Wijziging Reïntegratieregeling

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 juli 2008, nr. SV/R&S/08/15905, tot Wijziging van de Reïntegratieregeling inzake de inkomensgrens vervoersvoorzieningen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 5, vierde lid, van het Reïntegratiebesluit;

Besluit:

Artikel I

Wijziging van de Reïntegratieregeling

De Reïntegratieregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

Afwijking inkomensgrens

1. Indien de echtgenoot of een ander gezinslid van de persoon die een vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie een vervoersvoorziening is toegekend, aanspraak heeft op een vervoersvoorziening of om een andere reden dan ziekte of gebrek is aangewezen op het gebruik van een vervoermiddel, wordt voor de verlening of beëindiging van de tweede in het gezin benodigde vervoersvoorziening het percentage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit, vastgesteld op 105%.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien één van de in het gezin benodigde vervoersvoorzieningen of het naast de vervoersvoorziening benodigde vervoermiddel niet voor ten minste driekwart wordt bekostigd uit het gezinsinkomen.

B

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 4 wordt ‘de vergoeding van het gebruik van een rolstoeltaxi en die vergoeding niet meer bedraagt dan’ vervangen door ‘de vergoeding van het gebruik van een rolstoeltaxi die strekt tot verbetering van de leefomstandigheden, en die vergoeding niet meer bedraagt dan’ en vervalt “werknemerverzekeringen’.

2. In onderdeel 5 wordt ‘het gebruik van een taxi’ telkens vervangen door ‘het gebruik van een taxi of rolstoeltaxi’ en wordt na ‘niet meer bedraagt’ ingevoegd ‘dan’.

Artikel II

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 juli 2008.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.P.H. Donner.

Toelichting

Uitgangspunt bij de verstrekking van voorzieningen als bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Met betrekking tot vervoersvoorzieningen is dit uitgangspunt uitgewerkt door het stellen van een inkomensgrens waarboven het hebben van een auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. De vervoersvoorziening betreffende een auto(kostenvergoeding) voor een standaard personenauto kan dan niet op grond van de Wet WIA worden verstrekt. De zogenaamde ‘eerste’ inkomensgrens is neergelegd in artikel 5 van het Reïntegratiebesluit en komt overeen met 70% van het maximale dagloon op jaarbasis.

In artikel 5, vierde lid, onder b, van het Reïntegratiebesluit is bepaald dat het hiervoor bedoelde percentage bij ministeriële regeling voor categorieën van personen kan worden verhoogd. In artikel 11 van de Reïntegratieregeling is dit gebeurd en is een zogenaamde ‘tweede’ inkomensgrens neergelegd. De formulering van dit artikel sloot niet aan bij de doelstelling van dit artikel, namelijk om het tot 1998 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot de tweede inkomensgrens gevoerde beleid in regelgeving vast te leggen. Dit beleid houdt in dat wanneer er in één gezin vanwege ziekte of gebrek of een andere reden een tweede auto noodzakelijk is en er sprake is van een gezinsinkomen tussen de eerste en tweede inkomensgrens, er een tweede auto(kostenvergoeding) kan worden verstrekt. Het gebruik van een tweede auto binnen een gezin wordt bij een dergelijk inkomen als niet algemeen gebruikelijk beschouwd. Met deze regeling wordt beoogd de Reïntegratieregeling in overeenstemming te brengen het UWV-uitvoeringsbeleid. De aanpassing van artikel 12, onderdelen 4 en 5, hebben eenzelfde achtergrond. Namelijk een aanpassing die er in voorziet dat deze onderdelen aansluiten op het UWV-uitvoeringsbeleid met betrekking tot vervoersvoorzieningen zoals dat bij het treffen van de regelgeving in 1998 was beoogd.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

De tweede inkomensgrens bedraagt 105% van het maximale dagloon op jaarbasis en is alleen van toepassing op de tweede in het gezin benodigde auto. Wanneer in een gezin bijvoorbeeld twee vervoersvoorzieningen worden toegekend, geldt voor de toekenning van de eerste vervoersvoorziening de inkomensgrens van 70% van het maximale dagloon op jaarbasis en voor de toekenning van de tweede vervoersvoorziening de inkomensgrens van 105 % van het maximale dagloon op jaarbasis. Welke vervoersvoorziening de eerste is en welke de tweede, is afhankelijk van het tijdstip waarop de aanvraag voor een vervoersvoorziening is ingediend.

De verhoging van de inkomensgrens naar 105% van het maximale dagloon op jaarbasis is uitsluitend van toepassing indien één van de in het gezin benodigde vervoersvoorzieningen of het naast de vervoersvoorziening benodigde vervoermiddel voor ten minste driekwart wordt bekostigd uit het gezinsinkomen.

Artikel I, onderdeel B

Met de aanpassing wordt artikel 12, onderdeel 4, zodanig die zin aangepast dat is geëxpliciteerd dit onderdeel betrekking heeft op het vervoer per rolstoeltaxi dat strekt tot verbetering van de leefomstandigheden. Omdat in onderdeel 4 het UWV afgekort wordt genoemd kan het woord ‘werknemersverzekeringen’ vervallen.

Met de aanpassing van artikel 12, onderdeel 5, wordt expliciet gemaakt dat de inkomensgrens ook geen toepassing vindt met betrekking tot rolstoeltaxikosten die samenhangen met het bereiken van de werkplek, voor zover deze kosten het door het UWV vastgestelde normbedrag voor het gebruik van de eigen auto overschrijden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner

Naar boven