Subsidieregeling programma leesbevordering 2008–2011

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 13 juni 2008, nr. MLB/LB/23308, houdende regels voor het verstrekken van subsidie ter uitvoering van ‘Kunst van Lezen. Programma Leesbevordering 2008–2011’ (Subsidieregeling programma leesbevordering 2008–2011)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4 lid 1 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

c. Programma: ‘Kunst van Lezen. Programma Leesbevordering 2008–2011’;

d. leesbevordering: het aanjagen, ondersteunen en (laten) ontwikkelen van activiteiten en producten die erop gericht zijn kinderen en jongeren te verleiden tot actief leesgedrag en literaire participatie;

e. Stichting Lezen: Stichting Lezen, gevestigd te Amsterdam;

f. VOB: Vereniging van Openbare Bibliotheken in Nederland, gevestigd te Den Haag;

g. subsidieaanvrager: organisatie die gericht is op een landelijk bereik van zowel bibliotheken als onderwijsinstellingen, leesbevordering als kernactiviteit heeft, een door bibliotheken erkende expertise op het gebied van leesbevordering geniet en aantoonbare ervaring heeft met een coördinerende rol in de uitvoering van beleid namens de rijksoverheid;

h. programmaraad: programmaraad, bedoeld in artikel 6.

Artikel 2

Doel en activiteiten

1. De Minister kan in de periode 2008 tot en met 2011 per jaar subsidie verstrekken aan de subsidieaanvragers voor activiteiten die naar het oordeel van de Minister bijdragen aan het uitvoeren van het Programma.

2. Subsidieaanvragers kunnen op grond van deze regeling, mits aantoonbaar onderling afgestemd, subsidie aanvragen voor onder meer de volgende activiteiten, voortvloeiend uit het Programma:

a. activiteiten die gericht zijn op de (proefsgewijze) invoering van de Nederlandse versie van het stimuleringsprogramma Bookstart;

b. activiteiten die gericht zijn op het faciliteren van openbare bibliotheken in de samenwerking met basisscholen, mede in het kader van de preventie en bestrijding van taalachterstanden;

c. activiteiten die gericht zijn op de kennismaking met de cultuurhistorische canon van de Commissie van Oostrom1 aan de hand van Nederlandstalige (jeugd)literatuur en klassieke literaire werken;

d. activiteiten die gericht zijn op de totstandkoming van een landelijk netwerk van lokale en regionale leesbevorderingsnetwerken;

e. coördinatie van de uitvoering van het Programma.

3. Het staat subsidieaanvragers vrij (een deel van) de gesubsidieerde activiteiten gezamenlijk uit te voeren. In dat geval dient uit de subsidieaanvraag te blijken welke specifieke activiteiten het betreft, alsook welke aanvrager de voor die betreffende activiteiten bestemde subsidie zal ontvangen en verantwoorden.

Artikel 3

Subsidieplafond

1. Het subsidieplafond wordt per jaar vastgesteld en voor 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie kan worden aangevraagd aan subsidieaanvragers bekend gemaakt.

2. Het subsidieplafond voor 2008 bedraagt € 1.000.000,–.

3. Een wijziging van het subsidieplafond, bedoeld in tweede lid, wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 4

Subsidieaanvraag

1. De subsidieaanvraag wordt ingediend voor 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

2. De subsidieaanvraag voor het jaar 2008 kan tot en met 15 juli 2008 worden ingediend.

Artikel 5

Subsidieverlening

De Minister beslist, op basis van een advies van de programmaraad, binnen dertien weken na de uiterste datum van indiening van de aanvragen.

Artikel 6

Programmaraad

1. Er is een programmaraad. De programmaraad bestaat uit een vertegenwoordiger van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de subsidieaanvrager(s).

2. De programmaraad brengt het advies, bedoeld in artikel 5, mede uit aan de hand van de indicatieve bedragen uit het Programma.

3. De programmaraad zorgt voor het begeleiden en inhoudelijk structureren van de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 7

Begrotingsvoorbehoud

In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Awb, worden de op grond van deze regeling verleende subsidiebedragen naar rato verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat.

Artikel 8

Subsidievaststelling

1. De kosten van de verklaring, bedoeld in artikel 4:78, derde lid, van de Awb, zijn in het subsidiebedrag inbegrepen.

2. De Minister beslist binnen dertien weken na ontvangst op de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 9

Verantwoording

De instellingen die subsidie hebben ontvangen dienen binnen vier maanden na afloop van enig jaar waarvoor subsidie is verleend een bestuursverslag en een jaarrekening of financieel verslag in. De jaarrekening of het financieel verslag gaat vergezeld van een toelichting.

Artikel 10

Begeleiding door programmaraad

De subsidieaanvragers laten zich voor inhoudelijke en organisatorische begeleiding bijstaan door de programmaraad.

Artikel 11

Informatieplicht

De subsidieaanvragers werken mee aan door of namens de Minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 12

Voorschotten

De Minister betaalt per kwartaal een voorschot op de verleende subsidies.

Artikel 13

Evaluatie

1. De in het Programma opgenomen maatregelen worden periodiek geëvalueerd door middel van een monitor.

2. Subsidieaanvragers zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de monitor door het desgevraagd leveren van gegevens.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2008.

Artikel 15

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling programma leesbevordering 2008–2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H.A. Plasterk.

Toelichting

Context

Het Programma is bedoeld als extra impuls voor en als aanvulling op het reguliere leesbevorderingsbeleid als onderdeel van het cultuurbeleid. Daarnaast beoogt het programma invulling te geven aan een meer geïntegreerde aanpak van mijn onderwijs- en cultuurbeleid1 . Leidraad daarbij is een ‘doorlopende leeslijn’, een geheel van op elkaar afgestemde en aansluitende activiteiten, analoog aan de doorlopende leerlijn.

Doel

Doel van de leesbevordering is dat er door meer mensen meer en beter gelezen wordt. De intrinsieke waarde van het lezen staat daarbij voorop: niet het lezen vanwege nut en noodzaak, maar omdat het je persoonlijk verrijkt en je er plezier aan beleeft. Lezen als vorm van cultuurparticipatie dus. Lezen is daarnaast een noodzakelijke voorwaarde om volwaardig te kunnen deelnemen aan de democratische (kennis)samenleving. Lezen zet aan tot reflectie en oriëntatie op de eigen belevingswereld en die van anderen, waardoor lezen ook bijdraagt aan de sociale cohesie. Leesbevordering levert tevens een positieve bijdrage aan de ontwikkeling van geletterdheid. Er is sprake van een wisselwerking tussen het technisch en begrijpend leren lezen en de attitude ten opzichte van het lezen, waarop de leesbevordering zich richt. Een leerling leert makkelijker technisch lezen als het lezen aantrekkelijk wordt gemaakt en omgekeerd. Daarmee wordt, naast adequaat taal- en leesonderwijs, ook de leesbevordering een belangrijke factor bij het voorkomen en bestrijden van laaggeletterdheid.

Opzet

Leidend principe van het Programma is dat leesbevordering het meest effectief is bij een doorlopend aanbod van ondersteunende en op het taalonderwijs aansluitende activiteiten. Dit betekent dat aandacht wordt besteed aan voorlezen, dat stimulerend werkt op het (latere) leesgedrag. Activiteiten in het kader van het Programma zullen zoveel mogelijk worden uitgevoerd in structurele en inhoudelijke samenwerking met consultatiebureaus, peuterspeelzalen en scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Een laatste onderdeel van het Programma is de cultuurhistorische canon van de Commissie Van Oostrom. Het kabinet heeft bepaald dat de canon wordt opgenomen in de kerndoelen van het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs.2 Het programma leesbevordering zal specifiek aandacht besteden aan de literaire aspecten van de cultuurhistorische canon en de wijze waarop literatuur kan bijdragen aan een beter begrip van de vijftig vensters.3

Mede op basis van gesprekken met culturele instellingen en deskundigen op het terrein van primair en voortgezet onderwijs zijn onderstaande programmalijnen vastgesteld. De voorgestelde deelprogramma’s beantwoorden aan de hierboven geschetste uitgangspunten en bieden het – op dit moment – meest adequate antwoord op de wederzijdse behoefte aan goed op elkaar afgestemde activiteiten op de terreinen leesonderwijs en leesbevordering.

1. Een proef met een leesbevorderingsmodel dat is afgeleid van Bookstart, het in Groot-Brittannië al jaren met succes draaiende leesbevorderingsprogramma voor kinderen tot vier jaar en hun ouders. Daar delen consultatiebureaus en bibliotheken een pakket uit met boeken, (voor)leestips, een uitnodiging voor een bezoek aan de openbare bibliotheek en informatie over het belang van lezen. Dat gebeurt drie keer: als de kinderen acht maanden oud zijn, als ze een jaar zijn en als ze bijna naar de basisschool gaan. De Nederlandse versie van Bookstart krijgt een Nederlandse naam en wordt minder gericht op het aanbod van materialen en meer op de actieve rol van bibliotheken en consultatiebureaus, inclusief mediaondersteuning (Z@ppelin). Het project moet nauw aansluiten bij bestaande programma’s en activiteiten, zoals het professionaliseringproject Vversterk (gericht op scholing en begeleiding van leidsters en leraren in de voor- en vroegschoolse educatie).

2. Ondersteuning taal- en leesonderwijs op de basisschool. Dit programmaonderdeel sluit aan op de pilots Taalbeleid Onderwijsachterstanden4 van staatssecretaris Dijksma, uitgevoerd door de PO-Raad (Platform Kwaliteit en Innovatie). Hiervoor zijn scholen geselecteerd met veel achterstandskinderen die goede plannen hebben om het leesniveau te verhogen. Daarvoor wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van de leraren op het gebied van leesonderwijs. De komende jaren investeert de staatssecretaris € 12 miljoen euro in de pilots. Vanuit het programma leesbevordering zullen openbare bibliotheken worden gefaciliteerd voor het positief stimuleren van leesgedrag en leesprestaties in nauwe samenwerking met de aan de pilots deelnemende scholen.

3. Kennismaking met de cultuurhistorische canon van de Commissie Van Oostrom aan de hand van Nederlandstalige (jeugd)literatuur en klassieke literaire werken. In samenwerking met de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, het Letterkundig Museum, het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF), de Stichting Entoen.nu en vertegenwoordigers uit de onderwijspraktijk worden de canonvensters, bekeken vanuit literair perspectief, op een zo aantrekkelijk mogelijke wijze toegankelijk gemaakt voor het onderwijs. In eerste instantie zal het programma zich vooral richten op de invoering van de canon in de bovenbouw van het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs.

Ter ondersteuning van bovenstaande lijnen zal er vanuit het Programma verder gewerkt worden aan een landelijk dekkende voorziening van lokale en bovenlokale netwerken.5 Doel van deze netwerken is het bijeenbrengen van relevante partijen op het terrein van leesbevordering en taalonderwijs.6

De deelnemers aan het netwerk wisselen onderling kennis en ervaringen uit en ontwikkelen een gezamenlijke, integrale visie op de aanpak van leesbevordering en taalonderwijs. Gemeenten worden aangesproken op hun regisserende rol als beheerder van de Lokale Educatieve Agenda.

Om de voortgang en de resultaten van het Programma in kaart te brengen, worden de verschillende deelprogramma’s gemonitord.

Administratieve lasten

Aan deze subsidieregeling zijn geen bijzondere administratieve lasten verbonden. Voor de subsidieaanvragers zijn de administratieve lasten beperkt tot hetgeen vermeld in de artikelen 4, 8 en 10.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, onderdeel c

Kunst van Lezen. Programma Leesbevordering 2008–2011 is bij brief van 17 maart 2008 aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal7

Artikel 6

Er is voorzien in periodiek overleg tussen de directie Media, Letteren en Bibliotheken van het Ministerie van OCW als (gedelegeerd) opdrachtgever en genoemde andere partijen als opdrachtnemer. Dit afstemmingsoverleg is te beschouwen als de begeleidende programmaraad.

Artikelen 8 en 9

De subsidieaanvragers dienen ieder uiterlijk 1 juli na afloop van het jaar waarop de subsidie betrekking had, een aanvraag tot subsidievaststelling in bij de Minister. De aanvraag gaat vergezeld van een inhoudelijk en financieel verslag. De termijn volgt uit artikel 4:74, van de Awb, in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de Wet overige OCW-subsidies.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk

  • 1

    En toen.nu. De canon van Nederland. Rapport van de Commissie Ontwikkeling Nederlandse canon in drie delen (2006, 2007).

Naar boven