Tijdelijke regeling stimulering pilot projecten maatschappelijke stage

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 juni 2008, nr. VO/S&O/6112, houdende regels voor de stimulering van de pilot projecten in het schooljaar 2008–2009 ten behoeve van de invoering van de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (Tijdelijke regeling stimulering pilot projecten maatschappelijke stage)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 2 en 3 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

– CPS: Christelijk Pedagogisch Studiecentrum, een instelling als genoemd in de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten;

– klokuur: uur van 60 minuten van 60 seconden;

– maatschappelijke stage: vorm van leren buiten de school waarbij leerlingen in het voortgezet onderwijs vanuit de school door middel van vrijwilligersactiviteiten kennis maken met en een actieve bijdrage leveren aan allerlei aspecten en onderdelen van de samenleving;

– Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft landbouwonderwijs, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

– penvoerder: school, door het samenwerkingsverband binnen een pilot project maatschappelijke stage aangewezen penvoerende school, welke tevens kassier is van datzelfde pilot project maatschappelijke stage;

– pilotprojectgebied: gebied waarbinnen een pilot project maatschappelijke stage acteert; ten behoeve van artikel 4, derde lid, van deze regeling worden niet alle scholen binnen een pilot project maatschappelijke stage gerekend tot het pilotprojectgebied, maar slechts de scholen die daadwerkelijk participeren in datzelfde pilot project maatschappelijke stage;

– pilot project maatschappelijke stage: project in het schooljaar 2008–2009 waarbij de penvoerder van het samenwerkingsverband subsidie verkrijgt van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van deze regeling als onderdeel van de gefaseerde invoering van de maatschappelijke stage die informatie moet opleveren over de haalbaarheid, uitvoerbaarheid en het maatschappelijk rendement van de maatschappelijke stage;

– samenwerkingsverband: verband van minimaal twee of meer scholen en een of meer stagebieders en één van de hiernagenoemde partijen: een stagemakelaar en/of gemeenten, die aan de hand van een schriftelijke verklaring, kunnen aantonen dat zij samenwerken bij het uitvoeren van een pilot project maatschappelijke stage;

– school: uit ’s Rijks kas bekostigde school of scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, waaronder begrepen het voorbereidend beroepsonderwijs in een agrarisch opleidingscentrum, bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 2

Doelomschrijving

De Minister stelt een subsidie beschikbaar in het schooljaar 2008–2009 voor samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs die willen participeren in één van de op te richten pilot projecten maatschappelijke stage.

Artikel 3

Subsidieplafond

1. Het subsidieplafond voor het schooljaar 2008–2009 ten behoeve van de pilot projecten maatschappelijke stage op grond van deze regeling bedraagt € 15.500.000.

2. In het schooljaar 2008–2009 is een subsidiebedrag beschikbaar van € 200 per stageleerling.

Artikel 4

Criteria subsidiëring pilot projecten maatschappelijke stage

1. Bij een aanvraag voor een subsidie in het kader van de pilot projecten maatschappelijke stage dient de penvoerder van het desbetreffende pilot project maatschappelijke stage voor het gehele desbetreffende samenwerkingsverband een activiteitenplan en een begroting in.

2. De te ontvangen subsidie per samenwerkingsverband wordt berekend aan de hand van het aantal stageleerlingen van de deelnemende scholen binnen dat samenwerkingsverband in het schooljaar 2008–2009.

3. Het aantal deelnemende stageleerlingen per pilot project maatschappelijke stage is een aantal dat gelijk staat aan of groter is dan het aantal leerlingen dat jaarlijks binnen het pilotprojectgebied in het voortgezet onderwijs instroomt.

4. Het aantal uren maatschappelijke stage dat is vereist in het schooljaar 2008–2009, is gelijk aan of meer dan 30 klokuren per stageleerling.

5. De Minister houdt bij de behandeling van de aanvragen rekening met geografische spreiding, combinatie in schoolsoorten, de maatschappelijke breedte in de aangeboden stageplaatsen en de wijze waarop bemiddeling en begeleiding vorm krijgen binnen een pilot project maatschappelijke stage.

6. Het in het eerste lid genoemde activiteitenplan en begroting vormen een integraal deel van de aanvraag.

7. In het eerste lid genoemde activiteitenplan is, in ieder geval, de volgende informatie opgenomen:

a. Een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen;

b. naam en adresgegevens van de penvoerder en het aanspreekpunt van het desbetreffende pilot project maatschappelijke stage;

c. de namen van de scholen en organisaties die deelnemen aan het desbetreffende pilot project maatschappelijke stage;

d. ambitie, doelstellingen en prestaties van het desbetreffende pilot project maatschappelijke stage;

e. omvang van het pilot project maatschappelijke stage (aantal stageleerlingen, aantal scholen, aantal stageplaatsen en aantal stagebieders);

f. de eventuele inzet van aanvullende middelen (wanneer, hoe en door welke partijen);

g. een gedegen financieel plan waarin, in ieder geval, de begrote kosten per leerling en de kosten voor de scholen, stagebieder(s) en bemiddelaar(s) worden weergegeven.

8. De eveneens in het eerste lid genoemde begroting behelst een overzicht van de voor het schooljaar 2008–2009 geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 5

Aanvraag

1. Om voor een subsidie in het kader van de pilot projecten maatschappelijke stage in aanmerking te komen dient de penvoerder van het samenwerkingsverband bij CPS een aanvraag in.

2. De aanvraag dient uiterlijk 1 augustus 2008 om 16:00 uur bij CPS te zijn ontvangen.

3. Aanvragen worden afgewezen indien de termijn, genoemd in het tweede lid, is verstreken.

Artikel 6

Beoordelingscommissie

1. Er is een Beoordelingscommissie die tot taak heeft de Minister gevraagd en ongevraagd te adviseren omtrent aanvragen om subsidie op grond van deze regeling.

2. De commissie krijgt een maximale termijn van drie weken na het sluiten van de termijn, genoemd in artikel 5, tweede lid, om een advies aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te zenden en voornoemde adviezen van de commissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering. Hierin worden ten minste de onderlinge mate van scoring van de aanvragen alsmede de criteria, genoemd in artikel 4, in verwerkt.

3. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste drie andere leden. Als de commissie bestaat uit een even aantal personen en de stemmen staken, heeft de voorzitter van de commissie een doorslaggevende stem.

4. De leden van de commissie zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

5. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap benoemt op basis van hun specifieke kennis en deskundigheid de voorzitter en de leden van de commissie voor de duur van de gelding van deze regeling.

6. De commissie stelt in overleg met CPS en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap haar werkwijze vast.

7. CPS coördineert de werkzaamheden van de commissie en zorgt voor secretariële ondersteuning.

8. De leden van de commissie, voor zover geen ambtenaar, ontvangen per vergadering een vergoeding op basis van het Vacatiegeldenbesluit 1988 en de daarop gebaseerde voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geldende bepalingen, waarbij de commissie als algemene commissie in de zin van het Vacatiegeldenbesluit 1988 wordt aangemerkt. De vergoeding bedraagt het maximum dat geldt voor een algemene commissie.

Artikel 7

Beslissing op de aanvraag (subsidieverlening)

1. De Minister beslist binnen uiterlijk vijf weken na ontvangst van het advies van de Beoordelingscommissie of het desbetreffende project zal starten als een pilot project maatschappelijke stage, onverminderd het bepaalde in artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2. Door de Minister wordt op de aanvragen beslist naar mate van scoring van de Beoordelingscommissie, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de datum waarop de aanvraag naar behoren is aangevuld, geldt als datum van ontvangst.

Artikel 8

Weigering van de subsidieverlening

1. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

2. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 9

Betaling (voorschotten) subsidie

1. Nadat een aanvraag is ingediend en het verzoek tot aanvraag is goedgekeurd gaat de Minister over tot het verlenen van voorschotten van het subsidiebedrag.

2. De bevoorschotting wordt in drie delen betaald. Het eerste gedeelte wordt betaald binnen vier weken na de subsidieverlening, het daarop volgende gedeelte in januari 2009 en het derde en laatste gedeelte na overlegging en goedkeuring van de eindverantwoording van het desbetreffende pilot project maatschappelijke stage.

3. Het eerste gedeelte bedraagt 60% van het totale subsidiebedrag; het tweede gedeelte bedraagt 20% van het totale subsidiebedrag; het derde en laatste gedeelte bedraagt eveneens 20% van het totale subsidiebedrag.

Artikel 10

Terugvordering subsidie

Onverminderd het gestelde in artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht kan (gedeeltelijke) terugvordering van het subsidiebedrag plaatsvinden.

Artikel 11

Informatielevering

1. De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

2. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende zeven jaren bewaard.

Artikel 12

Verantwoording en verrekening

1. De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Eventueel niet-bestede middelen of overschotten na afloop van de looptijd van deze subsidie zullen worden teruggevorderd.

2. De subsidie wordt uiterlijk aan het einde van het schooljaar 2008/09 besteed. De verantwoording van de subsidie en de eventueel niet bestede middelen geschiedt in de jaarrekening die op dat jaar betrekking heeft.

3. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van deze subsidie.

4. Het samenwerkingsverband legt inhoudelijke verantwoording af over het ingediende activiteitenplan en de opgestelde bevindingen door middel van een eindrapportage, waarin in ieder geval het aantal feitelijk gerealiseerde stageplaatsen wordt genoemd.

5. De eindrapportage wordt gezonden aan CPS vóór 15 september 2009.

6. Er zal onderzoek worden gedaan naar het bereikte effect /resultaat van deze subsidie. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de Minister ingestelde onderzoeken die zijn gericht op het verschaffen van nadere informatie over de uitvoering van de subsidieregeling. Daartoe zal vanwege de Minister een of meerdere enquêtes worden gehouden.

Artikel 13

Intentieverklaringen

1. De Minister wijst de initiatieven aan die naar hun aard vallen onder de werking van deze regeling en waar de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ten aanzien van die initiatieven intentieverklaringen heeft ondertekend.

2. De Minister stuurt de intentieverklaringen aan de Beoordelingscommissie voor ambtshalve advies.

3. Naast de in het eerste lid genoemde intentieverklaringen stelt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de zojuist genoemde en eventueel toekomstige intentieverklaringen met maatschappelijke organisaties per toegezegde en gerealiseerde stageplaats € 10 beschikbaar.

4. Voor de in artikel 13 genoemde intentieverklaringen is een subsidiebedrag beschikbaar van € 750.000.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 november 2010.

Artikel 15

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling stimulering pilot projecten maatschappelijke stage.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Toelichting bij de Tijdelijke regeling stimulering pilot projecten maatschappelijke stage

Algemene toelichting

Het kabinet Balkenende-IV kiest voor de invoering van de maatschappelijke stage vanuit het motto: “Samen leven kun je leren” (www.samenlevenkunjeleren.nl). Met de invoering van een maatschappelijke stage voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs, wil het kabinet leerlingen doen ervaren hoe mooi het is om iets voor een ander te doen. Tijdens de maatschappelijke stage merkt de leerling dat zijn/haar inzet ertoe doet en dat de samenleving is wat je er met anderen van maakt, met andere woorden: de maatschappelijke stage stimuleert kennismaking ‘met de ander’ al op jonge leeftijd.

De uitgangspunten van de maatschappelijke stage zijn:

Initiatief bij de leerling, regie bij de school;

Vrijheid, geen vrijblijvendheid;

Begeleiding op maat;

Geen nieuwe bureaucratie of zware verantwoordingslast;

Betrokkenheid van alle maatschappelijke sectoren; en

Draagvlak in het veld.

Deze zes uitgangspunten zijn uitgewerkt in het Plan van Aanpak van de maatschappelijke stage en ondertekend op 9 november 2007 door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Van Bijsterveldt-Vliegenthart.

In de jaren 2008–2012 wordt in fasen toegewerkt naar een situatie waarbij alle leerlingen tijdens hun middelbare schooltijd verplicht een maatschappelijke stage volgen van minimaal 72 uur. De opbouw is als volgt. Het schooljaar 2008/09 wordt gebruikt om de invoering zoveel mogelijk te stimuleren en betrokkenen van elkaar te laten leren. Vanaf schooljaar 2009/10 wordt de invoering versneld. Vanaf schooljaar 2010/11 moeten alle scholen over een invoeringsplan maatschappelijke stage beschikken. Voor leerlingen die vanaf schooljaar 2011/12 instromen in het voortgezet onderwijs is de maatschappelijke stage wettelijk verplicht en integraal onderdeel van het onderwijsprogramma en opgenomen in de lumpsumfinanciering van scholen.

De onderhavige regeling ziet toe op het schooljaar 2008/09 om zoveel mogelijk te stimuleren en betrokkenen van elkaar te laten leren.

Als onderdeel van de gefaseerde invoer maatschappelijke stage starten voor de zomer 2008 tijdelijke pilot projecten die informatie op moeten leveren over de haalbaarheid, uitvoerbaarheid en het maatschappelijk rendement van de maatschappelijke stage. De looptijd van de pilot projecten is één jaar; schooljaar 2008/09. Het streven is dat binnen deze periode per pilot project een aantal stageleerlingen afhankelijk van het aantal leerlingen dat jaarlijks in het pilotprojectgebied het voortgezet onderwijs instroomt en per stageleerling een maatschappelijke stage van minimaal 30 klokuren volgen. Met deze pilot projecten wordt informatie verzameld over naar verwachting circa 70.000 leerlingen die binnen één jaar een stageplek vinden en begeleid worden bij die stage. Met de pilot projecten krijgt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zicht op factoren die bepalend zijn voor de implementatie van het groeimodel na schooljaar 2008/09. Hierdoor is eventuele bijsturing van het plan van aanpak mogelijk.

De tijdelijke pilot projecten zijn te karakteriseren als stelselprojecten of projecten gericht op het ontstaan van een stevige, lokale infrastructuur rond de maatschappelijke stage. Scholen, gemeenten, vrijwilligerscentrales of andere bemiddelaars en stageaanbieders zijn de belangrijkste partijen die onderdeel uitmaken van deze tijdelijke pilot projecten.

Vereiste voor de pilot projecten is dat in het schooljaar 2008/09 van alle scholen die deel uitmaken van de pilot projecten zo veel mogelijk leerlingen een maatschappelijke stage volgen van minimaal 30 klokuren. Meer klokuren mag natuurlijk ook, zolang aan het einde van de gefaseerde invoer in 2011/12 elke leerling op minimaal 72 klokuren maatschappelijke stage uitkomt. Bij de keuze in pilot projecten speelt representativiteit voor de situatie in Nederland een belangrijke rol. De Minister heeft de wens om de verschillende pilot projecten maatschappelijke stage een zo groot mogelijke afspiegeling te laten zijn van de Nederlandse samenleving. Daarom let het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op: geografische spreiding, combinatie in schoolsoorten, maatschappelijke breedte in aangeboden stageplaatsen en wijze waarop bemiddeling en begeleiding vorm krijgen binnen de verschillende pilot projecten.

Uiteindelijk verzamelt en analyseert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de resultaten van de pilot projecten. Daarbij gaat het vooral om de vragen als: Lukt het scholen om binnen het schooljaar 2008/09 al hun leerlingen minimaal 30 klokuren stage te laten lopen? Zijn er voldoende stageplaatsen? Waar lopen de betrokken partijen in de praktijk tegenaan? De pilot projecten eindigen eind schooljaar 2008/09. Dit is een belangrijk moment waarop kan worden bijgestuurd.

Naast het stimuleren van de pilot projecten maatschappelijke stage is het via deze regeling ook mogelijk door maatschappelijke organisaties grote aantallen stageplaatsen ter beschikking te stellen (momenteel varieert het aantal tussen de 2.000 en 12.000 stageplaatsen per organisatie). Deze organisaties kunnen een verzoek indienen om een intentieverklaring te ondertekenen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Als tegemoetkoming voor deze initiatieven van maatschappelijke organisaties stelt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een subsidie beschikbaar van 10 euro voor elke toegezegde en gerealiseerde stageplaats. Initiatieven die aan de pilot projecten deel willen nemen, moeten: ervaring hebben met maatschappelijke stages, bewezen hebben samen te werken, zelf een actieve rol in het uitdragen van opgedane kennis en ervaring spelen en regelmatig aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap rapporteren. Dit wordt geregeld in artikel 13 van de onderhavige regeling.

De scholen dienen bij de uitvoering van een pilot project maatschappelijke stage rekening te houden met de (Europese) aanbestedingsregels, wanneer in het schooljaar 2008/09 opdrachten voor diensten of leveringen aan derden worden verstrekt.

Artikelsgewijs

Artikel 2

De doelomschrijving van de regeling is vervat in artikel 2. De looptijd van de pilot projecten maatschappelijke stage is één jaar, namelijk het schooljaar 2008–2009.

Een pilot project maatschappelijke stage bestaat uit een samenwerking van twee of meer scholen en een of meer stagebieders en één van de hiernagenoemde partijen: een stagemakelaar en/of gemeenten. Deze partijen participeren in één pilot project maatschappelijke stage. Voor deze pilot projecten stelt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een totaalbedrag beschikbaar van € 15.500.000. De subsidie per pilot project maatschappelijke stage wordt betaald aan de penvoerder.

Artikel 3

Eerste lid

Het bedrag van € 15.500.000 is bedoeld voor de stimulering van de pilot projecten maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs in het schooljaar 2008–2009. De pilot projecten maatschappelijke stage kunnen tot het totaalbedrag van € 15.500.000 subsidie aanvragen. Daarboven is geen subsidieverlening meer mogelijk.

Tweede lid

Het beschikbare bedrag per stageleerling is € 200. De pilot projecten maatschappelijke stage hebben de beschikking over € 200 per stageleerling die daadwerkelijk in het schooljaar 2008/09 een maatschappelijke stage heeft gelopen. Het aantal stageleerlingen en het daarbijhorende subsidiebedrag van × aantal stageleerlingen keer € 200 dient door de penvoerder zo precies mogelijk geraamd te worden. Indien aan het einde van het schooljaar 2008/09 blijkt dat het feitelijk aantal stageleerlingen in een bepaald pilot project maatschappelijke stage significant afwijkt van het, in het begin van het schooljaar 2008/09, opgegeven aantal stageleerlingen, zal het teveel betaalde subsidiebedrag worden teruggevorderd.

Artikel 4

Eerste lid

Een pilot project maatschappelijke stage bestaat uit een samenwerking van twee of meer scholen en een of meer stagebieders en één van de hiernagenoemde partijen: een stagemakelaar en/of gemeenten. Deze groepen werken samen in één pilot project maatschappelijke stage. In één pilot project wordt, door de participanten in dat pilot project, een penvoerder aangewezen. Deze penvoerder levert, in samenspraak met andere participanten, één activiteitenplan en één begroting, namens het gehele pilot project maatschappelijke stage in.

Tweede lid

De bekostigingsgrondslag is als volgt. Een school ontvangt subsidie voor het aantal stageleerlingen in het schooljaar 2008/09 in het voortgezet onderwijs, indien aan alle vereisten in onderhavige regeling is voldaan.

Derde lid

Het aantal deelnemende stageleerlingen moet groter of gelijk zijn aan het aantal leerlingen dat jaarlijks instroomt in een pilotprojectgebied. Dit is om te voorkomen dat te kleine groepen stageleerlingen worden ingeschreven voor een pilot project maatschappelijke stage, waardoor er aan het einde van schooljaar 2008/09 geen goed onderling vergelijkingsmateriaal beschikbaar is en de onderlinge samenwerking tussen verschillende scholen en andere betrokkenen niet wordt gestimuleerd. Daarnaast wordt een zo reëel mogelijke testsituatie gecreëerd, uitgaande van de gefaseerde invoering richting het schooljaar 2011/12.

De algemene idee van de pilot projecten maatschappelijke stage is namelijk dat scholen en samenwerkingsverbanden ontstaan waarbinnen de onderlinge spelers (scholen, bemiddelaars, stagebieders etc.) elkaar stimuleren en van elkaar kunnen leren.

Vierde lid

Vanaf 2011 zal de maatschappelijke stage voor iedere leerling in het voortgezet onderwijs 72 klokuren bedragen. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft ervoor gekozen om gedurende de pilot projecten maatschappelijke stage een minimum aantal klokuren van 30 te hanteren. Indien een school of een individuele leerling meer dan 30 klokuren zou willen gebruiken voor de maatschappelijke stage is dat, onder de bestaande voorwaarden, mogelijk.

Tot een maximum van 72 klokuren komt ten laste van de onderwijstijd. Indien door een bepaalde stageleerling meer dan 72 klokuren maatschappelijke stage wordt verricht, valt het maximum van 72 klokuren in de onderwijstijd.

Vijfde lid

Voor het welslagen van de maatschappelijke stage en een resultaat wat tot goed onderling vergelijkingsmateriaal leidt, is het van groot belang dat de verschillende pilot projecten in hun werkwijze divers zijn. Om deze diversiteit te bereiken wordt onder andere gekeken naar de volgende criteria: geografische spreiding, combinatie in schoolsoorten, de maatschappelijke breedte in de aangeboden stageplaatsen en de wijze waarop bemiddeling en begeleiding vorm krijgen binnen een project maatschappelijke stage.

Geografische spreiding wordt vertaald naar pilot projecten die over het gehele land zijn verspreid, in zowel stedelijk als ruraal gebied. Combinatie in schoolsoorten wordt uitgedrukt dat zowel praktijkonderwijs als vmbo-, havo-, als vwo-scholen of een combinatie hiervan mee zullen werken in een pilot project maatschappelijke stage.

De maatschappelijke breedte wordt uitgedrukt in de diversiteit van aangeboden stageplaatsen. Stageplaatsen zijn te verdelen in de volgende subcategorieën: Sociale cohesie en verantwoordelijkheid voor de samenleving, Zorg, Welzijn en sport, Natuur en milieu, Kunst en cultuur, Techniek, ICT en elektronica en Overige (conform pagina 92 tot en met 100 van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Stage).

Zesde lid

Zowel het activiteitenplan en de begroting dienen tegelijkertijd en in één pakket te worden verzonden aan CPS. Het postadres van CPS luidt:

CPS

Postbus 1592

3800 BN AMERSFOORT

Artikel 5

Eerste lid

Voordat een subsidie al dan niet wordt toegekend aan het samenwerkingsverband in een pilot project maatschappelijke stage dient de penvoerder, namens het samenwerkingsverband, ten behoeve van dat pilot project een activiteitenplan en een begroting in. Dit geschiedt tegelijkertijd in één pakket. De penvoerder is degene die de daadwerkelijke aanvraag indient.

Dit kan via het postadres van CPS:

CPS

Postbus 1592

3800 BN AMERSFOORT

Tweede lid

Aanvragen die na 1 augustus 2008 (16:00 uur ’s middags) binnenkomen, worden afgewezen.

Artikel 6

Eerste lid

De Beoordelingscommissie wordt ondergebracht bij CPS. De commissie beoordeelt de aanvragen (activiteitenplan en begroting) en zendt haar oordeel over de aanvraag naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Tweede lid

Om de deugdelijkheid van de motivering te toetsen, gaat CPS in op de eisen gesteld in artikel 4 en geeft zij een onderlinge mate van scoring aan in de verschillende aanvragen en naar aanleiding van die eisen, mate van scoring en de ingediende aanvraag brengt CPS aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een advies uit. Dit advies wordt uiterlijk drie weken na 1 augustus 2008 uitgebracht.

Vierde lid

Om de onafhankelijkheid van de commissie te waarborgen, bestaat de commissie niet uit ambtenaren van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Vijfde lid

Vanwege het feit dat de pilot projecten maatschappelijke stage slechts gelding hebben voor het schooljaar 2008–2009 wordt de beoordelingscommissie voor een periode van de duur van de onderhavige regeling ingesteld.

Artikel 7

Eerste lid

Binnen uiterlijk vijf weken na ontvangst van het advies van de Beoordelingscommissie (in vervolg op artikel 6, tweede lid , van deze regeling) beslist de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of het desbetreffende project zal starten als een pilot project maatschappelijke stage.

Tweede lid

De Minister neemt in zijn beslissing op de aanvragen de mate van onderlinge scoring van de adviezen van de Beoordelingscommissie mee.

Artikel 8

Dit artikel is overeenkomstig hetgeen is gesteld in Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9

Eerste lid

Subsidievaststelling vindt, in principe, plaats aan het einde van het schooljaar 2008/09. Aangezien veel betrokkenen gedurende de pilot projecten maatschappelijke stage investeringen doen om de (pilot projecten) maatschappelijke stage tot een succes te maken, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorschotten te verlenen.

Derde lid

Indien de penvoerder van een pilot project maatschappelijke stage nalaat om voor 15 september 2009 de eindrapportage aan CPS te zenden, zal de resterende 20 percent van het totaalbedrag van de subsidie niet worden verstrekt.

Artikel 10

Indien na subsidieverlening blijkt dat een significant verschil bestaat tussen de aantallen opgegeven stageplaatsen of stageleerlingen en de feitelijk gerealiseerde stageplaatsen of het feitelijk gerealiseerde aantal stageleerlingen kan (gedeeltelijke) terugvordering van de subsidie plaatsvinden.

Artikel 12

Eerste lid

Subsidie wordt verstrekt indien wordt voldaan aan hetgeen gesteld in artikel 2 of artikel 13 van deze regeling. Terugvordering kan plaatsvinden naar aanleiding van hetgeen is gesteld in artikel 10 van de regeling.

Vierde lid

CPS ontwikkelt in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gedurende het schooljaar 2008/09 een format waar de verschillende pilot projecten maatschappelijke stage hun eindrapportage op in kunnen vullen. Deze format wordt in de tweede helft van het schooljaar 2008/09 door CPS aan de penvoerder van de deelnemende samenwerkingsverbanden gestuurd. In de eindrapportage wordt, naast de overige eisen uit deze regeling, een overzicht gegeven van de baten en de lasten die voortvloeien uit het desbetreffende pilot project maatschappelijke stage.

Zesde lid

Samenwerkingsverbanden houden zich beschikbaar om aan het einde van het schooljaar 2008/09 mee te doen aan enquêtes. Tevens houden de samenwerkingsverbanden zich beschikbaar om een jaar later, aan het einde van het schooljaar 2009/10, eveneens aan enquêtes deel te nemen. Deze extra mogelijkheid zorgt dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een jaar later kan bezien of de pilot projecten maatschappelijke stage een succes blijven en waar er eventueel bijgestuurd zou moeten worden.

Artikel 13

Eerste lid

In de periode, voorafgaand aan de start van de pilot projecten maatschappelijke stage, heeft een aantal maatschappelijke organisaties bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kenbaar gemaakt dat zij aan de slag willen met de maatschappelijke stage. Met deze partijen zijn intentieverklaringen getekend waarin grote aantallen stageplaatsen zijn toegezegd. De aantallen variëren van 2.000 tot 12.000 stageplaatsen. Deze organisaties zijn onder andere: Youth for Christ, MO-Groep, Aedes, Het Nederlandse Rode Kruis, Scouting Nederland, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (waaronder LTO Nederland, Staatsbosbeheer, Landschapsbeheer en Voedselstrategie) en De Zonnebloem. Deze organisaties worden ingezet om van de maatschappelijke stage een succes te laten maken. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil deze organisaties tegemoet komen en stelt € 10 per stageplaats beschikbaar. Deze tegemoetkoming is enerzijds bedoeld om de partijen in staat te stellen via interne campagne lokale afdelingen c.q. vestigingen met voortvarendheid aan de slag te laten gaan met maatschappelijke stage. Anderzijds zullen partijen vanuit hun koplopersrol ook andere organisaties hiermee enthousiast maken en ondersteunen om eveneens aan de slag te gaan met maatschappelijke stage. Met dit artikellid wordt beoogd dat eerdere intentieverklaringen een plek krijgen binnen het juridisch kader.

Derde lid

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in de periode voorafgaand aan de start van de pilot projecten maatschappelijke stage intentieverklaringen getekend met organisaties die grote aantallen stageplaatsen hebben toegezegd. Als tegemoetkoming voor de toezegging en de realisatie hiervan, alsmede voor de voortrekkers- en koplopersrol die zij vervullen en hebben vervuld, wordt een bedrag van 10 euro per stageplaats ter beschikking gesteld. Deze organisaties stellen stageplaatsen beschikbaar, variërend in aantal van 2.000 tot 12.000 stageplaatsen.

Vierde lid

Het totale subsidiebedrag voor de stimulering van de uitwerking van deze intentieverklaringen, genoemd in artikel 13, bedraagt € 750.000.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven