Aan: De Ministers
Onderwerp: Verkeersboetes
Doelstelling: Uniforme toepassing
Juridische grondslag: Artikelen 66 en 69 ARAR
Relaties met andere circulaires: Geen
Ingangsdatum: Heden
Geldig tot: Nader te bepalen
Datum: 10 juli 2008
Kenmerk: 2008-0000296476
Inleiding
De afgelopen periode heeft het onderwerp ‘(het betalen van) verkeersboetes’ nogal in de belangstelling gestaan.
Daarbij is naar voren gekomen dat niet alle arbeidsorganisaties binnen de sector Rijk eenzelfde gedragslijn hanteren. Verschillende gerechtelijke uitspraken zouden hiervoor de verklaring kunnen zijn.
Zo is er de uitspraak van het gerechtshof te Den Haag van 12 mei 2006 (LJN AX1690), waarin een invulling wordt gegeven aan het begrip ‘opzet of bewuste roekeloosheid’ genoemd in artikel 7:661 van het Burgerlijk Wetboek. Hiervan is geen sprake volgens deze uitspraak als de overtreding van de maximumsnelheid niet meer dan 10 km per uur bedraagt.
Dan is er de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 18 januari 2008 (LJN BC2238). Deze uitspraak gaat in op het in artikel 66 van het ARAR gebezigde begrip ‘verwijtbaarheid’.
De laatste uitspraak betreft het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2008 (LJN BC8791) waarbij onder andere de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 12 mei 2006 wordt vernietigd. De Hoge Raad oordeelde onder andere dat verkeersboetes alleen in bijzondere situaties voor rekening van de werkgever behoren te komen, bijvoorbeeld indien hij het begaan van de overtreding heeft bevorderd.
De lijn binnen de sector Rijk
Hoewel het arrest van de Hoge Raad niet gaat over de toepassing en interpretatie van artikel 66 van het ARAR biedt het wel aanknopingspunten voor een eenduidige uitleg van dat artikel.
Volgens dit artikel kan de ambtenaar worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door de dienst geleden schade, voor zover deze aan hem te wijten is.
De tekst en de bedoeling van het artikel maken een afweging per individueel geval noodzakelijk. Immers, per keer dat de dienst schade heeft geleden zal bezien moeten worden of die schade te wijten is aan de ambtenaar. Niet voor niets stelt het tweede lid van artikel 66 van het ARAR dat het bedrag van de schadevergoeding niet wordt vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden.
Uitgangspunt blijft echter dat de ambtenaar de boetes voor door hem begane verkeersovertredingen bij wijze van schadevergoeding aan de dienst betaalt, tenzij hem ter zake van die schade geen verwijt kan worden gemaakt.
Ditzelfde uitgangspunt ware ook te hanteren bij de toepassing van artikel 69 van het ARAR ingeval de verkeersboete is opgelegd aan de ambtenaar. De vraag of in dat geval de ambtenaar schadeloos kan worden gesteld hangt ook dan af van de vraag of de ambtenaar terzake van die verkeersboete al dan niet een verwijt kan worden gemaakt. Is er sprake van verwijtbaar gedrag dan is er uiteraard geen aanleiding de ambtenaar ‘naar billijkheid schadeloos te stellen’.
De binnen uw organisatie gehanteerde handelwijze, gedragslijn, beleidsregels resp. afspraken dient u zo spoedig mogelijk in overeenstemming te brengen met het uitgangspunt dat de ambtenaar de boetes voor door hem begane verkeersovertredingen bij wijze van schadevergoeding aan de dienst betaalt, tenzij hem ter zake van die schade geen verwijt kan worden gemaakt.