Tijdelijke regeling informatie-uitwisseling ondergrondse netten

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 20 juni 2008, nr. WJZ 8067794, houdende regels voor een systeem van informatie-uitwisseling ter voorkoming van graafschade zoals van toepasing tot het moment van inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Tijdelijke regeling informatie-uitwisseling ondergrondse netten)

De Minister van Economische Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op de artikelen 21, vierde lid, 47, 48, tweede lid, en 49, tweede lid, van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, alsmede de artikelen 3, derde lid, 4, tweede en vierde lid, en 5, vierde en vijfde lid, van het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten;

Besluit:

§ 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. besluit: Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten;

b. Minister: de Minister van Economische zaken;

c. burgerservicenummer: het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

§ 2

Deelname aan informatie-uitwisseling

Artikel 2

1. Voor de aanmelding, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit, gebruikt de beheerder, de grondroerder, de opdrachtgever of het bestuursorgaan een daarvoor door de Dienst vastgesteld formulier.

2. In het geval van een aanmelding van een beheerder, opdrachtgever, grondroerder of bestuursorgaan, verstrekt deze:

a. betreffende de organisatie: het nummer van inschrijving in het handelsregister voor zover de organisatie gehouden is zich in te schrijven in het handelsregister;

b. betreffende de persoon die is belast met de taak van informatie-uitwisseling op grond van de wet: een kopie van zijn identiteitsbewijs, zijn handtekening, zijn burgerservicenummer en, voor zover zijn bevoegdheid niet blijkt uit een openbaar register, een kopie van de machtiging om namens de organisatie aan de informatie-uitwisseling op grond van de wet deel te nemen.

3. Indien de in het tweede lid bedoelde onderneming niet in Nederland is gevestigd of in Nederland vertegenwoordigd is door een gevolmachtigde handelsagent, verstrekt de onderneming in afwijking van onderdeel a van het tweede lid de naam, het bezoekadres, en, in voorkomend geval, het nummer waaronder de onderneming in een buitenlands register is ingeschreven, de naam van dat register en de plaats en het land waar het register wordt gehouden.

4. Indien de in het tweede lid bedoelde persoon niet beschikt over een burgerservicenummer, verstrekt hij in plaats hiervan zijn persoonsgegevens.

5. Na vaststelling dat de vereiste gegevens en bescheiden zijn overgelegd, kent de Dienst aan de beheerder, de grondroerder, de opdrachtgever of het bestuursorgaan een code toe ten behoeve van de deelname door de in het tweede lid bedoelde persoon aan de informatie-uitwisseling op grond van de wet.

6. De aangemelde organisatie informeert de Dienst onverwijld met gebruikmaking van een daarvoor door de Dienst vastgesteld formulier over een wijziging van de bij de aanmelding verstrekte gegevens.

Artikel 3

1. Degene die anders dan in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf een oriëntatieverzoek of een graafmelding doet door tussenkomst van de Dienst verstrekt hierbij aan de Dienst een kopie van zijn identiteitsbewijs, zijn handtekening en zijn burgerservicenummer of, indien hij niet beschikt over een burgerservicenummer, zijn persoonsgegevens, dan wel identificeert zich op een andere wijze ten genoege van de Dienst.

2. Indien in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf een oriëntatieverzoek of een graafmelding wordt gedaan door tussenkomst van de Dienst en de betrokkene beschikt niet op grond van artikel 2 over een code, is artikel 2, tweede, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

3. Indien het oriëntatieverzoek of de graafmelding wordt gedaan door een bestuursorgaan dat niet op grond van artikel 2 over een code beschikt, is artikel 2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

1. Van de verplichtingen van de artikelen 6, tweede lid, 10, eerste lid, 45 en 46 van de wet is de beheerder vrijgesteld die een net beheert dat geheel of grotendeels is gelegen in grond die geen openbare grond is in de zin van artikel 1, onderdeel aa, van de Telecommunicatiewet en mits die grond door hem wordt gebruikt krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht.

2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van

a. een net dat een aansluiting heeft ten behoeve van derden, niet zijnde ondernemingen die deel uitmaken van een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook de beheerder deel uitmaakt;

b. een net met een gevaarlijke inhoud of een net met de functie gas hoge druk, chemie, petrochemie, landelijk hoogspanningsnet, hoogspanning of warmte, zoals omschreven in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 5

1. Van de verplichtingen van de artikelen 6, tweede lid, 10, eerste lid, 45 en 46 van de wet is vrijgesteld de beheerder van een net dat is gelegen binnen de gemeente Rotterdam en waarvoor hij beschikt over een vergunning op grond van de Leidingenverordening Rotterdam 2005 of de Telecommunicatieverordening Rotterdam 2008.

2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van

a. de gemeente Rotterdam voor zover deze als beheerder optreedt;

b. beheerders van netten met een gevaarlijke inhoud.

§ 3

Vereisten inzake de informatieverstrekking

Artikel 6

1. De Dienst verstrekt bij de ontvangstbevestiging aan degene die een oriëntatieverzoek of een graafmelding heeft gedaan een overzicht van de beheerders aan wie het desbetreffende graafbericht is gezonden.

2. Bij het doen van een oriëntatieverzoek of een graafmelding wordt gebruik gemaakt van de daarvoor door de Dienst vastgestelde formulieren.

Artikel 7

De beheerdersinformatie omvat in voorkomende gevallen gegevens over te nemen voorzorgsmaatregelen.

Artikel 8

Bij de aanduiding van de functie van een net wordt gebruik gemaakt van de functie-indeling, opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 9

Vermelding in de beheerdersinformatie van het aantal kabels, bedoeld in artikel 5, vierde lid, onder b, van het besluit, is niet vereist ten aanzien van kabels die deel uitmaken van een stervormig aangelegd aansluitnetwerk indien deze kabels telkens op een afstand van een meter zijn samengebonden.

Artikel 10

De beheerder rapporteert langs elektronische weg over het aantal schadegevallen met gebruikmaking van een daarvoor door de Minister vastgesteld formulier.

Artikel 11

De grondroerder doet de melding, bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de wet, onder vermelding van het nummer dat de Dienst hem heeft verstrekt naar aanleiding van de graafmelding, en van informatie over de ligging en kenmerken van het desbetreffende gedeelte van het net met een weergave op het door de beheerder verstrekte kaartmateriaal. De grondroerder verzendt een afschrift van deze melding aan de Minister.

§ 4

Slotbepalingen

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2008.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 juni 2008.
De Minister van Economische Zaken, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

1. Hoofdlijnen

Deze regeling dient voor het stellen van nadere regels op grond van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (verder: de wet) en het op deze wet gebaseerde Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten (verder: het besluit) voor de periode waarin het elektronisch informatiesysteem, genoemd in artikel 5, eerste lid, van de wet, nog niet in gebruik is genomen (verder: de overgangsfase). Voorzien wordt dat deze regeling op het tijdstip van inwerkingtreding van voornoemd artikel 5 komt te vervallen en dat alsdan een Ministeriële regeling in werking treedt die is toegesneden op de situatie waarin de informatie-uitwisseling via het elektronische informatiesysteem verloopt (verder: de elektronische fase).

De in deze regeling getroffen regels zijn voor het merendeel van uitvoeringstechnische aard. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan de orde.

Ten eerste worden nadere regels gesteld over de aanmelding van personen en organisaties in verband met het verkrijgen van toegang en aansluiting tot het informatiesysteem en over het doen van verzoeken en meldingen door tussenkomst van het kadaster.

Ten tweede worden enkele categorieën van beheerders vrijgesteld van de wettelijke verplichtingen. Het betreft allereerst de beheerders van netten die louter voor eigen gebruik dienen, die in eigen grond zijn gelegen en die voor de grondroerder en de omgeving geen risico opleveren. In deze gevallen is het de beheerder die de opdracht tot de graafwerkzaamheden geeft, althans die daarvoor toestemming geeft. Het ligt dan in de rede dat de beheerder de grondroerder informeert dat hij een niet-geregistreerd net in zijn grond heeft liggen en dat hij zo nodig over dat net liggingsgegevens verstrekt. In beginsel kan nalatigheid van de beheerder op dit punt alleen schade aan zijn eigen net opleveren.

Verder geldt een vrijstelling voor beheerders van in de gemeente Rotterdam gelegen netten, voor zover voor die netten over een gemeentelijke vergunning wordt beschikt en uitgezonderd netten met een gevaarlijke inhoud. Rotterdam kent een vergunningsvereiste voor het beheer van netten die zijn gelegen in grond die publiek toegankelijk is. In het kader van dit vergunningenstelsel beschikt de gemeente over accurate liggingsgegevens over deze netten, terwijl tal van beheerders van hun eigen netten geen of minder precieze informatie hebben. Om te voorkomen dat voor graafwerkzaamheden informatie van beheerders wordt gebruikt die minder nauwkeurig is dan de informatie van de gemeente, behoeven de hiervoor bedoelde beheerders gedurende de overgangsfase niet aan de wettelijke informatie-uitwisseling deel te nemen. Bij oriëntatieverzoeken en graafmeldingen ten aanzien van voor het publiek toegankelijke grond zal de gemeente de liggingsgegevens van alle netten in de desbetreffende polygoon verstrekken. Deze vrijstelling beoogt beheerders gelegenheid te geven gedurende de looptijd van deze regeling het gegevensbeheer over hun netten op orde te krijgen.

Het staat overigens aan beheerders die op grond van de regeling zijn vrijgesteld, vrij toch hun beheerpolygoon door het kadaster te laten registreren en vervolgens deel te nemen aan de wettelijke informatie-uitwisseling. Dit kan voor een beheerder gunstig zijn omdat op deze wijze aanvullende informatie (bijvoorbeeld over huisaansluitingen) verstrekt kan worden, waardoor de kans op graafschade wordt verkleind.

Ten derde worden specificaties gegeven ten aanzien van de informatieverstrekking, meer specifiek over de functies van netten, het berichtenverkeer, schademeldingen door de beheerder en netten met een afwijkende ligging.

2. Consultatie

Een ontwerp van deze regeling, gecombineerd met de ontwerp-regeling voor de elektronische fase, is ten behoeve van consultatie geplaatst op de website van het Ministerie van Economische Zaken (www.ez.nl). Tevens zijn de deelnemers aan het Kabels en Leidingen Overleg en overige vertegenwoordigers van de relevante doelgroepen in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven over een ontwerp van deze regeling.

Een aantal partijen heeft bepleit dat meer dan één persoon toegang tot en aansluiting op het systeem kan krijgen. Zoals toegelicht bij artikel 2 is er voor gekozen een zodanige systematiek te hanteren dat per organisatie slechts één persoon verantwoordelijk is voor de informatie-uitwisseling. Dit is van belang voor een consistente uitvoering en voor de contacten met het kadaster.

Diverse partijen, onder meer industriële ondernemingen, hebben verzocht om een verruiming van de voorgestelde vrijstellingsbepaling tot netten die zijn gelegen in hun terreinen. Anderzijds heeft het Verbond van Verzekeraars bepleit spaarzaam met de mogelijkheid van een vrijstellingsregeling om te gaan. Deze reacties hebben geen aanleiding gegeven tot verruiming van de vrijstellingsbepaling. Gelet op het belang van een uniforme informatie-uitwisseling ter voorkoming van graafschade is het wenselijk zeer terughoudend om te gaan met het bieden van een vrijstelling. Zoals naar voren komt in de toelichting bij artikel 4 dient schade voor derden en voor de grondroerder te worden voorkomen. Daarom is er geen reden ook netten die slechts voor een deel in een industrieel terrein zijn gelegen, die een aansluiting met derden hebben of waarmee bijvoorbeeld petrochemische stoffen worden vervoerd onder de vrijstelling te brengen. Reacties van de kant van Schiphol en EPZ (Elektriciteitsproducent Zeeland) zijn betrokken bij de opstelling van de regeling voor veiligheidsgebieden in het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

3. Europese verplichtingen

Ten aanzien van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten is vastgesteld dat deze valt binnen de reikwijdte van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU van 27 december 2006, nr. L 376, blz. 36 e.v., hierna: de Dienstenrichtlijn). In de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II 2006/2007, 30 475, nr. 12, blz. 8, 9) is geconstateerd dat de meldingsverplichting voor grondroerders, opgenomen in artikel 8 van de wet, voldoet aan de Dienstenrichtlijn. In deze regeling worden, mede met het oog op deze meldingsverplichting, nadere regels gesteld ten aanzien van onder meer de toegang tot en aansluiting op het informatiesysteem. In algemene zin wordt voor de motivering inzake de verenigbaarheid met de Dienstenrichtlijn hier verwezen naar voornoemd Kamerstuk. In deze regeling is rekening gehouden met de deelname aan de informatie-uitwisseling door buitenlandse grondroerders zoals blijkt uit de bepalingen over de voor toegang en aansluiting te verstrekken gegevens.

4. Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets

In zijn uitvoeringstoets heeft het kadaster een aantal opmerkingen over een ontwerp van de regeling gemaakt, onder meer met betrekking tot de aanmelding en de in dat kader te verstrekken gegevens. Naar aanleiding hiervan is de regeling aangepast.

Verder heeft het kadaster onder meer het standpunt ingenomen dat de bepalingen van artikel 2, tweede en derde lid, gemist kunnen worden. Op grond van deze bepalingen kunnen ook professionele partijen door tussenkomst van het kadaster een oriëntatieverzoek of graafmelding doen. Dit is in het bijzonder van belang voor partijen die slechts incidenteel graafwerkzaamheden (laten) verrichten. Om die reden zijn deze bepalingen gehandhaafd.

Agentschap Telecom heeft over een ontwerp van de regeling een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uitgebracht, met de inhoud waarvan rekening is gehouden bij de opstelling van de definitieve versie van de regeling.

5. Administratieve lasten en overige bedrijfseffecten

Met deze regeling wordt invulling gegeven aan het wettelijk kader, zonder dat daarbij nieuw beleid wordt gerealiseerd. Ten aanzien van de administratieve lasten en overige bedrijfseffecten die voortvloeien uit de wet wordt verwezen naar de desbetreffende toelichting (Kamerstukken II 2005/06, 30 475, nr. 3, blz. 21-23). De totale administratieve lasten van de wet bedragen structureel € 32,1 miljoen, met daarnaast € 22,5 miljoen aan eenmalige investeringen. Daar staat voor de sector jaarlijks € 53,6 miljoen aan besparingen tegenover. Aanvullend kan ten aanzien van deze regeling het volgende worden opgemerkt.

Relevant is om te beginnen dat deelnemers aan de informatie-uitwisseling bepaalde gegevens moeten verstrekken bij de in artikel 2 bedoelde aanmelding en de indiening van oriëntatieverzoeken en graafmeldingen overeenkomstig artikel 3. Uitgaand van 2970 aanmeldingen (2320 grondroerders en 620 beheerders) kunnen de administratieve lasten voor bedrijven hiervan voorshands worden begroot op een incidenteel bedrag van € 89.100 en – uitgaande van 20% wijzigingen per jaar – een structureel bedrag van € 17.820. Deze lasten zijn additioneel ten opzichte van de administratieve lasten zoals gekwantificeerd in het kader van de wet. Aangezien mechanische graafwerkzaamheden die worden uitgevoerd door burgers, zonder betrokkenheid van een professionele grondroerder, tot de zeer hoge uitzonderingen behoren, worden de hieraan verbonden administratieve lasten ingeschat als verwaarloosbaar.

Voorts is van belang dat beheerders bepaalde informatie dienen te verstrekken omtrent schadegevallen. Deze verplichting is op zichzelf reeds opgenomen in de administratieve lastenberekening aangaande het wetsvoorstel (€ 360.000); vanwege de hieraan gestelde nadere regels is echter sprake van bijkomende kosten. De additionele structurele administratieve lasten voor deze bedrijven – uitgaande van 40.000 graafschades per jaar die (half)jaarlijks gemeld moeten worden aan het kadaster – kunnen worden begroot op € 53.333.

Tenslotte bevat de regeling bepalingen over de informatieverstrekking door grondroerders over netten met een afwijkende ligging. Dit betreft een nadere uitwerking van het wetsvoorstel. De hiermee samenhangende administratieve lasten zijn reeds opgenomen in de administratieve lastenberekening aangaande het wetsvoorstel (€ 891.000 voor het totaal van de administratieve lasten in verband met netten met een afwijkende ligging en onbekende netten).

Bij elkaar opgeteld bedragen de totale additionele administratieve lasten van deze regeling structureel € 71.153 en eenmalig € 89.100.

Bij het opstellen van deze regeling is uitgangspunt geweest om niet meer te regelen dan nodig voor een goede werking van de wet. Om die reden zijn niet alle mogelijkheden voor nadere regels ook daadwerkelijk benut. Waar wel nadere regels zijn gesteld die tot administratieve lasten leiden, zijn deze regels van direct belang voor het wettelijke regime.

Zo is de hiervoor bedoelde aanmelding essentieel voor de informatiebeveiliging. Overigens behoeft per organisatie alleen de hoofdgebruiker zich aan te melden – en niet alle medegebruikers –, zodat veel extra administratieve lasten worden vermeden.

De in artikel 11 bedoelde terugmelding over een afwijkende ligging is van essentieel belang om de kwaliteit van de informatie-uitwisseling op hoog niveau te krijgen en te houden. Ook hierbij zijn de bijkomende lasten van bedrijven geminimaliseerd: de grondroerder wordt niet verplicht om voor de beheerder de kabel of leiding te gaan inmeten.

Er is uitvoerig met partijen overleg gevoerd over de vraag welke informatie verstrekt zou moeten worden. Dit is gebeurd om goed aan te sluiten bij de praktijk en om te waarborgen dat de te verstrekken informatie ook feitelijk bruikbaar is. Uit een enquête onder grondroerders en beheerders is naar voren gekomen welke gegevens volgens deze partijen noodzakelijk zijn ter voorkoming van graafschades, welke gegevens eventueel gewenst zouden zijn en over welke gegevens men reeds beschikt. De uitkomsten hiervan zijn gebruikt bij de totstandkoming van de nadere regelgeving, waarbij alleen verstrekking van de direct noodzakelijke gegevens verplicht is gesteld. Er zijn veel soorten gegevens waarvan de verstrekking niet wettelijk wordt voorgeschreven, zoals de diepteligging van een net, het feitelijk gebruik van een net, de geultekening, het jaar van aanleg, dwarsprofielen en gestuurde boringen.

De ontwerp-regeling is aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten voorgelegd dat op 19 maart 2008 heeft laten weten dat geen advies zal worden uitgebracht omdat een nadere beoordeling van de administratieve lasten van deze regeling niet noodzakelijk wordt geacht.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In 2007 is de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer in werking getreden. Het ingevolge deze wet ingevoerde burgerservicenummer is een uniek persoonsnummer dat in dat opzicht vergelijkbaar is met het Sofi-nummer. Het burgerservicenummer is een hulpmiddel voor overheidsorganen ten behoeve van de verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 2

In dit artikel wordt op grond van artikel 3, derde lid, van het besluit voorzien in nadere regels ten aanzien van de toegang en aansluiting tot het informatiesysteem, dat wil zeggen het informatie vragen respectievelijk het informatie verkrijgen. Ook al is het elektronisch informatiesysteem in de overgangsfase nog niet operationeel, er is wel sprake van een informatiesysteem voor wat betreft de communicatie van betrokkenen met het kadaster.

Ingevolge artikel 3, eerste lid van het besluit geldt voor toegang en aansluiting een aanmeldingsvereiste. Dit is van belang om te voorkomen dat onbevoegden aan de informatie-uitwisseling kunnen deelnemen. Het kan immers gaan om gevoelige informatie van beheerders die niet voor eenieder beschikbaar dient te zijn. Daarom wordt voorzien in een aanmeldingsprocedure en in beveiliging door toepassing van een code voor de autorisatie van gebruikers.

Ingevolge het eerste lid dient voor de aanmelding een daarvoor door het kadaster vastgesteld formulier te worden gebruikt. Onder meer zal de betrokkene bij de aanmelding moeten opgeven in welke hoedanigheid hij verzoekt om toegang tot en aansluiting op het informatiesysteem: als beheerder; als grondroerder of opdrachtgever; of als bestuursorgaan. In een incidenteel geval kan bijvoorbeeld een bedrijf actief zijn zowel als beheerder als in de hoedanigheid van grondroerder. In dat geval wordt vanuit verschillende rollen deelgenomen aan de informatie-uitwisseling en dienen ook verschillende aanmeldingen te worden gedaan. Voor overheden geldt dat zij kunnen optreden in de positie van grondroerder of opdrachtgever, als beheerder of – in de in de wet bepaalde gevallen – als bestuursorgaan. Ook voor overheden geldt derhalve dat verscheidene aanmeldingen moeten worden gedaan. Dit sluit aan bij het feit dat in dergelijke gevallen doorgaans ook verschillende organisatie-eenheden betrokken zijn bij de verschillende werkzaamheden.

Bij de aanmelding door een beheerder zal deze onder meer ook zijn contactgegevens moeten opgeven voor zover niet reeds vermeld in het handelsregister, met inbegrip van het telefoonnummer voor permanente bereikbaarheid in geval een net met gevaarlijke inhoud wordt beheerd.

Ingevolge het tweede lid dient bij de aanmelding degene die door de onderneming of het bestuursorgaan is belast met de informatie-uitwisseling zich met nader bepaalde gegevens en bescheiden kenbaar te maken. Deze bieden het handvat voor het toezicht op de naleving van de wettelijke verplichtingen. De betrokkene dient zichzelf te identificeren met behulp van een kopie van zijn identiteitsbewijs, handtekening en burgerservicenummer. Als identiteitsbewijs wordt hier beschouwd een document waarmee op grond van artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht de identiteit kan worden vastgesteld. Voorts dient hij zijn bevoegdheid namens de onderneming op te treden aan te tonen. Voor degene wiens bevoegdheid blijkt uit het handelsregister, volstaat een verwijzing naar dit register. In andere gevallen kan de bevoegdheid met bijvoorbeeld een kopie van het machtigingsbesluit worden aangetoond.

Volledigheidshalve zij vermeld dat de taak van informatie-uitwisseling op grond van de wet voor bestuursorganen mede betrekking heeft op het namens een gemeente geven van de gebiedsaanduiding, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het besluit.

Verder dient een nummer van registratie van de onderneming of het bestuursorgaan in het handelsregister te worden verstrekt voor zover deze registratie verplicht is. Tot de invoering van de Handelsregisterwet 2007 zijn onder meer agrarische bedrijven en bestuursorganen niet registratieplichtig.

Ook buitenlandse ondernemingen kunnen onder het bereik van de wet vallen. Voor zover zij niet in Nederland zijn gevestigd of hier te lande door een gevolmachtigd handelsagent zijn vertegenwoordigd, zijn zij niet ingeschreven in het Nederlandse handelsregister. Alsdan kan ingevolge het derde lid bij de verstrekking van gegevens over de onderneming worden volstaan met naam en bezoekadres, zij het dat indien de onderneming is ingeschreven in een buitenlands register ook het nummer van die inschrijving dient te worden verstrekt. In het bijzonder bij buitenlandse ondernemingen kan zich de situatie voordoen dat degene die met de informatie-uitwisseling is belast, niet beschikt over een burgerservicenummer. Ingevolge het vierde lid kan dan worden volstaan met de verstrekking van persoonsgegevens, met name naam, adres, woonplaats en telefoonnummer.

Op grond van het vijfde lid wordt na de aanmelding een code verstrekt aan de betrokkene. Indien een niet complete aanmelding wordt gedaan, zal het kadaster zulks aan de betrokkene berichten met het verzoek alsnog de desbetreffende gegevens of bescheiden te verstrekken. De genoemde code kan bijvoorbeeld een reeks van cijfers of letters of een combinatie van beide zijn, maar kan ook bestaan uit een zogenaamde token, dat wil zeggen een gedurig veranderende code.

Om praktische redenen wordt voorzien in de mogelijkheid dat de bij de aanmelding genoemde persoon de taak van informatie-uitwisseling door andere medewerkers van de organisatie kan laten uitvoeren. Hiertoe kan hij hun – met gebruikmaking van de aan hem verstrekte code – voorzien van een individuele code, opdat zij voor hun organisatie kunnen deelnemen aan de informatie-uitwisseling. In dat geval geldt de bij de aanmelding genoemde persoon voor het kadaster als hoofdgebruiker.

Het is van belang dat het kadaster beschikt over actuele informatie over de organisaties en personen die aan de informatie-uitwisseling deelnemen. Met het oog daarop dienen ingevolge het zesde lid wijzigingen in de bij de aanmelding verstrekte informatie zo spoedig mogelijk aan het kadaster te worden gemeld.

Artikel 3

Oriëntatieverzoeken en graafmeldingen kunnen op grond van artikel 4, eerste lid, van het besluit via het Contactcentrum van het kadaster worden gedaan. Deze mogelijkheid is in het bijzonder van belang voor niet-professionele grondroerders en opdrachtgevers die immers op grond van artikel 3, tweede lid, van het besluit niet in algemene zin toegang tot en aansluiting op het informatiesysteem kunnen krijgen.

Ook indien verzoeken en meldingen worden gedaan via het Contactcentrum van het kadaster is het van belang dat de betrokkene zich identificeert om tegen te gaan dat onbevoegden aan de informatie-uitwisseling deelnemen. Niet-professionele grondroerders en opdrachtgevers die hun verzoek of melding langs elektronische weg doen, kunnen daarvoor bijvoorbeeld gebruik maken van de overheidstoegangvoorziening DigiD. Zij dienen zich bij indiening langs niet-elektronische weg te identificeren met behulp van een identiteitsbewijs, handtekening en burgerservicenummer – of, bij ontbreken van een burgerservicenummer, met persoonsgegevens (naam, adres, woonplaats en telefoonnummer).

In andere gevallen zijn de op grond van artikel 2 geldende eisen van overeenkomstige toepassing verklaard. Op deze wijze wordt voor het bieden van toegang tot informatie dezelfde zorgvuldigheid betracht, ongeacht of de informatie wordt gevraagd via het informatiesysteem of via het Contactcentrum.

Artikel 4

Op grond van artikel 49, tweede lid, van de wet kunnen categorieën van beheerders worden vrijgesteld van hun verplichtingen tot registratie van hun beheerpolygoon en tot verstrekking van informatie naar aanleiding van een graafbericht in zowel de overgangsfase als in de elektronische fase. Zoals aangeduid in het algemene deel van deze toelichting is er reden voor bepaalde gevallen te voorzien in een vrijstelling. Daarbij kan een aldus vrijgestelde beheerder ervoor kiezen zijn beheerpolygoon wel te registreren en vervolgens ook hiervoor deel te nemen aan de wettelijke informatie-uitwisseling. Zeker bij netten met een grote waarde kan de beheerder belang hebben bij extra zekerheid door gebruik te maken van het wettelijke systeem van informatie-uitwisseling.

De in artikel 4 opgenomen vrijstelling heeft een algemene strekking en betreft gevallen waarin het net in eigen grond is gelegen, openbare grond uitgezonderd. Voor het begrip openbare grond wordt verwezen naar de begripsbepaling in de Telecommunicatiewet. In deze bepaling worden openbare wegen en bijbehorende werken, wateren en andere voor eenieder toegankelijke plaatsen aangemerkt als openbare gronden.

De voorwaarde dat het net in eigen grond is gelegen maakt dat grondroerders volledig geïnformeerd kunnen zijn bij graafwerkzaamheden. Indien de vrijstelling ook betrekking zou hebben op netten in openbare grond, zou een grondroerder die bij graafwerkzaamheden in openbare grond kabels aantreft, niet met zekerheid kunnen vaststellen of dit de kabels zijn die in de liggingsgegevens zijn vermeld, of mogelijk niet-geregisteerde kabels. Dit zou in de weg staan aan zorgvuldig graven. In eigen grond is dit probleem niet of ternauwernood aan de orde. De eigenaar, althans de rechthebbende op de grond, zal in de regel de opdrachtgever zijn die (vanuit zijn eigen belang graafschade te voorkomen) de grondroerder zal informeren over de aanwezigheid van niet-geregistreerde netten. De afbakening van de doelgroep tot bepaalde rechthebbenden komt overeen met die voor de gemeentelijke belastingheffing voor onroerende zaken (artikel 220 van de Gemeentewet). Dit betekent dat naast eigenaren ook huurders, pachters e.d. onder de vrijstelling vallen.

De vrijstelling geldt ten aanzien van netten die geheel of grotendeels in de eigen, niet-openbare grond zijn gelegen. Er is geen reden eigen netten die voor een gering deel buiten eigen grond zijn gelegen uit te sluiten. Uiteraard moeten de netten ten minste voor het merendeel in de eigen grond moeten liggen. Ten tweede is van belang dat bij eventuele graafschade geen derden kunnen worden getroffen. Om die reden geldt de vrijstelling alleen voor netten die slechts voor eigen gebruik zijn bedoeld en die derhalve geen aansluiting met anderen hebben. Bij ‘anderen’ dient het te gaan om partijen die niet zijn verbonden met de vrijgestelde beheerder in de zin van het groepsverband, bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bijgevolg heeft de vrijstelling ook betrekking op netten die zijn gelegen tussen verschillende ondernemingen die deel uitmaken van hetzelfde concern.

Tenslotte is het van belang de vrijstelling te beperken tot netten die bij graafwerkzaamheden geen risico van betekenis voor de grondroerder en voor de omgeving kunnen vormen in het geval dat graafschade ontstaat, bijvoorbeeld omdat over het niet geregistreerde net geen goede informatie beschikbaar is gesteld. Om die reden worden zowel netten met een gevaarlijke inhoud als bepaalde andere, in de bijlage omschreven netten van de vrijstelling uitgezonderd. Het gaat bij die laatste categorie van netten bijvoorbeeld om hoogspanningskabels, hoge druk gasleidingen (vallende buiten de definitie van een net met gevaarlijke inhoud), leidingen voor het transport van (petro)chemische stoffen en warmtenetten. Hoewel dit soort netten niet vallen onder de definitie van een net met gevaarlijke inhoud, kan er bij graafschade wel een risico zijn voor de grondroerder. Om die reden zijn ook deze netten uitgezonderd van de vrijstelling.

De vrijstelling ingevolge dit artikel zal toepasselijk zijn op een reeks van situaties. Te denken valt aan boeren die drainagebuizen hebben gelegd of een supermarkt die een kabel heeft waarmee voorkomen kan worden dat de winkelwagens buiten het eigen terrein worden gebruikt.

Artikel 5

De vrijstelling van beheerders van in Rotterdam gelegen netten is gerelateerd aan het Rotterdamse vergunningenstelsel voor graafwerkzaamheden. Ingevolge de Leidingenverordening Rotterdam 2005, artikel 2, geldt bijvoorbeeld een vergunningplicht voor de aanleg, het houden, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van leidingen in de openbare ruimte en in of op kunstwerken. Onder openbare ruimte wordt verstaan ‘alle voor het publiek openbare, al dan niet met enige beperking, toegankelijke plaatsen binnen de gemeente Rotterdam’. Het in de verordening gebruikte begrip ‘leiding’ komt overeen met het in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten gehanteerde begrip ‘net’. Voor kabels, bedoeld in de Telecommunicatiewet, geldt een vergunningsplicht op grond van de Telecommunicatieverordening Rotterdam 2008. In het kader van beide vergunningenstelsels meet de gemeente alle gelegde netten in en beschikt derhalve over de noodzakelijke liggingsgegevens om bij oriëntatieverzoeken en graafmeldingen op grond van de WION een totaaloverzicht van de netten te kunnen geven.

Gelet op het oogmerk dat de gemeente de gegevens over alle relevante netten verstrekt is in het tweede lid van artikel 5 de gemeente van de vrijstellingsbepaling uitgezonderd. Ook zijn beheerders van netten met een gevaarlijke inhoud uitgezonderd van de vrijstelling, gegeven het wettelijke uitgangspunt dat het regime van de WION in het bijzonder voor deze netten van belang is, zoals ook blijkt uit de wettelijke regeling ten aanzien van voorzorgsmaatregelen voor deze netten.

Artikel 6

Op grond van artikel 47 van de wet kunnen nadere regels worden gesteld inzake de aan de indiener van een oriëntatieverzoek of een graafmelding te verzenden ontvangstbevestiging. In het eerste lid van dit artikel wordt vastgelegd dat de betrokkene wordt geïnformeerd over de geadresseerden van het graafbericht. Op deze wijze weet hij van welke beheerders hij gegevens kan verwachten. Omdat de informatie over de beheerders ook hun contactgegevens omvat, is de betrokkene ook in staat met beheerders contact op te nemen over voorzorgsmaatregelen en in geval van calamiteiten.

Ingevolge het tweede lid dienen oriëntatieverzoeken en graafmeldingen met behulp van formulieren te worden gedaan. Deze formulieren – al dan niet gedigitaliseerd beschikbaar – bevorderen een gestandaardiseerde aanpak.

Artikel 7

In deze bepaling wordt vastgelegd dat de beheerdersinformatie ook betrekking heeft op voorzorgsmaatregelen. Het betreft de maatregelen die de beheerder van een net met gevaarlijke inhoud moet nemen op grond van artikel 13 van de wet. Indien de beheerder van een net met een grote waarde voorzorgsmaatregelen wil treffen, dient ook hij in de beheerdersinformatie te vermelden welke maatregelen getroffen worden.

Artikel 8

Deze bepaling inzake een nadere aanduiding van de functies van netten is gebaseerd op de artikelen 4, tweede lid, en 5, vierde lid, van het besluit.

Artikel 9

Het feit dat netten elke meter zijn samengebonden impliceert dat kabels niet slechts op geringe onderlinge afstand van elkaar liggen maar dat zij een bundel vormen. Op deze wijze kan de grondroerder eenvoudig constateren dat het een samenhangend geheel van kabels is zoals in de liggingsgegevens aangeduid. Deze op artikel 5, vijfde lid, van het besluit gebaseerde bepaling is in het bijzonder van belang voor aansluitnetwerken voor kabeltelevisie.

Artikel 10

In dit op de artikelen 15 en 21 van de wet gebaseerde artikel wordt vastgelegd dat voor schaderapportages een door de Minister vastgesteld formulier wordt gebruikt. Het schademeldingsformulier zal onder meer het nummer van de graafmelding bevatten opdat dubbeltellingen kunnen worden voorkomen – bij één graafschade kunnen immers verschillende beheerders betrokken zijn. Voorts zal in de rapportage onder meer opgave dienen te worden gedaan van het aantal schadegevallen onderscheiden naar de aard en naar de omvang van de schade.

Artikel 11

In de overgangsfase meldt de grondroerder die een afwijkende ligging van het net heeft geconstateerd, dit rechtstreeks aan de beheerder – omdat in deze fase het kaartmateriaal rechtstreeks van de beheerders afkomstig is. De afwijkende liggingsgegevens worden daarbij aangetekend op het kaartmateriaal van de desbetreffende beheerder. De Minister, feitelijk Agentschap Telecom, ontvangt met het oog op zijn toezichthoudende taak een afschrift van deze melding. Vervolgens neemt deze beheerder de noodzakelijke maatregelen om de liggingsgegevens van de geconstateerde afwijking in overeenstemming te brengen met de werkelijke ligging. Indien de afwijkende ligging betrekking heeft op in de gemeente Rotterdam gelegen netten waarover de gemeente informatie heeft verstrekt, ligt het in de rede dat de melding aan de gemeente wordt gedaan. De gemeente kan vervolgens de nodige maatregelen nemen.

De liggingsgegevens dienen op grond van artikel 5, tweede lid, van het besluit te zijn gebaseerd op metingen met een nauwkeurigheid van een meter. Tegen deze achtergrond ligt het in de rede niet te spreken van ‘afwijkende ligging’ indien de feitelijke ligging minder dan een meter verschilt van de opgegeven ligging.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven