Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 15 juni 2008, nr. WJZ 8067405, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies voor haalbaarheids- en innovatieprojecten in het kader van het Polymeren innovatieprogramma (Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. kaderregeling: de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten;

b. industrieel onderzoek: industrieel onderzoek in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01;

c. experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01;

d. onderzoeksorganisatie: een onderzoeksorganisatie in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01;

e. publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie: een geheel of gedeeltelijk van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie;

f. polymeren haalbaarheidsproject: een samenstel van activiteiten dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een innovatieproject en dat past binnen bijlage 1;

g. polymeren MKB-innovatieproject: een innovatieproject bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat past binnen bijlage 1 en dat wordt uitgevoerd door polymeren MKB-samenwerkingsverband;

h. polymeren MKB-samenwerkingsverband: een innovatie-samenwerkingsverband, opgericht ten behoeve van de uitvoering van een polymeren MKB-innovatieproject, waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde MKB-ondernemer is en een andere partij ofwel een ondernemer ofwel een onderzoeksorganisatie is.

2. Voor de definitie van innovatieproject, innovatie-samenwerkingsverband, ondernemer, MKB-ondernemer en groep zijn artikel 1, onderdelen b, c, d, f en g van de kaderregeling van toepassing.

§ 2

Polymeren haalbaarheidsprojecten

Artikel 2

1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die voor eigen rekening en risico een polymeren haalbaarheidsproject uitvoert.

2. De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, maar niet meer dan € 50.000.

3. Voor het verstrekken van subsidies voor polymeren haalbaarheidsprojecten zijn de artikelen 5, 7 tot en met 9, 11, 15 tot en met 18, 19, eerste tot en met derde lid, 20 en 28 tot en met 32, 33, eerste, tweede, derde en vijfde lid, en 34 van de kaderregeling van toepassing.

4. Artikel 4, eerste, derde en vierde lid, van de kaderregeling zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de kaderregeling ook geldt, indien voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan reeds door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt.

Artikel 3

1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies voor polymeren haalbaarheidsprojecten waarvoor de aanvragen zijn ontvangen in de periode, genoemd in het tweede lid, bedraagt € 700.000.

2. De periode, bedoeld in artikel 12 van de kaderregeling, is de dag na de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 15 oktober 2008, 18.00 uur.

Artikel 4

1. In aanvulling op artikel 15 van de kaderregeling beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor een polymeren haalbaarheidsproject indien:

a. het innovatieproject waarop het polymeren haalbaarheidsproject betrekking heeft technisch onvoldoende risicovol is;

b. het polymeren haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten.

2. De in artikel 15, onderdeel c, van de kaderregeling bedoelde termijn is voor polymeren haalbaarheidsprojecten 1 jaar.

Artikel 5

In afwijking van artikel 16, derde lid, van de kaderregeling bedraagt het ambtshalve te verstrekken voorschot 50 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

§ 3

Subsidieverstrekking polymeren MKB-innovatieprojecten

Artikel 6

1. De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een polymeren MKB-samenwerkingsverband dat voor gezamenlijke rekening en risico een polymeren MKB-innovatieproject uitvoert.

2. Op het verstrekken van de subsidie voor een polymeren MKB-innovatieproject zijn de artikelen 3, eerste lid, onderdeel b, tweede tot en met vierde lid, 5, 7 tot en met 9, 11, 15 tot en met 23, 28 tot 32, 33, eerste tot en met derde en vijfde lid, en 34, van de kaderregeling van toepassing.

3. Artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de kaderregeling is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor preconcurrentiële ontwikkeling wordt gelezen: experimentele ontwikkeling.

4. Artikel 4, eerste, derde en vierde lid, van de kaderregeling zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de kaderregeling ook geldt, indien voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan reeds door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt.

5. De Minister verstrekt geen subsidie voor een polymeren MKB-innovatieproject:

a. indien voor het polymeren MKB-innovatieproject reeds door de Minister subsidie is verstrekt;

b. aan een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft.

Artikel 7

1. Indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op industrieel onderzoek, bedraagt in afwijking van artikel 3, eerste lid, onder b, van de kaderregeling, de subsidie voor een ondernemer 35 procent van de subsidiabele kosten. Dit percentage wordt verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verleend aan een MKB-ondernemer.

2. Het in artikel 3, vierde lid, van de kaderregeling bedoelde bedrag is € 300.000.

Artikel 8

1. Indien de subsidieontvanger daarom verzoekt, worden in afwijking van artikel 5 van de kaderregeling de volgende subsidiabele kosten in aanmerking genomen:

a. de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het industrieel onderzoek of de experimentele ontwikkeling toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:

1°. loonkosten voor betrokken personeel, voor zover deze rechtstreeks voor de uitvoering van het onderzoek noodzakelijk zijn. Het uurloon wordt berekend op basis van 1650 productieve uren per jaar;

2°. de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

3°. kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers;

4°. kosten van speciaal voor het project aan te schaffen machines en apparatuur; eventuele restwaarde van speciaal voor het project aangeschafte apparatuur wordt in mindering gebracht op de subsidiabele kosten;

5°. aan derden verschuldigde kosten;

6°. kosten van buitenlandstages;

7°. kosten van octrooiaanvraag van onderzoeksorganisaties en MKB-ondernemers;

8°. kosten inzake kennisoverdracht en verankering;

b. een opslag voor overige algemene kosten van 50 procent van de onder a, onder 1°, bedoelde kosten.

2. Voor de loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt uitgegaan van gemiddelde uurtarieven per categorie bij het onderzoek betrokken personeel.

3. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

4. Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, wordt voor de berekening van de subsidiabele kosten uitgegaan van een uurtarief van € 35.

Artikel 9

2. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies voor polymeren MKB-innovatieprojecten waarvoor de aanvragen zijn ontvangen in de periode, genoemd in het tweede lid, bedraagt € 1.200.000.

2. De periode, bedoeld in artikel 12 van de kaderregeling, is de dag na de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 15 oktober 2008, 18.00 uur.

Artikel 10

1. In aanvulling op artikel 15 van de kaderregeling beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie voor een polymeren MKB-innovatieproject:

a. indien de subsidiabele kosten van het polymeren MKB-innovatieproject minder dan € 50.000 bedragen;

b. indien er geen daadwerkelijke inbreng van het MKB is.

2. In aanvulling op artikel 15 van de kaderregeling beslist de Minister voorts afwijzend op een aanvraag om een subsidie voor een polymeren MKB-innovatieproject indien het polymeren MKB-innovatieproject geen wezenlijke bijdrage levert aan:

a. de doelstellingen van het Polymeren Innovatie Programma, zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1;

b. technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

c. het creëren van economische waarde voor de deelnemers van het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie.

Artikel 11

De in artikel 15, onderdeel c, van de kaderregeling bedoelde termijn, is voor een polymeren MKB-innovatieproject 4 jaar.

Artikel 12

In aanvulling op artikel 21 van de kaderregeling treedt voor het indienen van de aanvraag voor het polymeren MKB-samenwerkingsverband een MKB-ondernemer op als penvoerder.

Artikel 13

Indien de in artikel 8 genoemde subsidiabele kosten in aanmerking worden genomen, voert de subsidieontvanger in afwijking van artikel 29, eerste lid, onderdeel c, van de kaderregeling een administratie die is gerelateerd aan de kostensoorten, genoemd in artikel 8, waaruit te allen tijde op eenvoudige een duidelijke wijze de gemaakte en betaalde kosten kunnen worden afgeleid.

Artikel 14

1. In aanvulling op artikel 33 van de kaderregeling draagt de subsidieontvanger zorg voor de openbaarmaking van de algemene kennis die voorvloeit uit de resultaten van het project.

2. De Minister kan voor een periode van vijf jaren na de vaststelling van de subsidie nadere verplichtingen ter uitvoering van het eerste en tweede lid opleggen.

3. Wanneer een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie deel uitmaakt van een polymeren MKB-samenwerkingsverband, draagt het slechts kennis of andere resultaten uit het polymeren MKB-innovatieproject over aan een ondernemer die deelneemt aan het polymeren MKB-samenwerkingsverband, indien aan ten minste één van de volgende voorwaarden is voldaan:

a. de deelnemende ondernemers dragen de volledige kosten van het project;

b. de resultaten waaraan geen intellectuele eigendomsrechten op de resultaten kunnen worden ontleend, mogen ruim worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten op de resultaten die uit de activiteiten van de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie voortvloeien, worden volledig aan de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie toegekend;

c. de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie ontvangt van de deelnemende ondernemers een vergoeding die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit de door de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie in het kader van het polymeren MKB-innovatieproject uitgevoerde activiteit en die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemers. Eventuele bijdragen van de deelnemende ondernemers in de kosten van de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie worden op deze compensatie in mindering gebracht.

4. Indien niet is voldaan aan het derde lid, onderdelen a, b of c, kan de Minister op verzoek van de penvoerder ontheffing verlenen van het verbod tot het overdragen van kennis of andere resultaten uit een polymeren MKB-innovatieproject van een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie die deel uitmaakt van een polymeren MKB-samenwerkingsverband aan een ondernemer die deelneemt aan hetzelfde samenwerkingsverband, indien geen sprake is van staatssteun aan die ondernemer. Aan die ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 4

Formulieren

Artikel 15

Het formulier voor het indienen van een aanvraag om:

a. een subsidie is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2;

b. een voorschot is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3;

c. een subsidievaststelling is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

§ 5

Slotbepalingen

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 17

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen 2 tot en met 4, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.

Den Haag, 15 juni 2008.
De Minister van Economische Zaken, M.J.A. van der Hoeven.

Bijlage 1

§ 1. Doelstellingen

De Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten maakt onderdeel uit van het Polymeren Innovatie Programma.

Het Polymeren Innovatie Programma is een van de onderdelen van het Businessplan Chemie, dat in 2006 verschenen is. De ambitie van het Polymeren Innovatie Programma is ‘een quantum leap te bereiken in de bijdrage van de Nederlandse Polymeren gemeenschap aan de kwaliteit van leven, duurzaamheid en economische groei’. Het Polymeren Innovatie Programma draagt hiermee bij aan de overall doelstellingen van het Businessplan Chemie:

– verdubbeling van de bijdrage van chemie aan het BBP in 10 jaar (van € 12 miljard in 2007 naar € 24 miljard in 2017).

– halvering van het gebruik van fossiele grondstoffen voor de chemie binnen 25 jaar (van 657 PJ in 2005 naar 578 PJ in 2032).

Het Polymeren Innovatie Programma zal voor 20% bijdragen aan de verdubbeling van het BBP, dat wil zeggen een bijdrage aan het BBP van € 2,4 miljard en voor bijna 30% aan een reductie van het energieverbruik: 90 PJ.

Het Polymeren Innovatie Programma bestaat voor een groot deel uit precompetitieve research, uitgevoerd binnen het DPI. Daarnaast is een DPI-Value Center (DPI-VC) opgericht dat zich richt op het ondersteunen van voornamelijk MKB en starters door de samenwerking te bevorderen, bedrijven met elkaar en met kennisinstellingen in contact te brengen, versterken business development op diverse onderdelen. Hierdoor ontstaat nieuwe business met een hoge toegevoegde waarde of wordt de bedrijvigheid uitgebreid. De time to market en time to profit van veelbelovende innovatieprojecten wordt bekort. De slaagkans van innovatieprojecten wordt verhoogd. Tevens kan het DPI-VC best practices voor succesvolle aanpak van innovatieprojecten met een hoog risico opstellen.

§ 2. Waardeketens

Om de doelstellingen van het Polymeren Innovatie Programma te ondersteunen is de

Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten ingesteld. Deze subsidieregeling is gericht op innovatieve projecten in de polymerensector, het polymer value system. Het polymer value system bestaat uit een verscheidenheid aan spelers die op verschillende gebieden actief zijn. Binnen het systeem kunnen drie waardeketens onderscheiden worden:

– de polymeer waardeketen: basischemicaliën worden verwerkt tot polymeren. Nederland heeft een sterke positie in deze keten met multinationale ondernemingen als DSM, Shell, Akzo, Dow, Sabic en GE Plastics.

– de producten en toepassingen waardeketen: het verwerken en omzetten van polymeren tot producten geschikt voor eindgebruik of toepassing als onderdeel van een eindproduct zoals lijm, rubber, coatings en plastics. In deze keten zijn zowel grote (Polynorm, Helvoet en Wavin) als kleine bedrijven (Microdrop, Hysitron en Nano Specials) vertegenwoordigd.

– de apparaat/systeem waardeketen: op polymeren gebaseerde producten zijn de input voor deze waardeketen. Bedrijven als Philips, Océ, Sigma en Medtronic gebruiken de functionaliteit van polymeermaterialen en vertalen dit naar eindproducten met een toegevoegde waarde voor gebruik door consumenten.

Het werkgebied van het polymeren innovatie programma omvat alle bedrijven en kennisinstituten in zowel de polymeer als de producten en toepassingen waardeketen. Voor de apparaat/systeem waardeketen ligt de focus van het polymeren innovatie programma op de bedrijven met een strategische interesse in polymeer applicaties.

§ 3. Duurzaamheidsdoelstellingen

Als resultaat van een interactief proces geleid door de Federatie Nederlandse Rubber en Kunststofindustrie in samenwerking met het midden en kleinbedrijf en grote bedrijven is een lijst ontwikkeld met thema’s voor gezamenlijke ontwikkelingsdoelstellingen. Het Polymeren Innovatie Programma heeft deze thema’s overgenomen.

Deze thema’s zijn:

a. inzet van nieuwe materiaaleigenschappen en technologie

Recent onderzoek heeft geleid tot hybride materialen (bijvoorbeeld metalen en polymeren) met nieuwe eigenschappen. De focus binnen dit thema ligt op de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde toepassingen voor producten alsook op de ontwikkeling van geschikte manieren om deze nieuwe producten te verwerken.

b. inzet van duurzame grondstoffen en opschaling van productieprocessen en specifieke of betere verwerkingstechnieken voor duurzame grondstoffen

Het gebruik van biomassa als grondstof voor de productie van polymeren is al in volle gang. Dit thema omvat benodigdheden en mogelijke aanpakken om productieprocessen verder op te schalen, het opzetten van samenwerkingsverbanden met andere waardeketens (bijvoorbeeld agribusiness).

c. hergebruik van polymeren en producten die gebaseerd zijn op polymeren

Belangrijke onderwerpen zijn zuiverheid van het eindproduct, verbeterde aanpak van het recyclen van hybride en bio-based polymeer materialen, verbetering van eigenschappen van gerecyclede polymeren en afname van de kosten voor recycling

d. doorbraken op gebied van milieuvriendelijkheid van materialen en additieven

De focus zal in dit thema komen te liggen op de vervanging van additieven met voor het milieu minder gunstige eigenschappen zoals: kobalt, antimonium, broomverbindingen en formaldehyde. Daarnaast zal gezocht worden naar manieren om het volume toegevoegde additieven te verlagen.

e. verdere reductie van energiegebruik voor de productie en verwerking van polymeren

Sinds 1998 is het energiegebruik door bedrijven in de product- en toepassingenwaardeketen met meer dan 40% gereduceerd; toch blijft dit een onderwerp met hoge prioriteit waarbij een gezamenlijke aanpak noodzakelijk is.

Toelichting

Algemeen

1. Algemeen

De Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten maakt onderdeel uit van het Polymeren Innovatie Programma.

Het Polymeren Innovatie Programma is een van de onderdelen van het Businessplan Chemie, dat in 2006 verschenen is. De doelstellingen en de relevante waardeketens van het programma zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1. Op www.senternovem.nl/innovatietrajectchemie is meer informatie is meer informatie beschikbaar over het Polymeren Innovatieprogramma.

2. Doel en focus van de regeling

De regeling heeft tot doel, op basis van een door de betrokken partijen in samenspraak met het Ministerie van Economische Zaken opgestelde strategische onderzoeksagenda, subsidie te verstrekken voor twee soorten projecten, polymeren haalbaarheidsprojecten en polymeren MKB-innovatieprojecten, via een ‘eerst komt, eerst maalt’ systeem. In bijlage 1 wordt nader ingegaan op de andere onderdelen van het Polymeren Innovatie Programma en op de werkingsgebieden en de drie waardeketens binnen het polymer value system. Het polymer value system creëert 40% van de totale toegevoegde waarde van de chemische industrie en is daarom een belangrijk onderdeel van het innovatietraject chemie.

Een aantal overwegingen heeft geleid tot het instellen van deze subsidieregeling.

Volgens een studie van het EIM zijn bedrijven actief in de polymeren value system innovatief, zij introduceren twee keer zo veel nieuwe producten en services als het gemiddelde. Op het gebied van innovatie-input en toekomstoriëntatie scoort de sector echter lager dan het gemiddelde.

Op vier gebieden zou hierin verbetering kunnen worden aangebracht (EIM):

– innovatie als sleutelonderdeel van de bedrijfsstrategie opnemen

– verbeteren van het gebruik van externe kennisnetwerken voor kennisuitwisseling

– uitbreiden van het aantal middelen voor innovatie binnen bedrijven

– uitbreiden en intensiveren van de samenwerking met andere bedrijven

Het NRK (brancheorganisatie Nederlandse Rubber en Kunststoffenindustrie) heeft geconstateerd dat door het bundelen van initiatieven en middelen de barrière die een deel van de polymeren waardeketen voelt om door te groeien tot het volle potentieel op kan heffen. Hierbij speelt dat deze bedrijven relatief klein zijn en een lage marktfocus hebben.

Door samenwerking binnen polymeren MKB-innovatieprojecten kunnen bedrijven de eigen kennis vergroten, meer zicht krijgen op ontwikkelingen en risico’s delen. Hiermee worden de mogelijkheden van bedrijven om nieuwe producten en services met hogere toegevoegde waarde te introduceren vergroot.

3. Uitvoering

Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies en maakt gebruik van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten1 . Deze kaderregeling is het centrale instrument voor het programmatische pakket voor innovatie.

Veel van de bepalingen uit de kaderregeling worden in deze regeling van toepassing verklaard. Het betreft bepalingen inzake de subsidiepercentages, anticumulatie, subsidiabele kosten, aanvraagprocedure, voorschotten, afwijzingsgronden en verplichtingen voor de subsidieontvanger.

De regeling wordt namens de Minister van Economische Zaken uitgevoerd door het agentschap SenterNovem, de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Economische Zaken voor technologie, energie en milieu te ’s-Gravenhage. Daar zijn ook de formulieren, bedoeld in artikel 15 van deze regeling, verkrijgbaar.

4. Staatssteunaspecten

Op 1 januari 2007 is de Europese kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in werking getreden (2006/C 323/01). Beide vormen van subsidiëring op grond van deze regeling vallen binnen de grenzen van dit Europese steunkader. Dit kader bevat specifieke voorschriften voor het voorkomen van indirecte steun die kan ontstaan door overdracht van kennis, die is ontstaan uit activiteiten die gefinancierd zijn met publieke middelen, naar ondernemingen. Voor zover het om subsidieverstrekking aan polymeren MKB-innovatieprojecten gaat, hoeft deze regeling niet gemeld te worden, aangezien de reikwijdte ligt binnen de grenzen van de goedkeurende beschikking van 16 mei 2007 van de Europese Commissie.

De kostendefinitie van artikel 8 van deze regeling is ontleend aan die van Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma’s – Technologische Top Instituten, (hierna: IOP-TTI) vanwege de goedkeuring door Brussel van het PRIOO-kader waar de IOP-TTI-regeling onder valt. Het PRIOO-kader is het breed programmatisch kader dat in 2005 is genotificeerd bij de Europese Commissie. Deze kostenberekeningssystematiek werd op grond van de Europese MKB-vrijstellingsverordening en de goedkeuring van de steunmaatregel nr. N.346/2005 alleen toegepast voor subsidies voor haalbaarheidsstudies aan MKB-ondernemers en kennisinstellingen. De goedkeuring van de steunmaatregel nr. N.56/2007 – Nederland Omnibus van 16 mei 2007 maakt het mogelijk om deze kostenberekening ook toe te passen voor andere subsidieontvangers, zoals niet MKB-ondernemingen.

5. Administratieve lasten

De totale administratieve lasten voor het oriënteren op, het verkrijgen van en verantwoorden van subsidie komen neer op € 58.335 of 4,86 procent van het subsidieplafond van € 1.200.000 voor polymeren MKB-innovatieprojecten en € 33.780 of 4,83 procent van het subsidieplafond van € 700.000 voor polymeren haalbaarheidsprojecten. Met deze regeling wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de programmatische aanpak zoals ook wordt beoogd met de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten. Een belangrijke doelstelling daarvan is het verminderen van administratieve lasten door eenduidige bepalingen en beperking van het aantal en de zwaarte van de administratieve voorschriften. Door een betrekkelijk selecte doelgroep zijn de verkrijgingskosten bij de regeling beperkt. Uiteindelijk zullen circa vier aanvragen uit circa zes complete aanvragen voor polymeren MKB-innovatieprojecten voor subsidie in aanmerking komen en zullen circa veertien aanvragen uit circa achttien complete aanvragen voor subsidie voor polymeren haalbaarheidsprojecten in aanmerking komen.

Aanvragers om subsidie voor polymeren MKB-Innovatieprojecten kunnen kiezen tussen de berekeningsmethode van artikel 8 van deze regeling en die van artikel 5 van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten. Dit laatste artikel geeft de mogelijkheid een integraal tarief per uur per medewerker toe te passen. Daarnaast komen de kosten in aanmerking die buiten het tarief vallen. Het zal hierbij gaan om de directe kosten ten behoeve van het project die niet in het tarief zijn voorzien, zoals kosten voor huur of koop van specifieke apparatuur. Op verzoek kan het tarief vervangen worden door een vast bedrag van € 35 per uur.

De Europese Commissie heeft, in de bovenvermelde goedkeuring van 16 mei 2007, aangegeven dat alleen de kosten in aanmerking komen die de Europese kaderregeling voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie toestaat (2006/C 323/01). Het gebruik van een integraal tarief betekent dat de administratieve inspanning van de subsidie-ontvanger daalt ten opzichte van de eisen die volgen uit de toepassing van de kostenmethodiek van artikel 8 van deze subsidieregeling. Zo vervalt de eis van een integrale urenadministratie voor projectmedewerkers en apparatuur in het geval die slechts ten dele voor het project wordt ingezet.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onderdelen b, c en d

Op 1 januari 2007 is het nieuwe staatssteunkader voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie van de Europese Commissie in werking getreden. Voor zover de onderhavige regeling begrippen hanteert die ook gedefinieerd zijn in dat steunkader is voor de definities in deze regeling bij die definities aangesloten.

Dit geldt voor de begrippen industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling en onderzoeksorganisatie. In het steunkader worden daarvoor de volgende definities gehanteerd:

– industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de vervaardiging van onderdelen van complexe systemen, die noodzakelijk is voor industrieel onderzoek, met name voor algemene validering van technologieën, met uitzondering van prototypes als hieronder beschreven in de definitie van de onderzoeksorganisatie;

– experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten. Hieronder kan tevens worden verstaan de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve producten, procedés of diensten. Deze activiteiten kunnen tevens het maken van ontwerpen, tekeningen, plannen en andere documentatie omvatten, mits zij niet voor commercieel gebruik zijn bestemd. De ontwikkeling van commercieel bruikbare prototypes en proefprojecten valt eveneens onder experimentele ontwikkeling indien het prototype het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor demonstratie- en validatiedoeleinden te worden gebruikt. Bij commercieel gebruik van demonstratie- of proefprojecten worden eventuele inkomsten die hieruit voortvloeien, op de in aanmerking komende kosten in mindering gebracht. De kosten van de experimentele ontwikkeling en het testen van producten, procedés en diensten komen eveneens in aanmerking, voor zover deze niet voor industriële toepassing of commerciële exploitatie kunnen worden gebruikt of geschikt gemaakt. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan de routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

– onderzoeksorganisatie: een entiteit, zoals een universiteit of onderzoeksorganisatie, ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling en het verspreiden van de resultaten daarvan door middel van onderwijs, publicaties of technologieoverdracht. Alle door de onderzoeksorganisatie behaalde winst dient opnieuw geïnvesteerd te worden in die activiteiten, in de verspreiding van de resultaten daarvan, of in onderwijs. Ondernemingen die invloed over een dergelijke entiteit kunnen uitoefenen door middel van bijvoorbeeld aandeelhouders of leden, genieten geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van een dergelijke entiteit of tot de resultaten van haar onderzoek.

Artikel 2

De mogelijkheid van subsidie voor een kort durende haalbaarheidsstudie wordt geboden aan MKB-ondernemers. Doel is MKB-ondernemers de gelegenheid te geven zich eerst goed op de technische en economische haalbaarheid van een innovatieproject te bezinnen. Dit betekent dat een haalbaarheidsproject niet noodzakelijkerwijs behoeft te worden gevolgd door een polymeren innovatieproject. Dit kan ook een innovatieproject in een ander kader zijn.

Haalbaarheidsprojecten betreffen bureauonderzoek en kleine praktische onderzoeken en leiden niet op zichzelf tot een innovatief product of proces. Het zijn voorlopers van onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten. Op haalbaarheidsprojecten is de laagdrempelige procedure van toepassing op basis van het principe ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’.

Voor het verstrekken van subsidie aan polymeren haalbaarheidsprojecten is een aantal bepalingen van de kaderregeling van toepassing verklaard. Deze bepalingen hebben betrekking op de anticumulatiebepalingen (artikel 4), de subsidiabele kosten (artikel 5), de aanvraagprocedure (artikel 7), de verdeling van het subsidieplafond (artikel 9), de beslistermijn (artikelen 11 en 20), de afwijzingsgronden (artikel 15), de voorschotverstrekking (artikel 16 tot en met 18), de subsidievaststelling (artikel 19, eerste tot en met derde lid) en de verplichtingen van de subsidie-ontvanger (artikel 28 tot en met 32, 33, eerste, tweede, derde en vijfde lid, en 34).

In het vierde lid wordt artikel 4 van de kaderregeling van overeenkomstige toepassing verklaard. Zonder meer van toepassing verklaren is niet mogelijk omdat dit artikel een aantal malen verwijst naar artikel 3, dat hier niet van toepassing is.

Artikel 5

In artikel 5 zijn de afwijzingsgronden uit de kaderregeling aangevuld met enkele afwijzingsgronden die specifiek zijn in verband met polymeren haalbaarheidsprojecten.

Artikel 6

Dit artikel regelt aan wie subsidie wordt verstrekt en wanneer geen subsidie wordt verstrekt. Centraal staat voorts, dat het project om voor subsidie in aanmerking te komen, een project moet zijn in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van artikel 1 (polymeren MKB-innovatieproject, polymeren MKB-samenwerkingsverband) opgenomen elementen, dat de deelnemers in het samenwerkingsverband het project voor gezamenlijke rekening en risico uitvoeren en dat het project maximaal een looptijd mag hebben van vier jaren.

Het doel van het subsidiëren van polymeren MKB-innovatieprojecten binnen de polymerensector zoals beschreven in bijlage 1, uitgevoerd door polymeren MKB-samenwerkingsverbanden, is clusters van bedrijven en desgewenst onderzoeksorganisaties te ondersteunen in risicovolle innovatietrajecten ten behoeve van nieuwe producten en processen waarmee bedrijven nieuwe onderscheidende producten met hogere toegevoegde waarde in de markt kunnen zetten. Polymeren MKB-innovatieprojecten kunnen bestaan uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan. In de bijlage bij de regeling is aangegeven binnen welke kaders de projecten moeten passen.

De polymeren MKB-innovatieprojecten dienen te vallen binnen een van de drie waardeketens van het Polymeren Innovatie Programma (§ 2 van bijlage 1) en in ieder geval een wezenlijke bijdrage te leveren aan de economische doelstellingen van het programma (§ 1 van bijlage 1). Daarnaast is het wenselijk dat een polymeren MKB-innovatieproject ook een bijdrage levert aan de duurzaamheidsdoelstellingen van het programma (§ 3 van bijlage 1). Een ander vereiste is dat de penvoerder een MKB-ondernemer dient te zijn (artikel 12).

Ook bij polymeren MKB-innovatieprojecten wordt (net als bij de haalbaarheidsprojecten) de subsidie verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Voor het verstrekken van subsidie aan polymeren MKB-innovatieprojecten is een aantal bepalingen van de kaderregeling van toepassing verklaard. Deze bepalingen hebben betrekking op de subsidiepercentages (artikel 3), de anticumulatiebepalingen (artikel 4), de subsidiabele kosten (artikel 5), de aanvraagprocedure (artikel 7), de verdeling van het subsidieplafond (artikel 9), de beslistermijn (artikelen 11 en 20), de afwijzingsgronden (artikel 15), de voorschotverstrekking (artikel 16 tot en met 18), de subsidievaststelling (artikel 19, eerste tot en met derde lid) en de verplichtingen van de subsidie-ontvanger (artikel 28 tot en met 32, 33, eerste, tweede, derde en vijfde lid, en 34).

In het vierde lid wordt artikel 4 van de kaderregeling van overeenkomstige toepassing verklaard. Zonder meer van toepassing verklaren is niet mogelijk omdat dit artikel een aantal malen verwijst naar artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de kaderregeling waar is geregeld dat de subsidie (steeds) 50 procent bedraagt van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek. Voor ondernemers geldt echter in afwijking daarvan een percentage van 35 procent (zie artikel 7, eerste lid, van deze regeling).

Het is mogelijk, dat een project meerdere malen voor subsidie van de Minister van Economische Zaken in aanmerking kan komen, bijvoorbeeld op grond van meerdere subsidieregelingen. Omdat dit ongewenst is voorziet het vijfde lid, onder a, erin dat geen subsidie wordt verstrekt indien de Minister van Economische Zaken reeds subsidie voor het project heeft verstrekt. Medesubsidiëring van een project door andere bestuursorganen dan de Minister van Economische Zaken leidt niet tot afwijzing van een aanvraag. Wel bevat artikel 4 van de kaderregeling, dat in artikel 7, vierde lid, van overeenkomstige toepassing is verklaard, anticumulatiebepalingen.

Ingevolge het vijfde lid, onderdeel b, wordt geen subsidie verstrekt aan bijvoorbeeld instellingen van de rijksoverheid of van een provincie of gemeente. Aldus wordt zeker gesteld dat de krachtens deze regeling te verstrekken subsidies niet ten goede komen aan de overheid(sinstellingen).

Aan de afwijzingsgronden van het vijfde lid wordt getoetst bij de beslissing omtrent verlening van een subsidie èn bij de beslissing omtrent vaststelling van de subsidie.

Artikel 7

Op grond van artikel 7, eerste lid, van deze regeling bedraagt het subsidiepercentage voor industrieel onderzoek voor ondernemers 35 procent. Dat subsidiepercentage wordt voor MKB-ondernemers met 10 procentpunten verhoogd. Het subsidiepercentage voor een onderzoeksorganisatie bedraagt overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de kaderregeling, 50 procent. Indien het om experimentele ontwikkeling gaat is het percentage van artikel 3, eerste lid, sub c, van de kaderregeling van overeenkomstige toepassing, te weten 25 procent. Door de verhoging van 10 procentpunten voor MKB-ondernemers op grond van artikel 3, derde lid, van de kaderregeling bedraagt het subsidiepercentage voor MKB-ondernemers voor experimentele ontwikkeling 35 procent. Fundamenteel onderzoek wordt in deze regeling niet als subsidiabele activiteit aangemerkt.

Artikel 8

In dit artikel is een omschrijving opgenomen van de subsidiabele kosten. Artikel 5 van de kaderregeling is hier van toepassing verklaard. In afwijking van de kaderregeling kunnen als een subsidieontvanger hierom verzoekt de in dit artikel opgenomen subsidiabele kosten in aanmerking worden genomen. Niet alle ondernemers maken gebruik van integrale uurtarieven. In het belang van zo laag mogelijke administratieve lasten is daarom gezocht naar mogelijkheden om de ondernemers te laten kiezen voor de kostendefinitie die voor hen het meest eenvoudig is te hanteren. Dit heeft geresulteerd in de keuze tussen een integraal uurtarief, zoals bepaald in artikel 5 van de kaderregeling en de kostenstructuur zoals beschreven in artikel 8 van deze regeling.

Volgens deze kostenstructuur kan worden uitgegaan van door de indiener onderbouwde gemiddelde uurtarieven voor de directe loonkosten per categorie van het bij het onderzoek betrokken personeel. Wat betreft het volume van de directe loonkosten kan in de begroting worden uitgegaan van een zo goed mogelijke toerekening van het deel van de jaartijd aan een bij het project of het programma betrokken fulltime equivalent. Deze omschrijving van de subsidiabele kosten is van belang voor de toepassing van de van toepassing verklaarde artikelen 16 en 29 van de kaderregeling. Voor de nacalculatie ten behoeve van de eindafrekening van een project is op basis van artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van de kaderregeling een sluitende urenadministratie vereist. De kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers komen slechts in aanmerking voor de subsidiegrondslag voor zover die zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteiten binnen het polymeren MKB-innovatieproject. De toerekening van deze kosten wordt gedaan naar evenredigheid van de tijd welke de machines respectievelijk de apparatuur worden gebruikt voor het onderzoek. De in het eerste lid, onderdeel a, onder 5, genoemde aan derden verschuldigde kosten (indien noodzakelijk aan derden in het buitenland) betreffen onder meer de kosten van het gebruik van machines en apparatuur bij niet- deelnemende onderzoeksorganisaties en ondernemers en het inhuren van testpersonen. De kosten voor kennisoverdracht en verankering zijn subsidiabel volgens de subsidiepercentages van de categorie onderzoek van waaruit de kennis is ontstaan.

Voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd wordt geen subsidie verleend. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht blijven deze kosten bij de subsidievaststelling buiten beschouwing. Dit artikel kan een rol spelen bij constructies waarbij aan de subsidie-ontvanger door een onderneming onevenredige kosten in rekening worden gebracht. Verder is het starten van de activiteiten voor de datum van de eventuele subsidiebeschikking op eigen risico.

Artikel 10

In de eerste plaats zal een aanvraag op grond van artikel 15 van de kaderregeling worden afgewezen indien zij niet voldoet aan enige bepaling van de geldende regelgeving. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies. Als afwijzingsgrond geldt dan dat de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen. Ten slotte kan afwijzing van de aanvraag gegrond worden op artikel 4:35 Awb. Dit is het geval indien gegronde vrees bestaat dat:

– de activiteiten niet zullen plaatsvinden;

– niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

– niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd.

Andere toepasselijke afwijzingsgronden van artikel 4:35 zijn:

– onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking;

– faillissement, surseance van betaling of van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of indiening bij de rechtbank van een verzoek daartoe.

De bijdrage van MKB-ondernemers in een polymeren MKB-innovatiesamenwerkingsverband is essentieel voor de doelstellingen van het programma. Om die reden is hieraan in het eerste lid, onderdeel a, een duidelijke ondergrens gesteld. De bijdrage van een MKB-ondernemer moet bijvoorbeeld blijken uit de projectbegroting. Daarnaast dient een MKB-ondernemer op grond van artikel 12 penvoerder te zijn.

De afwijzingsgrond in het eerste lid, onderdeel b, van dit artikel is van toepassing wanneer er niet sprake is van een daadwerkelijke inbreng van het MKB. Deze regeling heeft tot doel de samenwerking binnen de sector met het MKB te versterken. MKB-ondernemers worden dan ook uitgenodigd tot het indienen van projecten of het bijdragen aan projecten. Hierbij is het streven naar minimaal 20 procent van de totale werkzaamheden door het MKB als een daadwerkelijke inbreng. Dit kan als risicodragende partners maar ook door inhuur door deze partners.

Indien een project waarvoor subsidie wordt gevraagd niet past binnen bijlage 1 van deze regeling, zal de aanvraag op grond van het tweede lid, onder a, worden afgewezen. De doelstellingen van het programma en de waardeketens van het ‘polymer value system’ zullen daarbij voorop staan.

Nieuwheid is een vereiste voor innovatieprojecten, blijkend uit de definitie van de kaderregeling. De afwijzingsgrond van het tweede lid, onderdeel b, is bedoeld voor projecten waarvan weliswaar niet kan worden gesteld dat de beoogde technologie of toepassing als zodanig al bestaat maar waarvoor geldt dat de verwachte technologische stap zo gering van omvang of de verwachte verandering in de toepassing zo beperkt van aard en impact is dat niet gesproken kan worden van een wezenlijke bijdrage aan de technologische vernieuwing voor de polymerensector.

De gewenste economische versterking van de sector zal in ieder geval gedeeltelijk gerealiseerd moeten worden door betere resultaten van de deelnemende ondernemers. Projecten waarvoor geldt dat de bedrijfseconomische verwachtingen van de betrokken ondernemingen ten gevolge van de uit te voeren projecten zo beperkt zijn ten opzichte van de bestaande situatie dat er geen wezenlijke verandering van uitgaat kunnen op grond van het tweede lid, onderdeel c, worden afgewezen, omdat dit soort projecten niet in staat is de hoge verwachtingen van het programma te realiseren.

Artikel 13

In artikel 13 wordt afgeweken van artikel 29, eerste lid, onderdeel c, van de kaderregeling. Deze afwijking is van toepassing indien men gebruik wil maken van het kostenmodel zoals opgenomen in artikel 8 van deze regeling. Artikel 29, eerste lid, onderdeel c, van de kaderregeling heeft namelijk betrekking op het integrale uurtarief zoals bedoeld in artikel 5 van de kaderregeling.

Artikel 14

Het staatssteunkader bevat specifieke voorschriften voor het voorkomen van indirecte steun die kan ontstaan door overdracht van kennis, die is voortgekomen uit activiteiten van onderzoeksorganisaties die gefinancierd zijn met publieke middelen, naar ondernemingen. In dit artikel worden dezelfde voorwaarden voor overdracht van kennis en resultaten van de activiteiten van de onderzoeksorganisaties aan de ondernemingen die deelnemen aan een Polymeren MKB- innovatiesamenwerkingsverband waaraan de onderzoeksorganisaties deelnemen gehanteerd als het steunkader doet om indirecte staatssteun te voorkomen.

Ten eerste is er de situatie dat de kennis die overgedragen wordt door een publieke onderzoeksorganisatie ontstaat door activiteiten die volledig zijn betaald door de ondernemer of ondernemers die deelnemen aan het samenwerkingsverband.

Een overdracht is ook zonder meer toegestaan als daarbij geen sprake is van bescherming door intellectuele eigendomsrechten. Er is dan geen sprake van ongelijk voordeel. Iedere ondernemer kan op gelijke wijze profiteren van kennis die door publieke financiering tot stand is gekomen.

De derde situatie is die waarbij wel overdracht naar één ondernemer of een beperkte groep van ondernemers binnen het samenwerkingsverband plaats vindt. In dat geval moet het voordeel van het publieke geld waarmee de kennis tot stand is gekomen gecompenseerd worden. Dat kan door een overdacht waarbij de kopende ondernemers een vergoeding betalen die overeenstemt met de marktprijs. Als door de koper is meebetaald aan de totstandkoming van de betreffende kennis, mogen die kosten in mindering worden gebracht. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding gelden geen vaste regels. Dat er sprake is van een vergoeding die overeenkomt met een marktprijs kan blijken uit gevoerde onderhandelingen, advies van deskundigen of bijvoorbeeld vergoedingen die in andere situaties betaald zijn voor vergelijkbare kennis.

Indien niet is voldaan aan de voorwaarden genoemd in het derde lid, kan de penvoerder, namens de deelnemers van het polymeren MKB-samenwerkingsverband, aan de Minister ontheffing vragen van het verbod tot het overdragen van kennis of andere resultaten uit het polymeren MKB-innovatieproject. In dat geval dient te worden aangetoond dat de eventuele intellectuele eigendomsrechten op de O&O&I-resultaten en de toegangsrechten tot de resultaten aan de verschillende partners in het samenwerkingsverband zijn toegewezen en daarbij op passende wijze rekening is gehouden met hun respectievelijke belangen, werkpakketten, financiële en andere bijdragen aan het project. Indien daaraan wordt voldaan, is er naar het oordeel van de Europese Commissie geen sprake van (indirecte) staatssteun. Dit volgt uit het Europese steunkader voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (paragraaf 3.2.2). Een voorbeeld is wanneer de relatieve bijdrage van de ondernemers aan de kosten van de onderzoeksinstellingen in mindering wordt gebracht van de prijs van de intellectuele eigendomsrechten. Dit betekent dat een percentage van de afgesproken prijs voor de intellectuele eigendomsrechten wordt betaald als compensatie. Het toe te passen percentage wordt vastgesteld door de bijdrage van de onderzoekinstelling te delen door de totale projectkosten minus de projectsteun. Ter illustratie wordt verder verwezen naar de beschikking van de Commissie N405/2007 Bioterials. In het vierde lid, onderdeel c, van dit artikel is sprake van het in mindering brengen van de absolute bijdrage van de ondernemers, dat wil zeggen van het feitelijk bijgedragen deel. Als voorbeeld van een voorschrift dat aan de ontheffing kan worden verbonden, kan worden gedacht aan een voorschrift over de termijn waarbinnen de samenwerkingsovereenkomst moet worden overgelegd of waarbinnen wijzigingen in de samenwerkingsovereenkomst moeten zijn gemeld.

Artikel 15

De in dit artikel bedoelde formulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Postbus 93144, 2509 AC te Den Haag. Voor informatie hierover zie http://www.senternovem.nl

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven