Regeling vrijstelling arbeidstijden trawlvisserij

Regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het verkrijgen van vrijstelling van de gemiddelde wekelijkse arbeidstijdnorm voor een vissersvaartuig met een lengte van 45 meter of meer (Regeling vrijstelling arbeidstijden trawlvisserij)

27 juni 2008

Nr. CEND/HDJZ-2008/755 sector SCH

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 6A.3:2, derde lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder ‘wet’: de Arbeidstijdenwet.

Artikel 2

1. Aan de schipper van een vissersvaartuig met een lengte van 45 meter of meer wordt vrijstelling verleend van artikel 6A.2:3 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, mits de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd niet meer bedraagt dan ten hoogste 68 uren, gerekend over een periode van 52 achtereenvolgende weken.

2. Toepassing van dit artikel is uitsluitend mogelijk bij collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 van de wet dan wel bij een daarmee gelijkgestelde regeling als bedoeld in artikel 1:4, eerste lid, van de wet, indien de collectieve regeling, bedoeld in artikel 1:3 van de wet, dat uitdrukkelijk bepaalt dan wel er geen collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 van de wet van toepassing is. Artikel 1:4, tweede lid, van de wet, is zonodig van overeenkomstige toepassing. Elk beding waarbij wordt afgeweken van dit artikel is nietig.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 25 juni 2008.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vrijstelling arbeidstijden trawlvisserij.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J.C. Huizinga-Heringa.

Toelichting

1. Algemeen

De Tijdelijke vrijstellingsregeling 48-urige werkweek zeevisserij is op 23 juni 2008 vervallen. In die regeling werd voor vissersvaartuigen met een lengte van 45 meter of meer vrijstelling verleend van de bepaling uit het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv), die aan de schipper van een vissersvaartuig voorschrijft dat hij de arbeid zodanig organiseert dat zijn wekelijkse arbeidstijd alsmede die van de schepelingen van 18 jaar of ouder over een periode van een jaar gemiddeld 48 uur per week bedraagt. De gemiddelde 48-urige werkweek is op Europees niveau vastgelegd in richtlijn nr. 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de arbeidstijd (PbEU L 299) (hierna: richtlijn 2003/88/EG).

Achtergrond van die vrijstelling, alsook van de in het Atbv vastgelegde bevoegdheid tot verlening van die vrijstelling, was dat door bemanning in de zeevisserij werkweken van gemiddeld 68 uur werden gemaakt en dat een onmiddellijke overgang naar een 48-urige werkweek niet te realiseren was.

De vrijstelling wordt gerechtvaardigd door richtlijn 2003/88/EG, die blijkens artikel 21 voor werknemers aan boord van zeevissersvaartuigen ten opzichte van andere sectoren een meer flexibele regeling toestaat ten aanzien van ondermeer de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd.

De vrijstelling werd voor een periode van drie jaar verleend. Met de sector zeevisserij werd de afspraak gemaakt dat van de vrijstelling slechts gebruik zou worden gemaakt indien hierin bij cao zou worden voorzien, en er gedurende die periode concrete maatregelen zouden worden genomen om geleidelijk over te gaan naar een werkweek van 48 uur.

Een onderzoek naar de mogelijkheden van te nemen maatregelen voor deze overgang werd op verzoek van de sector uitgevoerd door VisieFit BV te Wassenaar, een onafhankelijk opererend adviesbureau en trainingscentrum op het gebied van fysieke belasting.

Het onderzoeksrapport, dat door VisieFit in februari 2008 werd gepresenteerd, concludeerde dat er vooralsnog onvoldoende mogelijkheden zijn voor technische innovatie die arbeidstijd zou vrijmaken.

Voorts werd door de sector geëxperimenteerd met deeltijdarbeid op vrijwillige basis. Dit experiment leidde tot de conclusie dat het welzijn van de vissers niet is gebaat bij realisering van arbeidstijdvermindering aan boord op zee. De verminderde arbeidstijd moet als werkelijk vrije tijd aan de wal genoten kunnen worden. Daarom is in alle gevallen waarin met deeltijdarbeid wordt geëxperimenteerd, gekozen voor de introductie van roulatiesystemen, zoals twee reizen op, één reis af, of zes weken op, drie weken af.

Aan de richtlijnnorm van gemiddeld 48 arbeidsuren per week wordt voldaan als een visser per jaar niet meer dan ongeveer 200 dagen op zee werkt. Het rapport van VisieFit laat zien, dat die norm ondanks de introductie van roulatiesystemen niet in alle gevallen gehaald kan worden. Het twee reizen op, één reis af systeem lijkt het dichtst bij maximaal 200 zeedagen uit te komen. In de praktijk zal dat echter niet geheel te realiseren zijn. Dit wordt veroorzaakt door de grilligheid van het reispatroon van het schip als gevolg van onregelmatig werkaanbod.

Het bovenstaande rechtvaardigt een verlenging van de vrijstelling, waarbij voldaan is aan de voorwaarden die artikel 21, vijfde lid, van richtlijn 2003/88/EG aan de verlening van een vrijstelling verbindt.

De maximum norm van gemiddeld 68 uur arbeid per week is tevens in lijn met de op 14 juni 2007 te Genève gesloten Work in Fishing convention, die een maximum tot 77 uur toestaat.

Tenslotte kan worden opgemerkt, dat de arbeids- en rusttijdenregeling voor de zeevaart buiten de trawlvisserij, zoals internationaal vastgelegd, overeenkomstige normen kent voor minimum rust per dag en per week, doch geen gemiddelde jaarnorm. De onderhavige regeling biedt daarmee meer bescherming voor arbeid en verkeersveiligheid dan de regeling voor de overige zeevaart.

2. Bedrijfseffecten en administratieve lasten

De onderhavige regeling beoogt handhaving van een bestaande situatie.

Voor zover eventueel te nemen maatregelen tot wijziging van een arbeidstijdenpatroon bedrijfseffecten zullen hebben, vloeien deze niet rechtstreeks voort uit de onderhavige regeling.

3. Artikelsgewijs

Artikel 1

Opname van de definitie is noodzakelijk omdat volgens het Atbv de definitie slechts op het besluit zelf, en niet op de daarop berustende regelingen van toepassing is.

Artikel 2

In overleg met de sector is de bepaling dat de afwijking van de werkweek van gemiddeld 48 uur slechts mag plaats vinden indien dit bij collectieve regeling is vastgelegd, thans in de regeling opgenomen.

In feite is hiermee een regeling gecreëerd die vergelijkbaar is met wat in termen van de Arbeidstijdenwet een standaard- en overlegregeling wordt genoemd. In het onderhavige geval is de gemiddeld 48-urige werkweek ‘standaard’, dat wil zeggen dat de werknemer daaraan rechten kan ontlenen als niet bij collectieve regeling anders is bepaald. Deze collectieve regeling mag niet verder gaan dan een gemiddelde van 68 uur per week, wat tevens de bestuursrechtelijke handhavingsnorm is. Afwijkend in de onderhavige situatie is dat met het begrip collectieve regeling in beginsel uitsluitend gedoeld wordt op wat daaronder wordt verstaan in artikel 1:3 van de Arbeidstijdenwet (ATW). In concreto betekent dit dat indien er een CAO van kracht is, de afwijking alleen hierin geregeld kan worden. Alleen wanneer er geen CAO is, of de geldende CAO uitdrukkelijk bepaalt dat de maximale arbeidstijd ook op een lager niveau geregeld mag worden, mag onder collectieve regeling ook worden verstaan hetgeen in artikel 1:4 ATW omschreven is, d.w.z. een schriftelijke overeenstemming tussen werkgever en de gezamenlijke werknemers (vertegenwoordigd in OR of personeelsvertegenwoordiging).

Artikel 3

Als datum, tot en met welke deze regeling terugwerkt, is de datum gekozen waarop de huidige vrijstelling vervalt. Hiermee wordt beoogd de regelingen naadloos op elkaar te laten aansluiten.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa

Naar boven