Wijziging Regeling zorgverzekering

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 juli 2008, nr. Z/VV-2863303, houdende wijziging van hoofdstuk 6, paragraaf 3, van de Regeling zorgverzekering

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 69 van de Zorgverzekeringswet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling zorgverzekering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6.3.1, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op de kalendermaand waarin deze persoon de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, een bijdrage per maand overeenkomende met eentwaalfde van het bedrag van de geraamde gemiddelde premie voor een verzekerde voor een zorgverzekering in het berekeningsjaar (hierna: nominale deel).

B

Artikel 6.3.2 komt als volgt te luiden:

1. Organen die pensioen of rente uitkeren, verrichten de hen door het College zorgverzekeringen opgedragen werkzaamheden ter voorbereiding en uitvoering van de heffings- en inningsbeschikkingen, bedoeld in artikel 69, vierde lid, van de Zorgverzekeringswet.

2. De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, houden ten minste in dat deze organen, nadat zij daartoe door het College zorgverzekeringen van de benodigde gegevens zijn voorzien, bijdragen die bijdrageplichtige personen en hun gezinsleden verschuldigd zijn op het pensioen of de rente van die bijdrageplichtigen inhouden en aan het Zorgverzekeringsfonds afdragen.

3. Het College zorgverzekeringen kan een orgaan opdragen een bijdrage op het pensioen of de rente in te houden en af te dragen, zolang het niet beschikt over de gegevens, bedoeld in het tweede lid. In dat geval berekent het orgaan de bijdrage uitgaande van de bij hem bekende gegevens over de samenstelling van het gezin van de bijdrageplichtige.

4. Indien een bijdrageplichtige recht heeft op meer dan één pensioen of rente, wordt het in artikel 6.3.1, tweede lid, bedoelde nominale deel van de bijdrage ingehouden op het pensioen dat of de rente die het eerst is toegekend. Indien dit pensioen of deze rente daartoe niet toereikend is, kan het College zorgverzekeringen hetzelfde of een ander orgaan opdragen het restant op een ander pensioen of een andere rente in te houden.

5. Voor de toepassing van het tweede lid wordt een toeslag, waaronder begrepen een toeslag als bedoeld in de Toeslagenwet, een toelage of enige aanvulling, onder welke benaming ook, op de uitkering, die door het orgaan in het algemeen met dezelfde regelmaat en gelijktijdig met de uitkering betaalbaar wordt gesteld, als onderdeel van het pensioen of van de rente aangemerkt.

6. Onder de in het eerste lid bedoelde organen worden mede verstaan werkgevers aan wie op grond van artikel 40 van de Wet financiering sociale verzekeringen toestemming is verleend het risico te dragen van de betalingen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van die wet.

C

Artikel 6.3.3, eerste lid, komt te luiden:

1. Het verschil tussen de door de bijdrageplichtige en zijn gezinsleden verschuldigde bijdragen en de ingehouden en afgedragen of anderszins geïnde bijdragen wordt, met inachtneming van het zevende tot en met het negende lid van artikel 6.3.1 en het tweede lid van dit artikel, door het College zorgverzekeringen vastgesteld en verrekend, geïnd of uitgekeerd. Uitkering vindt plaats aan de bijdrageplichtige dan wel, indien artikel 6.3.4 van toepassing is, aan de verzekeringsplichtige.

D

Artikel 6.3.5 vervalt.

E

In artikel 6.3.6 wordt ‘artikel 6.3.2, eerste lid’ vervangen door: artikel 6.3.2, tweede lid.

Artikel II

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2008, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2009.

2. Artikel I, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, A. Klink.

Toelichting

Op 25 april 2007 deed de Raad van State (RvS) een aantal uitspraken in zaken die verdragsgerechtigden als bedoeld in artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) bij hem hadden aangespannen. De verdragsgerechtigden kwamen in die zaken op tegen brieven van het College zorgverzekeringen (CVZ) waarin dat hen in algemene zin op de hoogte stelde van de rechten en plichten die zij als verdragsgerechtigden hebben. Hun bezwaar richtte zich specifiek tegen de in deze informatie opgenomen mededeling dat zij voor hun verdragsaanspraken een bijdrage verschuldigd zouden worden.

In deze zaken heeft de RvS telkens uitgesproken dat de brieven van het CVZ geen beschikkingen waren, aangezien zij slechts algemene informatie over overheidsregels bevatten. De brieven waren er niet op gericht een rechtsgevolg voor de geadresseerden teweeg te brengen. De RvS verklaarde het beroep van appellanten dan ook telkens niet-ontvankelijk.

In overwegingen ten overvloede gaf de RvS aan, dat de verdragsgerechtigden wél in rechte op zullen kunnen komen tegen een besluit tot inhouding van de bijdrage op hun uitkering. ‘Voor zover appellant tegen een dergelijk besluit bij verweerder bezwaar heeft gemaakt, dient het ter zake bevoegde orgaan na eventuele doorzending van het bezwaarschrift door verweerder, een besluit te nemen’, aldus de Raad.

Mede gezien het feit dat het CVZ in deze zaken de verweerder was, zou aan deze opmerking van de Raad de indruk kunnen worden ontleend dat de Raad – ook al spreekt hij dat niet met zoveel woorden uit – van mening is dat niet het CVZ maar degene die de bijdrage op verzoek van het CVZ op een pensioen of rente inhoudt (verder ‘de broninhouder’ genoemd) het bevoegde orgaan is waarbij men tegen een dergelijke inhouding in rechte op kan komen.

Een dergelijke lezing is echter niet conform de bedoeling van de Zvw.

Beoogd was in die wet te regelen dat het CVZ verantwoordelijk is voor het geven van beschikkingen tot heffing en inning van de bijdragen, en dat organen die pensioenen of renten aan verdragsgerechtigden uitkeren, deze bijdragen in opdracht van het CVZ op het pensioen of de rente inhouden en aan het Zorgverzekeringsfonds afdragen. Bezwaren tegen de heffing en inning (broninhouding is een inningsvorm) dienen dan ook bij het CVZ te worden ingediend.

Dit is alsnog helder geregeld bij wet van 29 mei 2008, houdende Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met de rechtsgang bij inhouding van de bijdrage van verdragsgerechtigden (rechtsgang bronheffing verdragsgerechtigden), Stb. 2008, 277.

Ook paragraaf 6.3 van de Regeling zorgverzekering, waarin de bijdrageheffing van verdragsgerechtigden nader wordt geregeld, bevat op dit moment nog enkele bepalingen die de indruk wekken dat de broninhouders de bijdrage onder eigen verantwoordelijkheid inhouden en afdragen. De belangrijkste is te vinden in artikel 6.3.5. Daarin staat, samengevat, dat een broninhouder een voorlopig bedrag ‘ter inhouding kan vaststellen’ en vervolgens op de uitkering of het pensioen kan inhouden, zolang het niet beschikt over de gegevens om de juiste bijdrage in te houden. Ook het huidige artikel 6.3.2, vijfde lid, dat zegt dat het CVZ bevoegd is tot inning van de bijdrage voor zolang de broninhouders deze niet op de bron kunnen inhouden, kan aan de verwarring bijdragen. Het CVZ heeft deze bevoegdheid immers al direct uit de wet (art. 69, vierde lid, Zvw, zoals dat inmiddels met bovengenoemde wet is geëxpliciteerd). Artikel 6.3.2, vijfde lid, is dus overbodig. Sterker, het kan de onjuiste indruk wekken dat het CVZ zonder het hier geregelde niet tot inning van de bijdrage zou mogen overgaan.

Voorliggende wijziging strekt er toe de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het CVZ en de broninhouders ook in paragraaf 6.3 van de Regeling zorgverzekering helder te regelen.

Het CVZ is verantwoordelijk voor het nemen van beschikkingen inzake de heffing en de inning van de verdragsbijdrage (art. 69, vierde lid, Zvw) en daarmee in principe ook voor de voorbereiding en de uitvoering daarvan. Het kan echter de voorbereiding en uitvoering van dergelijke beschikkingen aan de broninhouders opdragen, waarbij het dan in ieder geval – als inningswijze en daarmee als uitvoering van de beschikking – gaat om de inhouding op een pensioen of rente (art. 69, zevende lid, onderdeel a, juncto artikel 6.3.2, eerste lid, van de Regeling zorgverzekering). De broninhouders zijn verplicht zo'n opdracht van het CVZ uit te voeren.

De broninhouders besluiten dus niet onder eigen verantwoordelijkheid op welke uitkeringen of pensioenen zij bijdragen inhouden, maar zij doen dat in opdracht van het CVZ en aan de hand van door het CVZ aan hen verstrekte informatie (art. 6.3.2, tweede lid, Regeling zorgverzekering). Dat het in de praktijk meestal de broninhouders zijn, van wie de bijdrageplichtigen vaak als eerste schriftelijk vernemen wat precies wordt of is ingehouden, doet hier niet aan af: het gaat hier juridisch gezien om beschikkingen van het CVZ, die door de broninhouders bekend worden gemaakt. Daarnaast kan het CVZ het nemen van beschikkingen aan de broninhouders mandateren. Dat zal in ieder geval aan de orde zijn in het in artikel 6.3.2, derde lid, van de Regeling zorgverzekering omschreven geval.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

artikel 6.3.1, tweede lid, onderdeel c

De bijdrage die verdragsgerechtigden op grond van artikel 69 Zvw verschuldigd zijn, wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering en bestaat uit twee inkomensafhankelijke componenten en een nominale component. De nominale component van de maandelijkse bijdrage is gelijk aan eentwaalfde van de standaardpremie, zoals gedefinieerd in artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag.

Met ingang van 1 januari 2008 wordt deze standaardpremie gevormd door de geraamde gemiddelde (nominale) premie in het betreffende berekeningsjaar te vermeerderen met het geraamde gemiddelde bedrag dat een verzekerde in dat jaar betaalt aan verplicht eigen risico.

Het verplicht eigen risico is echter onderdeel van de Nederlandse zorgaanspraken. Omdat verdragsgerechtigden geen gebruik maken van de Nederlandse zorgaanspraken maar recht hebben op de zorgaanspraken die zijn opgenomen in de sociale ziektekostenwetgeving van hun woonland (woonlandpakket) hebben zij niet te maken met het Nederlandse verplicht eigen risico.

Nu de koppeling van de nominale component aan de standaardpremie (indirect) leidt tot het in rekening brengen van het verplicht eigen risico bij verdragsgerechtigden wordt de Regeling zorgverzekering op dit punt aangepast met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 (de datum van inwerkingtreding van het verplicht eigen risico). Eventueel teveel betaalde verdragsbijdrage als gevolg van de koppeling tussen de nominale component en de standaardpremie zal door het CVZ bij de jaarafrekening van betrokkenen worden verrekend.

Onderdelen B en D

artikel 6.3.2, algemeen

De artikelen 6.3.2 en 6.3.5 van de Regeling zorgverzekering gaan op in een nieuw artikel 6.3.2 van die Regeling. Geëxpliciteerd is dat de broninhouders slechts in opdracht of mandaat van het CVZ werken. Zij hebben dus geen eigen beschikkingsbevoegdheid.

artikel 6.3.2, eerste en tweede lid

Op grond van artikel 69, vierde lid, Zvw heeft het CVZ de taak van het nemen van beschikkingen inzake de heffing en inning van de bijdragen van verdragsgerechtigden. Het eerste lid verplicht broninhouders voorbereidings- en uitvoeringshandelingen ter zake van dergelijke beschikkingen uit te voeren. Het gaat hierbij in ieder geval – aldus het tweede lid – om broninhouding (een bijzondere vorm van inning, die op haar beurt weer een gevolg is van het besluit om tot heffing over te gaan) en de afdracht van het ingehoudene aan het Zorgverzekeringsfonds.

Doorgaans zal het CVZ zijn heffingsbeschikking niet zelf aan de bijdrageplichtige bekend maken. Dit geschiedt namens het CVZ door middel van een brief of een maandoverzicht van de broninhouder. Dit laat onverlet dat het om een beschikking van het CVZ gaat, waartegen bij het CVZ in bezwaar kan worden gekomen.

artikel 6.3.2, derde lid

Dit lid regelt wat oorspronkelijk in artikel 6.3.5 stond. Indien het CVZ niet in staat is de broninhouder mee te delen hoeveel op het pensioen of de uitkering moet worden ingehouden, kan de broninhouder daar zelf een besluit over nemen. Duidelijker dan in artikel 6.3.5 is echter aangegeven, dat dat alleen kan op basis van mandaat van het CVZ.

Onderdelen C en E

De wijzigingen in de artikelen 6.3.3. zijn 6.3.6 zijn van redactionele aard.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking op 1 augustus 2008. Artikel I, onderdeel A, treedt om uitvoeringstechnische redenen in werking op 1 januari 2009 en werkt terug tot en met 1 januari 2008.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Naar boven