Regeling werk- en rusttijden luchtvaart

Regeling van de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, houdende regels ter uitvoering van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Regeling werk- en rusttijden luchtvaart)

10 juli 2008

Nr. CEND/HDJZ/2008-988 sector LUV

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken van Werkgelegenheid,

Gelet op verordeningen (EG) nr. 1899/2006 en 8/2008 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3922/91 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart, en op de artikelen 4.5:3 tot en met 4.5:6 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer;

Besluiten:

Artikel 1

Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

– grondtijd: elke tijdsduur binnen de vliegdienstperiode die geen deel uitmaakt van de bloktijd;

– verordening: bijlage III van verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (PbEG L 373);

– bloktijd: bloktijd als bedoeld in onderdeel 1.1095 van de verordening;

– thuisbasis: thuisbasis als bedoeld in onderdeel 1.1095 van de verordening;

– besluit: Arbeidstijdenbesluit vervoer;

– horizontale rustgelegenheid: een deugdelijke accommodatie aan boord van het luchtvaartuig die is afgeschermd van zowel de cockpit als het passagiersgedeelte en kan worden verduisterd, en waarin horizontale rust kan worden genoten;

– zitplaats klasse A: een zitplaats buiten de cockpit die ten minste even breed is als een economy class stoel, meer pitch heeft dan een economy class stoel, minimaal 40° recline en een volledig geïntegreerde steun aan benen en voeten geeft, en met ingang van 1 april 2009 is afgeschermd van de passagiers door ten minste een gordijn;

– zitplaats klasse B: een economy class passagiersstoel, buiten de cockpit, en met ingang van 1 april 2009 afgeschermd van de passagiers door ten minste een gordijn; indien deze zitplaats zich in het passagiersgedeelte bevindt, wordt een naastgelegen zitplaats die niet gescheiden is door een gangpad, enkel bezet door een ander lid van het boordpersoneel;

– cumulatieve diensturen: uren als bedoeld in onderdeel 1.1100 van de verordening.

Artikel 2

Maximale vliegdienstperiode

1. Bij het bepalen van de vliegdienstperiode wordt grondtijd volledig in aanmerking genomen.

2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien binnen een vliegdienstperiode sprake is van één grondtijd langer dan twee en een half uur, de overschrijdende tijdsduur tot een maximum van twee en een half uur beschouwd als pauze en kan de maximale vliegdienstperiode met de duur van deze pauze worden verlengd, mits het bemanningslid gedurende deze pauze geen werkzaamheden verricht ten behoeve van de luchtvaartmaatschappij.

3. De in het tweede lid bedoelde verlenging kan slechts op één grondtijd binnen een vliegdienstperiode worden toegepast.

Artikel 3

Rust

Indien het tijdzoneverschil tussen het begin en het einde van een vliegdienstperiode vier uur of meer bedraagt, wordt:

a. op de thuisbasis de minimumrust, bedoeld in onderdeel 1.1110, onder 1.1, van de verordening, verhoogd met het tijdzoneverschil tussen de thuisbasis en de plaats waar de voorgaande vliegdienstperiode is aangevangen, tot een rust van ten minste 16 uur;

b. buiten de thuisbasis de minimumrust, bedoeld in onderdeel 1.1110, onder 1.2, van de verordening, verhoogd met vier uur, tot een rust van ten minste 14 uur.

Artikel 4

Verkorte rustperiode

1. Ter uitvoering van artikel 4.5:4, tweede lid, van het besluit, kan de minimumrustperiode op de thuisbasis worden verkort, voor zover:

a. de minimumrustperiode, bedoeld in onderdeel 1.1110, onder 1.1, van de verordening met niet meer dan twee uur wordt verkort;

b. de vliegdienstperiode volgend op een verkorte rustperiode met een overeenkomstig aantal uren wordt verkort, en

c. de rustperiode volgend op de in onderdeel b bedoelde vliegdienstperiode niet korter is dan de minimumrustperiode ingevolge onderdeel 1.1110, onder 1.1, van de verordening, verhoogd met het verschil tussen de verkorte rusttijd en de minimumrusttijd.

2. Ter uitvoering van artikel 4.5:4, tweede lid, van het besluit, kan de minimumrustperiode buiten de thuisbasis worden verkort overeenkomstig de tabel in bijlage A, behorend bij deze regeling.

3. Voor planningsdoeleinden wordt op de vliegdienstperiodes, genoemd in de tabel in bijlage A, een marge van 30 minuten ten opzichte van de maximale vliegdienstperiodes na verkorte rust aangehouden.

4. Een verkorte rustperiode van minder dan 7,5 uur die aanvangt buiten de thuisbasis, alsmede een verkorte rustperiode van minder dan 10 uur die aanvangt op de thuisbasis, wordt beschouwd als grondtijd.

5. Slechts in het geval dat een bemanningslid geen werkzaamheden verricht of aan boord zal verrichten, kan de rustperiode meerdere malen achtereen worden verkort, met dien verstande dat het verschil tussen de verkorte rustperiodes en de minimumrustperiodes ingevolge onderdelen 1.1 en 1.2 van onderdeel 1.1110 van de verordening wordt gecompenseerd na afloop van de laatste dienst.

6. Een tweede lokale nacht kan, in afwijking van onderdeel 1.1095, onder 1.9, van de verordening, aanvangen om 20.00 uur lokale tijd indien de wekelijkse rustperiode, bedoeld in onderdeel 1.1110 van de verordening, ten minste 40 uur bedraagt.

Artikel 5

Verlenging

1. Op een vliegdienstperiode volgend op een verkorte rustperiode als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 4, wordt geen verlenging als bedoeld in onderdeel 1.1105, onder 2, van de verordening toegepast.

2. Op een vliegdienstperiode volgend op een verkorte rustperiode als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 4, kunnen verlengingen als bedoeld in de onderdelen 1.1115 en 1.1120 van de verordening worden toegepast.

Artikel 6

Verlenging vliegdienstperiode cockpitpersoneel

1. In geval van uitbreiding van het basiscockpitpersoneel kan de maximale vliegdienstperiode, bedoeld in onderdeel 1.1105 van de verordening, worden verlengd overeenkomstig onderstaande tabel:

Geboden rustfaciliteit aan boord

Maximale vliegdienstperiode

 

cockpitpersoneel dat is uitgebreid overeenkomstig onderdeel 1.1095, onder 1.1, van de verordening

cockpitpersoneel dat is uitgebreid overeenkomstig onderdeel 1.1095, onder 1.1, van de verordening, zodanig dat het cockpitpersoneel ten opzichte van de basiscockpitbemanning getalsmatig is verdubbeld

Horizontale rustgelegenheid

4 uur

5 uur

Zitplaats klasse A

3 uur

4 uur

Zitplaats klasse B

2 uur

3 uur

2. Onder verantwoordelijkheid van de gezagvoerder wordt een aflossingsschema opgesteld. Het aantal uren genoten rust voor ieder lid van het cockpitpersoneel aan boord is ten minste gelijk aan 50% van de verlenging van de vliegdienstperiode, met een minimum van 1 uur.

3. De verlenging is uitsluitend mogelijk voor vluchten die bestaan uit ten hoogste vier sectoren.

Artikel 7

Verlenging vliegdienstperiode cabinepersoneel

1. De maximale vliegdienstperiode voor cabinepersoneel, bedoeld in onderdeel 1.1105 van de verordening, kan in geval van het bieden van rusttijd tijdens de vlucht worden verlengd met:

Geboden rustfaciliteit aan boord

Maximale verlenging vliegdienstperiode

Horizontale rustgelegenheid

6 uur

Zitplaats klasse A

4 uur

Zitplaats klasse B

3 uur

2. Onder verantwoordelijkheid van de gezagvoerder wordt een aflossingsschema opgesteld. Het aantal uren genoten rust voor ieder lid van het cabinepersoneel aan boord is ten minste gelijk aan 50% van de verlenging van de vliegdienstperiode, met een minimum van 1 uur.

3. De verlenging is uitsluitend mogelijk voor vluchten die bestaan uit ten hoogste vier sectoren.

Artikel 8

Paraatheid

1. Indien luchthavenparaatheid onmiddellijk wordt gevolgd door een vliegdienst, wordt die luchthavenparaatheid vanaf het tijdstip van aanmelding volledig meegeteld voor de vliegdienstperiode.

2. Indien de luchthavenparaatheid niet wordt gevolgd door een vliegdienst, dan wordt ten minste een minimumrustperiode in acht genomen overeenkomstig artikel 4.5:4, tweede lid, van het besluit.

3. De maximumduur van elke paraatheid op een andere plaats dan het aangewezen meldpunt overschrijdt een periode van 12 uur niet.

4. De periode tussen het einde van de paraatheid en de aanvang van een volgende periode van paraatheid bedraagt ten minste acht uur.

5. Indien een oproep voor het aanmelden voor een vlucht plaatsvindt binnen drie uur na aanvang van de paraatheid, wordt de vliegdienstperiode vastgesteld overeenkomstig onderdeel 1.1105 of 1.1115 van de verordening.

6. Indien een oproep voor het aanmelden voor een vlucht plaatsvindt na de eerste drie uur van de paraatheid en het tijdstip van aanmelding binnen acht uur na deze oproep plaatsvindt, wordt de maximale vliegdienstperiode, vastgesteld overeenkomstig onderdeel 1.1105 of 1.1115 van de verordening, verkort, afhankelijk van het tijdstip van aanmelding. De verkorting wordt bepaald overeenkomstig de tabel in bijlage B, behorend bij deze regeling.

7. Indien het aanvangstijdstip van een vliegdienst wordt opgeschort, wordt de tijd tussen het oorspronkelijke meldingstijdstip en het werkelijke meldingstijdstip aangemerkt als paraatheid en wordt de vliegdienstperiode gecorrigeerd overeenkomstig de tabel in bijlage B.

8. Per lokale dag is het niet toegestaan langer dan twaalf uur paraat te zijn.

9. Het maximale aantal paraatheidsuren bedraagt 60 in elke periode van zeven opeenvolgende dagen.

10. Per lokale dag wordt niet meer dan één periode van paraatheid opgenomen in een dienstrooster. De in verband met het zevende lid als paraatheid aangemerkte periode wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

11. Paraatheidsuren als bedoeld in onderdeel 1.1125, onder 2, van de verordening worden voor de helft meegeteld voor het bepalen van de cumulatieve diensturen.

Artikel 9

Evaluatie

Deze regeling wordt een jaar na haar inwerkingtreding geëvalueerd.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit vluchtuitvoering (Stb. 2006, 371) in werking treedt.

Artikel 11

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling werk- en rusttijden luchtvaart.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, C.M.P.S. Eurlings.De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.P.H. Donner.

Bijlage A, behorend bij artikel 4, tweede en derde lid, van de Regeling werk- en rusttijden luchtvaart.

stcrt-2008-133-p27-SC86628-1.gif

Bijlage B, behorend bij artikel 8, zesde lid, van de Regeling werk- en rusttijden luchtvaart

Tijdstip voor aanmelding (LT)

Korting op de maximale vliegdienstperiode overeenkomstig onderdeel 1.1105 of 1.1115 van de verordening, na een oproep binnen de periode van paraatheid, doch na de eerste 3 uur hiervan en waarbij het tijdstip van aanmelding plaatsvindt binnen 8 uur na deze oproep

00:01 – 04:30

2 uur

04:31 – 05:00

1 uur en 45 minuten

05:01 – 05:30

1 uur en 30 minuten

05:31 – 06:00

1 uur en 15 minuten

06:01 – 06:30

1 uur

06:31 – 07:00

45 minuten

07:01 – 07:30

30 minuten

07:31 – 08:00

15 minuten

08:01 – 13:30

0

13:31 – 14:00

10 minuten

14:01 – 14:30

20 minuten

14:31 – 15:00

30 minuten

15:01 – 15:30

40 minuten

15:31 – 16:00

50 minuten

16:01 – 16:30

1 uur

16:31 – 17:00

1 uur en 10 minuten

17:01 – 17:30

1 uur en 20 minuten

17:31 – 18:00

1 uur en 30 minuten

18:01 – 18:30

1 uur en 40 minuten

18:31 – 19:00

1 uur en 50 minuten

19:01 – 24:00

2 uur

Toelichting

Algemeen

Met ingang van 16 juli 2008 wordt bijlage III van EG-verordening 3922/91 van kracht. In deze bijlage zijn bepalingen vastgesteld ten aanzien van commercieel vervoer met vliegtuigen. Een onderdeel daarvan vormen bepalingen ten aanzien van vlieg- en diensttijdbeperkingen en rusttijden voor vluchten ten behoeve van commercieel vervoer. Tevens vallen onder deze verordening rondvluchten met vliegtuigen.

De systematiek van de werk- en rusttijden wordt bepaald door de EG-verordening. Bepalingen uit deze verordening worden niet overgenomen in de Nederlandse wet- en regelgeving aangezien EG-verordeningen rechtstreekse werking hebben. Om tot het gehele pakket van regels ten aanzien van werk- en rusttijden te komen moet de verordening worden gelezen in combinatie met deze regeling en met hoofdstuk 4 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

De verordening heeft een aantal onderwerpen ter invulling aan de lidstaten overgelaten. In deze regeling worden regels ten aanzien van deze onderwerpen vastgesteld. Het betreft invulling van:

– de wijze waarop een vliegdienstperiode met daarin een gesplitste dienst kan worden verlengd;

– de wijze waarop rustperiodes kunnen worden verkort;

– de wijze waarop een vliegdienstperiode kan worden verlengd vanwege tijdens de vlucht genoten rust, en

– de wijze waarop rekening wordt gehouden met (luchthaven)paraatheid bij het vaststellen van rust- en vliegdienstperiodes.

Over de invulling van de bovengenoemde onderwerpen heeft overleg plaatsgevonden met een aantal betrokken partijen zoals luchtvaartmaatschappijen en vakbonden van vliegend personeel.

De European Aviavtion Safety Agency zal in het voorjaar van 2009 een evaluatie presenteren van hetgeen in de verordening is opgenomen over werk- en rusttijden. Naar aanleiding daarvan is het wenselijk tevens deze regeling te evalueren.

Deze regeling zal in werking treden gelijktijdig met het Besluit vluchtuitvoering (Stb. 2006, 371) en met het besluit tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer en het Besluit vluchtuitvoering in verband met EG-verordeningen 1899/2006 en 8/2008 inzake commercieel vervoer met vliegtuigen.

Administratieve lasten

Deze regeling leidt niet tot een wijziging in de administratieve lasten van bedrijven en is om die reden niet ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Uitgangspunt voor de werk- en rusttijden vormt de vliegdienstperiode. In de verordening wordt uitgegaan van een dagelijkse basis vliegdienstperiode van maximaal 13 uur. De vliegdienstperiode vangt aan op het moment dat een bemanningslid zich aanmeldt voor een vlucht of een reeks vluchten. De vliegdienstperiode eindigt aan het einde van de bloktijd zoals omschreven in de verordening.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner

Naar boven