Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart

Regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat met betrekking tot subsidies voor innovaties in de binnenvaart (Tijdelijke subsidieregeling innovatie Binnenvaart)

27 juni 2008

Nr. CEND/HDJZ-2008/870 sector Scheepvaart

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2, onderdeel c, 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

adviescommissie: adviescommissie innovatie binnenvaart, bedoeld in artikel 9;

binnenvaartonderneming: onderneming, waarvan de hoofdactiviteiten bestaan uit het transport van goederen over binnenwateren of het verlenen van diensten in het logistieke proces waarbij de binnenvaart een overwegende rol speelt;

groot project: project waarvan de subsidiabele kosten € 100.000 of meer bedragen;

Innovatieraad Binnenvaart: door het bedrijfsleven ingesteld college van deskundigen uit de binnenvaartsector ten behoeve van het stimuleren van de innovatie in de binnenvaart, dat tevens een adviesrol heeft als bedoeld in artikel 13 tweede lid;

kennisinstelling:

1°. een in onderdeel a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

2°. een andere dan in de onder 1° bedoelde onderzoeksinstelling die geheel of gedeeltelijk door de rijksoverheid is gefinancierd en die activiteiten verricht met als doel het uitbreiden van de algemene wetenschappelijke en technische kennis;

3°. een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs;

4°. een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde onderzoeksinstelling die activiteiten verricht met als doel het uitbreiden van de algemene wetenschappelijke en technische kennis;

klein project: project waarvan de subsidiabele kosten minder dan € 100.000 bedragen;

Minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

onderneming: elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd;

penvoerder: door de in een samenwerkingsverband verenigde partijen aangewezen rechtspersoon die namens dit samenwerkingsverband optreedt;

project: een samenhangend geheel van activiteiten dat een bijdrage levert aan innovaties op het terrein van de binnenvaart en valt binnen de in artikel 2, eerste lid, bedoelde thema’s;

samenwerkingsverband: samenwerkingsverband bestaande uit ten minste een binnenvaartonderneming en een of meer andere ondernemingen of een of meer kennisinstellingen, waarbij het financiële aandeel van de binnenvaartonderneming(en) ten minste gelijk is aan het aandeel van de overige deelnemers in het samenwerkingsverband;

verordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschap van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEG L 379/5).

Artikel 2

1. De Minister kan op aanvraag subsidie verlenen aan een binnenvaartonderneming of aan een penvoerder ten behoeve van zijn samenwerkingsverband voor een project dat valt binnen de thema’s:

a. logistiek en nieuwe markten;

b. overslagtechnieken;

c. vermindering van luchtemissies en brandstofgebruik;

d. scheepstechniek;

e. ICT en informatiestromen;

f. onderwijs;

g. security.

2. Voor subsidie komen in aanmerking de volgende typen projecten:

a. haalbaarheidsprojecten gericht op industrieel onderzoek, waaronder wordt verstaan het tot stand brengen van een rapport, inhoudende een systematisch opgezette en afgeronde analyse van de technische mogelijkheden voor het uitvoeren van industrieel onderzoek;

b. industriële onderzoeksprojecten, waaronder wordt verstaan een samenhangend geheel van onderzoeksactiviteiten gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren;

c. haalbaarheidsprojecten gericht op experimentele ontwikkeling, waaronder wordt verstaan het tot stand brengen van een rapport, inhoudende een systematisch opgezette en afgeronde analyse van de technische mogelijkheden voor experimentele ontwikkeling;

d. experimentele ontwikkelingsprojecten, waaronder wordt verstaan een samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het verwerven, combineren, vormgeven of gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke of andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema’s of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten, voor zover deze activiteiten geen routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, procédés of diensten behelzen, ook als die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

Artikel 3

Subsidie wordt slechts verstrekt, indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor de-minimissteun als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 3 van de verordening.

Artikel 4

Indien ter zake van een project reeds door een ander bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat op grond van deze regeling zou worden verleend.

§ 2

Subsidiebedrag

Artikel 5

1. De Minister stelt jaarlijks de subsidieplafonds voor kleine en voor grote projecten vast en maakt dit bekend in de Staatscourant.

2. Indien het subsidieplafond voor grote projecten nog niet is bereikt na het verstrijken van de in artikel 12 bedoelde periode van het jaar waarvoor dat plafond geldt, kan de Minister het resterende bedrag toevoegen aan het subsidieplafond voor kleine projecten.

3. Indien het subsidieplafond voor kleine projecten nog niet is bereikt op 1 november van het jaar waarvoor dat plafond geldt, kan de Minister het resterende bedrag toevoegen aan het subsidieplafond voor grote projecten.

Artikel 6

1. Subsidiabele projectkosten zijn uitsluitend:

a. de volgende na indiening van de subsidieaanvraag gemaakte rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen kosten:

1°. loonkosten van direct bij het project betrokken personeel, waarbij het uurloon wordt berekend aan de hand van het brutoloon volgens de verzamelloonstaat, ingevolge artikel 67 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, te delen door 1650 productieve uren, verhoogd met een forfaitair percentage van 20 voor de werkgeverslasten. In geval van een deeltijds dienstverband wordt het uurloon op voornoemde wijze berekend na omrekening van het brutoloon naar een voltijds dienstverband;

2°. kosten van aanschaf van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

3°. afschrijvingskosten van machines en apparatuur op basis van de technische levensduur naar rato van het gebruik voor het project gedurende de projectperiode uitgaande van de historische aanschafwaarde verminderd met de restwaarde, met dien verstande dat in geval van lease wordt uitgegaan van de contante waarde van de gedurende de projectperiode betaalde leasetermijnen naar rato van het gebruik van de machines en apparatuur voor het project onder aftrek van de in de leasetermijnen begrepen vergoedingen voor financiering en afschrijving;

4°. huurkosten van machines en apparatuur naar rato van het gebruik voor het project gedurende de projectperiode;

5°. afschrijvingskosten van een schip gedurende verletdagen berekend volgens de voor dat schip bedrijfseconomisch aanvaardbare principes uitgaande van historische kosten en onderbouwd door middel van een accountantsverklaring met een maximum van € 50.000;

6°. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies en onderzoeksactiviteiten en ter zake van de aanschaf van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van bescherming van die rechten;

b. een opslag voor algemene kosten van ten hoogste 50 procent van de in onderdeel a, onder 1°, bedoelde loonkosten.

2. De subsidieaanvrager kan bij de subsidieaanvraag een verzoek indienen om de berekening van de loonkosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, te mogen vervangen door een in zijn organisatie gebruikelijke, controleerbare methodiek. Dat verzoek gaat vergezeld van het gebruikte kostenmodel, de berekeningswijze daarvan en een goedkeurende accountantsverklaring.

Artikel 7

1. De subsidie bedraagt ten hoogste:

a. voor een haalbaarheidsproject gericht op industrieel onderzoek, als bedoeld in artikel 2, tweede lid: 65 procent van de subsidiabele projectkosten als bedoeld in artikel 6;

b. voor een industrieel onderzoeksproject, als bedoeld in artikel 2, tweede lid: 50 procent van de subsidiabele projectkosten als bedoeld in artikel 6;

c. voor een haalbaarheidsproject gericht op experimentele ontwikkeling, als bedoeld in artikel 2, tweede lid: 50 procent van de subsidiabele projectkosten als bedoeld in artikel 6;

d. voor een experimenteel ontwikkelingsproject, als bedoeld in artikel 2, tweede lid: 40 procent van de subsidiabele projectkosten als bedoeld in artikel 6;

e. voor een project dat bestaat uit zowel industrieel onderzoek als experimentele ontwikkeling, als bedoeld in artikel 2, tweede lid: 45 procent van de subsidiabele projectkosten als bedoeld in artikel 6.

Artikel 8

1. De in artikel 7, onder a en c, genoemde percentages kunnen worden verhoogd met maximaal 10 procentpunten, onderscheidenlijk kunnen de in artikel 7, onder b en d, genoemde percentages worden verhoogd met maximaal 15 procentpunten, indien de aanvrager een MKB-onderneming is als bedoeld in verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10).

§ 3

Adviescommissie innovatie binnenvaart

Artikel 9

1. Er is een adviescommissie innovatie binnenvaart, die adviseert over de aanvragen voor subsidieverlening voor grote projecten.

2. De adviescommissie bestaat uit vier leden, waaronder de voorzitter, die deskundig zijn op het terrein van de binnenvaart en die niet werkzaam zijn bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

3. De leden, van wie één voorgedragen door het bestuur van het Expertise- en Innovatiecentrum Binnenvaart, worden door de Minister voor een termijn van ten hoogste vier jaren benoemd. De leden zijn een keer herbenoembaar.

4. De leden van de adviescommissie nemen niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies indien zij een persoonlijk belang hebben bij de ingediende aanvraag.

5. De adviescommissie stelt een reglement van orde op dat instemming van de Minister behoeft.

6. De Minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de adviescommissie bij te wonen.

7. De adviescommissie stelt jaarlijks uiterlijk voor 1 februari een verslag op van haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Het jaarverslag wordt aan de Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

8. De bescheiden van de adviescommissie worden na beëindiging van haar werkzaamheden opgenomen in het archief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

§ 4

De aanvraag

Artikel 10

1. De aanvraag om subsidie wordt ingediend bij SenterNovem, met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier dat verkrijgbaar is bij SenterNovem.

2. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. een projectplan en een begroting;

b. in voorkomend geval een door de in een samenwerkingsverband verenigde partijen ondertekend document waaruit blijkt dat de rechtspersoon die de subsidie aanvraagt daartoe door hen is aangewezen;

c. de de-minimisverklaring als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de verordening, overeenkomstig het in bijlage I bij deze regeling opgenomen model. Indien de aanvraag voor een samenwerkingsverband wordt gedaan, wordt per onderneming een de-minimisverklaring ingediend; en

d. de andere in het formulier bedoelde bescheiden en gegevens.

Artikel 11

De aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien:

a. een project niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3;

b. een project niet past binnen een thema als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

c. de Minister het niet aannemelijk acht dat het project binnen drie jaar of voor 1 juli 2012 is afgerond; of

d. anderszins niet wordt voldaan aan deze regeling.

§ 5

Procedure voor grote projecten

Artikel 12

De Minister stelt voor grote projecten jaarlijks een periode vast waarbinnen subsidieaanvragen kunnen worden ingediend en doet daarvan mededeling in de Staatscourant.

Artikel 13

1. De Minister wint over de ingediende aanvragen tot subsidieverlening voor grote projecten advies in van de Innovatieraad Binnenvaart en van de adviescommissie.

2. De Innovatieraad Binnenvaart brengt binnen vier weken na dagtekening van het verzoek om advies schriftelijk advies uit aan de Minister over de mate waarin het project kan rekenen op draagvlak binnen de Nederlandse binnenvaartsector.

3. De adviescommissie brengt binnen zes weken na dagtekening van het verzoek om advies schriftelijk advies uit aan de Minister.

Artikel 14

1. De adviescommissie adviseert in elk geval:

a. of voldoende vertrouwen bestaat in de technische en economische haalbaarheid van het project;

b. of het project op draagvlak binnen de Nederlandse binnenvaartsector kan rekenen.

2. De adviescommissie plaatst de aanvragen die positief zijn beoordeeld op de onderdelen a en b van het eerste lid, in een rangorde naar de mate waarin de voorgestelde projecten voldoen aan de volgende, in gewicht afnemende, criteria:

a. het innovatief karakter van nieuwe technologie of een wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande technologie;

b. de verspreiding van de verworven kennis in de binnenvaartsector;

c. een toepassingsgerichte vertaling van kennis naar nieuwe toepassingen en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten in de binnenvaartsector;

d. het maatschappelijk voordeel dat met de kennis kan worden behaald.

§ 6

Procedure voor kleine projecten

Artikel 15

Aanvragen voor kleine projecten kunnen jaarlijks worden ingediend vanaf de in artikel 5, eerste lid, bedoelde bekendmaking van het subsidieplafond tot en met 31 oktober, met dien verstande dat in 2011 aanvragen tot 1 juli van dat jaar kunnen worden ingediend.

Artikel 16

De Minister beoordeelt of een klein project voldoet aan de volgende, in gewicht afnemende, criteria:

a. een voldoende innovatief karakter heeft;

b. economisch of technisch haalbaar is; en

c. een uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere binnenvaartondernemingen.

Artikel 17

1. De Minister beoordeelt de aanvragen tot subsidieverlening voor kleine projecten in volgorde van ontvangst van volledige aanvragen.

2. Bij gelijktijdige ontvangst van aanvragen plaatst de Minister, indien het subsidieplafond ontoereikend is om alle aanvragen te kunnen toewijzen, de positief beoordeelde aanvragen in een rangorde naar de mate waarin de voorgestelde projecten voldoen aan de in artikel 16, onder a tot en met c, genoemde criteria.

§ 7

Beschikking tot subsidieverlening

Artikel 18

1. De Minister stelt voor grote projecten de rangorde vast en gaat op basis hiervan over tot het verlenen van de subsidies.

2. Indien het subsidiebedrag dat verleend kan worden aan de subsidieaanvrager wiens aanvraag als eerste in de rangorde is geplaatst lager is dan het subsidieplafond, bedoeld in artikel 5, verleent de Minister dat subsidiebedrag.

3. Indien aan de aanvrager van de als tweede gerangschikte aanvraag een subsidiebedrag verleend kan worden dat lager is dan het bedrag dat na de beslissing op de eerste aanvraag resteert, verleent de Minister ook dat subsidiebedrag, en zo vervolgens voor de lager gerangschikte aanvragen.

4. Voor een aanvraag waarop ingevolge het eerste of tweede lid een hoger bedrag kan worden verleend dan het bedrag dat van het subsidieplafond resteert, wordt subsidie verleend gelijk aan laatstgenoemd bedrag.

5. De Minister wijst de resterende aanvragen af.

Artikel 19

Op de verlening van subsidies op krachtens artikel 17, tweede lid, gerangschikte aanvragen voor kleine projecten is artikel 18, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

1. De Minister beslist over een aanvraag tot subsidieverlening voor een groot project binnen dertien weken na afloop van de in artikel 12 bedoelde periode.

2. De Minister beslist over een aanvraag tot subsidieverlening voor een klein project binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag voor een subsidie.

Artikel 21

De subsidieontvanger kan een schriftelijk verzoek tot wijziging van de verleningsbeschikking indienen bij de Minister wegens vertraging, essentiële wijziging of stopzetting van het project. De Minister kan voorschriften en beperkingen aan de wijziging verbinden.

§ 8

Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 22

1. De subsidieontvanger voert het project uit in overeenstemming met het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het project uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip.

2. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan de Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surséance van betaling, tot faillietverklaring of van andere omstandigheden, die voor de subsidieverlening van belang kunnen zijn.

Artikel 23

1. De subsidieontvanger voert het project uit in Nederland.

2. De Minister kan ontheffing verlenen van het eerste lid.

3. Aan een ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 24

1. De subsidieontvanger maakt, op een door de Minister aan te geven wijze, de resultaten van het project op hoofdlijnen openbaar.

2. De subsidieontvanger stelt derden op verzoek in de gelegenheid nader van de resultaten van het project kennis te nemen tegen een marktconforme vergoeding.

3. Indien er op de resultaten een intellectueel eigendomsrecht rust, mag de subsidieontvanger deze tot twee jaar na afloop van het project niet overdragen aan derden, tenzij hij een ontheffing heeft verkregen van de Minister.

Artikel 25

1. Van grote projecten brengt de subsidieontvanger jaarlijks voor 1 februari per adres aan SenterNovem een voortgangsverslag aan de Minister uit.

2. Voor grote projecten voert de subsidieontvanger een administratie waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze alle in artikel 6, eerste lid, genoemde projectkosten kunnen worden afgelezen. Ten aanzien van de verantwoording van de loonkosten is per werknemer een urenverantwoording volgens de verzamelloonstaat, ingevolge artikel 67 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 aanwezig, alsmede een geautoriseerde urenregistratie voor het betreffende project.

Artikel 26

De subsidieontvanger verleent op verzoek van de Minister alle medewerking aan een door de Minister ingesteld evaluatieonderzoek, bedoeld om te beoordelen in welke mate de subsidieontvanger bij het uitoefenen van de activiteiten een toegevoegde waarde heeft geleverd aan de door de Minister geformuleerde beleidsdoelstellingen.

§ 9

Subsidievaststelling

Artikel 27

1. De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na het in artikel 22, eerste lid, bedoelde tijdstip bij de Minister een verzoek tot vaststelling van de subsidie in met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier dat verkrijgbaar is bij SenterNovem.

2. In het geval van een groot project gaat het verzoek vergezeld van:

a. de gegevens, bedoeld in dit formulier;

b. een afschrift van de publicatie, bedoeld in artikel 24, eerste lid;

c. een schriftelijk eindverslag over de uitvoering en bereikte resultaten van het project;

d. een financieel eindverslag.

3. In het geval van een klein project gaat het verzoek vergezeld van:

a. de gegevens, bedoeld in dit formulier;

b. een afschrift van de publicatie, bedoeld in artikel 24, eerste lid.

4. Indien de subsidie voor een project € 100.000 of meer bedraagt, gaat het financieel eindverslag vergezeld van een goedkeurende verklaring van de accountant. Het financiële eindverslag en de accountantsverklaring worden opgesteld in overeenstemming met het als bijlage II van deze regeling opgenomen model controleprotocol subsidies.

Artikel 28

De Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen acht weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie.

§ 10

Voorschotten

Artikel 29

1. De Minister kan aan de subsidieontvanger op aanvraag een of meer voorschotten verstrekken. Het totale bedrag bedraagt ten hoogste 80 procent van het verleende subsidiebedrag.

2. Het bedrag dat aan voorschotten wordt verleend, bedraagt ten hoogste € 160.000 per project per jaar.

3. De aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van de liquiditeitsbehoefte.

§ 11

Slotbepalingen

Artikel 30

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Deze regeling vervalt 1 juli 2012, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op voordien verstrekte subsidie.

Artikel 31

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J.C. Huizinga-Heringa.

Bijlage I bij artikel 10, tweede lid, onderdeel c, van de Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart

stcrt-2008-129-p11-SC86484-1.gif

Zie toelichting hierna

Toelichting verklaring de-minimissteun

Deze toelichting dient als hulpmiddel bij het invullen van de de-minimisverklaring. Aan de toelichting kunnen geen rechten worden ontleend. De de-minimisverordening nr. 1998/2006 is bepalend1 .

De-minimisverordening en staatssteun

De staatssteunregels in het EG-verdrag (artikel 87 en 88) stellen beperkingen aan overheden als zij steun willen verlenen aan ondernemingen. Deze de-minimisverklaring is nodig om na te gaan of het voordeel dat uw onderneming door deze de-minimissteun krijgt, past binnen de voorwaarden die de Europese staatssteunregels stellen.

In de de-minimisverordening2 heeft de Europese Commissie verklaard dat steunmaatregelen (zoals subsidieverlening) tot een bepaalde drempel het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden en de mededinging niet vervalsen en daarom niet beschouwd worden als staatssteun in de zin van het EG-verdrag. Deze drempel is gesteld op een bedrag van € 200.000,– (€ 100.000,– voor ondernemingen in de sector wegvervoer). Voor de visserijsector geldt een drempel van € 30.000,–. Voor de landbouwproductiesector is de drempel gesteld op € 7.500,–3 .

Dit bedrag geldt per onderneming4 over een periode van drie belastingjaren. Steun die genoemde drempelbedragen niet overschrijdt, wordt aangemerkt als ‘de-minimissteun’.

De de-minimisvrijstelling is van toepassing op steun die aan ondernemingen wordt verleend in alle sectoren. De verwerking en afzet van landbouwproducten valt sinds 1 januari 2007 onder de ‘gewone’ de-minimisvrijstelling nr. 1998/2006. Van de de-minimisregel zijn echter uitgezonderd: exportsteun en steun waardoor binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld, steun aan ondernemingen die actief zijn in de kolenindustrie en steun verleend aan ondernemingen in moeilijkheden. Ook steun voor de aanschaf van vrachtwagens (‘wegvervoermiddelen voor vracht door ondernemingen die vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoeren’) valt buiten de de-minimisvrijstelling. In deze gevallen dient steun aangemeld te worden bij de Europese Commissie. De aanmelding wordt gedaan door de provincie/ gemeente/ het waterschap.

Bedrag van de-minimissteun

Door middel van deze verklaring geeft u aan, dat met de huidige subsidieverlening voor uw onderneming alsmede het eventuele gehele moederconcern waartoe uw onderneming behoort, de de-minimisdrempel niet wordt overschreden. U moet daarom nagaan of gedurende het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren enige vorm van de-minimissteun door een overheidsinstantie aan uw onderneming is verstrekt.

De de-minimissteun wordt geacht te zijn verleend op het tijdstip waarop uw onderneming een wettelijke aanspraak op de steun verwerft. Dit betekent concreet de datum waarop het besluit tot subsidieverlening (of verlening van een voordeel) aan uw onderneming is genomen.

Het de-minimisplafond van € 200.000,– (respectievelijk € 100.000,–/ € 30.000,–/ € 7.500,–) wordt als subsidiebedrag uitgedrukt. Alle bedragen die dienen te worden gebruikt bij het invullen van de verklaring, zijn brutobedragen vóór aftrek van belastingen. Behalve om subsidieverlening kan het daarbij gaan om leningen tegen gunstige voorwaarden, de verkoop van grond tegen een lagere prijs dan de marktwaarde, vrijstellingen, verlagingen of kwijtschelding van directe of indirecte belastingen etc. Het gaat daarbij niet alleen om steun die u hebt ontvangen van de rijksoverheid, maar ook om steun die u heeft ontvangen van andere overheidsinstanties. Ook Europese subsidies dienen te worden meegerekend.

Het is belangrijk om zorgvuldig na te gaan of in uw geval de de-minimisdrempel niet wordt overschreden. Bij het bedrag van de onderhavige subsidieverlening dient u eventuele andere gedurende het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren ontvangen de-minimissteun op te tellen. Immers bij overschrijding van de drempel dient de steun aangemeld te worden en kan geen beroep meer worden gedaan op de de-minimisregel. Handelen in strijd met de staatssteunregels uit het EG-verdrag kan leiden tot terugvordering van de verleende steun!

Samenloop met reguliere staatssteun

Mogelijk heeft uw onderneming voor dezelfde kosten die in aanmerking komen voor de huidige de-minimissteun reeds staatssteun ontvangen, die door de Europese Commissie is goedgekeurd of binnen het toepassingsgebied van een groepsvrijstellingsverordening valt. Het totaalbedrag van de-minimissteun en deze staatssteun mag dan de maxima niet overschrijden die op basis van het relevante besluit van de Europese Commissie of de groepsvrijstellingsverordening zijn toegestaan. In het geval bijvoorbeeld voor investeringskosten ten behoeve van het milieu een goedkeuringsbeschikking is gegeven om 30% van de subsidiabele kosten te vergoeden, dan mag bovenop deze steun voor deze zelfde kosten geen de-minimissteun worden verleend. Als u twijfelt of bepaalde steun die u heeft ontvangen goedgekeurde of vrijgestelde steun is, kunt u hierover het beste contact opnemen met de overheid of uitvoeringsinstantie van wie u de steun heeft ontvangen.

Het formulier heeft betrekking op drie situaties:

– uw onderneming alsmede het gehele eventuele moederconcern heeft gedurende het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren in het geheel geen de-minimissteun ontvangen,

– uw onderneming alsmede het gehele eventuele moederconcern heeft gedurende het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren de-minimissteun ontvangen. Opgeteld bij het bedrag van de huidige subsidieverlening wordt echter het bedrag van € 200.000,– niet overschreden (respectievelijk € 100.000,–/ € 30.000,–/ € 7.500,–) of

– uw onderneming alsmede het gehele eventuele moederconcern heeft voor dezelfde kosten die in aanmerking komen voor de huidige subsidie reeds andere vormen van staatssteun ontvangen.

Uiteraard vult u alléén de rubriek(en) in die op uw situatie van toepassing is/zijn. Vergeet u vooral niet om de bijlage(n) bij te sluiten!

1

Voor de sector van de primaire productie van landbouwproducten is de Verordening (EG) Nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector bepalend. Voor de sector visserij is het de-minimisplafond vastgesteld bij Verordening (EG) Nr. 875/2007 van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004.

2

Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de-minimissteun.

3

Verordening (EG) Nr. 875/2007 en Verordening (EG) Nr. 1535/2007.

4

Als uw onderneming niet als een zelfstandige onderneming kan worden aangemerkt dan dient voor de bepaling van de hoeveelheid ontvangen de-minimissteun ook rekening te worden gehouden met de de-minimissteun verstrekt aan het gehele moederconcern waartoe uw onderneming behoort. Een onderneming wordt als ‘zelfstandig’ beschouwd indien deze niet voor 25% of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van één onderneming of van verscheidene verbonden ondernemingen gezamenlijk. Zie Aanbeveling van de Europese Commissie van 6  mei 2003, PbEU, L 124 van 20.5.2003.

Bijlage II bij artikel 27, vierde lid, van de Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart

Controleprotocol

1. Inleiding

1.1 Dit controleprotocol heeft betrekking op de subsidieverstrekking van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat aan begunstigden in het kader van de Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart, voor zover dit subsidies betreft van € 100.000 of meer.

1.2 De volgende begrippen zijn van toepassing:

project: een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van beide, een haalbaarheidsstudie of, kennisoverdracht;

regeling: Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart;

financieel eindverslag: verslag met daarin een overzicht van de aan het project toe te rekenen daadwerkelijk betaalde subsidiabele kosten en inkomsten alsmede een toelichting op de verschillen ten opzichte van de bij de aanvraag ingediende begroting.

1.3 De volgende bijzondere regelingen zijn van toepassing:

de Kaderwet Subsidies Verkeer en Waterstaat;

de Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart.

1.5 Dit controleprotocol is een nadere uitwerking van artikel 27, vierde lid, van de Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart. In dit controleprotocol wordt uiteengezet welke algemene uitgangspunten en specifieke vereisten gelden bij de uitvoering van de controle door de accountant van de subsidieontvanger ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de subsidie alsmede op welke wijze de uitkomsten van deze controle dienen te worden gerapporteerd.

1.6 Ter toetsing van de naleving van het controleprotocol kan door accountants van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat of door vanwege dit Ministerie aangewezen accountants een review worden uitgevoerd bij de accountant van de subsidieontvanger. Indien een review wordt uitgevoerd zal hierover tevens overleg worden gepleegd met de subsidieontvanger.

2. Algemene uitgangspunten voor de controle

2.1 De controle dient de getrouwe weergave van de financiële gegevens in het financieel eindverslag alsmede de rechtmatige besteding van de ter beschikking gestelde middelen te omvatten.

2.2 Van de accountant van de subsidieontvanger wordt verwacht dat hij niet alleen controleert dat de in het financieel eindverslag opgenomen financiële gegevens getrouw zijn weergegeven, maar ook dat hij de naleving van de subsidievoorwaarden toetst en nagaat of de uitgaven passen binnen het kader van de subsidieregeling (zoals genoemd onder punt 1.1) en dat voor de betalingen de overeengekomen prestaties zijn geleverd.

2.3 Ten aanzien van de uitvoering van de controle door de derde accountant geldt een controletolerantie van 1 procent. Dit percentage heeft betrekking op het vast te stellen subsidiebedrag, bepaald overeenkomstig de desbetreffende beschikking.

3. Specifieke vereisten

Bij de uitvoering van de controle wordt vastgesteld dat:

a. de kosten na indiening van de aanvraag zijn gemaakt en daadwerkelijk zijn betaald en rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het project <projectnummer> met de titel <titel> terzake waarvan subsidie is verleend;

b. het project is uitgevoerd overeenkomstig het projectplan (artikel 22 van de regeling), waarbij specifiek gekeken wordt of de geplande activiteiten zijn uitgevoerd aan de hand van concrete (tussen-)resultaten zoals verslagen, tussenrapportages of meetresultaten. Voorts wordt gecontroleerd of bij wijziging is voldaan aan artikel 21 van de regeling;

c. het project is uitgevoerd in Nederland dan wel dat de Minister daarvoor een ontheffing heeft verleend en aan de eventueel daaraan gekoppelde voorwaarden is voldaan (artikel 21 van de regeling);

d. de administratie (inclusief de urenverantwoordingen) voldoet aan de eisen zoals opgenomen in artikel 23 van de regeling;

e. de in het financiële eindverslag opgenomen kosten de kosten betreffen die zijn aangegeven in artikel 6 van de en conform dit artikel zijn bepaald;

f. de eventueel opgevoerde afschrijvingskosten van een schip aantoonbaar zijn gebaseerd op de afschrijvingstermijn die de subsidieaanvrager hanteert bij het opstellen van de jaarrekening overeenkomstig BW2 titel 9 en in overeenstemming zijn met bedrijfseconomisch aanvaardbare principes terzake (artikel 6, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, van de regeling). Uitgegaan wordt van historische kosten;

g. de betaalde kosten betrekking hebben op de periode […datum…] tot en met […datum…] die in de beschikking tot toewijzing van de subsidie is aangegeven;

h. de bij de subsidieaanvraag en het vaststellingsverzoek verstrekte informatie omtrent de door andere bestuursorganen of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen verstrekte subsidies ter zake van de kosten van de gesubsidieerde activiteiten juist en volledig is weergegeven, alsmede of nadien subsidie van andere partijen dan de Minister van verkeer en Waterstaat is ontvangen;

i. de in het financiële eindverslag opgevoerde BTW niet verrekenbaar is met de Belastingdienst;

j. aan de subsidieontvanger geen surséance van betaling is verleend, geen faillissement voor de subsidieontvanger is aangevraagd dan wel dat geen verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

k. indien er een eigendomsrecht op de projectresultaten rust, de overdracht van dit recht aan derden met toestemming van de Minister heeft plaatsgevonden.

4. Rapportering

De accountant van de subsidieontvanger legt de uitkomsten van de controle vast in een accountantsverklaring. Voor deze verklaring dient de tekst te worden gehanteerd conform de onderstaande modelverklaring.

Naast zijn oordeel over het financiële eindverslag en de rechtmatige besteding van de subsidie vermeldt de accountant in een afzonderlijk rapport van bevindingen eventuele specifieke bevindingen, die naar het oordeel van de accountant voor het Ministerie van Verkeer en Waterstaat van belang zijn.

5. Model accountantsverklaring

Accountantsverklaring Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart

Afgegeven ten behoeve van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Opdracht

Wij hebben het bijgevoegde en door ons gewaarmerkte financiële eindverslag ingevolge artikel 27 van de Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart van … (naam entiteit) te … (statutaire vestigingsplaats) over…(periode/jaar) gecontroleerd. Het financiële eindverslag is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de entiteit1 . Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake het financiële eindverslag te verstrekken.

Werkzaamheden

Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht en het controleprotocol Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart d.d. ……….. Dienovereenkomstig dienen wij onze controle zodanig te plannen en uit te voeren, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat het financiële eindverslag geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van relevante gegevens.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel.

Oordeel

Naar ons oordeel geeft het financiële eindverslag de kosten en inkomsten, alsmede de toelichting daarop, in alle van materieel belang zijnde aspecten juist en volledig weer, in overeenstemming met Tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart

Plaats, datum

Naam accountantspraktijk

Naam externe accountant en ondertekening met die naam

1

Afhankelijk van de aard van de entiteit te vervangen door een meer passende aanduiding zoals ‘het bestuur van de vennootschap’ (B.V./N.V.), ‘vereniging’, ‘stichting’ enz.

Toelichting

Algemeen

1. Achtergrond

Door de strategische ligging van Nederland vervult de binnenvaart een belangrijke logistieke functie voor zowel Nederland als het Europese achterland. De binnenvaart verzorgt bijna 30% van de goederenstroom vanuit de zeehavens naar het Europese achterland: dit is ruim 200 miljoen ton. Daarnaast verzorgt de binnenvaart een belangrijk deel van het binnenlands transport. Daarmee is de binnenvaart voor Nederland onmisbaar voor de aan- en afvoer van goederen. Uit onderzoek is gebleken dat de binnenvaart in staat moet worden geacht om een aanzienlijk deel in de nog te verwachten groei van het goederentransport op te vangen.

Op de vaarwegen is immers, in vergelijking met de wegen, nog voldoende capaciteit.

Het kabinet is overtuigd van deze vitale betekenis van de binnenvaart en is overeengekomen dat het goederenvervoer over water en de innovatie van de binnenvaart zullen worden gestimuleerd. Tevens wil de regering bevorderen dat de binnenvaart op lange termijn de schoonste modaliteit is. Daarbij wordt met name gedacht aan brandstofbesparing en de vermindering van voor het milieu schadelijke emissies naar de lucht en het water. Ook is het gewenst dat, ondanks de toenemende groei van het vervoer over water, dit transport op een veilige manier blijft geschieden. Daarnaast is het van belang dat er nagedacht wordt over verbetering van logistieke dienstverlening, waarbij de binnenvaart zich onderdeel weet van een logistieke keten. In lijn met de door de Europese Raad geformuleerde ‘Lissabonstrategie’ (conclusies van het Voorzitterschap van 23 maart 2000) ziet de rijksoverheid de ontwikkeling van kennis en innovatie als het belangrijkste middel om tot een verbetering op de bovengenoemde punten te komen.

Het ontwikkelen en toepassen van innovaties in de binnenvaart is in beginsel een verantwoordelijkheid van de binnenvaart zelf. De Nederlandse binnenvaart heeft zich de afgelopen decennia ontwikkeld tot een moderne bedrijfstak. De vloot is de modernste van Europa. Ondanks alle investeringen in nieuw materieel is de binnenvaart echter nog redelijk behoudend. In potentie zou er meer geïnnoveerd kunnen worden, ook op thema’s die van publiek belang zijn, zoals veiligheid en duurzaamheid, indien er meer geld beschikbaar komt voor onderzoek, beschikbare kennis meer en meer gebundeld beschikbaar komt, het onderzoek zich zou richten op een grotere doelgroep (ook recreatievaart), er meer wordt samengewerkt tussen bedrijven en tussen markt en kennisinstellingen, het ondernemerschap een hogere vlucht zou nemen en de binnenvaartkennis ook op HBO-niveau wordt aangeboden en de binnenvaart zich meer een onderdeel weet van een keten.

Duidelijk is dat deze zaken niet ‘vanzelf’ tot stand komen. Ondernemers worden vanuit de markt onvoldoende geprikkeld om tot actie over te gaan, zeker als het gaat om vernieuwingen die een collectief doel dienen. Zo beschouwd is er dus sprake van een ‘marktfalen’. Er zijn dus extra impulsen nodig, zowel van de zijde van de overheid als van de branche zelf.

De rijksoverheid is bereid de nodige randvoorwaarden te scheppen waarbinnen het bedrijfsleven kansen kan benutten. Daartoe strekt deze tijdelijke subsidieregeling. De gedachte hierachter is dat met deze innovatie-impuls een proces in gang wordt gezet dat door het bedrijfsleven daarna zelf draaiende kan worden gehouden. Onder andere met dit beleid wordt invulling gegeven aan de conclusies van de Raad van de Europese Unie betreffende ‘de versterking van het Europese innovatiebeleid’ van 26 juni 2003 (PbEU 2003 C 149).

2. Beleidsmatige overwegingen

Om de randvoorwaardenscheppende rol van de rijksoverheid te effectueren is € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor een vierjarig innovatieprogramma voor de binnenvaart. De speerpunten van dit innovatieprogramma zijn het stimuleren dat concrete innovatieprojecten tot ontwikkeling en uitvoering komen, het verspreiden van kennis van bestaande innovaties ten behoeve van de toepassing ervan, het verhogen van het kennisniveau binnen de sector vooral op economisch, logistiek en sociaal terrein en het integreren van binnenvaartkennis binnen het hoger onderwijs, alsmede het bereiken van synergie met bestaande Europese onderzoeksprogramma’s.

In het kader van het innovatieprogramma worden verschillende instrumenten met daarbij behorende budgetten ingezet. Naast de onderhavige subsidieregeling wordt er t.b.v. de ontwikkeling van nieuwe concepten voor kleine schepen een zogeheten SBIR (small business innovation research)-procedure doorlopen en wordt er een apart educatieprogramma ontwikkeld.

In het in november 2006 gesloten convenant tussen de Staat der Nederlanden en vier branchepartijen (Centraal Bureau voor Rijn- en Binnenvaart, Koninklijke Schuttevaer, Vereniging Rijn en IJssel en Kantoor Binnenvaart) zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop dit programma wordt uitgevoerd. Het grootste deel (maximaal € 6 miljoen) van de beschikbare € 10 miljoen zal worden ingezet t.b.v. de onderhavige, op de binnenvaart gerichte subsidieregeling.

De regeling is niet bedoeld als een investeringssteun voor de toepassing van marktrijpe innovaties op schepen of voor andere marktrijpe innovaties. Ook fundamenteel onderzoek valt niet onder deze regeling, omdat dergelijk onderzoek reeds langs een andere weg door de rijksoverheid wordt ondersteund. Er is voor gekozen om de kring van begunstigden niet te beperken tot binnenvaart ondernemingen die zich uitsluitend bezig houden met het transport over water, maar de binnenvaartsector in ruimere zin als doelgroep te beschouwen. Dit houdt concreet in dat ook verladers, bevrachters en havengerelateerde ondernemingen die een sterke relatie met de binnenvaart onderhouden, zoals terminal operators en logistieke dienstverleners, in aanmerking kunnen komen voor een subsidie, mits het project ten goede komt of kan komen aan de binnenvaart als geheel. Verwacht mag worden dat bij de ontwikkeling van innovaties ten behoeve van de binnenvaartsector ook kennisinstellingen en bedrijven uit de scheepsbouw dan wel de maritieme toeleveranciers vanwege hun technische expertise betrokken zullen worden. Daarom kunnen ook samenwerkingsverbanden waarin kennisinstellingen of bedrijven uit de scheepsbouw of toeleveranciers participeren, in aanmerking komen voor een subsidie, mits wordt samengewerkt met een binnenvaartbedrijf dat tenminste evenredig participeert in het project.

De regeling voorziet in de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor kleine projecten en voor grote projecten. Een klein project is een project waarvan de subsidiabele kosten minder dan € 100.000 bedragen. Een groot project is een project waarvan de subsidiabele kosten € 100.000 of meer bedragen.

De regeling heeft in beginsel een open karakter. Dat wil zeggen dat de regeling niet voorschrijft langs welke weg projecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd tot stand dienen te komen. Niettemin is het van belang dat projectvoorstellen op basis van vraagsturing vanuit een centrale regie door de sector worden ontwikkeld, uitgevoerd door het ondersteunend programmabureau (het Expertise- en Innovatiecentrum Binnenvaart). Op deze wijze wordt bevorderd dat een samenhangend pakket aan programmatisch geordende projecten zonder overlap ontstaat, dat bovendien op draagvlak binnen de Nederlandse binnenvaartsector kan rekenen. Ook is het van belang rekening te houden met het specifieke karakter van kleinere bedrijven. Daarnaast wordt grote waarde gehecht aan een brede verspreiding van kennis. Mede met het oog op dit laatste heeft het bedrijfsleven de Innovatieraad Binnenvaart ingesteld, bestaande uit deskundigen op hoog niveau uit de binnenvaartsector. De Innovatieraad Binnenvaart geeft een niet-bindend advies over individuele aanvragen voor grote projecten met betrekking tot het draagvlakcriterium van artikel 15, eerste lid, onderdeel b. Daarnaast monitoort de Innovatieraad Binnenvaart de innovatie ontwikkelingen en de verspreiding van kennis.

3. De procedure op hoofdlijnen

Voorbereidingsfase

Projectvoorstellen worden vanuit de binnenvaartsector ontwikkeld. De aanvraag voor subsidie voor een project wordt ingediend bij de Minister van Verkeer en Waterstaat, p/a SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, 2595 CA Den Haag. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier en de de-minimisverklaring die bij SenterNovem verkrijgbaar is. Het agentschap SenterNovem is gemandateerd om de regeling uit te voeren.

Beoordelingsfase

Zowel voor grote als kleine projecten wordt jaarlijks een subsidieplafond vastgesteld. Die plafonds worden in de Staatscourant bekend gemaakt. Aanvragen voor subsidieverlening voor kleine projecten kunnen jaarlijks tot 1 november en in 2011 uiterlijk tot 1 juli van dat jaar worden ingediend. Voor grote projecten zal jaarlijks ten minste één periode worden vastgesteld waarbinnen subsidieaanvragen kunnen worden ingediend. Bekendmaking daarvan geschiedt in de Staatscourant.

De Minister stelt eerst vast of de aanvragen volledig zijn, alsmede of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de-minimissteun. Indien de aanvraag onvolledig is, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen. Na deze stap volgt een toets op een aantal inhoudelijke criteria. Aanvragen voor subsidieverlening voor een klein project moeten passen binnen de thema’s logistiek en nieuwe markten, overslagtechnieken, vermindering van luchtemissies en brandstofgebruik, scheepstechniek, ICT en informatiestromen, onderwijs en security. Verder wordt beoordeeld of het project een innovatief karakter heeft, er een economisch of technisch perspectief is op toepassing in de praktijk en het project een uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere binnenvaartondernemingen. Op de aanvragen voor subsidieverlening voor kleine projecten wordt beslist in de volgorde van ontvangst van de aanvragen. Indien het subsidieplafond dat voor het desbetreffende jaar is vastgesteld, is bereikt, worden de overige aanvragen afgewezen.

Voor aanvragen voor subsidieverlening voor grote projecten vraagt de Minister advies van de Innovatieraad, alvorens een besluit te nemen. De Innovatieraad geeft advies uit over de mate waarin het project kan rekenen op draagvlak binnen de Nederlandse binnenvaartsector.

De adviescommissie beoordeelt vervolgens eerst de technische en economische haalbaarheid van het project en bepaalt mede op basis van het advies van de Innovatieraad of het project ook op draagvlak binnen de Nederlandse binnenvaartsector kan rekenen. De projecten die op deze punten positief worden beoordeeld, worden vervolgens beoordeeld aan de hand van de criteria van artikel 15, tweede lid. Het gaat hier onder meer om het innovatieve karakter van het project en de verspreiding van de verworven kennis in de binnenvaartsector. Na de beoordeling van de aanvragen, wordt door de adviescommissie een rangorde voorgesteld. De Minister beslist vervolgens over het verlenen van subsidie. Daartoe stelt de Minister de rangorde vast, waarna SenterNovem, daartoe gemandateerd door de Minister, overgaat tot verlening van subsidie voor zover het voor het desbetreffende jaar vastgestelde subsidieplafond niet bereikt is.

4. Administratieve lasten

Op basis van het standaard kosten model is een berekening gemaakt van de administratieve lasten die voortvloeien uit de toepassing van deze regeling. Uit deze berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totale subsidiebedrag jaarlijks circa 4,4% bedraagt. Dit komt neer op een bedrag van € 54.999 op de € 1,25 miljoen. Dit bedrag bestaat uit € 33.286 aan kosten in de aanvraagfase, € 3.600 aan kosten in de exploitatiefase en € 18.108 aan kosten in de vaststellingsfase van de subsidie.

Een concept van deze regeling is ter toetsing aan het adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) voorgelegd. Het College heeft besloten de regeling niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten.

5. Europeesrechtelijke aspecten

Deze subsidieregeling is niet aangemeld bij de Europese Commissie omdat gebruik wordt gemaakt van verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschap van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De adviescommissie is een onafhankelijke commissie bestaande uit onder andere wetenschappelijke deskundigen op het terrein van binnenvaartinnovaties die is ingesteld door de Minister.

De Innovatieraad Binnenvaart is ingesteld door het bedrijfsleven en bestaat uit vertegenwoordigers van branche-organisaties, vertegenwoordigers uit de scheepsbouw en de toeleveranciers en heeft een onafhankelijk voorzitter. De Innovatieraad wordt bijgestaan door een ondersteunend bureau dat is ondergebracht bij het Expertise- en Innovatiecentrum Binnenvaart. Dit bureau, dat is ondergebracht bij de Stichting Projecten Binnenvaart, onderhoudt contacten met de gehele binnenvaartcluster.

Onder het begrip kennisinstelling vallen de in Nederland gevestigde universiteiten. Verder vallen onder dat begrip de buiten Nederland gevestigde openbare instellingen voor hoger onderwijs, mits deze gelijkwaardig zijn aan een in Nederland gevestigde universiteit. Met betrekking tot onderzoeksinstellingen is een vergelijkbare systematiek neergelegd in de onderdelen 2 en 4.

In de onderhavige regeling is sprake van een klein project wanneer de subsidiabele kosten minder dan € 100.000 bedragen. Dit is inclusief de voor de subsidieontvanger niet-verrekenbare BTW.

Artikel 2

De in het eerste lid bedoelde thema’s zijn genoemd in de beleidsbrief ‘Varen voor een vitale economie: een veilige en duurzame binnenvaart’ van 12 november 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 29644, nr. 84, blz. 50). Het tweede lid bepaalt welke typen projecten in aanmerking kunnen komen voor een subsidie op grond van deze regeling. In nauw overleg met de sector is een aantal thema’s bepaald die tezamen de innovatie agenda voor de komende jaren vormen. De definities van de verschillende typen projecten zijn in dit artikel gebaseerd op de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (Pb EU 2006/C 323). Hieronder worden deze typen onderzoek nader toegelicht. Bij industrieel onderzoek vindt, kortweg gezegd, nader onderzoek plaats naar de resultaten verkregen uit fundamenteel onderzoek. Resultaten uit industrieel onderzoek die beantwoorden aan industriële of commerciële doelstellingen kunnen worden uitgewerkt tijdens activiteiten in het kader van experimentele ontwikkeling. Experimentele ontwikkeling bestaat uit activiteiten die de fabricage van een eerste prototype omvatten dat nog niet voor commerciële doeleinden kan worden aangewend. Voorts kan daaronder de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve producten, processen of diensten worden verstaan en eerste demonstratie- of modelprojecten, voor zover deze projecten niet voor commerciële exploitatie kunnen worden gebruikt of geschikt gemaakt.

In de praktijk kan het voorkomen dat in een project activiteiten van industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling in elkaar overlopen. Daarom is in artikel 7, onderdeel e, geregeld dat ook een combinatie van industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling in aanmerking kan komen voor subsidie. In verband met de kosten en risico’s die gemoeid zijn met industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling is het veelal raadzaam de haalbaarheid van dergelijk onderzoek te analyseren. Hierdoor kan onzekerheid op technisch gebied, maar ook wat betreft de organisatie van het project en de marktkansen voor een deel worden weggenomen.

Er is bewust voor gekozen de kring van begunstigden niet te beperken tot afzonderlijke binnenvaartondernemingen in de zin van deze regeling. Bij veel projecten zal een samenwerking met andere partijen (kennisinstellingen, andere rederijen en bedrijven uit de scheepsbouwsector en of toeleveranciers) nodig zijn om de benodigde expertise en financiële middelen voor het uitvoeren van een project bijeen te brengen.

Er is sprake van een samenwerkingsverband indien de betreffende partijen een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten waarin is vastgelegd welke bijdrage door de partners wordt geleverd aan het project. In het geval er sprake is van een dergelijk samenwerkingsverband treedt een van de partijen die door de anderen daartoe is gemachtigd, op als penvoerder.

Artikel 3

De in dit artikel bedoelde voorwaarden brengen met zich mee dat het totale bedrag aan de-minimissteun, waaronder begrepen de subsidie uit hoofde van deze regeling, dat aan een onderneming wordt verstrekt die niet actief is in het wegvervoer, niet hoger ligt dan € 200.000 in de periode van het lopende belastingjaar en de daaraan voorafgaande twee belastingjaren, te rekenen vanaf de datum van de subsidieverlening.

Artikel 4

Dit artikel strekt ertoe te voorkomen dat, in het geval bij andere bestuursorganen een subsidieaanvraag voor hetzelfde project is ingediend, een zodanige cumulatie van subsidie ontstaat dat daardoor het totale verkregen subsidiebedrag het ten hoogste toe te kennen bedrag op basis van deze regeling overschrijdt. Daarom worden ingevolge dit artikel alle subsidiebijdragen van andere bestuursorganen of de Europese Commissie die zijn verstrekt ten behoeve van de projectkosten of een deel daarvan, in mindering gebracht op het subsidiebedrag dat op grond van deze regeling kan worden verstrekt voor het desbetreffende project.

Artikel 5

In een zo vroeg mogelijk stadium wordt jaarlijks bekend gemaakt welk bedrag dat jaar voor subsidies beschikbaar is. Vanaf die bekendmaking kunnen aanvragen voor het betreffende jaar worden ingediend. Het tweede en derde lid regelen dat na het sluiten van de onderscheidenlijke aanmeldingstermijnen voor grote en kleine projecten niet benutte subsidiegelden voor grote projecten kunnen worden toegevoegd aan het subsidieplafond voor kleine projecten en andersom. Hierdoor kunnen, wegens overschrijding van een subsidieplafond, niet gehonoreerde aanvragen eventueel alsnog worden toegewezen met de elders niet benutte middelen.

Artikel 6

In dit artikel is een omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 7. Deze subsidiabele kostenposten zijn in overeenstemming met de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (Pb EU 2006/C 323).

Onderdeel 5° regelt de vergoeding van de kosten voor de inzet van een schip ten behoeve van onderzoek. Teneinde een nieuwe vinding in de praktijk te kunnen beproeven, kan het nodig zijn een testsituatie aan boord van een binnenvaartschip te creëren. Voor zover dit als consequentie heeft dat het schip een of meer dagen niet kan worden ingezet kunnen alleen de afschrijvingskosten van het schip gedurende die periode opgevoerd worden als subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000.

Overeenkomstig de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (Pb EU 2006/C 323) komt inkomstenderving door het stilliggen van het schip niet in aanmerking voor opgave als subsidiabele kosten.

Artikel 7

In dit artikel is vastgesteld welk percentage van de subsidiabele kosten ten hoogste aan de verschillende typen onderzoek kan worden toegekend. Deze percentages zijn voor wat betreft de onderdelen c tot en met e hoger dan die van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (Pb EU 2006/C 323). Dit is geen probleem aangezien de onderhavige regeling wel binnen de termen van de de-minimissteun blijft. De reden voor deze hogere percentages is dat wordt ingeschat dat deze nodig zijn om een voldoende stimulans te bieden voor de binnenvaartsector om te participeren in projecten.

In onderdeel e is een voorziening getroffen voor een project dat een combinatie vormt van industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling. In dit soort gevallen geldt een gemiddeld percentage van 45%. Vervolgens wordt de subsidie gebaseerd op het aandeel van industrieel onderzoek en van experimentele ontwikkeling in het project.

Artikel 8

In dit artikel is geregeld in welke gevallen subsidiabele projectkosten worden opgehoogd met een bepaald percentage. Hierin is een opslag opgenomen voor ondernemers die een kleine of middelgrote onderneming in stand houden in de zin van de Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10). Daarin wordt een ‘kleine en middelgrote onderneming’ gedefinieerd als een onderneming die minder dan 250 werknemers heeft, een jaaromzet heeft van niet meer dan € 40 miljoen of een jaarlijks balanstotaal heeft van niet meer dan € 27 miljoen, en die het zelfstandigheidscriterium, bedoeld in artikel 1, derde lid, van bijlage 1 van de hiervoor genoemde verordening in acht neemt. Een MKB-onderneming wordt niet als zelfstandig beschouwd indien daarin voor 25% of meer wordt deelgenomen door een grote onderneming.

Ingevolge onderdeel b van artikel 8 wordt het subsidiepercentage verhoogd met ten hoogste 15 procentpunten van de subsidiabele projectkosten indien kan worden aangetoond dat het project aansluit bij de doelstellingen van het zevende communautaire kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie. De achtergrond hiervan is een prikkel in te bouwen om synergie te zoeken met onderzoeken die in breder Europees verband worden geëntameerd.

Artikel 9

Er is voor gekozen om in het kader van deze subsidieregeling een adviescommissie innovatie binnenvaart in te stellen. Deze commissie adviseert de Minister over de aanvragen voor subsidieverlening voor grote projecten. In het vierde tot en met het zesde lid zijn regels opgenomen ter waarborging van een zorgvuldige en onafhankelijke advisering door de adviescommissie. De leden van de adviescommissie zijn geen eigenaar of directielid van een onderneming in de zin van deze regeling. Echter, het is niet uit te sluiten dat de leden van de adviescommissie een persoonlijk belang bij een ingediende aanvraag hebben. Zo kan er een relatie als bijvoorbeeld adviseur of commissaris worden onderhouden met een of meer binnenvaartondernemingen. Teneinde de onafhankelijkheid van de commissie te borgen neemt, in het geval het een subsidieaanvraag van een bedrijf betreft waar een van de leden een zakelijke relatie mee onderhoudt, het desbetreffende lid niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van het advies over die aanvraag. In het reglement van orde zal worden voorzien in de situatie dat de voorzitter van de commissie een zakelijke relatie met een te begunstigen bedrijf onderhoudt. Krachtens het derde lid wordt één van de commissieleden benoemd op voordracht van het in het bestuur van het Expertise- en Innovatiecentrum Binnenvaart vertegenwoordigde bedrijfsleven.

Artikel 10

De aanvragen en overige correspondentie worden gericht aan de Minister van Verkeer en Waterstaat, en per adres aan SenterNovem gestuurd. Het aanvraagformulier en de de-minimisverklaring zijn ook via elektronische weg te verkrijgen (www.senternovem.nl).

Artikel 11

In dit artikel zijn de gronden voor de weigering van een subsidie op grond van de onderhavige regeling opgenomen. Weigering van de aanvraag voor subsidie geschiedt indien het project niet past binnen een van de thema’s logistiek en nieuwe markten, overslagtechnieken, vermindering van luchtemissies en brandstofgebruik, scheepstechniek, ICT en informatiestromen, onderwijs en security. Het is van belang dat het project waarvoor subsidie wordt gevraagd binnen de looptijd van de regeling is afgerond. Dit om te voorkomen dat de regeling een ‘open einde’ karakter krijgt. Daarom wordt de aanvraag ook geweigerd indien de Minister het aannemelijk acht dat het project niet binnen drie jaar of voor 1 juli 2012 wordt afgerond. Indien hierover gerede twijfel bestaat, wordt de aanvraag om deze reden geweigerd. Dit betekent dat voor omvangrijke projecten met een relatief lange looptijd (langer dan twee jaar) alleen in de eerste jaren van de regeling een subsidie aangevraagd kan worden.

Daarnaast kan afwijzend worden beslist op grond van artikel 5, eerste lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met verdragsverplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Weigering op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien er gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en in het geval van faillissement, surseance van betaling, of indien daartoe een verzoek is ingediend.

Artikel 12

Voor de grote projecten zal jaarlijks in ieder geval één ‘tenderprocedure’ worden toegepast. Dit betekent dat bedrijven door middel van een publicatie in de Staatscourant worden uitgenodigd om gedurende een nader te bepalen periode aanvragen voor subsidie in te dienen. In de Staatscourant wordt tevens het voor dat jaar beschikbare budget voor kleine en grote projecten bekend gemaakt. Indien er na de eerste tender nog voldoende budget voor het desbetreffende jaar resteert, kan besloten worden een tweede tender uit te schrijven.

Artikel 13

De advisering door de Innovatieraad Binnenvaart en de adviescommissie is in volgorde geschakeld in die zin dat het advies van de Innovatieraad gereed moet zijn voordat de adviescommissie haar advies uit kan brengen. In het advies van de Innovatieraad Binnenvaart wordt aangegeven of het project kan rekenen op voldoende draagvlak binnen de Nederlandse binnenvaartsector. Dit advies wordt vervolgens ter kennis gebracht van de adviescommissie. De voorbereidende vergaderingen van beide adviesorganen worden in de tijd goed op elkaar afgestemd. Op die manier kan de adviescommissie tijdig kennis nemen van het advies van de Innovatieraad Binnenvaart en verloopt de procedure zo gestroomlijnd mogelijk.

Artikel 14

De adviescommissie toetst eerst de projecten op technische en economische haalbaarheid en aanwezigheid van draagvlak binnen de Nederlandse binnenvaartsector. Een positief advies van de Innovatieraad Binnenvaart op het laatste punt is een belangrijke indicatie voor het in voldoende mate aanwezig zijn van dit draagvlak. Indien projecten op een van de hiervoor genoemde aspecten negatief scoren, zal dit tot een negatief advies leiden. Na deze toetsing, worden de projecten die op de genoemde aspecten positief zijn beoordeeld, getoetst aan de hand van de vier criteria, bedoeld in het tweede lid van het onderhavige artikel waarbij geldt dat de criteria in zwaarte afnemen. Daarna worden de subsidieaanvragen in rangorde geplaatst. Het opstellen van een rangorde is nodig omdat toewijzing van subsidie aan alle positief beoordeelde projecten wellicht niet mogelijk is binnen het – voor het desbetreffende jaar – vastgestelde subsidieplafond. Ten aanzien van de criteria, bedoeld in het tweede lid van het onderhavige artikel wordt nog het volgende opgemerkt:

a. Innovatief karakter of een wezenlijke nieuwe toepassing van een bestaande technologie. De regeling is bedoeld voor projecten die iets nieuws toevoegen aan bestaande systemen, toepassingen, werkwijzen en organisatievormen binnen de binnenvaartsector, rekening houdend met de diversiteit binnen de sector.

b. Verspreiding van de verworven kennis in de binnenvaartsector. Bedrijven die een risico nemen bij het investeren in innovatie zullen doorgaans zoveel mogelijk zelf de commerciële vruchten willen plukken van de voorsprong die met een innovatie kan worden opgebouwd. Dit laat echter onverlet dat het uit maatschappelijk oogpunt voor de verdere ontwikkeling van innovatie van het grootste belang is dat opgedane kennis zo veel mogelijk beschikbaar wordt gesteld en wordt verspreid opdat deze benut kan worden voor verdere ontwikkeling en nieuwe toepassingen. Daarom is ook in artikel 24 bepaald dat subsidieontvangers verplicht zijn op hoofdlijnen over de projectresultaten te publiceren. Naarmate deze kennis gedetailleerder openbaar beschikbaar wordt gesteld des te meer de innovatie maatschappelijk van betekenis kan zijn.

c. Toepassingsgerichte vertaling van kennis naar nieuwe toepassingen en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten in de binnenvaartsector. Het probleem is dat veel nieuwe ideeën niet in de praktijk gerealiseerd worden. Daarom zullen projecten waarvan wordt ingeschat dat deze tot een concrete succesvolle toepassing leiden, hoger worden gewaardeerd dan projecten waarvan een succesvolle implementatie verder van de horizon verwijderd lijkt te zijn.

d. Maatschappelijk voordeel dat met de kennis kan worden behaald. Omdat er voor de regeling publieke middelen worden aangewend zullen projecten die beogen een maatschappelijk voordeel op te leveren hoger in de rangorde geplaatst worden dan projecten die meer de economische belangen van participerende bedrijven dienen.

Artikel 15

Aanvragen voor kleine projecten kunnen ieder jaar tot 1 november en in 2011 uiterlijk tot 1 juli van dat jaar worden ingediend en worden in volgorde van ontvangst door de Minister beoordeeld. Hiermee wordt geborgd dat de beoordeling van de aanvragen en de uitvoering van de projecten binnen de looptijd van de regeling plaatsvinden.

Artikel 16

Aanvragen voor subsidie voor kleine projecten worden getoetst aan een beperkter aantal criteria dan subsidieaanvragen voor grote projecten. Naast een voldoende innovatief karakter is voor met name MKB-binnenvaartondernemingen van belang dat een nieuwe vinding binnen een redelijke termijn tot concrete economische of technische voordelen leidt. Daarnaast is het van belang dat met het project kennis wordt verworven die zich leent voor toepassing door anderen in de binnenvaartsector.

Artikel 17

Bij aanvragen voor kleine projecten is het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’ van toepassing. Dit betekent dat de Minister, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verleent totdat het subsidieplafond voor het desbetreffende jaar is bereikt en dat hij aanvragen afwijst voor zover het plafond door het totaal van verleende subsidies zou worden overschreden. Daarbij is het moment van indiening van de volledige aanvraag bepalend. Onder een volledige aanvraag wordt verstaan een volledig en accuraat ingevuld aanvraagformulier inclusief de daarbij behorende bijlagen, het projectplan met bijbehorende begroting en in voorkomende gevallen de ondertekende machtiging van een penvoerder. Tijdig ingediende maar onvolledige aanvragen kunnen naderhand worden aangevuld en zullen alsnog worden beoordeeld. Evenwel is voor het vaststellen van de volgorde waarin de aanvragen worden beoordeeld het moment waarop de volledige aanvraag wordt ingediend doorslaggevend.

Het tweede lid van het onderhavige artikel is bedoeld om een voorziening te treffen voor het geval gelijktijdig meer aanvragen binnenkomen die voldoen aan de criteria en het beschikbare subsidiebudget ontoereikend is.

Artikel 18

De verlening van de subsidies voor grote projecten geschiedt op basis van de door de Minister vastgestelde rangorde. Zolang het subsidieplafond niet is bereikt, wordt het op grond van de regeling bepaalde subsidiebedrag verleend, te beginnen met de aanvraag welke het hoogst in de rangorde staan. Aan aanvragen die gedeeltelijk gehonoreerd kunnen worden, wordt een subsidiebedrag verleend dat even groot is als het resterende budget. Aanvragen die wegens gebrek aan financiële ruimte niet of niet geheel gehonoreerd kunnen worden, kunnen in een volgende tenderperiode opnieuw meedingen, voor zover het project past binnen de thema’s en onderwerpen die voor die periode zijn vastgesteld.

Artikel 20

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de Minister beslist op een aanvraag, te weten binnen dertien weken na afloop van de indieningsperiode voor grote projecten en na de ontvangst van de aanvraag voor kleine projecten. Als de beschikking tot subsidieverlening niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Dit volgt uit artikel 4:14, eerste lid, van de Awb.

Artikel 22

Dit artikel betreft de verplichting dat projecten daadwerkelijk moeten worden uitgevoerd binnen de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde periode.

Artikel 23

Aangezien dit in strijd zou zijn met de vrijheid van vestiging binnen de Europese Gemeenschap is de subsidieaanvraag niet voorbehouden aan in Nederland gevestigde ondernemingen. Echter, omdat de subsidiemiddelen ter beschikking worden gesteld door de Nederlandse overheid wordt het redelijk geacht de subsidieaanvrager de verplichting op te leggen het project in Nederland uit te voeren. Op die manier kan worden bevorderd dat de Nederlandse economie als geheel kan profiteren van de extra onderzoeksactiviteiten. Alleen indien aangetoond kan worden dat (een deel van) de activiteiten alleen buiten Nederland kan respectievelijk kunnen worden uitgevoerd, kan de Minister de subsidieontvanger in de beschikking ontheffing verlenen van deze verplichting. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn indien een onderzoek plaatsvindt op een in de vaart zijnd schip. Daarnaast kunnen onderdelen van het project worden uitbesteed en buiten Nederland worden uitgevoerd.

Artikel 24

De subsidieontvangers dienen op een zodanige manier met de projectresultaten om te gaan dat enerzijds tegemoet wordt gekomen aan hun gerechtvaardigde commerciële belangen en dat anderzijds optimaal van deze kennis kan worden geprofiteerd door de binnenvaartsector. Gebleken is dat juist door het delen van nieuwe kennis innovaties worden bevorderd.

Dit artikel verplicht daarom de subsidieontvanger op hoofdlijnen de verkregen kennis openbaar te maken. Dit kan door middel van een publicatie in een periodiek verschijnend tijdschrift of op internet. Op deze wijze kan worden gewaarborgd dat anderen in de binnenvaartsector hiervan kennis kunnen nemen. De subsidieontvanger is niet verplicht in deze publicatie detailinformatie met een potentiële commerciële waarde prijs te geven. Omdat de projectkennis mede dankzij een bijdrage uit publieke middelen is verworven, rust krachtens het tweede lid op de subsidieontvanger de verplichting om desgevraagd derden tegen een redelijke vergoeding in kennis te stellen van de details van de onderzoeksresultaten. Projectresultaten kunnen bestaan uit resultaten die beschermd kunnen worden op grond van intellectueel eigendomsrecht (bijvoorbeeld octrooien, merkenrecht of auteursrecht).

De subsidieontvanger dient erop bedacht te zijn dat de gewenste kennisoverdracht nadelig beïnvloed kan worden door bijvoorbeeld verpanding of verkoop van kennis. Daarom is in het derde lid bepaald dat de subsidieontvanger de intellectuele eigendomsrechten gedurende twee jaar na afloop van het project niet mag overdragen, tenzij de Minister hiervoor ontheffing heeft verleend.

Artikel 25

Bij grote projecten is sprake van een langere uitvoeringsperiode en grotere bedragen. Daarom is in het eerste lid een voorziening opgenomen voor de subsidiegever om tussentijds geïnformeerd te worden. Om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden wordt slechts een beknopt verslag op hoofdlijnen gevraagd, waarbij aangegeven wordt wat de afwijkingen zijn t.o.v. het projectplan.

Om inzicht te krijgen in de administratie die de subsidieontvanger voert in het kader van de regeling, alsmede in de financiële situatie van de subsidieontvanger, is in het tweede lid de verplichting opgenomen dat een administratie wordt gevoerd waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen. Met betrekking tot de verantwoording van de loonkosten kan gebruik worden gemaakt van de verzamelloonstaat, indien nodig aangevuld met een geautoriseerde urenregistratie voor het betreffende project Teneinde de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken geldt deze verplichting alleen voor grote projecten.

Artikel 27

De vaststelling van het subsidiebedrag is geregeld in afdeling 4.2.5 van de Awb. Naast de verplichtingen, bedoeld in artikel 4:45 Awb, die vervuld moeten worden voor een tijdige en deugdelijke vaststelling van de subsidie, moet ook worden voldaan aan een aantal aanvullende verantwoordingseisen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen kleine en grote projecten.

Voor beide typen is er een vaststellingsformulier, te verkrijgen bij SenterNovem. Voor kleine projecten geldt alleen een verantwoording op basis van een resultaat. Hierbij behoeft geen financiële verantwoording te worden overlegd. De aanvraag tot het vaststellen van de subsidie gaat vergezeld van een afschrift van het artikel waarin op hoofdlijnen de projectresultaten openbaar zijn gemaakt. Op deze wijze kan worden gecontroleerd of de subsidieontvanger heeft voldaan aan de verplichting die is opgelegd in het eerste lid van artikel 24.

De aanvraag tot vaststelling van een subsidie voor een groot project geschiedt met behulp van een vaststellingsformulier, te verkrijgen bij SenterNovem, waarmee de subsidieontvanger kan aantonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden en waarmee hij rekening en verantwoording kan afleggen over de aan deze activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, die van belang zijn voor de vaststelling van de subsidie. In het vaststellingsformulier is vermeld welke onderwerpen in een financieel eindverslag dienen te worden opgenomen. Om de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken is de eis van een goedkeurende accountantverklaring alleen gesteld aan grote projecten.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa

Naar boven