Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 juni 2008, nr. BREM 2008061370, houdende wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 met het oog op enkele technische wijzigingen
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Gelet op bijlage III van richtlijn nr. 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEG L 152) en artikel 5.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
Besluit:
Artikel I
De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt ‘emissiefactor: factor die de uitstoot van een luchtverontreinigende stof per voertuigkilometer weergeeft’ vervangen door: emissiefactor: factor die de uitstoot van een luchtverontreinigende stof per dier per jaar of per voertuigkilometer weergeeft.
B
Artikel 22, eerste lid, onder c, komt te luiden:
c. op plaatsen die sterk door het verkeer worden beïnvloed waarbij aannemelijk is dat die gegevens representatief zijn voor de luchtkwaliteit:
1. van een straatsegment met een lengte van minimaal 100 meter voor stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen, en
2. in een gebied van ten minste 200 m2 voor arseen, cadmium, nikkel, en benzo(a)pyreen.
C
Artikel 25 komt te luiden:
Artikel 25
1. Monsterneming bij de in artikel 22 bedoelde meetpunten voor de meting van concentraties van stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen, op plaatsen die sterk door het verkeer worden beïnvloed, gebeurt, voor zover mogelijk, op zodanige wijze dat de inlaatbuizen zijn gesitueerd op:
a. ten minste 25 meter van de rand van grote kruispunten en
b. niet meer dan 10 meter van de wegrand.
2. Monsterneming bij de in artikel 22 bedoelde meetpunten voor de meting van concentraties van arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen op plaatsen die sterk door het verkeer worden beïnvloed, gebeurt, voor zover mogelijk, op zodanige wijze dat de inlaatbuizen zijn gesitueerd op:
a. ten minste 25 meter van de rand van grote kruispunten,
b. ten minste vier meter van het midden van de dichtstbij gelegen rijbaan en op
c. een plaats die representatief is voor de luchtkwaliteit in de nabijheid van de rooilijn.
D
In artikel 66 worden na onderdeel f, onder vervanging van de punt aan het slot van dat onderdeel door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
g. een overzicht van de grootschalige dubbeltellingcorrectiegegevens van stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10) en ozon van het voorafgaande kalenderjaar;
h. een overzicht van de prognoses van de grootschalige dubbeltellingcorrectiegegevens van stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10) en ozon van het tiende kalenderjaar volgend op het voorafgaande kalenderjaar en van de jaren 2010 en 2020.
E
Artikel 70 komt te luiden:
Artikel 70
1. Bij het door middel van berekening vaststellen van concentraties van stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in de buitenlucht bij voor motorvoertuigen bestemde wegen worden concentraties bepaald:
a. op een zodanig punt dat gegevens worden verkregen waarvan aannemelijk is dat deze representatief zijn voor de luchtkwaliteit van een straatsegment met een lengte van minimaal 100 meter;
b. op niet meer dan 10 meter van de wegrand.
2. Bij het door middel van berekening vaststellen van concentraties van arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen in de buitenlucht bij voor motorvoertuigen bestemde wegen worden concentraties bepaald:
a. op een zodanig punt dat gegevens worden verkregen waarvan aannemelijk is dat deze representatief zijn voor de luchtkwaliteit in een gebied van tenminste 200 m2;
b. op een plaats die representatief is voor de luchtkwaliteit in de nabijheid van de rooilijn.
3. Indien toepassing van het eerste en tweede lid, aanhef en onder b, ertoe leidt dat concentraties worden bepaald op een zodanig punt dat de verkregen gegevens niet in overeenstemming zijn met het eerste en tweede lid, aanhef en onder a, worden de concentraties, in afwijking van het eerste en tweede lid, onder b, bepaald op een afstand groter dan tien meter van de wegrand, respectievelijk dichterbij of verder weg dan de rooilijn, zodanig dat wél wordt voldaan aan het eerste en tweede lid, aanhef en onder a.
F
In bijlage 1. Standaardrekenmethode 1 wordt aan de tekst onder formule 1.2 na ‘Fregio: regiofactor met betrekking tot meteorologie (-): hierbij wordt gebruik gemaakt van de gegevens bedoeld in artikel 66, van de regeling.’ toegevoegd:
Met ingang van 15 maart 2008 geldt Fregio = 5/windsnelheid (windsnelheid in meter per seconde).
G
In bijlage 2. Standaardrekenmethode 2 wordt aan de tekst onder 3. Rekenmethode, a. jaargemiddelde concentratie, vóór b. aantal overschrijdingen grenswaarde 24-uurgemiddelde concentratie PM10, toegevoegd:
Achtergrondwindroos
De voor de berekening benodigde jaargemiddelde grootschalige concentraties O3 en NO2 dienen per windsector met de toepasselijke geïnterpoleerde meteorologie te worden berekend.
H
In bijlage 2. Standaardrekenmethode 2 wordt in het kader waarin formule 1.12 is opgenomen, na ‘Cetmaal = 1.15’ de volgende tekst toegevoegd:
De factor Cmeteo is opgebouwd uit twee delen, een omrekening van de ruwheid op Schiphol, respectievelijk Eindhoven, naar die op de rekenlocatie en een factor die uit een ijking van de rekenmethode is bepaald, Cmeteo = Cruwheid * Cijking. Bij een gemiddelde ruwheid van 8 centimeter voor Schiphol, is de opbouw van de factor Cmeteo, Schiphol als volgt:
Ruwheid | Cruwheid | Cijking | Cmeteo, Schiphol |
---|
0.03 | 1.05 | 0.667 | 0.7000 |
0.10 | 0.99 | 0.712 | 0.7050 |
0.30 | 0.91 | 0.717 | 0.6525 |
1.00 | 0.77 | 0.961 | 0.7400 |
Indien bij het interpoleren van de meteorologische gegevens al een omrekening van de ruwheid ter plaatse van de bepaling van de meteorologie naar de ruwheid ter plaatse van de berekening wordt toegepast, dient deze correctie niet nogmaals te worden uitgevoerd. In dat geval dient bij het rekenen te worden uitgegaan van een aangepaste correctiefactor waarbij Cruwheid = 1, dus Cmeteo, Schiphol = Cijking met de waarden voor Cijking zoals in de tabel vermeld.
Cmeteo, Eindhoven dient op overeenkomstige wijze te worden berekend.
I
In bijlage 2. Standaardrekenmethode 2 wordt in het kader waarin formule 1.14 is opgenomen, na ‘3 windsnelheden groter dan 5,75 m/s.’ de volgende tekst toegevoegd:
Interpolatie
De classificatie van de windsnelheden en -richtingen dient te gebeuren op basis van uurlijkse gegevens. Hiervoor dienen de uurlijks gemeten windsnelheden en -richtingen op Schiphol en Eindhoven te worden geïnterpoleerd voor de rekenlocatie. De windrichting wordt voor alle locaties in Nederland per uur gemiddeld met als weegfactoren de afstanden tot de twee meteolocaties. De uurlijkse windsnelheden dienen (via een tussenstap naar de windsnelheid op 60 meter hoogte) te worden omgerekend van de ruwheid ter plaatse van de meteolocaties naar de ruwheid op het rekenpunt. De windsnelheid wordt per uur gemiddeld met als weegfactoren de loodrechte afstanden van het rekenpunt tot de twee lijnen door de locaties van Schiphol en Eindhoven met een richtingscoëfficiënt van 1.21. Voor alle locaties die westelijk van de lijn door Schiphol liggen worden de uurlijkse windsnelheden van Schiphol genomen, gecorrigeerd voor ruwheid. Voor alle locaties die oostelijk van de lijn door Eindhoven liggen worden de uurlijkse windsnelheden van Eindhoven genomen, gecorrigeerd voor ruwheid.
J
De tekst in bijlage 2. Standaardrekenmethode 2, onder 5. komt te luiden:
5. Grootschalige dubbeltellingcorrectie
Dubbeltellingen ontstaan wanneer de bijdrage van een individuele weg (of andere bron) aan de grootschalige concentratie significant is. Een exacte correctie hiervoor kan worden uitgevoerd met behulp van de dubbeltellingcorrectiegegevens die de Minister jaarlijks ingevolge artikel 66, onder g en h, bekend maakt.
Bij deze correctiegegevens is rekening gehouden met de bijdrage van het verkeer op hoofdwegen tot op drie gridcellen van het grid waarop de correctiewaarde betrekking heeft. Het is dus een correctiefactor voor de lokale bijdrage van het verkeer op hoofdwegen. Voor de grootschalige bijdrage van de snelwegen wordt niet gecorrigeerd. Deze bijdrage blijft altijd deel uitmaken van de achtergrondwaarden.
Wanneer met een rekenmodel de jaargemiddelde concentraties NO2 langs een snelweg worden berekend, dient te worden gerekend met achtergrondconcentraties NO2 en ozon die zijn verminderd met de correctiewaarden voor NO2 en ozon. Voor ozon zijn de correctiewaarden negatief. In een snelwegberekening wordt daardoor gerekend met een iets hogere ozonconcentratie dan zonder dubbeltellingcorrectie het geval zou zijn.
Omdat in de correctiewaarde in een bepaalde gridcel de verkeersbijdrage tot op drie gridcellen is meegenomen, zal bij een luchtkwaliteitberekening langs een wegvak in één bepaalde gridcel, de bijdrage van de snelwegen tot op drie gridcellen van dit wegvak moeten worden meegenomen.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 25 juni 2008.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. M. Cramer.
Toelichting
Algemeen
De onderhavige regeling strekt tot aanpassing van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Stcrt. 2007, 220) (hierna: Rbl) aan enkele gewijzigde technische inzichten en ter implementatie van een aspect van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (hierna: de EU-richtlijn).
De technische inzichten betreffen uitbreiding van de definitie van het begrip emissiefactor en enkele wijzigingen in de standaardrekenmethoden zoals die zijn opgenomen in de bijlagen 1 en 2 behorend bij de regeling.
De wijziging die voortvloeit uit de EU-richtlijn betreft de afstand tot de rand van de weg waarop concentraties door meting of berekening worden bepaald. Die wordt voor bepaalde stoffen gewijzigd van maximaal 5 naar (maximaal) 10 meter. Met implementatie van dit aspect van de richtlijn is spoed geboden omdat de afstand tot de weg van invloed kan zijn op de hoogte van de vast te stellen concentraties en daarmee op de mogelijkheid projecten te realiseren. Medio 2008 volgt naar verwachting implementatie van andere aspecten van genoemde richtlijn in de Rbl.
Emissiefactoren
Ingevolge artikel 66 van de Rbl maakt de Minister van VROM jaarlijks emissiefactoren bekend. De betreffende gegevens en een toelichting daarop zijn te vinden op www.vrom.nl, onder meten en rekenen. Tot dusverre werden uitsluitend emissiefactoren voor het wegverkeer bekend gemaakt. Met behulp van die emissiefactoren kan de invloed van wegen op de luchtkwaliteit worden berekend. In 2008 zijn voor de eerste keer ook emissiefactoren van fijn stof voor veehouderijen bekend gemaakt. Voor het bepalen van de concentraties fijn stof in de omgeving van veehouderijen, zijn gegevens nodig over de hoeveelheid fijn stof die dieren produceren. Deze hoeveelheid varieert per dier en is afhankelijk van het huisvestingssysteem zoals het type stal. De emissiefactoren voor fijn stof geven per huisvestingssysteem aan hoeveel fijn stof een bepaald dier per jaar produceert.
De definitie van het begrip emissiefactor in artikel 1 is zodanig aangepast dat daaronder voortaan tevens emissies van dieren in veehouderijen begrepen worden.
Wijzigingen standaardrekenmethoden
De wijziging heeft enerzijds betrekking op een verbeterde methode voor het uitvoeren van de zogenaamde dubbeltellingcorrectie. Dubbeltellingen ontstaan wanneer de bijdrage van een individuele weg (of andere bron) aan de achtergrondconcentratie van de luchtvervuiling significant is. Tot op heden kon in voorkomende gevallen met behulp van een vuistregel een correctie worden uitgevoerd. Door een verbeterde werkwijze voor het bepalen van de achtergrondconcentratie, is het nu mogelijk om voor wegen een exacte correctie uit te voeren. De regeling wordt hierop aangepast.
De wijziging betreft anderzijds de wijze waarop de invloed van de meteorologie in de modellen is verwerkt. In Standaardrekenmethode 1 wordt niet langer gewerkt met regiogebonden meteorologische factoren maar met een specifieke factor voor elke vierkante kilometervak. In Standaardrekenmethode 2 wordt een interpolatiemethode ingevoerd. Voor beide standaardrekenmethoden ontstaat daardoor een meer geleidelijke overgang tussen de te gebruiken meteoparameters behorend bij de verschillende gebieden. Vooral voor standaardrekenmethode 2, die tot dusverre slechts twee meteofactoren kende, is dit een aanzienlijke verbetering.
De wijzigingen in dubbeltellingcorrectie en meteorologie betreffen zowel de bij gebruikmaking van de standaardrekenmethoden in te voeren gegevens, als de standaardrekenmethoden zelf, die aangepast zijn op gebruikmaking van de nieuwe gegevens.
Artikelsgewijs
Artikel I, onder A
De definitie van emissiefactor is zodanig aangepast dat daaronder niet langer uitsluitend verkeer, maar ook veeteelt begrepen wordt.
Artikel I, onder B en C
De EU-richtlijn vervangt de kaderrichtlijn luchtkwaliteit en drie dochterrichtlijnen1 , maar (nog) niet de vierde EU-dochterrichtlijn.2 . De voorschriften uit de vierde dochterrichtlijn, die betrekking heeft op arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen, blijven derhalve ongewijzigd van kracht. Daardoor ontstaat op enkele punten een verschil tussen de stoffen waarop de EU-richtlijn van toepassing is en stoffen waarop de vierde dochterrichtlijn ziet. Dit betreft onder meer de voorschriften voor de locatie van bemonsteringsbuizen. De artikelen 22 en 25 van de Rbl zijn zodanig aangepast dat de nieuwe voorschriften van toepassing worden op alle stoffen, met uitzondering van de stoffen waarop de vierde dochterrichtlijn van toepassing is.
Voor stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen is het vereiste dat gegevens van meetpunten representatief dienen te zijn voor een gebied van 200 vierkante meter, vervallen, evenals de bepaling in artikel 25 dat de afstand tot het midden van de dichtstbij gelegen rijbaan tenminste vier meter bedraagt. Voortaan geldt voor deze stoffen dat de gegevens representatief dienen te zijn voor de luchtkwaliteit van een straatsegment met een lengte van minimaal 100 meter. Het eerder in artikel 22 opgenomen voorschrift dat de afstand van meetpunten tot grote kruispunten ten minste 25 meter bedraagt is voortaan opgenomen in artikel 25.
In artikel 25 is de afstand van de inlaatbuizen tot de wegrand bij meetpunten die sterk door het verkeer beïnvloed worden ingevolge de EU-richtlijn op (maximaal) 10 meter bepaald voor stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de overige stoffen blijft van toepassing dat de inlaatbuizen gesitueerd worden op een plaats die representatief is voor de luchtkwaliteit in de nabijheid van de rooilijn. Inlaatbuizen worden ingevolge de formulering van de EU-richtlijn en artikel 25 voor stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen ‘voor zover mogelijk’ op een afstand van 10 meter van de wegrand gesitueerd. Wanneer de rooilijn dichterbij gelegen is dan 10 meter van de rand van de weg, ligt het in de rede om aan te sluiten bij het in het tweede lid, onder c, van artikel 25 bepaalde voor meetpunten voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen en de inlaatbuizen te situeren op een plaats die representatief is voor de luchtkwaliteit in de nabijheid van de rooilijn.
Artikel I, onder D
In dit onderdeel is de uitbreiding van de door de Minister jaarlijks bekend te maken gegevens met gegevens over de grootschalige dubbeltellingcorrectie opgenomen.
Artikel I, onder E
Blijkens bijlage III van de EU-richtlijn zijn voorschriften over metingen ook van toepassing wanneer de luchtkwaliteit wordt beoordeeld door middel van modellering. In artikel 70 worden voor modelberekeningen overeenkomstige wijzigingen aangebracht als in artikel 22 en 25 voor metingen. Dat betekent ook voor de berekeningen dat de voorschriften voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen afwijken van die voor de andere stoffen. Dat zal in de praktijk niet tot problemen leiden. De concentraties van deze stoffen in Nederland zijn zodanig dat overal aan de richtwaarden voldaan wordt. Dat impliceert dat berekeningen voor deze stoffen in zijn algemeenheid niet nodig zullen zijn.
Artikel I, onder F
Dit onderdeel bevat een wijziging van Standaardrekenmethode 1 die direct voortvloeit uit een nieuwe aanpak van de invloed van de meteorologie, waarbij voortaan wordt gewerkt met een specifieke factor voor elk vierkante kilometervak.
Artikel I, onder G tot en met I
Deze onderdelen beschrijven in detail op welke wijze de interpolatie tussen meteogegevens van Schiphol en Eindhoven moet worden uitgevoerd. Gevolg van de interpolatie zal zijn dat nabij de oorspronkelijke grenslijn tussen Schiphol en Eindhoven verschillen in de berekende concentraties kunnen optreden van enkele microgrammen/m3. Elders zijn de verschillen minder groot. De grote verschillen die met toepassing van de oude methode rond de grenslijn konden optreden komen met de nieuwe aanpak niet meer voor. Omdat voor locaties westelijk van de lijn door Schiphol en oostelijk van de lijn door Eindhoven niet wordt geëxtrapoleerd worden de berekende concentraties in die gebieden niet beïnvloed door de nieuwe aanpak.
Artikel I onderdeel J
Dit onderdeel geeft aan hoe bij toepassing van Standaardrekenmethode 2 de dubbeltellingcorrectie dient te worden uitgevoerd. Met deze nieuwe methode kan een exacte correctie voor dubbeltelling bij rijkswegen worden uitgevoerd. Deze exacte correctie is mogelijk geworden doordat het Milieu en Natuurplanbureau een andere methode heeft toegepast bij het maken van de GCN-kaarten. Deze andere methode hangt samen met het overstappen van het 5×5 km2-grid naar het 1×1 km2-grid.
Artikel II
De wijzigingen treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin de regeling wordt geplaatst.
Den Haag, 25 juni 2008
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.M. Cramer