Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties en bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart

Regeling inzake de erkenning van EG-beroepskwalificaties met betrekking tot de luchtvaart en de erkenning van buitenlandse bewijzen van bevoegdheid voor luchtverkeersleiders (Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties en bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart)

30 juni 2008

Nr. CEND/HDJZ/2008-818 Sector LUV

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 2.8 van de Wet luchtvaart, artikel 33, eerste en tweede lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255) en richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

wet: Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

Artikel 2

Deze regeling is van toepassing op

a. de aanvraag van een migrerende beroepsbeoefenaar tot het verkrijgen van erkenning van beroepskwalificaties voor de toegang tot de uitoefening van de gereglementeerde beroepen waarvoor een bewijs van bevoegdheid dan wel een geldig bewijs van gelijkstelling is vereist als bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid, en 3.30, eerste lid, van de Wet luchtvaart, voor zover het beroep van de migrerende beroepsbeoefenaar valt onder de werking van de wet;

b. de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet, met betrekking tot de uitoefening van een gereglementeerd beroep waarvoor een bewijs van bevoegdheid dan wel een geldig bewijs van gelijkstelling is vereist als bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid, en 3.30, eerste lid, van de Wet luchtvaart, voor zover het beroep van de migrerende beroepsbeoefenaar valt onder de werking van de wet;

c. de erkenning van een bewijs van bevoegdheid, bedoeld in artikel 2.8 van de Wet luchtvaart.

§ 2

Erkenning EG-beroepskwalificaties

Artikel 3

1. Een aanvraag tot erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de wet wordt ingediend bij de Minister.

2. De aanvrager verstrekt bij de aanvraag de documenten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet.

3. Indien het voor de vaststelling van wezenlijke verschillen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet noodzakelijk is, verstrekt de aanvrager op verzoek van de Minister tevens informatie over zijn opleiding, waarbij in ieder geval gegevens omtrent de totale cursusduur, de bestudeerde vakken, een globale leerstof omschrijving en de daarbij behorende studietijd is opgenomen.

Artikel 4

1. Indien de Minister op grond van artikel 11 van de wet besluit dat een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid noodzakelijk zijn, stelt de Minister de omvang en inhoud van de aanpassingsstage of de proeve van bekwaamheid vast.

2. De migrerende beroepsbeoefenaar maakt binnen 4 weken na bekendmaking van het in het eerste lid bedoelde besluit zijn keuze tussen een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid aan de Minister kenbaar.

3. De Minister stelt vast binnen welke termijn de aanvrager de aanpassingsstage doorloopt dan wel de proeve van bekwaamheid aflegt.

Artikel 5

Artikel 2.3, zesde lid, onderdelen d, e, en h, van de Wet luchtvaart is van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van de proeve van bekwaamheid of de aanpassingsstage.

Artikel 6

Een dienstverrichter als bedoeld in artikel 21 van de wet verstrekt aan de Minister documenten, bedoeld in artikel 23, eerste en derde lid, onderdelen a tot en met d, van de wet.

§ 3

Erkenning bewijzen van bevoegdheid

Artikel 7

1. Een bewijs van bevoegdheid, bevoegdverklaring, aantekening bij de bevoegdverklaring, aantekening betreffende de taalvaardigheid als bedoeld in respectievelijk artikel 17 en 18, eerste en tweede lid, van het Besluit bewijzen van bevoegdheid en een medische verklaring afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders wordt door de Minister erkend.

2. Na een erkenning als bedoeld in het eerste lid stelt de Minister op aanvraag binnen 6 weken het programma vast ter vaststelling van de kennis, bedrevenheid en ervaring met betrekking tot de aantekening betreffende de eenheid, bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart, waarbij rekening wordt gehouden met door betrokkene verworven bekwaamheden en ervaring.

3. Een wijziging van richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders gaat voor de toepassing van onderhavige regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

§ 4

Slotbepalingen

Artikel 8

Paragraaf 4 van de Regeling certificering opleidingen en goedkeuring opleidingenplannen luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartterreininformatieverstrekking vervalt.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst met dien verstande dat paragraaf 1 en 2 terugwerken tot en met 21 december 2007.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties en bewijzen van bevoegdheid luchtvaart.

Deze regeling zal met de toelichting de in Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, C.M.P.S. Eurlings.

Toelichting

1. Algemeen

1.1. Inleiding

De onderhavige regeling dient ter implementatie van twee richtlijnen van de Europese Unie te weten richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255) en richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning voor luchtverkeersleiders. De eerst genoemde richtlijn diende op 21 december 2007 geïmplementeerd te zijn, de tweede op 18 mei 2008. Aangezien beide richtlijnen onder andere zien op de erkenning van buitenlandse kwalificaties en bewijzen van bevoegdheid, is ervoor gekozen één regeling omtrent dit onderwerp vast te stellen.

1.2. Richtlijn EG-beroepskwalificaties

1.2.1. Doel

Richtlijn nr. 2005/36/EG (hierna: richtlijn EG-beroepskwalificaties) heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang tot gereglementeerde beroepen in EU-lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat migrerende beroepsbeoefenaars die hun beroepskwalificaties in een EU-lidstaat, de EER-staten of Zwitserland hebben behaald, toegang hebben tot hetzelfde gereglementeerde beroep in een andere lidstaat en beroep kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van die andere lidstaat.

1.2.2. Uitgangspunten

Richtlijn EG-beroepskwalificaties is in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties geïmplementeerd. Op basis van deze wet worden in het buitenland verkregen beroepskwalificaties erkend indien het opleidingsniveau ten minste overeenkomt met het eerste niveau onder het in Nederland vereiste niveau of uit werkervaring de bekwaamheid van betrokkene blijkt. Het is mogelijk compenserende maatregelen te eisen indien de duur van de opleiding van betrokkene ten minste een jaar korter is dan de duur van de opleiding in Nederland, de opleiding vakken bevat die wezenlijk verschillen van de vakken die de opleiding in Nederland bevat of het betrokken beroep in Nederland wezenlijke onderdelen bevat die het beroep in het buitenland niet omvat. In dergelijke gevallen kan een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid worden gevraagd van betrokkene. De beroepen waar dit betrekking op heeft dienen te worden aangemeld bij de Europese Commissie en de procedure van erkenning moet in een regeling worden opgenomen.

1.2.3. Wet luchtvaart

De Wet luchtvaart kent een aantal gereglementeerde beroepen, i.e. de beroepen waarvoor een bewijs van bevoegdheid is vereist. Voor zover de erkenning van buiten Nederland afgegeven bewijzen van bevoegdheid niet is geregeld in een specifieke richtlijn, vallen deze beroepen onder de werking van de richtlijn EG-beroepskwalificaties en de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties. Het merendeel van de beroepen waarvoor de Wet luchtvaart een bewijs van bevoegdheid vraagt, is geregeld in diverse Europese richtlijnen en valt niet onder de werking van de richtlijn EG-beroepskwalificaties. Dit is het geval voor (leerling-)luchtverkeersleiders, cockpitpersoneel en het merendeel van het onderhoudspersoneel die vallen onder respectievelijk de ATCO richtlijn, richtlijn nr. 91/670/EEG inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel (PbEG L 373) en regelgeving van de Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (European Aviation Safety Agency (EASA). Momenteel is de Algemene wet erkenningen EG-beroepskwalifaties van toepassing op de vluchtinformatieverstrekker (FISO), de luchtvaartterreininformatieverstrekker (ASO) en de onderhoudstechnicus voor zweefvliegtuigen.

Tot op heden verliep de erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor FISO’s en ASO’s via de gelijkstelling van artikel 2.7 van de Wet luchtvaart. Deze beroepen bevatten namelijk veel werkzaamheden die locatiegebonden zijn en die ook enkel in Nederlandse opleidingen worden onderwezen. Buitenlandse FISO’s en ASO’s moesten in Nederland een aanvullende opleiding volgen om de locatiespecifieke onderdelen te leren voor zij zelfstandig aan de slag mochten. In het nieuwe regiem betekent dit dat de buitenlandse opleiding van de FISO en ASO wezenlijk verschilt van de Nederlandse en dat er specifieke Nederlandse beroepswerkzaamheden zijn op basis waarvan compenserende maatregelen gevraagd kunnen worden. In de onderhavige regeling wordt in de artikelen 3, 4 en 5 het nieuwe erkenningenregime vormgeven.

1.2.4. Tijdelijke dienstverrichting

Richtlijn EG-beroepskwalificaties maakt een onderscheid tussen personen die permanent in een andere lidstaat een beroep willen uitoefenen en personen die tijdelijk of incidenteel diensten willen verrichten. Op de eerste groep is het regiem van de erkenning met eventuele aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid van toepassing. Van personen die tijdelijk of incidenteel diensten willen verrichten mag niet worden gevraagd dat zij een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid ondergaan. Om in een andere lidstaat te kunnen werken volstaat dat zij beschikken over de beroepskwalificaties die in het land van herkomst noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het beroep. Om inzicht te houden in de personen die tijdelijk in Nederland diensten verrichten is het mogelijk vooraf een schriftelijke verklaring te eisen waarin bepaalde gegevens omtrent betrokkene zijn opgenomen. Dit aspect van de richtlijn EG-beroepskwalificaties wordt in artikel 6 van de onderhavige regeling geregeld.

1.3. ATCO richtlijn

Richtlijn nr. 2006/23/EG (hierna: ATCO richtlijn) heeft tot doel de veiligheidnormen te verhogen en het functioneren van het communautaire luchtverkeersleidingssysteem te verbeteren door de afgifte van een ‘communautaire vergunning’ voor luchtverkeersleiders en leerlingluchtverkeersleiders. In het Nederlandse rechtssysteem gaat het om een bewijs van bevoegdheid. De ATCO richtlijn harmoniseert de vereisten met betrekking tot de bevoegdheden en bekwaamheid van de luchtverkeersleider en de toegang tot het beroep. Een essentieel element van de ATCO richtlijn betreft de wederzijdse erkenning van bewijzen van bevoegdheid. In de onderhavige regeling wordt de erkenning op basis van de ATCO richtlijn uitgewerkt. De basis voor de erkenning blijft artikel 2.8 van de Wet luchtvaart. In artikel 7 van de onderhavige regeling worden staten aangewezen die bewijzen van bevoegdheid afgeven, die in Nederland erkend worden.

1.4. Financiële gevolgen

De administratieve lasten, bedrijfseffecten en nalevingskosten voor het bedrijfsleven, voortvloeiend uit deze regeling zijn reeds begrepen in de verantwoording van deze effecten bij de Algemene wet beroepskwalificaties en de implementatie van de ATCO richtlijn in de Wet luchtvaart. Bovendien wijzigt de regeling de bestaande aanvraagprocedure voor de erkenning van bewijzen van bevoegdheid niet. Een afzonderlijke berekening van de administratieve lasten van deze regeling is daarom achterwege gelaten.

2. Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 2 bepaalt het toepassingsbereik van de regeling. In artikel 2, sub a en b, staat tevens de relatie tussen de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties en de Wet luchtvaart. Beroepen waarvoor volgens de Wet luchtvaart een bewijs van bevoegdheid noodzakelijk is, vallen onder de werking van de regeling, mits deze beroepen ook onder de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties vallen. Dit laatste is het geval indien er geen specifieke richtlijn op dat beroep betrekking heeft. Zoals gezegd gaat het momenteel om de FISO, ASO en de technicus voor zweefvliegtuigen. Artikel 2, sub a, ziet op de erkenning van beroepskwalificaties van personen die permanent in Nederland willen werken. Artikel 2, sub b, ziet op de documenten die personen die tijdelijk in Nederland diensten willen verrichten moeten overleggen. Hiernaast is de regeling op basis van artikel 2, sub c, van toepassing op de erkenning van buitenlandse bewijzen van bevoegdheid van (leerling-)luchtverkeersleiders die op basis van de ATCO richtlijn erkend moeten worden.

Artikel 3

In artikel 3 staat aangegeven dat een aanvraag voor een erkenning van een beroepskwalificatie bij de Minister van Verkeer en Waterstaat moet worden ingediend. Bij de aanvraag moet een aantal bescheiden worden meegezonden om na te gaan of het opleidingsniveau gelijkwaardig is aan het Nederlandse opleidingsniveau. Het gaat om een bewijs van nationaliteit, bekwaamheidsattesten of diploma’s, bewijs van beroepservaring, verklaring omtrent het gedrag, documenten inzake de gezondheid, bewijs van financiële draagkracht en bewijs van tuchtrechtelijke of strafrechtelijke inbreuken. Indien het voor het vaststellen van de gelijkwaardigheid van het opleidingsniveau noodzakelijk is, kan de Minister van Verkeer en Waterstaat tevens informatie vragen over de vorm en inhoud van de opleiding.

Artikel 4

Op grond van de aanvraag wordt beoordeeld in hoeverre aan de Nederlandse eisen wordt voldaan. Indien de aanvrager daaraan niet geheel voldoet of niet aantoont dat hij daaraan zou voldoen, wordt hij in de gelegenheid gesteld om door middel compenserende maatregelen toch aan de eisen te voldoen. De aanvrager heeft hierbij op grond van de Algemene wet erkenning EG-kwalificaties de keus tussen een aanpassingsstage om de ontbrekende ervaring op te doen of door middel van een proeve van bekwaamheid aan te tonen dat hij de vereiste beroepsbekwaamheid bezit. Om de keuze mogelijk te maken, geeft de Minister van Verkeer en Waterstaat een indicatie van de vorm en inhoud van de aanpassingsstage dan wel de proeve van bekwaamheid.

Artikel 5

Bij de beoordeling van de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid wordt waar mogelijk aangesloten bij de wijze waarop in Nederland de opleiding voor het verkrijgen van de betrokken bewijzen van bevoegdheid wordt afgesloten. Het gaat hierbij om procedurele eisen omtrent praktijk- en theorie examens en het gebruik van een examencommissie en bevoegde examinatoren voor de beoordeling van de prestaties van betrokkenen.

Artikel 6

Artikel 6 is van toepassing op personen die tijdelijk of incidenteel diensten in Nederland willen verrichten. Op basis van artikel 23 van de Algemene Wet erkenningen EG-beroepskwalificaties kan de Minster van Verkeer en Waterstaat vooraf aan de dienstverrichting eisen dat een schriftelijke verklaring wordt overlegd waarin financiële gegevens zijn opgenomen. Bij deze verklaring kunnen tevens andere documenten worden gevraagd omtrent nationaliteit, attesten waaruit blijkt dat betrokken in een andere staat het beroep mag uitoefenen en een bewijs van beroepservaring.

Artikel 7 en 8

Een essentieel punt van de ATCO richtlijn is de erkenning van bewijzen van bevoegdheid die in andere staten zijn afgegeven. Artikel 2.8 van de Wet luchtvaart geeft de basis voor die erkenning. Artikel 7 specificeert dat het gaat om bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen, aantekeningen bij de bevoegdverklaring, aantekeningen betreffende de taalvaardigheid en medische verklaringen die zijn afgegeven in lidstaten van de Europese Unie overeenkomstig de richtlijn. De aantekening betreffende de eenheid wordt niet automatisch erkend. Dit komt doordat de aantekening betreffende de eenheid locatiespecifieke opleidingsonderdelen bevat, die niet in een andere lidstaat onderwezen worden. De betrokken verkeersleider zal dus in Nederland een specifieke training moeten volgen om opnieuw de aantekening betreffende de eenheid te verkrijgen. Zolang hij deze aantekening niet heeft, mag hij niet werken. Bij het vaststellen van het opleidingsprogramma dat hij moet volgen om de aantekening te verkrijgen wordt rekening gehouden met zijn verworven vaardigheden. Er zal dus een op hem toegespitste opleiding worden aangeboden. Artikel 7 was oorspronkelijk opgenomen in de Regeling erkenning opleidingen en goedkeuring opleidingenplannen luchtverkeersdienstverlening en luchtvaartterreininformatieverstrekking. Aangezien de onderhavige regeling tot doel heeft erkenningen op het gebied van luchtvaart te bundelen, is het artikel in de onderhavige regeling opgenomen. Artikel 8 laat relevante artikel uit de Regeling certificering en goedkeuring opleidingenplannen luchtverkeersdienstverlening vervallen.

Artikel 9

De Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is op 21 december 2007 in werking getreden. Het erkenningenregiem op basis van die wet werkt terug tot die datum. Tot op heden verliep de erkenning van buitenlandse bewijzen van bevoegdheid via de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet luchtvaart. Artikel 2.8 geeft de mogelijkheid buitenlandse bewijzen van bevoegdheid te erkennen, artikel 2.7 van de Wet luchtvaart biedt de mogelijkheid bewijzen van gelijkstelling af te geven indien men beschikt over een bewijs van bevoegdheid dat niet geheel gelijkwaardig is aan het Nederlandse bewijs van bevoegdheid. Aangezien de procedure op basis van deze artikelen aansluit bij het nieuwe erkenningen regiem voor de betrokken gereglementeerde beroepen, is terugwerkende kracht aan de artikelen 1 tot met 6 verleend. Aangezien artikel 7 omtrent de erkenning op basis van de ATCO richtlijn al was opgenomen in een andere regeling, wordt hieraan geen terugwerkende kracht verleend.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings

Naar boven