Tijdelijke subsidieregeling voorkomen en tegengaan van polarisatie en radicalisering

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 juli 2008 nr. 2008-000313872 CS/CZW/WVOB, tot stimulering van bovenlokale activiteiten die polarisatie en radicalisering voorkomen en tegengaan (Tijdelijke subsidieregeling voorkomen en tegengaan van polarisatie en radicalisering)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 14 en 15 van de Wet overige BZK-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

1. De Minister kan op aanvraag een subsidie verstrekken voor bovenlokale activiteiten ten behoeve van het voorkomen of tegengaan van polarisatie en radicalisering onder jongeren.

2. Onder activiteiten die polarisatie en radicalisering voorkomen of tegengaan wordt verstaan:

a. het voorkomen dat jongeren afglijden of zich afkeren van de Nederlandse samenleving en democratische rechtsorde;

b. het vroegtijdig signaleren door bestuurders en professionals van processen van polarisatie en radicalisering.

3. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

4. Deze subsidie wordt niet verstrekt aan provincies of gemeenten.

5. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 2

1. Het subsidieplafond bedraagt in 2008 € 2 miljoen en voor 2009 tot en met 2011 per jaar € 1 miljoen.

2. Als het subsidieplafond in een jaar niet wordt bereikt, dan wordt het subsidieplafond in het volgende jaar verhoogd met het resterend bedrag van het voorgaande jaar.

3. Op de aanvragen wordt in de volgorde van ontvangst beslist.

Artikel 3

1. De aanvraag voor de beschikking tot subsidieverlening kan tot en met 31 oktober 2011 worden ingediend bij de Minister.

2. De aanvraag bevat ten minste een beschrijving van:

a. de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

b. de aard en omvang van polarisatie en radicalisering waarop de activiteiten zijn gericht en de kennis daarover;

c. de wijze waarop de beoogde effecten van de activiteiten bijdragen aan de doelstelling genoemd in artikel 1, eerste lid;

d. de benodigde personele en materiële middelen;

e. de duur van de activiteiten;

f. de wijze van evaluatie, en

g. de geraamde uitgaven voor de activiteiten.

Artikel 4

1. De subsidie wordt geweigerd als:

a. de uitvoering van de activiteiten plaatsvindt na 2011;

b. de subsidie is bedoeld voor instandhouding van een organisatie;

c. de activiteiten bedoeld zijn om goederen of diensten met winstoogmerk te verhandelen.

2. De Minister weigert de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk wanneer naar zijn oordeel:

a. de activiteiten onvoldoende bijdragen aan het voorkomen of tegengaan van polarisatie en radicalisering onder jongeren;

b. de aard en de omvang van de problematiek waar de activiteiten op zijn gericht te gering is;

c. de activiteiten onvoldoende innovatief zijn;

d. de kosten van de activiteiten te hoog zijn in verhouding tot het beoogde resultaat;

e. de activiteiten niet passen binnen de prioriteiten die de Minister voorafgaand aan het subsidiejaar heeft vastgesteld in een beleidsregel.

Artikel 5

1. De Minister beschikt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening.

2. De subsidie kan voor meerdere jaren tot aan 2011 worden verleend.

Artikel 6

1. De subsidie wordt verleend onder de verplichting dat de activiteiten worden uitgevoerd zoals in de beschikking tot subsidieverlening is beschreven.

2. De Minister kan in de beschikking tot subsidieverlening verplichtingen opleggen over:

a. de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend;

b. de openbaarmaking van het activiteitenverslag, en andere resultaten van de activiteiten die in documenten zijn vastgelegd;

c. tussentijdse financiële en beleidsrapportage.

Artikel 7

1. De subsidie-ontvanger voert een zondanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

2. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende zeven jaren bewaard.

Artikel 8

1. De Minister kan op aanvraag een voorschot verlenen van maximaal 80% van het te subsidiëren bedrag. De aanvraag voor een voorschot wordt bij de aanvraag tot subsidieverlening gevoegd.

2. Het voorschot wordt binnen vier weken na bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening betaald.

3. In het geval een subsidie voor meerdere jaren is verleend kan de Minister, in afwijking van het vorige lid, bepalen dat het voorschot in termijnen wordt betaald.

Artikel 9

1. De subsidie-ontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in binnen dertien weken na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verleend.

2. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling voegt de subsidie-ontvanger een activiteitenverslag overeenkomstig artikel 4:80 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. De Minister beslist binnen tien weken over de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 10

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 juli 2012, maar blijft van toepassing op subsidies die voor 1 juli 2012 op basis van deze regeling zijn verleend.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling voorkomen en tegengaan van polarisatie en radicalisering.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst.

Toelichting

A

Algemeen

Polarisatie en radicalisering stellen de Nederlandse samenleving voor grote problemen. Hiervan is een aantal voorbeelden te noemen. Zoals een jonge moslima die een boek schreef om geloofsgenoten met levensvragen te helpen op basis van de islam. Zij wordt daarvoor met de dood bedreigd door streng gelovige islamisten. Op diverse scholen zijn lessen over gevoelige kwesties als het Midden-Oostenbeleid en antisemitisme onmogelijk. Politie en hulpverleners geven aan hun werk niet te kunnen doen vanwege de geslotenheid en het wantrouwen van delen van de allochtone gemeenschappen. Ook toenemend rechtsextremisme leidt tot polarisatie en radicalisering in de samenleving.

Het kabinet ziet deze en andere verschijnselen van polarisatie en radicalisering als een breed maatschappelijk probleem en wil dit probleem voorkomen en tegengaan. Het kabinet wil met lokale overheden, maatschappelijke organisaties en burgers samenwerken aan respect en solidariteit in onze samenleving. Een samenleving waarin de overheid investeert in sociale samenhang maar ook duidelijke grenzen stelt aan wat wel en wat niet kan. Daarbij moet aandacht zijn voor preventie én repressie. Hiervoor is onder regie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een actieplan Polarisatie en Radicalisering ontwikkeld (Kamerstukken II 2006–2007, 29 754, nr. 103).

Deze subsidieregeling is een onderdeel van dat actieplan en heeft ten doel projecten van maatschappelijke organisaties te stimuleren die polarisatie en radicalisering tegengaan.

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moeten de projecten aantoonbaar bijdragen aan de volgende doelstellingen van het Actieplan Polarisatie en Radicalisering:

– Het voorkomen van (verdere) processen van isolatie, polarisatie en radicalisering door het (weer opnieuw) insluiten van mensen die dreigen af te glijden of zich af te keren van de Nederlandse samenleving en democratische rechtsorde. Met name maatschappelijk participatie door scholing, stages en werk (preventie).

– Het vroegtijdig signaleren van deze processen van polarisatie en radicalisering door bestuurders en professionals en het ontwikkelen van een adequate aanpak (pro-actie).

Projecten dienen aan te sluiten bij de concrete doelstellingen van het Operationeel Actieplan dat jaarlijks in november aan de Tweede Kamer wordt verzonden genieten de voorkeur. Dit operationeel actieplan voor activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend zal voorafgaand aan het subsidiejaar in een beleidsregel worden vertaald en bekendgemaakt. Deze flexibilisering van de beoordelingscriteria is noodzakelijk, omdat de problematiek van radicalisering snel kan veranderen. Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn het ene jaar vooral rechtsextremisme aan te pakken, terwijl een jaar later de problemen onder allochtone jongeren meer prioriteit moeten krijgen.

De subsidie is bedoeld voor stimulering van bovenlokale activiteiten tegen polarisatie en radicalisering en is nadrukkelijke niet bestemd voor initiatieven voor een lokale aanpak. Gemeenten kunnen een integratie-uitkering uit het gemeentefonds aanvragen voor alle lokale activiteiten tegen polarisatie en radicalisering. Hiermee wordt aan gemeenten de regie gegeven voor een integrale lokale aanpak van deze problematiek.

B

Artikelsgewijs

Artikel 1

Derde lid. De subsidie wordt niet verstrekt aan natuurlijke personen, informele verenigingen en rechtspersonen in oprichting. Informele verenigingen hebben vaak een ondoorzichtige organisatie en bevoegdheidsverdeling. Gezien de aard van de subsidiedoelstelling is het niet wenselijk de subsidie aan hen te verstrekken.

Vijfde lid. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is niet van toepassing op deze regeling. Die afdeling bevat gedetailleerde regels voor subsidies die per boekjaar worden verstrekt. Aangezien deze subsidie niet per boekjaar wordt verstrekt, zijn deze bepalingen niet bruikbaar voor deze regeling. Artikel 7 van de Wet overige BZK-subsidies verklaart afdeling 4.2.8 Awb van toepassing, maar geeft ook de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of Ministeriële regeling hiervan af te wijken.

Artikel 2

Er wordt voor de verschillende jaren een afzonderlijk subsidieplafond vastgesteld om te voorkomen dat de beschikbare middelen in één jaar volledig worden verbruikt. Zo blijft er geld beschikbaar voor activiteiten tegen polarisatie en radicalisering die in de komende jaren worden ontwikkeld.

Artikel 3

In het tweede lid is een aantal voorschriften opgenomen waaraan de subsidieaanvraag moet voldoen. Deze gegevens zijn nodig om de aanvragen adequaat te kunnen beoordelen. Als de aanvraag niet volledig is, zal aan de aanvrager gelegenheid worden gegeven de aanvraag aan te vullen. Als de aanvraag na aanvulling nog steeds niet volledig is, kan de Minister besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Zie hiervoor artikel 4:5 van de Awb.

Onderdeel b. De verplichting om de aard en omvang van de problematiek van polarisatie en radicalisering te beschrijven, houdt niet in dat de problematiek geheel bekend moet zijn om in aanmerking te komen voor de subsidie. De activiteit kan ook gericht zijn op het verwerven van meer kennis, maar de noodzaak daartoe moet wel blijken uit de beschrijving in aanvraag.

Artikel 4

Dit artikel noemt een aantal inhoudelijke criteria om subsidie te weigeren. Het eerste lid bevat absolute weigeringsgronden waarbij de subsidie altijd geweigerd wordt. Het tweede lid bevat relatieve criteria. De Minister heeft de vrijheid om op basis daarvan te beslissen dat de subsidie geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd.

Eerste lid onderdeel b. Deze subsidie is bedoeld als een projectsubsidie ten behoeve van specifieke projecten die polarisatie en radicalisering tegengaan. Het in stand houden van organisaties past hier niet bij.

Onderdeel c. De subsidie wordt eveneens niet verleend voor commerciële activiteiten die een winstoogmerk hebben. Dit wil niet zeggen dat commerciële instellingen niet betrokken kunnen zijn bij de uitvoering van de activiteiten. Alleen de resultaten van de activiteiten mogen niet met een winstoogmerk worden verhandeld.

Tweede lid, onderdeel a. Dit onderdeel bevat een effectiviteitstoets. Wanneer een activiteit onvoldoende bijdraagt aan het doel van de subsidieregeling, wordt de subsidie geweigerd.

Onderdeel c. Een belangrijk achterliggend doel van deze subsidie is het opdoen van kennis en ervaring over de mogelijkheden waarop de problematiek van polarisatie en radicalisering kan worden aangepakt. Daarom is deze subsidieregeling specifiek bedoeld voor innovatieve activiteiten met een experimenteel karakter. Deze voorwaarde geeft een grond de subsidieaanvraag te weigeren wanneer eerder subsidie is verleend aan andere aanvragers voor soortgelijke activiteiten.

Onderdeel d. Omwille van effectiviteit en efficiëntie is de verhouding tussen kosten en beoogde effecten opgenomen als beoordelingscriterium.

Onderdeel e. Tot slot wordt de subsidie geweigerd wanneer de activiteiten niet past binnen de prioriteiten die door de Minister worden gesteld in een beleidsregel. Deze beleidsregel wordt jaarlijks voor aanvang van het subsidiejaar worden opgesteld.

Artikel 6

Dit artikel regelt enkele bijzondere verplichtingen. In het eerste lid gaat het om een verplichting die voor alle subsidieontvangers geldt. Het tweede lid bevat verplichtingen die uitsluitend gelden wanneer ze in de beschikking tot subsidieverlening worden opgelegd. Niet nakoming van deze verplichtingen kan leiden tot het intrekken van de subsidieverlening of een lagere vaststelling.

Eerste lid. Het is belangrijk dat de subsidie-ontvanger de subsidie besteedt zoals is aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening. Polarisatie en radicalisering zijn maatschappelijk gevoelige onderwerpen. Bij een alternatieve besteding is het risico groot dat het geld uiteindelijk op ondoelmatige wijze wordt besteed.

Tweede lid, onderdeel a. Op grond van dit onderdeel heeft de Minister de bevoegdheid verplichtingen op te leggen over de uitvoering van de activiteiten. Evenals het eerste lid, is deze bepaling bedoeld om een ondoelmatige besteding van het subsidiegeld te voorkomen.

Onderdeel b. Openbaarmaking kan gelden voor de activiteitenverslagen en resultaten van de activiteiten die in documenten wordt vastgelegd. In veel gevallen zal openbaarmaking plaatsvinden op de Landelijke kennisbank voor polarisatie en radicalisering. Het doel hiervan is de opgedane kennis en ervaring te kunnen delen met andere organisaties. Openbaarmaking wordt niet bij voorbaat verplicht gesteld voor alle gesubsidieerde activiteiten aangezien het kan gaan om gevoelige informatie. Per activiteit zal worden afgewogen of de verplichtingen omtrent openbaarmaking zullen gelden.

Onderdeel c. Omdat de subsidie ook voor meerdere jaren kan worden verleend kan het nodig zijn om een tussentijdse rapportage en financiële verantwoording te verplichten.

Artikel 7

De subsidie-ontvanger moet zorgen voor een inzichtelijke administratie aangaande de activiteiten die worden gesubsidieerd. Een transparante administratie moet waarborgen dat inzichtelijk is hoe de subsidie wordt besteed. Deze bepaling komt overeen met artikel 4:69 van de Awb. Dat artikel is niet van toepassing aangezien afdeling 4.2.8 van de Awb niet van toepassing is op deze regeling.

Artikel 9

Bij de aanvraag voor subsidievaststelling moet de subsidie-ontvanger op grond van artikel 4:45 van de Awb aantonen dat gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de opgelegde verplichtingen. Daarnaast moet de ontvanger een financieel verslag geven. De Minister kan bij de subsidieverlening ook de verplichting opleggen dat de accountant het financieel verslag controleert (zie artikel 4:37, onderdeel h, van de Awb). In het tweede lid wordt de verplichting opgelegd een activiteitenverslag bij te voegen conform artikel 4:80 van de Awb. In dat artikel wordt onder andere voorgeschreven dat het verslag een vergelijking bevat tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen. Dit verplicht de subsidie-ontvanger de uitgevoerde activiteiten te evalueren.

Artikel 10

Deze regeling vervalt met ingang van 1 juli 2012. Op dat moment moeten, in normale omstandigheden, de laatste aanvragen voor subsidievaststelling zijn ingediend en de beschikkingen op die aanvragen zijn gegeven. Met het oog op de nog lopende procedures van vaststelling, afrekening, bezwaar en beroep wordt bepaald dat deze regeling van toepassing blijft op reeds verleende subsidies. Ook blijft de bevoegdheid bestaan de subsidievaststelling te wijzigen of in te trekken met toepassing van artikel 4:49 van de Awb.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven