Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties zeevisserij

Regeling houdende regels met betrekking tot de erkenning van EG-beroepskwalificaties voor de zeevisserij (Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties zeevisserij)

27 juni 2008

Nr. CEND/HDJZ-2008/267 sector SCH

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255) en artikel 33, eerste en tweede lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

derde land: een andere staat dan Zwitserland, een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die behoort tot de Europese Economische Ruimte;

Minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

wet: Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

Artikel 2

Deze regeling is van toepassing op een aanvraag van een migrerende beroepsbeoefenaar tot het verkrijgen van erkenning van beroepskwalificaties voor de toegang tot de uitoefening van de gereglementeerde beroepen, genoemd in artikel 18, tweede lid, onderdeel d, van de Zeevaartbemanningswet.

Artikel 3

1. Een aanvraag tot het verkrijgen van erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de wet wordt ingediend bij de Minister.

2. Bij de aanvraag overlegt de aanvrager:

a. de documenten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de wet, en

b. een geldige geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 60 van het Besluit zeevisvaartbemanning.

Artikel 4

1. De aanvrager maakt zijn keuze voor een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage binnen een daartoe door de Minister gestelde termijn kenbaar.

2. Indien de aanvrager een opleidingstitel afkomstig uit een derde land heeft overgelegd, maakt, in afwijking van het eerste lid, de Minister zijn keuze voor een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage kenbaar binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

3. De Minister stelt vast in overeenstemming met welke examenvakken de aanvrager de proeve van bekwaamheid aflegt of met betrekking tot welke vakken de aanvrager de aanpassingsstage doorloopt, alsmede de termijn waarbinnen dit geschiedt.

4. De proeve van bekwaamheid wordt afgelegd bij een door de Minister aan te wijzen opleidingsinstituut als bedoeld in de Erkenningsregeling opleidingen zeevaartbemanning. Het opleidingsinstituut beoordeelt de proeve van bekwaamheid aan de hand van de voor het desbetreffende beroep in Nederland geldende exameneisen.

5. Een door de Minister aan te wijzen opleidingsinstituut als bedoeld in de Erkenningsregeling opleidingen zeevaartbemanning beoordeelt of de aanvrager, na het doorlopen van de aanpassingsstage, de door de Minister vastgestelde vakken, bedoeld in het derde lid, in voldoende mate beheerst.

Artikel 5

Een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt afgewezen, indien de proeve van bekwaamheid, dan wel de aanpassingsstage, bedoeld in artikel 4, als onvoldoende zijn beoordeeld.

Artikel 6

Een dienstverrichter als bedoeld in artikel 21 van de wet overlegt voorafgaand aan de eerste dienstverrichting:

a. de documenten bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdeel a, c en d, van de wet, en

b. een geldige geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 60 van het Besluit zeevisvaartbemanning.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 21 december 2007.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties zeevisserij.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J.C. Huizinga-Heringa.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling dient ter uitvoering van artikel 33, eerste en tweede lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties (Stb. 2007, 530), die met ingang van 21 december 2007 in werking is getreden. Deze nieuwe wet (hierna: de Algemene wet) was noodzakelijk in verband met de implementatie van de op 7 september 2005 vastgestelde richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de erkenning van beroepkwalificaties (PbEU 2005, L 255). Deze richtlijn (hierna: de richtlijn beroepskwalificaties) heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang tot gereglementeerde beroepen in EU-lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat migrerende beroepsbeoefenaars die hun beroepskwalificaties in een EU-lidstaat, de EER-staten IJsland, Noorwegen en Liechtenstein of Zwitserland hebben behaald, toegang hebben tot hetzelfde gereglementeerde beroep in een andere lidstaat en dit kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van die andere lidstaat.

Deze regeling is alleen van toepassing op de beroepen in de zeevisserij. De overige zeevaartberoepen vallen niet onder de richtlijn beroepskwalificaties maar onder richtlijn nr. 2005/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden en tot wijziging van richtlijn 2001/25/EG (PbEU L 255).

2. De erkenning van beroepskwalificaties

De erkenning van de opleidingen in de zeevisserij valt onder het zogenaamde algemene stelsel van de richtlijn beroepskwalificaties. Kenmerk van dit algemene stelsel is dat dit is gebaseerd op wederzijdse erkenning van diploma’s, zonder voorafgaande harmonisatie van studieprogramma’s. Erkenning vindt plaats nadat de bevoegde autoriteit van het ontvangende land de kwalificaties van de migrerende beroepsbeoefenaar heeft vergeleken met de vereiste kwalificaties van de lidstaat. Dit systeem is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Algemene wet. De nieuwe wetgeving voorziet in een eenvoudige erkenningsprocedure. In de artikelen 13 tot en met 16 van de Algemene wet is vastgelegd welke documenten aan de migrerende beroepsbeoefenaar mogen worden gevraagd. Indien het beroep in de lidstaat van herkomst, net als in Nederland, is gereglementeerd, moeten, om in aanmerking te kunnen komen voor erkenning, de beroepskwalificaties van de beroepsbeoefenaar ten minste gelijk zijn aan één niveau onder het niveau dat in het ontvangende land wordt gevraagd. In verband daarmee zijn vijf opleidingsniveaus vastgesteld (artikel 9 Algemene wet). De opleidingen in de zeevisserij zijn in Bijlage II bij de richtlijn beroepskwalificaties opgenomen en hebben de status van een opleiding met een bijzondere structuur als bedoeld in artikel 9, onderdeel c, onder 2°, van de wet.

Is het beroep in het land van herkomst niet gereglementeerd, dan verleent de Minister die het aangaat op grond van artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet alleen erkenning als de migrerende beroepsbeoefenaar het beroep in het land van herkomst een langere tijd heeft uitgeoefend, blijk heeft gegeven van een bepaald kwalificatieniveau en voorbereid is op de uitoefening van het beroep. De exacte eisen hiervoor staan vermeld in artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet. Indien de verschillen in kwalificatie te groot zijn om te overbruggen, behoeft geen erkenning te worden verleend en krijgt de beroepsbeoefenaar geen toegang tot het beroep.

3. De Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties zeevisserij

Op grond van artikel 33, eerste lid, van de Algemene wet stelt de Minister die het aangaat per gereglementeerd beroep nadere regels. In de onderhavige regeling worden ten aanzien van de aanvraag tot het verkrijgen van erkenning en de stukken die bij die aanvraag dienen te worden gevoegd alsmede ten aanzien van de proeve van bekwaamheid en de aanpassingsstage en de wijze waarop deze worden beoordeeld, nadere regels gesteld. Voor het geval een migrerende beroepsbeoefenaar tijdelijk of incidenteel werk wil verrichten, worden nadere regels gesteld ten aanzien van de verklaring en de documenten bedoeld in artikel 23 van de Algemene wet.

Een erkenning van beroepskwalificaties betreffende de beroepen in de zeevisserij wordt gelijkgesteld met een erkend vaarbevoegdheidsbewijs. Dit volgt uit artikel 22, derde lid, van de Zeevaartbemanningswet.

4. Lasten voor bedrijfsleven en burger

De regeling leidt niet tot een wijziging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en burgers in Nederland. De gevolgen voor de administratieve lasten zijn reeds begrepen in de verantwoording van deze effecten bij de Algemene wet. Een afzonderlijke berekening van de administratieve lasten is daarom achterwege gelaten. Een ontwerp van deze regeling is om deze redenen niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De begripsbepalingen van artikel 1 van de Algemene wet zijn hier van toepassing. Derhalve hoeven in deze regeling slechts enkele begrippen te worden vermeld.

Artikel 2

Deze regeling is van toepassing op de beroepen schipper zeevisvaart, plaatsvervangend schipper zeevisvaart, stuurman zeevisvaart, werktuigkundige zeevisvaart en stuurman-werktuigkundige zeevisvaart.

Artikel 3

In dit artikel staan de documenten vermeld die de aanvrager bij zijn aanvraag dient te verstrekken. De documenten bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, zijn: een bewijs van nationaliteit of een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten onderdanen van derde landen of ander bewijs waaruit verblijfsrecht blijkt (zie artikel 13 Algemene wet), een kopie van bekwaamheidsattesten of van opleidingstitels waarop de migrerende beroepsbeoefenaar zich beroept en in voorkomend geval een bewijs van de beroepservaring.

Artikel 4

Indien bij de beoordeling van de aanvraag blijkt dat er hetzij een te groot verschil is in de genoten opleiding in het land van oorsprong en de vereiste opleiding in Nederland, hetzij de duur van de opleidingen teveel verschilt, verzoekt de Minister de aanvrager om ter compensatie een proeve van bekwaamheid af te leggen of een aanpassingsstage te doorlopen. De aanvrager dient zijn voorkeur op te geven, tenzij de aanvrager een opleidingstitel afkomstig uit een derde land heeft overgelegd. Op grond van artikel 11, vijfde lid, onderdeel b, van de Algemene wet, bepaalt de Minister in dat geval of een proeve van bekwaamheid wordt afgelegd of een aanpassingsstage wordt gevolgd. De aanvrager wordt geïnformeerd over de inhoud van de aanpassingsstage of de af te leggen examens (proeve van bekwaamheid). De beoordeling vindt plaats aan de hand van de voor de voor het desbetreffende beroep in Nederland geldende normen.

Artikel 6

Dit artikel geeft aan welke documenten een dienstverrichter moet verstrekken alvorens in Nederland zijn dienst te kunnen verrichten. Hieruit moet blijken welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter tijdelijk en incidenteel in Nederland zou willen komen uitoefenen. Het betreft onder andere een bewijs van nationaliteit, een bewijs van beroepsbekwaamheid en eventueel een bewijs van beroepservaring.

Artikel 7

Artikel 54 van de Algemene wet voorziet in overgangsbepalingen met betrekking tot EG-verklaringen of aanvragen daartoe op grond van de twee ingetrokken Algemene wetten (zie paragraaf 1 van het algemene deel van deze toelichting). Zo ziet het derde lid van dat artikel specifiek op de aanvragen voor een EG-verklaring die op de datum van inwerkingtreding van de Algemene wet (21 december 2007) aanhangig waren. De Regeling EG-verklaring kapiteins, stuurlieden, werktuigkundigen en maritiem officieren (Stcrt. 2001, 110) is echter met de inwerkingtreding van de Algemene wet op 21 december 2007 vervallen. Om te voorzien in voorschriften met betrekking tot aanvragen voor een EG-erkenning op grond van de Algemene wet, gedaan na 21 december 2007, is het noodzakelijk deze regeling terugwerkende kracht te verlenen.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa

Naar boven