijk wonen, zodanig dat de gezinsleden er het merendeel van de tijd de nacht doorbrengen, de maaltijden gebruiken en over het algemeen aldaar het leefpatroon hebben dat de gezinsleden volgens algemeen aanvaarde normen gewoonlijk op het huisadres plegen te hebben.

i. plaatsing van de belanghebbende:

De belanghebbende is geplaatst in een gebied buiten Nederland, indien hij voor een tijdvak van langere duur dan één jaar in dat gebied is gevestigd.

j. verblijf van het gezin in het gebied van plaatsing:

Het verblijf van de gezinsleden van de belanghebbende in een gebied buiten Nederland wordt uitsluitend in aanmerking genomen, indien de gezinsleden aldaar metterwoon zijn gevestigd en ter zake van dat verblijf is voldaan aan door de Minister bepaalde regels.

k. aanvang, einde en duur van de plaatsing:

1°. de plaatsing van de belanghebbende en het verblijf van een of meer gezinsleden in een gebied buiten Nederland vangen aan op de ingangsdatum genoemd in de plaatsingsbeschikking of indien dit later is dag van aankomst bij een grensovergang, in de eerste haven of op het eerste vliegveld aldaar;

2°. onverminderd het derde tot en met het vierde lid eindigen de plaatsing van de belanghebbende en het verblijf van een of meer gezinsleden in een gebied buiten Nederland op de datum einde plaatsing of indien dat eerder is op de dag van vertrek van een grensstation of -overgang, uit de laatste haven of van het laatste vliegveld aldaar;

3°. de plaatsing van de belanghebbende in een gebied buiten Nederland eindigt, indien hij het gebied van plaatsing voor een tijdvak van langere duur dan zestig achtereenvolgende dagen onderbreekt;

4°. indien de gehuwde belanghebbende bij eindiging van zijn plaatsing in een gebied buiten Nederland zijn gezinsleden daar moet achterlaten, om reden van medische noodzaak of het afleggen van een afsluitend eindexamen van het middelbare schooljaar van het kind van de belanghebbende, kan hij niettemin in het genot van de buitenlandtoelage, de verhoging daarvan en de overige voorzieningen ter zake van die plaatsing in dat gebied blijven.

l. de bezoldiging:

het bruto salaris behorende bij de schaal van de desbetreffende bezoldigingsregeling waarin de belanghebbende bij zijn Nederlandse werkgever laatstelijk is ingedeeld, inclusief de eventuele jaarlijkse periodieke verhogingen, vermeerderd met de in de pensioengrondslag opgenomen toelagen of vergoedingen met uitzondering van de in het land van plaatsing genoten ADV-compensatietoeslag.

m. Standaard Netto Nederland (SNN):

de bezoldiging, verminderd met:

– het werknemersdeel van de premie voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen;

– het werknemersdeel van de premie voor het bovenwettelijk arbeidsongeschiktheidspensioen, zonder rekening te houden met een eventueel door de ambtenaar gekozen verlaging van die premie;

– het werknemersdeel van de premie flexibel pensioen en uittreden;

– het werknemersdeel van de inhouding inzake werkloosheid;

– de loonheffing en

– de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet;

vermeerderd met:

– voor de gehuwde belanghebbende, de algemene heffingskorting;

– de werknemersvergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet;

vermenigvuldigd met:

de factor 1,1

Bij de vaststelling van het Standaard Netto Nederland wordt geen rekening gehouden met een individuele afwijking als gevolg van:

een in te houden spaarbedrag als bedoeld in de Spaarloonregeling dan wel de Levensloopregeling;

een in te houden premie voor een Invaliditeitspensioen Aanvullingsplan

een in te houden premie voor aanvullend nabestaanden pensioen.

n. de koopkrachtcomponent

het door de Minister vastgestelde percentage van het Standaard Netto Nederland dat beoogt de koopkracht te behouden van een voor Nederland representatief geacht pakket van goederen en diensten van betrokkene en in voorkomend geval van zijn gezin.

o. de verplaatsingscomponent

een door de Minister vastgesteld (nominaal) bedrag als tegemoetkoming in de kosten die het gevolg zijn van een plaatsing in het buitenland. Het betreft een tegemoetkoming voor kosten als gevolg van:

1°. het verlies van schooljaren van de kinderen, zowel bij plaatsing in het buitenland als bij terugkeer, waardoor zij langer ten laste van de ouders blijven;

2°. het niet mogen of kunnen werken van de echtgeno(o)t(e) en de kinderen van de belanghebbende, al dan niet op grond van wettelijke verplichtingen, en de daaruit voortvloeiende derving van inkomsten en de kleinere kans op werk voor de echtgeno(o)t(e) bij terugkeer in Nederland;

3°. het worden geconfronteerd met een taal die men niet beheerst wat in de beginperiode van de plaatsing buiten Nederland leidt tot meerkosten, door het meer betalen dan nodig is voor goederen en diensten (economisch handelen);

4°. het bezit van een woning, met de daaraan verbonden kosten bij verkoop of verhuur (makelaarskosten bij verkoop of verhuur, verlies bij verkoop);

5°. de confrontatie met een hogere huur bij terugkeer uit het buitenland;

6°. de kosten die het gevolg zijn van de afstand tussen het land van plaatsing en het thuisland waar de achtergebleven familieleden verblijven (extra reis- en verblijfkosten bij bezoeken van en bij de familie);

7°. kosten als gevolg van de extra sociale verplichtingen in het land van plaatsing;

p. de verblijfscomponent

q. berekeningsbasis: het twaalfvoud van de bezoldiging in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 , die betrokkene geniet op het berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de vakantie-uitkering en in voorkomende gevallen verhoogd met de toelage wegens verblijf in het buitenland.

Artikel 1.2

Samenloop

1. Indien de belanghebbende reeds uit anderen hoofde aanspraak heeft op voorzieningen – al dan niet in natura – ter zake van zijn plaatsing in een gebied buiten Nederland, zal de aanspraak op voorzieningen op grond van deze regeling geheel of gedeeltelijk komen te vervallen.

2. Indien de echtgenoot van de belanghebbende over hetzelfde tijdvak aanspraak kan maken op voorzieningen op grond van deze regeling of op daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor ambtenaren behorende tot de overheid:

a. komt de aanspraak van de belanghebbende op voorzieningen op grond van deze regeling te vervallen, indien het Standaard Netto Nederland van de echtgenoot hoger is;

b. wordt de aanspraak op voorzieningen verleend aan degene die daarvoor door beiden gezamenlijk is aangewezen, indien het Standaard Netto Nederland van de belanghebbende en dat van zijn echtgenoot gelijk zijn.

3. De belanghebbende, bedoeld in het tweede lid, onder a, alsmede de belanghebbende bedoeld in het tweede lid, onder b, die niet door beiden gezamenlijk is aangewezen, heeft aanspraak op de voorzieningen waarop de ongehuwde ambtenaar, bedoeld in artikel 1.1 onderdeel f, aanspraak zou hebben.

Hoofdstuk 2

Overeenkomst plaatsing en medische keuring

1. De belanghebbende, met uitzondering van de ambtenaar van het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties die wordt uitgezonden naar de Vertegenwoordigingen en Kabinetten van de Gouverneur, sluit een overeenkomst met de Staat der Nederlanden, ten deze vertegenwoordigd door de Minister, waarin de voorwaarden worden geregeld waaronder de belanghebbende in een gebied buiten Nederland zal worden geplaatst.

2. De in het eerste lid genoemde overeenkomst heeft een looptijd van ten hoogste drie jaar met de mogelijkheid van verlenging.

3. De Minister zegt de overeenkomst op, indien de plaatsing eindigt, dan wel indien de belanghebbende zonder instemming van de Minister een andere functie gaat vervullen dan de functie waarvoor de belanghebbende werd geplaatst in een gebied buiten Nederland.

1. De overeenkomst bedoeld in artikel 2.1, wordt niet gesloten dan nadat uit een medische verklaring is gebleken dat de belanghebbende en de leden van het gezin die hem vergezellen, medisch geschikt zijn om in een gebied buiten Nederland te verblijven.

2. De Minister kan tevens bepalen dat de belanghebbende een psychologisch onderzoek ondergaat naar de geschiktheid om de beoogde functie te vervullen.

3. De kosten voortvloeiende uit het eerste en tweede lid worden door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vergoed.

Hoofdstuk 3

Toelage-buitenland

Artikel 3.1

Toelagen

1. De belanghebbende heeft gedurende zijn plaatsing en met inachtneming van het bepaalde in de overige leden van dit artikel aanspraak op de volgende toelagen:

a. een toelage buitenland, bestaande uit:

1. de koopkrachtcomponent;

2. de verblijfscomponent;

3. de verplaatsingscomponent;

b. een verhoging van de toelage buitenland ten behoeve van kinderen;

c. een ADV compensatietoeslag voor zover de opgebouwde compensatie niet in tijd kan worden opgenomen.

De hiervoor genoemde componenten van de buitenlandtoelage worden vastgesteld met toepassing van de tabel 1 van bijlage 1.

2. De belanghebbende die is geplaatst in een gebied buiten Nederland heeft aanspraak op een buitenlandtoelage bestaande uit:

a. de koopkrachtcomponent geldende voor het betreffende land van plaatsing, indien deze positief is, zoals vastgesteld in tabel 1;

b. de verblijfscomponent voor het betreffende land van plaatsing zoals vastgesteld in tabel 1 koopkracht gecorrigeerd voor het land van plaatsing;

beide berekend over het voor hem geldende Standaard Netto Nederland, alsmede

c. de verplaatsingscomponent zoals vastgesteld met toepassing van tabel 1.

3. De gehuwde belanghebbende die met gezin metterwoon is gevestigd in buitenland, heeft – met inachtneming van de onderdelen a tot en met f van dit lid – aanspraak op een verhoging van zijn toelage buitenland voor ieder kind dat tot zijn gezin behoort, indien:

– ten behoeve van dat kind aanspraak bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of;

– dat kind de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en aan dat kind een basisbeurs is toegekend dan wel naar het oordeel van de Minister een basisbeurs zou zijn toegekend indien dat kind zijn studie in Nederland zou hebben gevolgd.

a. De aanspraak bestaat voor een kind dat verblijft in het gebied van plaatsing van de belanghebbende, mits dat verblijf uitsluitend het gevolg is van de tewerkstelling aldaar van de belanghebbende en de datum van aankomst van het kind in dat gebied is gelegen op de datum van plaatsing van de belanghebbende in het betreffende gebied. De verhoging bestaat uit een basisbedrag en de koopkrachtcompensatie, indien deze positief is, berekend over een door de Minister vastgesteld bedrag gebaseerd op de gemiddelde kinderbijslag per maand voor de eerste twee kinderen. Die bedragen zijn opgenomen in de tabel 1 van bijlage 2.

b. De aanspraak bestaat voor een kind dat voor het volgen van onderwijs metterwoon in Nederland verblijft en wiens tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met dat onderwijs. Het bedrag van de verhoging wordt vastgesteld met toepassing van tabel 2 van bijlage 2.

c. De aanspraak, als bedoeld in onderdeel b, gaat niet verloren als gevolg van het samenwonen van het kind met het gezin voor een tijdvak van niet langer dan drie maanden, indien aan de voorwaarden die voor het verkrijgen van de aanspraak op die verhoging zijn gesteld, na het samenwonen weer volledig wordt voldaan.

d. Voor een kind waar voor de aanspraak op kinderbijslag pas ontstaat op de eerste dag van het kwartaal volgende op dat waarin het kind is aangekomen of geboren in het gebied van plaatsing van de belanghebbende, gaat de aanspraak op de verhoging in op de dag van aankomst in dat gebied, onderscheidenlijk van de geboorte.

e. Indien een aangehuwd of pleegkind pas tijdens de tewerkstelling van de belanghebbende in het buitenland tot het gezin van de belanghebbende gaat behoren, gaat de aanspraak op de verhoging van de toelage buitenland in met ingang van de dag waarop het kind tot het gezin gaat behoren.

f. Indien de aanspraak op kinderbijslag, de basisbeurs, of de fictieve basisbeurs, bedoeld in het eerste lid, voor een kind eindigt, vervalt ten aanzien van dat kind de aanspraak op de verhoging met ingang van de dag waarop die verandering plaatsvindt.

4. De ADV compensatietoeslag bedoeld in het eerste lid onder c wordt toegekend indien de arbeidsduur van de belanghebbende in het land van plaatsing niet overeenkomt met de gebruikelijke arbeidsduur in de sector waartoe belanghebbende in Nederland behoort.

5. De ADV compensatietoeslag is gelijk aan 2,5% van het bruto salaris (exclusief eventuele bijkomende toelagen) dat in Nederland zou zijn genoten bij een volledige werkweek van 40 uur voor ieder uur dat de arbeidsduur in het land van plaatsing meer is dan zijn gebruikelijke arbeidsduur in de sector waartoe belanghebbende in Nederland behoort, en bedraagt niet meer dan 5% van het bedoelde bruto salaris bij een gebruikelijke arbeidsduur van 38 en maximaal 10% bij een gebruikelijke arbeidsduur van 36 uur.

Verandering toelagen

1. De belanghebbende is verplicht alle mutaties die van belang zijn voor de berekening van de toelagen, bedoeld in dit hoofdstuk, onmiddellijk aan de Minister te melden.

2. Een verhoging van de buitenlandtoelage als gevolg van een verandering in de burgerlijke staat van de belanghebbende gaat in op de eerste dag van de maand waarin die verandering plaatsvindt.

3. Onverminderd het vierde lid gaat een verlaging van de buitenlandtoelage als gevolg van een verandering in de burgerlijke staat van de belanghebbende in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin die verandering plaatsvindt.

4. Bij overlijden van een lid van zijn gezin vervallen de aanspraken op de toelage, bedoeld onder artikel 3.1 eerste lid, onder a en b, met ingang van de eerste dag van de derde maand volgende op de maand waarin dat overlijden heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk 4

Voorzieningen bij plaatsing en beëindiging van de plaatsing

Verhuiskostenvergoeding

1. De belanghebbende heeft bij plaatsing in een gebied buiten Nederland en beëindiging van zijn plaatsing in een gebied buiten Nederland, voor een verhuizing van en naar Nederland, voor hem en zijn gezin aanspraak op een verhuiskostenvergoeding.

2. De tegemoetkoming in verhuiskosten, bedoeld in het eerste lid kan slechts bestaan uit:

a. een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de belanghebbende en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, tot maximaal 30 m3 (exclusief auto), waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van breekbare zaken;

b. een bedrag voor dubbele woonkostengelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, naar analogie van artikel 7 van de Verplaatsingskostenregeling 1989.

c. een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten naar analogie van artikel 8 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 (VKB) en geregeld in de Verplaatsingskostenregeling 1989.

3. Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de echtgenoten beiden ambtenaar zijn in de zin van dit besluit en afzonderlijk de opdracht hebben om te verhuizen of zijn verplaatst, wordt de tegemoetkoming voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten als geregeld in artikel 8, lid 1, onderdeel c van het VKB, berekend over het gemiddelde van de gezamenlijke berekeningsbasis als bedoeld in artikel 1.1 onderdeel q. Elk van de betrokkenen heeft in dit geval aanspraak op een evenredig deel van de in de vorige volzin bedoelde tegemoetkoming.

4. De berekeningsbasis, als bedoeld in artikel 1.1 onderdeel q, wordt vermeerderd met het bedrag dat wegens verblijf buiten Nederland aan betrokkene wordt toegekend.

5. Indien de belanghebbende geen eigen huishouding voert, wordt geen tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, verleend. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan voor deze kosten niettemin een tegemoetkoming worden verleend van 3% van de berekeningsbasis als bedoeld in artikel 1.1 onderdeel q.

6. De belanghebbende, die voor het eerst in dienst treedt, kan slechts in aanmerking worden gebracht voor een tegemoetkoming in verhuiskosten gelijk aan de helft van de tegemoetkoming, die op grond van dit artikel zou zijn toegekend.

7. Bij een verplaatsing uit, naar en buiten Nederland kan de tegemoetkoming in verhuiskosten naast de in het tweede lid bedoelde bedragen slechts bestaan uit:

a. een bedrag voor de kosten verbonden aan het vervoer van de belanghebbende en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning en zonodig voor de overnachtingkosten;

b. een bedrag voor de kosten van een of meer reizen van de belanghebbende en van de gezinsleden, welke in het land van vertrek zijn gemaakt ter voldoening aan een oproep tot het vervullen van formaliteiten, vereist in verband met de reis.

8. Bij een verplaatsing als bedoeld in het zevende lid worden onder de transportkosten, bedoeld in tweede lid onderdeel a, mede verstaan:

a. een bedrag voor de verschuldigde belastingen bij invoer voor de bagage en de inboedel;

b. een bedrag voor de kosten van verzekering van de bagage en de inboedel tegen schade ten gevolge van of in verband met de verhuizing;

c. een bedrag voor de kosten van het inpakken van de gehele inboedel alsmede de kosten van demontage en montage van meubilair en afvoer van emballage;

d. voor zover geen emballage in natura wordt verstrekt, een bedrag voor de kosten van aanschaffing van emballage, zulks echter slechts onder beding dat de emballage na de verhuizing des gevorderd ter beschikking van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt gesteld.

9. Bij een verplaatsing naar een land buiten Europa en terug kan – indien de tewerkstelling aldaar naar verwachting tenminste een jaar zal duren – de tegemoetkoming in verhuiskosten mede bestaan uit een tegemoetkoming in de kosten van het transport over zee van een aan de belanghebbende in eigendom behorende personenauto volgens nader door de Minister vast te stellen regels.

10. Indien door de belanghebbende, bij zijn plaatsing in een gebied buiten Nederland, geen kosten voor het transport van een personenauto in rekening worden gebracht, wordt aan hem op zijn verzoek een tegemoetkoming in de aanschaf van een personenauto verleend van € 600.

11. Aan de belanghebbende kan – indien hij bij zijn plaatsing in een gebied buiten Nederland of bij beëindiging daarvan nog geen woning kan betrekken – op zijn verzoek een vergoeding worden verleend van de kosten voor opslag van de inboedel in het land van aankomst tot maximaal de termijn van tijdelijke huisvesting.

12. Aan de belanghebbende wordt bij een verplaatsing naar een land buiten Europa, uiterlijk vóór de dag van vertrek, 10 werkdagen inschepingverlof verleend.

13. De belanghebbende heeft aanspraak op 10 werkdagen ontschepingverlof. Het ontschepingverlof wordt aaneengesloten aan belanghebbende verleend direct aansluitend aan de dag dat hij in Nederland is teruggekeerd.

1. De betrokkene heeft aanspraak op vergoeding van de gemaakte kosten van het dagelijks reizen per openbaar vervoer tussen de woning en de plaats van tewerkstelling als bedoeld in artikel 12 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 en geregeld in de artikelen 11 en 12 van de Verplaatsingskostenregeling 1989.

2. In plaats van de vergoeding, bedoeld in lid 1, kan het bevoegd gezag ook de noodzakelijke vervoerbewijzen verstrekken.

3. De betrokkene die naar het oordeel van het bevoegd gezag de plaats van tewerkstelling niet of niet doelmatig per openbaar vervoer kan bereiken, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de gemaakte reiskosten naar analogie van artikel 12a van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 en geregeld in artikel 12 van de Verplaatsingskostenregeling 1989.

4. De betrokkene die naar het oordeel van het bevoegd gezag de plaats van tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken, maar daarvan geen gebruik maakt, heeft aanspraak op een gedeelte van de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 12b van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.

De belanghebbende heeft bij de reis naar het gebied van plaatsing en bij terugkeer naar Nederland voor elk lid van zijn gezin tevens aanspraak op vergoeding van bagage tot ten hoogste 10 kg begeleide of tot ten hoogste 20 kg als onbegeleide bagage. Deze hoeveelheden hebben betrekking op het gewicht dat komt boven op het door de betrokken luchtvaartmaatschappij vastgestelde gewicht aan bagage vrijdom dat bij het vervoer is inbegrepen.

De totale kosten voor verzekering van het transport van de inboedel, de extra begeleide en onbegeleide bagage, bedoeld in artikel 9 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 hebben betrekking op een verzekerde waarde van ten hoogste € 70.000,–, in voorkomend geval verminderd met een eigen risico van € 250,–. Beide bedragen worden tweejaarlijks bijgesteld aan de hand van de verandering van het consumentenprijsindexcijfer ter zake.

Bij de reis naar het gebied van plaatsing en bij terugkeer naar Nederland van de belanghebbende worden de kosten van vervoer bedoeld in artikel 9 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 voor de belanghebbende en zijn gezin vergoed tot maximaal de kosten van een vliegticket voor een enkele reis via de kortste route van Nederland naar het land van tewerkstelling of omgekeerd op basis van de goedkoopste (economy) klasse van vervoer.

Uitrustingskosten en huurauto

1. De belanghebbende heeft bij plaatsing in het buitenland aanspraak op:

– een tegemoetkoming in de kosten van zijn uitrusting, gelijk aan het bedrag, vermeld in bijlage 3 dat tweejaarlijks wordt bijgesteld aan de hand van de verandering van het consumentenprijsindexcijfer ter zake en;

– een huurauto van rijkswege en voor rijksrekening voor de eerste twee weken na zijn aankomst in het land van plaatsing dan wel voor de eerste zes weken als de belanghebbende, om reden van transport van zijn eigen auto, daarover niet kan beschikken.

– een huurauto voor rijksrekening voor maximaal één week bij vertrek uit het land van plaatsing in geval niet meer over een eigen auto kan worden beschikt.

2. De gezinsleden van de belanghebbende hebben tevens aanspraak op een tegemoetkoming in de uitrustingskosten overeenkomstig de bedragen genoemd in bijlage 3 van deze regeling, ingeval zij hem voor de duur van ten minste 6 achtereenvolgende maanden naar het gebied van plaatsing vergezellen.

Tijdelijke huisvesting

1. De belanghebbende heeft bij zijn plaatsing in een gebied buiten Nederland en bij beëindiging van die plaatsing aldaar aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor tijdelijke huisvesting voor hem en zijn gezin voor de duur dat niet over de eigen inboedel, dan wel een eigen woonruimte kan worden beschikt, maar niet langer dan 6 weken.

2. Indien belanghebbende na deze termijn de definitieve woonruimte nog niet heeft betrokken en hij naar het oordeel van het bevoegd gezag heeft aangetoond voldoende te hebben gedaan om een woning te verkrijgen, kan de termijn als bedoeld in het eerste lid één keer worden verlengd met ten hoogste 6 weken.

3. De tijdelijke onderbrenging vindt plaats:

a. in gemeubileerde of gestoffeerde woonruimte:

1°. bij bedrijfsmatige verhuurders van (vakantie)huizen of -bungalows;

2°. bij particulieren;

b. in een pension/hotel exclusief de maaltijden, indien geen woonruimte als bedoeld onder a beschikbaar is;

c. in een pension/hotel inclusief de maaltijden, indien geen woonruimte als bedoeld onder b beschikbaar is.

4. De hoogte van de kosten dienen, onder overlegging van een gespecificeerd kostenoverzicht, vooraf te zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag. Eventuele bijkomende kosten voor schoonmaken, gas, water, elektriciteit verwarming, televisie, telefoon en internet, die voor rekening van de belanghebbende komen, worden door de belanghebbende rechtstreeks met de verhuurder verrekend.

5. In het geval van tijdelijke onderbrenging als bedoeld in artikel 4. 7, derde lid, onderdeel a, onder 2°, worden de kosten tot een maximum bedrag van € 558,75 per maand vergoed. Dit maximum bedrag zal jaarlijks worden aangepast op basis van de gemiddelde landelijke huurverhoging.

6. Indien de belanghebbende twee of meer gezinsleden heeft, wordt het in het vijfde lid genoemde maximum bedrag verhoogd met: a. bij twee gezinsleden: 13%; b. bij drie of meer gezinsleden: 17%.

7. De belanghebbende is voor de tijdelijke onderbrenging een eigen bijdrage verschuldigd tot maximaal de door het Minister verschuldigde kosten van onderbrenging.

8. In geval van onderbrenging in gemeubileerde of gestoffeerde woonruimte als bedoeld in het derde lid, onder a en in het derde lid, onder b, bedraagt de eigen bijdrage 10% van het naar het land van plaatsing geduurtecorrigeerde bruto salaris van belanghebbende, indien de tijdelijke onderbrenging plaats vindt in een gebied buiten Nederland.

9. In geval van onderbrenging in een pension/hotel als bedoeld in het derde lid, onder c, bedraagt de eigen bijdrage 50% van de voor belanghebbende geldende netto bezoldiging onderscheidenlijk het voor belanghebbende geldende Standaard Netto Nederland geduurtecorrigeerd naar het land van plaatsing indien de tijdelijke onderbrenging plaats vindt in een gebied buiten Nederland.

10. Indien tot het gezin van belanghebbende kinderen behoren waarvoor aanspraak bestaat op kinderbijslag en die eveneens verblijf houden in het pension, wordt de netto bezoldiging onderscheidenlijk het Standaard Netto Nederland, vermeerderd met het bedrag van deze kinderbijslag.

11. Indien tot het gezin van belanghebbende kinderen behoren waarvoor geen aanspraak bestaat op kinderbijslag en die eveneens verblijf houden in het pension, wordt voor elk kind het percentage van 50% vermeerderd met 7,5 procentpunten. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een kind dat in de loop van een kwartaal wordt geboren en voor wie pas aanspraak bestaat op kinderbijslag met ingang van de eerste dag van het daaropvolgende kwartaal.

12. De berekening van de eigen bijdrage over een gedeelte van een maand vindt plaats naar evenredigheid, waarbij het bedrag per dag wordt vastgesteld door het bedrag verschuldigd over een volle maand te delen door dertig.

Hoofdstuk 5

Voorzieningen bij verblijf in het land van plaatsing

Huisvesting en woonlasten

1. De belanghebbende die een huurwoning bewoont, heeft voor de duur van zijn plaatsing voor zichzelf en zijn gezin aanspraak op een huurtegemoetkoming.

2. De huurtegemoetkoming bedraagt het verschil tussen de werkelijke huurprijs tot ten hoogste het in bijlage 4 onder a genoemde huurplafond en de eigen bijdrage ter hoogte van 15% van het bruto maandsalaris. Voor de vaststelling van de huurtegemoetkoming van de ongehuwde belanghebbende gelden de huurplafonds van bijlage 4 onder b. Het huurplafond wordt tweejaarlijks opnieuw vastgesteld.

3. De aanspraak op de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid gaat in op de datum van ingang van de huurovereenkomst voor de desbetreffende woning maar niet eerder dan op de datum waarop de belanghebbende is geplaatst.

4. De tegemoetkoming bedoeld in het eerste lid wordt op verzoek van de belanghebbende aan hem toegekend na overlegging van een afschrift van de getekende huurovereenkomst.

5. Voor de berekening van de huurtegemoetkoming wordt het onderhoud van een zwembad of tuin geacht geen onderdeel uit te maken van de huurprijs van de woning en wordt de geldende administratiekoers van de desbetreffende maand gehanteerd.

6. De tegemoetkoming in de huurlasten wordt slechts aan één belanghebbende toegekend. Indien meer belanghebbenden op één en hetzelfde adres woonachtig zijn, wordt het bedrag van de tegemoetkoming bedoeld in het eerste lid vastgesteld naar rato van het aantal belanghebbenden dat op het desbetreffende adres woonachtig is.

7. De gehuwde belanghebbende wiens gezin metterwoon in Nederland verblijft heeft aanspraak op gemeubileerde huisvesting (inclusief de verschuldigde kosten voor gas, water en elektriciteit) op een zodanige afstand van de plaats van tewerkstelling dat er, naar het oordeel van de bevoegde autoriteit, geen belemmering bestaat voor een goede vervulling van de dienst. De vergoeding van de huisvestingskosten betreft maximaal honderdtien procent van de in bijlage 4 vastgestelde huurplafonds.

8. De gehuwde belanghebbende wiens gezin metterwoon in Nederland verblijft heeft aanspraak op een tegemoetkoming in voedingskosten gedurende de dagen dat hij geacht wordt in de standplaats verblijf te houden, tot ten hoogste een bedrag van 20% van de daggeldvergoeding voor voeding, als bedoeld in het Reisbesluit buitenland.

Onderwijskosten

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. erkende onderwijsinstelling:

1. een Nederlandse of door Nederland gesubsidieerde school of bij het ontbreken daarvan een door de plaatselijke overheid erkende onderwijsinstelling voor lager of middelbaar onderwijs binnen of nabij de standplaats van belanghebbende die – m.b.t. onderwijsaanbod, aansluiting op Nederlands onderwijs, kosten en plaatselijke omstandigheden door de plaatselijke overheid als passend wordt aangemerkt dan wel een door de Minister daarmee gelijk te stellen instelling met uitzondering van de Internationale school;

2. de op Sint Maarten gevestigde Carribean International Academy.

b. onderwijs:

alle soorten van onderwijs aan een erkende onderwijsinstelling.

c. onderwijskosten:

voor het onderwijs verschuldigde schoolgelden, met uitzondering van de kosten van huisvesting, schoolmaaltijden en schooluniformen.

d. bijkomende kosten:

de voor het onderwijs verschuldigde kosten van registratie, examenkosten en kosten van onderwijsmateriaal. Uitgezonderd zijn van de kosten van huisvesting, schoolmaaltijden en schooluniformen.

e. schooljaar:

een aaneengesloten periode van 12 maanden gerekend vanaf de datum van aanvang van het betreffende onderwijs.

2. De belanghebbende heeft voor elk van zijn kinderen dat met hem metterwoon in een land buiten Nederland verblijft is en daar onderwijs geniet aanspraak op een tegemoetkoming in de onderwijskosten en bijkomende kosten. Deze aanspraak bestaat slechts voor zover voor het desbetreffende kind aanspraak bestaat op kinderbijslag of op een tegemoetkoming in de studiekosten.

3. Aanspraak op de tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, heeft ook de belanghebbende ter zake van de kosten van kleuteronderwijs voor zijn kind en kinderen met de leeftijd van drie jaren, indien:

a. het volgen van kleuteronderwijs door driejarige kinderen in het gebied van verblijf gebruikelijk is en

b. het kind van de belanghebbende door het niet volgen van dat onderwijs naar het oordeel van de Minister in een sociaal isolement komt te verkeren of problemen ontstaan bij de aansluiting op het lager onderwijs, met dien verstande dat de kosten van een crèche, peuterspeelzaal en dergelijke niet in beschouwing worden genomen.

4. Het bedrag van de tegemoetkoming per kind is, met inachtneming van het vijfde lid, gelijk aan 90% van het totaal van de onderwijskosten en bijkomende kosten die gedurende een schooljaar daadwerkelijk zijn gemaakt.

5. Bij het vaststellen van de onderwijskosten worden de op andere wijze genoten of nog te ontvangen bijdragen en uitkeringen – zoals studiebeurzen – daarop in mindering gebracht. Daarbij blijven uitkeringen op grond van een studieverzekering, de basisbeurs, de kinderbijslag en kindertoeslag buiten beschouwing.

6. De tegemoetkoming in de onderwijskosten, bedoeld in het tweede lid, wordt op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de belanghebbende en onder overlegging van de betalingsbewijzen, originele rekeningen, bank of giro afschriften en de beschikking van de Sociale Verzekeringsbank waaruit de aanspraak op kinderbijslag c.q. studie financiering blijkt, toegekend.

7. Op verzoek van de belanghebbende kan aan hem aan het begin van elk schooljaar een voorschot op de tegemoetkoming in de onderwijskosten worden toegekend.

Hoofdstuk 6

Familiebezoek- en gezinsherenigingsreizen

1. De belanghebbende die met zijn gezinsleden is geplaatst in het buitenland, heeft éénmaal per periode van twaalf maanden van verblijf in het buitenland voor zichzelf en zijn gezinsleden die met hem metterwoon in dat land verblijven, aanspraak op een vergoeding van de kosten van een vliegreis van het land van plaatsing naar Nederland en terug ten behoeve van familiebezoek.

2. De belanghebbende die met een of meer gezinsleden naar een gebied buiten Nederland is verhuisd, heeft eenmaal per periode van twaalf maanden ter zake van gezinshereniging met in Nederland achtergebleven kinderen, voor die kinderen, aanspraak op vergoeding van de kosten voor een vliegreis tussen het land waar de belanghebbende is tewerkgesteld en de woonplaats van het kind in Nederland (vice versa). Deze aanspraak is overdraagbaar aan zichzelf of zijn gezinsleden met wie de belanghebbende in dat land verblijft en gaat in voor het eerst zes maanden nadat de belanghebbende is aangevangen met zijn werkzaamheden in het gebied van plaatsing.

3. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het tot het gezin behorende kind van de belanghebbende dat voortijdig is gerepatrieerd. De aanspraak op vergoeding van de vliegreis voor dat kind gaat voor het eerst in zes maanden nadat het desbetreffende kind is gerepatrieerd en voor zover de belanghebbende op de dag van repatriëring van dat kind nog tenminste twaalf maanden in een gebied buiten Nederland is geplaatst.

4. De belanghebbende die als gevolg van de plaatsing in een gebied buiten Nederland zonder zijn gezin is verhuisd en gedurende ten minste zes achtereenvolgende maanden gescheiden van zijn familie of gezin in het buitenland werkzaam is geweest, heeft eenmaal per periode van zes maanden, ten behoeve van gezinshereniging, aanspraak op een vergoeding van de reiskosten verbonden aan een reis van zijn plaats van tewerkstelling in het buitenland naar Nederland en terug. Deze aanspraak is overdraagbaar op één van de gezinsleden van belanghebbende.

5 De ongehuwde belanghebbende heeft éénmaal per periode van twaalf maanden verblijf in het buitenland aanspraak op een vergoeding van de reiskosten verbonden aan een reis van zijn plaats van tewerkstelling in het buitenland naar Nederland en terug ten behoeve van familiebezoek.

6. De ongehuwde belanghebbende met eigen kinderen heeft, ten behoeve van gezinshereniging met zijn in Nederland achtergebleven kind, éénmaal per periode van twaalf maanden verblijf in het buitenland aanspraak op een vergoeding van de reiskosten verbonden aan een reis van zijn plaats van tewerkstelling naar het land waar het kind verblijft tot maximaal de kosten van een reis naar Nederland en terug. Deze aanspraak is overdraagbaar op één van de eigen kinderen van belanghebbende.

7. De vergoeding van de kosten van een vliegreis, bedoeld in dit artikel bedraagt niet meer dan de kosten van een retourticket op basis van de goedkoopste economy klasse van vervoer met een geldigheidsduur van maximaal zes weken voor een rechtstreekse vlucht tussen Nederland en het land waar de belanghebbende is tewerkgesteld.

8. De vergoeding van de reiskosten, bedoeld in dit artikel wordt op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de belanghebbende toegekend, onder overlegging van de desbetreffende betalingsbewijzen en tickets.

Hoofdstuk 7

Ziekte, ongeval en overlijden

De belanghebbende is verplicht elk geval van ziekte of ongeval van hemzelf terstond ter kennis van de Minister te brengen, indien de ziekte of het ongeval van zodanige aard is, dat hij naar verwachting langer dan een maand arbeidsongeschikt zal zijn.

Indien de Minister in geval van ziekte of ongeval van de belanghebbende na overleg met de autoriteiten van het land waar de belanghebbende tewerk is gesteld en na ter zake advies te hebben ontvangen van de bedrijfsgeneeskundige dienst van het desbetreffende land, van oordeel is dat een langer verblijf van de belanghebbende in het gebied buiten Nederland niet langer verantwoord, raadzaam of van nut is, neemt hij de maatregelen tot terugkeer naar Nederland van de belanghebbende en zijn gezin, indien hij zodanige omstandigheden noodzakelijk acht. De daaruit voortvloeiende kosten, met uitzondering van die waarvan het risico verzekerd is, worden door het Rijk vergoed.

Ingeval de belanghebbende wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt de vergoeding van de werkgeverslasten, naar rato ingeval van gedeeltelijke verhindering of arbeidsongeschiktheid, aan de werkgever betaald tot maximaal 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de plaatsing voortijdig wordt beëindigd.

1. Indien de belanghebbende komt te overlijden wordt de vergoeding van de werkgeverslasten aan de Nederlandse werkgevers en de krachtens de hoofdstukken 3 en 5 toegekende toelagen aan de nabestaande(n) uitbetaald tot en met de dag van het overlijden.

2. Bij overlijden van de belanghebbende wordt de vergoeding van de werkgeverslasten aan de Nederlandse werkgever ten behoeve van de uitkering aan de achtergebleven echtgenoot van wie de overleden belanghebbende niet duurzaam gescheiden leefde, verhoogd met een bedrag gelijk aan de laatst genoten bezoldiging over een tijdvak van drie maanden, alsmede met een bedrag gelijk aan drie maal dat van de vakantie-uitkering die de belanghebbende over de maand van het overlijden zou hebben genoten. Bij ontstentenis van een achtergebleven echtgenoot, van wie de belanghebbende niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de vergoeding aan de werkgever ten behoeve van de kinderen.

3. Indien de belanghebbende met zijn gezin in het land van plaatsing buiten Nederland verblijft worden – anders dan in het eerste lid is bepaald – bij overlijden van de belanghebbende de toelagen, bedoeld in artikel 3.2 en artikel 5.1, aan de achtergebleven echtgenoot of kinderen doorbetaald tot uiterlijk drie maanden na de datum van overlijden of zoveel eerder dat het gezin naar Nederland is teruggekeerd.

1. Bij een ziekte die op korte termijn het overlijden tot gevolg kan hebben of bij het overlijden van de in Nederland achtergebleven kinderen of (schoon)ouders kan aan de belanghebbende een vergoeding van de reiskosten voor hem en zijn gezin worden verleend tot maximaal de kosten voor een retourvlucht op basis van de laagste klasse van vervoer van zijn standplaats naar Nederland en terug.

2. De in het eerste lid genoemde vergoeding wordt verleend op een daartoe strekkend verzoek en voor zover de ernst van de situatie kan worden afgeleid uit een overlijdensbericht of een door de behandelend geneesheer afgegeven verklaring.

Bij repatriëring van de belanghebbende of een van diens gezinsleden wegens ziekte of ongeval wordt de aanspraak op de toelagen, bedoeld in hoofdstuk 3 – rekening houdend met de nog lopende kosten in verband met zijn verblijf in het land van plaatsing – door de Minister nader beoordeeld en vastgesteld.

Hoofdstuk 8

Overige rechten en verplichtingen

1. Aan de belanghebbende kan bij plaatsing éénmalig een renteloos voorschot worden verstrekt voor de aanloopkosten bij aankomst in dat land tot ten hoogste € 11.000,–. Dit bedrag wordt tweejaarlijks bijgesteld.

2. Het aanloopkostenvoorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt in maandelijkse termijnen terugbetaald en heeft een looptijd van ten hoogste 30 maanden of zoveel korter als de plaatsing in het gebied buiten Nederland duurt.

3. Het aanloopkostenvoorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt op schriftelijk verzoek van de belanghebbende een maand voor of uiterlijk twee maanden na aanvang van de plaatsing in het gebied buiten Nederland verstrekt.

Indien de belanghebbende aanspraak maakt op vergoedingen, tegemoetkomingen en loon van een andere dan de Nederlandse overheid en verband houdende met de plaatsing, de beëindiging van de plaatsing of de uitoefening van de functie aldaar, dient hij dit onmiddellijk bij de Minister te melden en de door de Minister betaalde vergoedingen, tegemoetkomingen en loon terug te betalen tot maximaal het bedrag dat hij van een andere dan de Nederlandse overheid heeft ontvangen, voor zover door de Minister met dergelijke aanspraken niet reeds rekening is gehouden.

Hoofdstuk 9

Overgangs- en slotbepalingen

Voor zover in deze regeling niet anders is bepaald, vervallen de uit deze regeling voortvloeiende rechten op vergoedingen indien daarop binnen een termijn van één jaar na het eindigen van de plaatsing geen beroep is gedaan.

In gevallen waarin niet of niet voldoende in deze regeling is voorzien, beslist de Minister naar redelijkheid en, waar mogelijk, in overeenstemming met de strekking van de bepalingen van deze regeling.

1. Deze regeling is, met inachtneming van het gestelde in het tweede lid, vanaf de datum van inwerkingtreding van toepassing op iedere in een gebied buiten Nederland geplaatste belanghebbende.

2 De Regeling op grond waarvan de belanghebbende is uitgezonden blijft na inwerkingtreding van deze regeling van kracht voor die belanghebbende die op het moment van inwerkintreding van deze regeling is geplaatst in een land buiten Nederland en schriftelijk te kennen heeft gegeven voor de resterende duur van zijn initiële plaatsing de aanspraken in de Regeling, op grond waarvan de belanghebbende is uitgezonden, te willen behouden.

3. Op verlengingen van de termijn van plaatsing is deze regeling van toepassing, tenzij bij de oorspronkelijke plaatsing in het gebied buiten Nederland anders is overeengekomen.

Deze regeling wordt aangehaald als: ‘Het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties’ (VUBZK)

Deze regeling treedt op 1 augustus 2008 in werking.

Voor de in het kader van de samenwerking tussen landen in het Recherche Samenwerkingsteam uitgezonden politieambtenaren en de door of vanwege de Minister uitgezonden ambtenaren van de Rechterlijke Macht zal deze regeling op een later tijdstip in werking treden.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Ministervan Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst.

Bijlage 1.

Tabel 1

Land van plaatsing

Categorie

Koopkr.

comp

Verbl.

comp

Verplaatsing comp

 

Toelage

  

%

%

Wegingsfactor

Punt-

bedrag

Totaal

Totaal

        
 

Gehuwd gezin aldaar

      
        
 

Gehuwd gezin aldaar

      
        
 

Ongehuwd

      

Bijlage 2.

Tabel 1. Verhoging toelage-buitenland (indien het kind verblijft in het gebied van plaatsing) (ad art. 3.2, onderdeel 5a VBBZK)

Bedragen per: inwerkingtreding regeling

Gebied

Basisbedrag

per maand

Duurtecorrectie per maand

over gemiddeld kinderbijslagbedrag

Binnen de keerkringen

€ 53,72

€ 76,12

Tabel 2. Verhoging toelage-buitenland (indien het kind niet verblijft in het gebied van plaatsing) (ad art. 3.2, onderdeel 5b VBBZK)

Bedragen per: inwerkingtreding regeling

Bedrag per maand indien het kind jonger is dan 18 jaar en het niet samenwonen van het kind met het gezin van belanghebbende uitsluitend het gevolg is van het verblijf van dat gezin buiten Nederland

Bedrag per maand

in overige gevallen

€ 285,02

€ 224,67

Bijlage 3

Uitrustingskosten ad Artikel 4.6

De tegemoetkoming in de uitrustingskosten bij plaatsing op de Nederlandse Antillen of Aruba bedraagt per datum inwerkingtreding van deze regeling:

a. voor de belanghebbende: € 700,00

b. voor de echtgenoot: € 700,00

c. voor elk kind: € 150,00

De tegemoetkoming in de uitrustingskosten wordt niet toegekend bij verhuizing binnen het land van plaatsing in een gebied buiten Nederland.

Bijlage 4.

Woonlasten ad artikel 5.1 tweede lid

A. De huurplafonds bedragen:

Aruba

Af 3.000

Bonaire

Naf 2.800

Curaçao

Naf 2.800

Saba

US$ 2.000

Sint Eustatius

US$ 2.300

Sint Maarten

US$ 2.300

B. Huurplafonds ongehuwde belanghebbende:

Aruba

Af 2700

Bonaire

Naf 2.500

Curaçao

Naf 2.500

Saba

US$ 2.000

Sint Eustatius

US$ 2.000

Sint Maarten

US$ 2.000

Toelichting

Algemeen

1.1. Hoewel deze regeling is geschreven met het oog op mondiale toepassing beperkt het huidige toepassingsgebied zich tot de personele samenwerking tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Aruba. De personele samenwerking is een steeds belangrijker rol gaan spelen in de verhouding tussen de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland. Op tal van terreinen blijkt in de landen in het Caribisch gebied tijdelijke behoefte te bestaan aan gekwalificeerd personeel. Daarbij komt dat de taken van de diverse overheden toenemen in zwaarte door de wens voor een verbetering van het bestuur. De Nederlandse Antillen en Aruba doen dan ook met grote regelmaat een beroep op Nederland om te voorzien in deskundig personeel in het kader van de personele samenwerking.

1.2 .De geworven belanghebbenden hebben in Nederland een verschillende rechtspositie. Tot nu toe bestaat de grootste groep uit (rijks)ambtenaren die in het kader van de personele samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba ter beschikking worden gesteld. Nu ook de eilandgebieden hun bestuurskracht moeten vergroten, wordt daarnaast in toenemende mate deskundigheid geworven uit het ambtenarenbestand van de andere overheden. Een aparte groep zijn de uitgezonden ambtenaren van de rechterlijke macht en het openbaar Ministerie.

1.3. De vier naar de Nederlandse Antillen en Aruba uitgezonden groepen (rijks)ambtenaren betreffen BZK-ambtenaren, technische bijstanders, politieambtenaren t.b.v. het Recherche Samenwerkingsteam (RST) en leden van de rechterlijke macht. Ten aanzien van het vaststellen van de buitenlandtoelage, was tot de inwerkingtreding van deze regeling, voor alle vier groepen een verschillende regeling van toepassing. De systematiek van vaststellen van de buitenlandtoelage voor de uitgezonden BZK–ambtenaren was gebaseerd op de Defensieregeling. De technische bijstanders vielen voor het vaststellen van hun buitenlandtoelage onder de Regeling beschikbaarstelling ambtenaren aan de Nederlandse Antillen en Aruba (Rbana) die inhoudelijk overeenkomt met de Defensieregeling.

1.4. Uitgangspunt bij het vaststellen van de buitenlandtoelage zou moeten zijn dat de toelage op een dusdanig niveau wordt vastgesteld dat het de ambtenaar in het buitenland in staat stelt, ten minste, de levensstandaard te handhaven die hij in Nederland gewend was en hem daarboven een aanvulling verschaft voor de uit het verblijf in het buitenland voortvloeiende bijzondere kosten. Voor de ambtenaren die worden uitgezonden naar analogie van de Defensieregeling wordt deze regel ook volledig zo toegepast. Daartoe wordt voor deze ambtenaren periodiek een, op basis van veldonderzoek vastgestelde, koopkrachtpariteit vastgesteld die zorg draagt voor een economische gelijkheid in koopkracht tussen de verschillende landen. Die koopkracht is in de praktijk, in combinatie met de valutakoerscorrectie, vertaald in de duurtecorrectie die deel uitmaakt van de toelage buitenland. Daarnaast is voor de ambtenaar die naar analogie van de Defensieregeling is uitgezonden een ‘éloignement’ vastgesteld voor ondermeer de bestrijding van de bijzondere kosten door kwantitatief en kwalitatief meer- en minderverbruik (KMV) in de respectieve landen buiten Nederland. Voornamelijk de inflexibiliteit van dit ‘éloignement’ heeft ervoor zorg gedragen dat deze systematiek van vaststellen van de buitenlandtoelage is herzien. De Suppletieregeling en de regeling Tijdelijke afspraken uitzending streven weliswaar een zelfde doel, van handhaving koopkracht, na maar de systematiek van vaststellen van die toelage wijkt substantieel af van die van de Defensieregeling.

1.5. Het uitzenden van ambtenaren door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder verschillende regelingen ter zake van de buitenlandvoorzieningen heeft een onoverzichtelijke rechtspositie tot gevolg en is daardoor in de uitvoering te arbeidsintensief. Dit wordt niet gewenst geacht en daarom is besloten één regeling op te stellen waarin alle voorzieningen zijn opgenomen. Als basis voor de berekening van de toelage buitenland is gekozen voor een eigen systematiek naar het voorbeeld van de nieuwe systematiek van vaststellen van de buitenlandtoelage van Defensie.

Bij de nieuwe regeling is onverkort gekozen voor het zoveel als mogelijk verzorgen van de gehele uitzending door één instantie. Evenals onder de Rbana blijft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de instantie die de uitzending verzorgt.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1

De omschrijving van de belanghebbende omvat de ambtenaar die voor langer dan een jaar door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is geplaatst in een gebied buiten Nederland. In de praktijk betreft het vooral ambtenaren die door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Nederlandse Antillen en Aruba ter beschikking worden gesteld of ter beschikking worden gesteld aan de landen van het Koninkrijk in het kader van de samenwerking tussen deze landen in het Recherche Samenwerkingsteam. Het begrip ‘plaatsing in een gebied buiten Nederland’ maakt de regeling breder toepasbaar.

Van deze regeling zijn uitgezonderd de ambtenaren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die via het Shared Service Centre Buitenland worden uitgezonden onder toepassing van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel (DBZV).

Aan de ambtenaren die in het kader van de samenwerking tussen Nederland de Nederlandse Antillen en Aruba ter beschikking worden gesteld is door hun Nederlandse werkgever buitengewoon verlof verleend al dan niet met behoud van bezoldiging.

Met de echtgenoot is gelijk gesteld, de geregistreerde partner en de levenspartner. Of een persoon als levenspartner kan worden aangemerkt dient te blijken uit een notarieel verleden samenlevingscontract, waarin het samenwonen, het voeren van een gezamenlijke huishouding en de wederzijdse rechten en verplichtingen van de beide partners zijn vastgelegd. Dit mag ook blijken uit de overlegging van een verklaring van een notaris dat er een zodanig samenlevingscontract aanwezig is, met vermelding van de aktedatum en van de personalia van de beide partners. Voor de toepassing van deze regeling wordt slechts één persoon als levenspartner aangemerkt.

De definitie van gezin is uitgebreid met de alleenstaande ouder die samenwoont met één of meer kinderen. Alleenstaand betreft een ouder zonder echtgenoot als bedoeld in artikel 1.1 onderdeel c.

Om als kind tot het gezin gerekend te kunnen worden is de leeftijdsgrens voor kinderen gesteld op 18 jaar. De grens van 21 jaar wordt wel aangehouden voor kinderen ten aanzien van wie een onderhoudsplicht bestaat naar burgerlijk recht. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt, kort gezegd, dat ouders verplicht zijn te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun kinderen tot het eenentwintigste jaar.

Hierin is de aanvang en het einde van de plaatsing in een gebied buiten Nederland opgenomen. De toelagen die zijn gekoppeld aan de plaatsing zijn immers bedoeld ter bestrijding van de extra kosten die een buitenlands verblijf met zich meebrengt. De plaatsing wordt geacht te zijn beëindigd bij vertrek uit het land van tewerkstelling. Er kunnen echter situaties zijn waarin bepaalde kosten blijven doorlopen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het achterblijven van het gezin in het land van tewerkstelling van de belanghebbende vanwege noodzakelijke redenen. In dat geval kan de Minister bepalen dat de aanspraak op een of meerdere toelagen gehandhaafd blijft.

Standaard Netto Nederland:

Voor de berekening van de toelage buitenland wordt uitgegaan van een standaard netto Nederlands inkomen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met individuele afwijkingen, zoals spaarloon, verzekeringspremies e.d. Omdat de vakantie uitkering en individuele toelagen bij de berekening van de toelage buitenland niet in beschouwing wordt genomen, wordt het SNN gecompenseerd door het te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Artikel 1.2

De buitenlandtoelage voor het gezin dat in het land van plaatsing verblijft wordt maar aan één van de gezinsleden toegekend. Ingeval de partner van de belanghebbende ook aanspraak kan maken op de toelage buitenland kan die toelage nooit hoger zijn dan die zou zijn toegekend voor de categorie ongehuwd. Het verschil in toelage tussen die van de gehuwde en die van de ongehuwde bevat immers de vergoedingen voor het gezin.

Artikel 2.1

Teneinde de relatie met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te creëren sluit de belanghebbende met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een overeenkomst. Hierin worden onder meer het doel en de duur van de plaatsing, de hoogte van de vergoedingen en tegemoetkomingen en – indien daartoe aanleiding bestaat – andere afspraken neergelegd. Van het sluiten van een overeenkomst zijn uitgesloten de ambtenaren van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties. Zij worden gedetacheerd waarvoor geen overeenkomst noodzakelijk is.

In het tweede lid is bepaald dat een initiële plaatsing niet langer duurt dan drie jaar, dan wel een andere termijn die door het bevoegd gezag wordt bepaald. De plaatsing van drie jaar mag maximaal twee keer met één jaar worden verlengd zodat de totale looptijd van de plaatsing de vijf jaar niet overschrijdt. Ingeval van een plaatsing in het Caribisch gebied verandert bij een langere periode van tewerkstelling aldaar de verhouding zowel met de vroegere werkgever als met de autoriteiten waarbij de belanghebbende is tewerkgesteld. Van de vroegere werkgever mag niet verwacht worden dat nog voldaan kan worden aan de verplichting om de belanghebbende na terugkeer een passende functie te geven en de verhouding met de Antilliaanse en Arubaanse autoriteiten behoort ook niet langer gebaseerd te zijn op een tijdelijk dienstverband.

Het derde lid regelt de opzegging van de overeenkomst door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarin is ondermeer bepaald dat de overeenkomst in ieder geval wordt opgezegd indien het betreffende land waaraan de belanghebbende is geplaatst het dienstverband heeft beëindigd.

Bij de plaatsing van een belanghebbende wordt bezien of dit past binnen het beleid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij verandering van functie buiten medeweten van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan die afweging niet plaatsvinden. In dat geval is er aanleiding om de overeenkomst op te zeggen.

Artikel 2.2

De Nederlands-Antilliaanse respectievelijk de Arubaanse overheid stelt als voorwaarde voor het aangaan van een dienstverband dat de belanghebbende en zijn gezinsleden die met hem in dat land verblijven, medisch geschikt zijn voor een verblijf in de tropen. De belanghebbende en zijn gezinsleden ondergaan een medische keuring. Voor kinderen tot 6 jaar moet een gezondheidsverklaring van de huisarts worden overgelegd. De medische keuring gebeurt door een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen instantie.

Indien één of meer gezinsleden de belanghebbende niet terstond vergezellen zal de keuring alsnog moeten plaatsvinden voordat zij zich bij hem voegen. In het geval de medische verklaring ontbreekt kunnen de gezinsleden van de belanghebbende geen aanspraak maken op de voorzieningen uit deze regeling.

Artikel 3.1

De doelstelling van de toelage buitenland is om de ambtenaar tijdens zijn verblijf in de Nederlandse Antillen en Aruba financieel in staat te stellen het voor hem in Nederland gebruikelijke consumptiepatroon voort te zetten en om de meerkosten wegens lokale omstandigheden of gebruiken in redelijkheid te compenseren.

Het systeem van vaststelling toelage buitenland berust op drie basiscomponenten, t.w.:

a. De koopkrachtcomponent (landafhankelijke component);

b. De verplaatsingscomponent (als vast bedrag) voor de uit de verplaatsing voortvloeiende kosten ( landonafhankelijke component);

c. De verblijfscomponent als vergoeding voor de verschillen in van verblijfsomstandigheden bij uitzending. De verblijfscomponent geeft de verschillen in woon- en leefomstandigheden aan per land.

De koopkrachtcomponent representeert het Nederlandse boodschappenmandje van de in het buitenland geplaatste ambtenaar. De koopkrachtcomponent is landafhankelijk en betreft een 100% vergoeding van de kosten van levensonderhoud in het gebied van plaatsing. De koopkrachtcomponent beoogt de koopkracht te behouden van het voor Nederland representatief geachte pakket van goederen en diensten van de ambtenaar en in voorkomend geval van zijn gezin. Periodiek wordt door een extern bureau (Airinc), de koopkrachtpariteit vastgesteld die zorg draagt voor een economische gelijkstelling in koopkracht tussen de verschillende landen. De koopkrachtcomponent wordt vastgesteld met de index ‘International Livingstandard Pattern (ILP)’ Deze index gaat ervan uit dat de uitgezonden ambtenaar te kort in het buitenland verblijft om te kunnen integreren met de buitenlandse levenswijze. Deze index is dan ook afgestemd op het zo volledig mogelijk zichtbaar maken van alle belangrijke veranderingen in het leefpatroon. De ILP indexeert alle hierboven genoemde aspecten van kosten die het gevolg zijn van noodzakelijke afwijkingen t.o.v. het Nederlandse uitgavenpatroon, het z.g. Kwalitatief en Kwantitatief Meer en Minder verbruik (KMV), waardoor ook rekening is gehouden met het gegeven dat als gevolg van andere sociale, culturele of klimatologische omstandigheden het consumptiepatroon anders is dan in de Nederlandse situatie. Het gaat hierbij dus om de kwaliteit en kwantiteit en niet om de prijs. Een voorbeeld is dat men bij een verblijf in de tropen meer water verbruikt dan men in Nederland zou doen. De meerdere kubieke meters water worden geacht te zijn vergoed door toevoeging van een positieve KMV-component in de toelage buitenland. Ook is het aannemelijk dat men tijdens het verblijf in de tropen geen winterkleding gebruikt. Ook dit minderverbruik wordt geacht te zijn verrekend in de ILP-index.

De ILP meet de prijsverschillen tussen het land van plaatsing en Nederland. Hierdoor is het heel goed mogelijk dat uit de prijsindex van het land van plaatsing blijkt dat de kosten van levensonderhoud in de afgelopen periode is gestegen, terwijl de duurtecorrectie toch wordt verlaagd. In dat geval zijn de prijzen in Nederland in die periode harder gestegen en is het buitenland relatief goedkoper geworden.

De verplaatsingscomponent betreft een landonafhankelijke component van de buitenlandtoelage. Een aantal onkosten dat het gevolg is van een plaatsing in het buitenland is zeer moeilijk te kwantificeren, enerzijds omdat deze per individueel geval sterk van elkaar verschillen en anderzijds niet altijd algemene geldigheid hebben. De hoogte van deze component is niet afhankelijk van het land van plaatsing en van toepassing op iedereen die wordt uitgezonden. Het is een component die in de hierboven behandelde ILP-index niet is opgenomen. Het betreft zonder uitzondering allemaal zaken die alleen van toepassing zijn op ambtenaren die naar het buitenland worden verplaatst. Tevens is deze verplaatsingscomponent geschikt om differentiatie aan te brengen in de toelage t.a.v. de categorieën gehuwd gezin aldaar, gehuwd gezin niet aldaar en ongehuwd. De gehuwde belanghebbende wiens gezin, gedurende zijn plaatsing, in Nederland verblijf houdt heeft immers niet de kosten die voortvloeien uit het verplaatsen van zijn gezin naar het buitenland. Omdat de hier bedoelde kosten nooit exact per individu kunnen worden vastgesteld zal o.g.v. de huidige inzichten opnieuw dienen te worden bezien welke factoren bepalend zijn voor de hoogte van de tegemoetkoming en in welke mate. Belangrijk is dat de toegekende bedragen in een juiste verhouding tot elkaar worden vastgesteld. Daartoe zijn de in artikel 1.1. onderdeel o genoemde componenten 1 t/m 7 t.o.v. elkaar gewogen en aan de respectieve categorieën toebedeeld. De weging, zoals hieronder opgenomen, van de verschillende factoren is er op gericht een zo reëel mogelijk basispakket voor toekenning van de toelage buitenland voor de respectieve categorieën (gehuwd gezin aldaar, gehuwd gezin niet aldaar en ongehuwd) tot uitdrukking te brengen. Een precieze kwantificering van dit aspect van de toelage buitenland naar iedere individuele ambtenaar is niet mogelijk. De gewogen componenten zijn nooit helemaal en ook niet in dezelfde mate van toepassing op de verschillende individuele gevallen.

Overzicht weging van de elementen verplaatsingscomponent.

Schaal 1 tot 10

Gehuwd

Gehuwd gezin niet aldaar

Ongehuwd

Verlies schooljaar kind

10

0

0

Inkomstenderving partner

10

0

0

Meerkosten beginperiode

10

7

3

Eigen/huur woning

10

0

7

Gescheiden gezinsleven

0

8

0

Kosten a,g,v, afstand tot familie

10

3

3

Kosten sociale verplichtingen

10

3

3

Totaal

60

21

16

De verblijfscomponent beoogt de aantrekkelijkheid van een standplaats te vertalen naar de hoogte van de toelage. Omdat de leefomstandigheden op de verschillende standplaatsen aanmerkelijk van elkaar verschillen wordt het raadzaam geacht om ‘incentives’ in het toelagesysteem te bouwen om te voorkomen dat de personeelsvulling op minder aantrekkelijke locaties een knelpunt voor de organisatie gaat vormen. Ook om reden van gelijke behandeling van het personeel is het noodzakelijk om ongelijke situaties ook financieel ongelijk te honoreren naar de mate van ongelijkheid. Daarom wordt met dit systeem van verblijfscomponenten een tegemoetkoming toegekend voor de kosten die het gevolg zijn van de in dit systeem onderzochte elementen, zoals hieronder genoemd. Van het hieronder gepresenteerde systeem van verblijfscomponenten wordt voor het nieuwe systeem voornamelijk het stelsel van verhoudingen tussen de verschillende locaties gebruikt. De toegekende percentages verblijfscomponenten staan in vaste verhouding tot elkaar. Deze verhoudingscijfers worden periodiek door het eerdergenoemde onafhankelijke externe bureau Airinc aangepast aan de veranderende omstandigheden op basis van harde, van tevoren geformuleerde, uitgangspunten.

Criteria voor de bepaling van de mate van verschil in verblijfsomstandigheden zijn:

a. Potentiële of actuele dreiging met geweld. Risico van oorlog, terroristische activiteiten, criminele incidenten.

b. Vijandigheid van locale bevolking tegenover uitgezonden ambtenaren. Pesterijen, bedreigingen tegen de persoonlijke veiligheid, onvriendelijke aard of ongemanierd gedrag.

c. Gangbaarheid van ziekten. Malaria, dysenterie, etc. Gebrekkige gezondheidszorg en slechte openbare voorzieningen ter bevordering van de volksgezondheid (afvalverwerking, etc).

d. Gebrekkige medische voorzieningen of dienstverlening. Slechte medische, tandheelkundige en ziekenhuisfaciliteiten. De afwezigheid van internationaal gediplomeerde artsen en het gebrek aan geneesmiddelen en medische voorraden.

e. Oncomfortabele fysieke omgeving. Extreme weersomstandigheden, daglicht variatie, bevolkingsdichtheid, mate van (herhaald) voorkomen en de hevigheid van natuurrampen, hoogte, luchtvervuiling en verkeers-op/verstoppingen.

f. Geografische geïsoleerdheid. Afgelegen van ontwikkelde gebieden en beperkte lokale en regionale reisgelegenheden die geschikt zijn voor het uitgestrekte terrein. Het ontbreken van transport. Het voorkomen van politieke beperkingen.

g. Culturele of psychologische isolatie. Verminderde sociale en commerciële activiteiten toe te schrijven aan locale autoriteiten en taalbarrières. Beperkte toegang tot internationale media, inbreuken op privacy en heersend racisme en seksisme.

h. Gebrekkig lokaal educatief systeem. Ontbreken van voldoende studiepakketten, voldoende vakkenaanbod of een voldoende aantal studierichtingen.

i. Gebrekkige beschikbaarheid of kwaliteit van lokale huisvesting. Moeilijkheden bij het zekerstellen van passende accommodatie. Slechte kwaliteit afgemeten naar fysieke specificaties en karakter van de buurt en onbetrouwbare openbare voorzieningen en -diensten.

j. Ontbreken van recreatieve of gemeenschapsfaciliteiten. Afwezigheid van publiekelijke recreatie centra, sociale clubs, restaurants, bars, theaters, sportfaciliteiten en televisie.

k. Slechte beschikbaarheid, kwaliteit of variëteit van consumptieartikelen en diensten, voedsel, alcohol, tabak, persoonlijke verzorging, huishoudelijke artikelen, meubels, transport en recreatie.

De status van het pleegkind van belanghebbende als bedoeld in het derde lid, onderdeel e, dient te worden aangetoond aan de hand van de adoptiebescheiden van het kind.

Gedurende de beschikbaarstelling valt de belanghebbende onder de werktijd- en verlofregels van het desbetreffende land. De locale arbeidsduur kan echter verschillen met de reguliere arbeidsduur die de belanghebbende in Nederland heeft, terwijl daar geen compensatie van meer gewerkte uren tegenover staat. Het salaris van de belanghebbende komt in dat geval niet overeen met zijn arbeidsduur aldaar. Ter compensatie van het gemis van ADV compensatie wordt een tegemoetkoming verstrekt in de vorm van een ADV compensatietoeslag. Deze toeslag is geregeld in het vierde lid van dit artikel. De ADV compensatietoeslag bedraagt 2,5% van het Nederlandse brutosalaris voor ieder uur verschil tussen de in de sector van belanghebbende overeengekomen gebruikelijke arbeidsduur bij de Nederlandse werkgever en de locale arbeidsduur. De toeslag bedraagt 2,5% van het bruto salaris dat de belanghebbende in Nederland zou hebben verdiend bij een werkweek van 40 uur. De ADV is immers het verschil tussen de reguliere werkweek en de volle werkweek van 40 uur uitgedrukt in tijd. De ADV-compensatietoeslag bedraagt maximaal 5% dan wel 10% van het bruto salaris afhankelijk van het aantal uren werktijd per week dat regulier in de sector wordt gewerkt ( in het arbeidsvoorwaarden-overleg is overeengekomen). Een belanghebbende die in Nederland meer uren ADV geniet dan in de betreffende sector is overeengekomen levert daarvoor salaris in. Een belanghebbende met een werkweek in Nederland van bv. 32 uur die in het land van plaatsing 40 uur gaat werken heeft toch maximaal aanspraak op een ADV-compensatietoeslag van 5% dan wel 10% van het bruto salaris. Het verschil van 32 uur naar de in de sector overeengekomen gebruikelijke arbeidsduur wordt weer in zijn salaris gecompenseerd. Onderhavige belanghebbende wordt dan immers bezoldigd naar de in de sector overeengekomen gebruikelijke arbeidsduur.

Als gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 november 2000, kenmerk 98/6628 ABP, is deze toelage per 1 januari 2001 deel uit gaan maken van het ambtelijk inkomen en dient tot de pensioengrondslag te worden gerekend.

Over het bedrag van de ADV compensatietoeslag wordt geen vakantie-uitkering berekend.

De ADV compensatietoeslag wordt via de Nederlandse werkgever betaald.

Artikel 3.2

De hoogte van de toelagen wordt mede bepaald door onder andere de gezinssamenstelling of de plaats waar het gezin daadwerkelijk verblijft. Dit artikel verplicht de belanghebbende die gegevens onmiddellijk door te geven indien er wijzigingen zijn in de situatie, die van invloed zijn op de hoogte van de toelagen. Wanneer de belanghebbende zich niet of niet tijdig houdt aan deze verplichting kan de Minister uiteraard het teveel betaalde terug vorderen, maar tevens zou hij bij grove nalatigheid kunnen overwegen om de overeenkomst voor zijn beschikbaarstelling op te zeggen.

Artikel 4.1

In het vijfde lid wordt een regeling getroffen voor het geval een belanghebbende voorafgaande aan de uitzending niet zelfstandig een huishouding voerde In een dergelijke situatie wordt hij geacht niet over huisraad te beschikken. Daarom is er geen sprake van herinrichting ten gevolge van de verplaatsing en komt hij niet in aanmerking voor het volle bedrag van de vergoeding voor alle direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten.

Artikel 4.3

Het ontvangen van de verhuisboedel kan enige tijd op zich laten wachten. De belanghebbende en de leden van zijn gezin krijgen dan ook een vergoeding voor het meenemen van een beperkte hoeveelheid extra bagage. Begeleide bagage wordt tijdens de reis meegenomen, onbegeleide bagage dient van te voren bij de vliegtuigmaatschappij te worden aangeboden en kan na de vliegreis in ontvangst genomen worden. Handbagage wordt als begeleide aangemerkt . Begeleide bagage is exclusief de bagagevrijdom.

Artikel 4.6

De tegemoetkoming in de uitrustingskosten van de belanghebbende en ieder van de leden van zijn gezin zijn vooral bedoeld voor het aanschaffen van tropenkleding. De tegemoetkoming in de uitrustingskosten wordt slechts éénmaal bij aankomst in het Caribisch gebied toegekend. Bij verhuizing naar een ander land of eiland in het Caribisch gebied heeft de belanghebbende niet opnieuw aanspraak op de tegemoetkoming in de uitrustingskosten.

Ook is in dit artikel geregeld dat bij aankomst in het land van plaatsing buiten Nederland een huurauto beschikbaar wordt gesteld voor maximaal 6 weken. De achterliggende gedachte hiervoor is dat in het land van plaatsing geen adequaat openbaar vervoer beschikbaar is en bij verscheping van de eigen auto deze nog niet voorhanden is.

Artikel 4.7

Het vervoer van de verhuisboedel naar de Nederlandse Antillen of Aruba en terug naar Nederland duurt ongeveer zes weken. In verband hiermee zal de belanghebbende tijdelijk in verband met het ontbreken van inboedel of het opzeggen van het huurcontract, moeten uitwijken naar vervangende woonruimte. Dit artikel bepaalt dat als dan een tegemoetkoming in de gemaakte kosten voor passende vervangende woonruimte gegeven wordt. Of woonruimte passend is zal van geval tot geval bezien moeten worden, waarbij rekening gehouden wordt met de gezinssamenstelling, de beschikbaarheid van woningen en de streek van het land. Alleen de kosten voor logies en toeristenbelasting worden vergoed. De belanghebbende mag zelf bepalen of hij de gehele of een gedeelte van de periode in Nederland vervangende woonruimte betrekt dan wel in het land van plaatsing.

In dit artikel is onderscheid gemaakt tussen de typen tijdelijke onderbrenging. Het onderscheid tussen huisvesting in een bungalow of in een pension dient duidelijk zichtbaar te zijn in de hoogte van de te betalen eigen bijdrage. In het pension verblijft belanghebbende immers inclusief voeding en/of schoonmaakkosten. In het geval van onderbrenging in een gemeubileerde of gestoffeerde woonruimte is de eigen bijdrage gerelateerd aan de eigen bijdrage van de huurtegemoetkoming. Het percentage is lager gesteld omdat de (kleinere) onderbrenging geacht wordt minder woongenot te genereren. Door de relatie met fiscale regelingen waar het alleen huisvesting betreft is voor de eigen bijdrage van de bungalow uitgegaan van een percentage van het bruto inkomen. Pension/hotel kosten betreft in voorkomend geval echter ook de dagelijkse uitgaven voor voeding zodat deze is vastgesteld als percentage van het besteedbaar (netto) inkomen. Door het bevoegd gezag wordt bepaald welke vorm van tijdelijke huisvesting wordt genoten.

In dit artikel wordt de eigen bijdrage voor tijdelijke huisvesting geduurtecorrigeerd naar het land van plaatsing waar de tijdelijk huisvesting plaatsvindt. In het geval dat vooruitlopend op de definitieve plaatsingsdatum door het bevoegd gezag toch al tijdelijke huisvesting is toegekend maar nog geen aanspraak bestaat op een toelage buitenland bestaat over die periode vrijstelling van het betalen van de eigen bijdrage. Voor kinderen waar voor de ouders geacht worden volgens de Nederlandse wetgeving niet meer een onderhoudsplicht te hebben wordt, indien zij eveneens verblijf houden op het tijdelijke huisvestingsadres, een extra eigen bijdrage van 7,5% in rekening gebracht. Onderhavige meerderjarige kinderen worden geacht een eigen inkomen te hebben en derhalve, met het inwonen op het tijdelijke adres, woonlasten in te verdienen.

Artikel 5.1

De woonlasten zijn in veel landen hoger zijn dan in Nederland, maar verschillen van land tot land. Vandaar dat de belanghebbende, in voorkomend geval, een tegemoetkoming in de woonlasten krijgt. De hoogte van de tegemoetkoming is afgeleid van de hoogte van de woonlasten per land. Het bedrag van de tegemoetkoming in de woonlasten kan – indien daartoe aanleiding bestaat – worden aangepast aan de ontwikkelingen op de woningmarkt.

In de oude uitzendregeling werd uitgegaan van een eigen bijdrage in de huurlasten van 12,5% van het bruto maandsalaris. Volgens de huidige fiscale regels gaat de fiscus echter uit van een hoger percentage dat een ieder geacht wordt bij te dragen aan de huurlasten, wil er sprake zijn van een (gedeeltelijk) belastingvrije vergoeding.

In artikelonderdeel 5 is expliciet aangegeven dat de onderhoudskosten van het eventueel aanwezige zwembad en tuin niet tot de huurprijs van de woning gerekend worden. Deze regeling sluit aan bij de gangbare praktijk. In de uitvoering van de bestaande regeling wordt een strikt onderscheid betracht tussen een huur- en een onderhoudsovereenkomst.

In de artikelonderdelen 7 en 8 zijn de dubbele woon- en voedingkosten geregeld van de belanghebbende die zonder zijn gezin de plaatsing volgt. De toelage buitenland gaat uit van een vergoeding waarin het aspect van de dubbele kosten niet is vergolden. Voor huisvesting is een honderd procent vergoeding opgenomen omdat de woonlasten in Nederland ook onverminderd doorlopen. Voor voeding is aangehaakt bij het Reisbesluit buitenland zodat een automatische bijstelling van het percentage is verzekerd. Het percentage voor voeding betreft alleen de meerkosten die belanghebbende heeft als gevolg van het zelf voorzien in voeding.

Artikel 5.2

De kosten van onderwijs in de Nederlandse Antillen en Aruba zijn hoog en om die redenen wordt een tegemoetkoming in de onderwijskosten verleend. De voorwaarden hierbij zijn dat het betreffende kind deel uitmaakt van het gezin van de belanghebbende en voor dat kind gedurende het betreffende schooljaar aanspraak bestaat op kinderbijslag, in gevolge de Algemene kinderbijslagwet, dan wel op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

Voor de berekening van de tegemoetkoming in de onderwijskosten wordt een schooljaar gesteld op twaalf maanden en een maand op dertig dagen. Niet als onderwijskosten of als bijkomende kosten worden aangemerkt de kosten van huisvesting, schoolmaaltijden, schooluniformen en schoolexcursies.

Ondanks het internationale karakter van de Carribean International Academy (CIA) op Sint Maarten wordt deze school aangemerkt als een erkende onderwijsinstelling. Deze keuze is ingegeven door het feit dat de CIA een logische voortzetting van het op Sint Maarten onderwezen basisonderwijs (Montessori) is.

Separaat van de in dit artikel geregelde tegemoetkoming in de onderwijskosten geldt voor de in een land buiten Nederland geplaatste rijksambtenaar een regeling die de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang regelt (Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang uitgezonden rijkspersoneel).

Artikel 6.1

De belanghebbende die in een land buiten Nederland wordt geplaatst, heeft éénmaal per periode van twaalf maanden van verblijf in dat land van plaatsing recht op een retourticket tussen zijn plaats van tewerkstelling in de Nederlandse Antillen of Aruba en Nederland. Dit betekent dus dat de belanghebbende bij een verblijf van bijvoorbeeld 2,5 jaar, 2 keer aanspraak kan maken op een verlofreis en een repatriëringreis in het laatste half jaar. De gezinsleden van de belanghebbende, die hem hebben vergezeld naar het land van plaatsing, hebben dezelfde rechten als de belanghebbende.

In dit hoofdstuk is voor de vaststelling van de aanspraak een duidelijk verschil gemaakt tussen reizen ten behoeve van familiebezoek en reizen ten behoeve van gezinshereniging. De gehuwde belanghebbende die met gezin in het land van plaatsing verblijft heeft enkel éénmaal per jaar aanspraak op de reis voor familie bezoek. De gehuwde belanghebbende die zonder gezinsleden in het land van plaatsing verblijft heeft tweemaal per jaar aanspraak op een gezinsherenigingreis. De gehuwde belanghebbende die met zijn gezin in het land van plaatsing verblijft en een gezinslid in Nederland achterlaat heeft aanspraak op een reis voor familiebezoek én een reis voor gezinshereniging. De ongehuwde heeft aanspraak op één reis voor familiebezoek maar de ongehuwde met eigen kinderen in Nederland krijgt daarbovenop nog een gezinsherenigingreis. Bij de vaststelling van deze aanspraken heeft de gezinshereniging zwaarder gewogen dan het familiebezoek omdat het gescheiden leven van de gezinsleden verondersteld wordt meer in te grijpen in iemands persoonlijke leven.

Bij opeenvolgende beschikbaarstellingen in een ander land zonder onderbreking of bij een onderbreking van korter dan een maand, wordt voor de toepassing van dit artikel, de periode van verblijf in het Caribisch gebied geacht niet onderbroken te zijn. Met andere woorden de beide perioden van de beschikbaarstelling worden bij elkaar geteld.

Schema familie- gezinsherenigingsreizen.
 

Aantal reizen per jaar

Bestemming

Familiebezoek

Gezinshereniging

Categorie

  
   

Gehuwd gezin aldaar

éénmaal

---

   

Gehuwd gezin aldaar en kind in Nederland

éénmaal

éénmaal

   

Gehuwd gezin niet aldaar

----

tweemaal

   

Ongehuwd

éénmaal

----

   

Ongehuwd met eigen kinderen

éénmaal

éénmaal

Artikel 7.1 en 7.2

Een belanghebbende die zodanig ziek wordt dat langer verblijf in de tropen niet verantwoord of raadzaam is, of door ziekte of een ongeval zijn werkzaamheden niet meer kan uitoefenen zal moeten worden gerepatrieerd. De Minister zal echter op de hoogte moeten zijn van iedere zodanige situatie, zodat tijdig de nodige maatregelen getroffen kunnen worden. Artikel 7.1 verplicht de belanghebbende dan ook dergelijke situaties te melden. De beslissing tot voortijdige repatriëring is ingrijpend, vandaar dat artikel 7.2 bepaalt dat die niet genomen wordt dan na overleg met de werkgever in het land van plaatsing en het advies van de bedrijfsgeneeskundige dienst.

Artikel 7.4 en 7.5

In het algemeen zullen de toelagen, die immers gegeven worden voor het verblijf in het land van plaatsing buiten Nederland bij terugkeer in Nederland niet meer worden uitbetaald. Bij een onverwachte voortijdige terugkeer kan er echter sprake zijn van onvoorziene extra kosten. Te denken valt hierbij aan kosten die nog gemaakt worden voor de huur van de woonruimte in de voormalige standplaats omdat het contract niet tijdig kon worden opgezegd. In zo een geval kan de Minister bepalen dat de toelagen nog enige tijd geheel of gedeeltelijk worden doorbetaald. Artikel 7.5 geeft een regeling van de uitkeringen die na het overlijden van de belanghebbende gedaan zullen worden.

Artikel 7.6

Dit artikel voorziet in een regeling voor de extra reiskosten die een verblijf buiten Nederland met zich meebrengt wanneer de in Nederland achtergebleven kinderen of (schoon)ouders zo ernstig ziek zijn dat zij snel kunnen overlijden of daadwerkelijk overlijden. Een ernstige ziekte alleen is niet voldoende om voor deze reiskosten in aanmerking te komen. Een, naar het oordeel van de behandelend arts, dreigend overlijden is doorslaggevend.

Artikel 8.1

De aanloopkosten die de belanghebbende moet maken in de eerste maanden van zijn verblijf in een gebied buiten Nederland zijn hoog. Niet alleen zal hij aanschaffingen moeten verrichten voor de uitrusting en inrichting van hem en zijn gezin, hij zal veelal ook een tweede auto moeten aanschaffen. De bezoldiging, de toelagen en de inrichtingskosten worden echter pas aan het eind van de eerste maand van tewerkstelling betaald. Om die reden wordt een voorschot op de toelagen verstrekt in de vorm van een aanloopkostenvoorschot. Dit voorschot wordt in ten hoogste dertig maanden, of zoveel korter dan de looptijd van de plaatsingstermijn, terugbetaald door maandelijkse inhouding van een bedrag op de bezoldiging van de belanghebbende.

Artikel 8.2

Ter voorkoming van dubbele aanspraken is in dit artikel bepaald dat eventuele vergoedingen, tegemoetkomingen, loon e.d. welke voor rekening van de Nederlandse Antillen of Aruba komen aan de Minister dienen te worden terugbetaald.

Artikel 9.1

Het is gewenst dat financiële aanspraken, die betrekking hebben op een plaatsing, op een bepaald moment eindigen. Vandaar dat – tenzij in de regeling niet anders is vermeld – in dit artikel is bepaald dat rechten op vergoedingen vervallen als er binnen één jaar na beëindiging van de beschikbaarstelling geen beroep op is gedaan.

Artikel 9.3

Deze regeling is, vanaf de datum van inwerkingtreding, van toepassing op iedere in het buitenland geplaatste belanghebbende. De belanghebbende die is geplaatst in het buitenland vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling kan kiezen om de aanspraken van de oude regeling te behouden. In voorkomend geval blijft dan ook, gedurende de resterende termijn van zijn initiële plaatsing, de oude regeling in volle omvang op hem van toepassing. Er kan na die keuze geen aanspraak gemaakt worden op onderdelen van de nieuwe regeling. Bij een eventuele verlenging van de plaatsing ontstaat een nieuwe situatie en vervallen de oude aanspraken en kan hij uitsluitend aanspraak maken op emolumenten op basis van deze regeling.

Artikel 9.4

Deze regeling kan worden afgekort tot VUBZK.

Artikel 9.5

De leden van de rechterlijke macht zowel als de politieambtenaren kenden een eigen uitzendregeling. De leden van de rechterlijke macht werden uitgezonden onder de z.g. ‘Suppletieregeling’ de politieambtenaren onder de regeling Tijdelijke afspraken Uitzending (TAU). Het is de bedoeling at deze groepen eveneens onder deze regeling komen te vallen. Op het moment van publicatie van deze regeling waren de formele procedures in dit verband nog niet afgerond.

De Ministervan Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven