Intrekking Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s

Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 11 juli 2008, nr. 3067435, houdende intrekking van de Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

Handelend in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Besluit:

Artikel 1

De Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s worden ingetrokken.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister-President,
Minister van Algemene Zaken, J.P. Balkenende.

Toelichting

Met het in werking treden van deze regeling vervallen de Aanwijzingen voor coproducties en andere omroepprogramma’s (regeling van 30 juni 2004, nr. 04R467628).

Het kabinet heeft hiermee besloten dat de ministeries vanaf 1 augustus 2008 geen financiële bijdragen meer leveren die specifiek bedoeld zijn voor de vervaardiging van omroepprogramma’s.1 Zij doen dit niet aan omroepen, noch aan productiebedrijven, noch aan overige instellingen die werken met publieke middelen als de bestemming de vervaardiging van omroepprogramma’s is. Voorts is besloten dat alle ministers een beleidsregel vaststellen die inhoudt dat zij geen gebruik maken van de bevoegdheid financiële bijdragen (in subsidie- of contractvorm) te leveren bedoeld voor de vervaardiging van omroepprogramma’s.

Sinds 1981 bestaan er richtlijnen (later Aanwijzingen) voor coproducties. Deze richtlijnen regelen de mogelijkheid voor ministeries om in uitzonderingssituaties een financiële en inhoudelijke bijdrage te leveren aan omroepprogramma’s. Coproducties worden gezien als een middel voor de rijksoverheid om dat deel van het publiek voor te lichten, dat langs andere wegen moeilijk bereikt kan worden. Ze geven bovendien de mogelijkheid om een boodschap onder de aandacht te brengen die in een Postbus-51-spot bijvoorbeeld moeilijker te brengen. Het gebruik van dit communicatiemiddel blijkt echter in toenemende mate problematisch.

De vier belangrijkste oorzaken volgen hieronder. Deze hebben geleid tot de kabinetsbesluiten.

1. Handhaafbaarheid Aanwijzingen coproducties

De Aanwijzingen voor coproducties regelen de mogelijkheid voor ministeries om in uitzonderingssituaties een financiële en inhoudelijke bijdrage te leveren aan omroepprogramma’s. Elk jaar doen zich echter incidenten voor, waarbij zowel de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van ministeries als de onafhankelijkheid van de media in twijfel worden getrokken. Alhoewel de rijksoverheid diverse malen gereageerd heeft met een verdere aanscherping van de Aanwijzingen, heeft dat tot op heden onvoldoende resultaat gehad. Wel heeft het geleid tot een complexe regeling die op verschillende manieren uit te leggen is. Dat maakt de Aanwijzingen moeilijk te handhaven.

Daarnaast zijn er indicaties dat de Aanwijzingen regelmatig worden overtreden. Gemaakte afspraken met zendgemachtigden worden niet altijd nagekomen (onder meer financiering, aan- en aftiteling). Bovendien blijkt dat ministeries niet alle coproducties bij de RVD aanmelden, en dat de Aanwijzingen bij subsidiegevers op ministeries niet altijd bekend zijn of tot onduidelijkheid en twijfel leiden.

2. Oneigenlijk gebruik van de Aanwijzingen

De samenwerking tussen ministeries en omroepen dient volgens de Aanwijzingen gericht te zijn op het bevorderen van de informatievoorziening aan burgers. Dit is een uitvloeisel van de taak van de voorlichtingsdiensten om probleemstelling, inhoud en achtergronden van overheidsbeleid op een zodanige wijze bekendheid te geven dat de burger in staat wordt gesteld zich daarover zelfstandig een oordeel te vormen.

In de praktijk komen coproducties echter vaak op een andere wijze tot stand, waarbij een producent een ministerie benadert met een concreet idee voor een omroepprogramma en het verzoek de productie van het desbetreffende programma te financieren. Het samenwerkingsverband krijgt zo het karakter van een aanvullende inkomstenbron voor de omroep (die het vervullen van haar informatieve taak daarvan afhankelijk gaat maken). Deze praktijk is in strijd met de Aanwijzingen. Het is volgens de Aanwijzingen niet toegestaan om uitsluitend een bijdrage of subsidie te verstrekken aan een omroep of producent voor een omroepproductie. De enige mogelijkheid om een bijdrage te leveren is de vorm van een coproductie, waarbij zowel een financiële als een inhoudelijke bijdrage van alle partijen gevraagd wordt.

3. Inconsistentie met de strekking van Grondwet en met de Mediawet

De Aanwijzingen bieden de mogelijkheid voor overheidsinstanties om een financiële en inhoudelijke bijdrage te leveren aan televisieprogramma’s. Daarbij is de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de omroepen gewaarborgd. Ondanks aanscherpingen van de Aanwijzingen op dit punt, blijkt de verdenking van ongeoorloofde overheidsbeïnvloeding, en daarmee inbreuk op de Grondwet en de Mediawet (redactionele onafhankelijkheid van omroepen) onontkoombaar en onuitroeibaar.

4. De rijksbrede taakstellingsoperatie noopt tot terugdringen uitgaven en bureaucratie

De rijksoverheid heeft in het kader van de taakstellingsoperatie aangegeven soberder te willen omspringen met communicatie-uitingen en zich vooral te bedienen van die uitingen die bewezen gericht en effectief zijn. Het voornemen bestond reeds om het aantal coproducties sterk te reduceren. Voor een verdeling van de resterende coproducties over de departementen moest nog een passend instrument gevonden worden. Dit instrument zou hoe dan ook nieuwe bureaucratie met zich meebrengen, juist door de gevoeligheid van de materie. Stoppen met coproducties maakt het zoeken naar dit instrument overbodig en voorkomt daarmee extra regels en nieuwe bureaucratie.

De Minister-President

Minister van Algemene Zaken,

J.P. Balkenende

Naar boven