Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2008, 122 pagina 15 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2008, 122 pagina 15 | Besluiten van algemene strekking |
Categorie: Opsporing, vervolging
Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. artikel 130, lid 4 Wet RO
Afzender: College van procureurs-generaal
Adressaat: Hoofden van de parketten
Registratienummer: 2008A015
Datum vaststelling: 16-06-2008
Datum inwerkingtreding: 01-07-2008
Geldigheidsduur: 30-06-2012
Publicatie in Stcrt.: PM
Vervallen: Aanwijzing inzake de invordering van rijbewijzen (2005A021)
Relevante beleidsregels: Handleiding administratieve verwerking van de ontzegging bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (2007H005)
Aanwijzing OM-afdoening (2007A007)
Wetsbepalingen: Art. 164 Wegenverkeerswet 1994
Bijlage(n): 2
Deze aanwijzing bevat een algemene bespreking van de vordering op grond van artikel 164 Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast worden de gevallen besproken waarin de overgifte van het rijbewijs moet worden gevorderd en de gevallen waarin de overgifte van het rijbewijs kan worden gevorderd, alsmede de procedure voor de vordering overgifte en de invordering.
Verder geeft de aanwijzing aan in welke gevallen van rijden onder invloed en snelheidsovertredingen de officier van justitie het rijbewijs kan inhouden en wat de procedure is bij inhouding door de officier van justitie.
Tot slot geeft de aanwijzing aan wanneer het rijbewijs door de officier van justitie kan worden teruggegeven
De overgifte van het rijbewijs moet worden gevorderd wanneer tegen de houder van het rijbewijs proces- verbaal wordt opgemaakt ter zake van in de aanwijzing onder 2.1. opgesomde misdrijven ter zake rijden onder invloed.
Daarnaast moet de overgifte van het rijbewijs worden gevorderd wanneer de bestuurder van een motorrijtuig is staande gehouden en er proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van een met een motorrijtuig gepleegde snelheidsovertreding, terwijl de verdachte met dat motorrijtuig anders dan een bromfiets de toegestane maximumsnelheid met 50 km/h of meer heeft overschreden.
Het bromfietsrijbewijs moet worden ingevorderd als de bestuurder van een bromfiets wordt staande gehouden en de toegestane maximumsnelheid met 30 km/h of meer is overschreden.
De overgifte van het rijbewijs kan worden gevorderd wanneer tegen de houder van het rijbewijs een proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van een met een motorrijtuig gepleegde overtreding van een bij of krachtens de WVW 1994 vastgesteld voorschrift, mits door deze overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht.
In de aanwijzing wordt nader uitgewerkt wanneer sprake is van ‘ernstig in gevaar brengen van de veiligheid op de weg’.
Deze aanwijzing is vanwege de invoering van de OM-strafbeschikking uitgebreid met nieuwe begrippen. Tevens is de aanwijzing aangepast vanwege de opdracht aan de CVOM om vanaf 1 april 2007 een begin te maken met de gefaseerde invoering van de landelijke verwerking van ‘kale’ artikel 8 WVW 1994 zaken, inclusief de bevoegdheid om te beslissen over inhouding of teruggave van door de politie ingevorderde rijbewijzen. Op deze verandering van werkwijze bij de CVOM en de gevolgen daarvan voor de arrondissementsparketten en de politie gaat deze aanwijzing in.
Beslissing tot invordering van het rijbewijs door de politie krachtens artikel 164 WVW 1994
Door het doen van de vordering krachtens artikel 164, eerste lid, WVW 1994 (vordering tot overgifte) wordt voor de betrokken bestuurder de verplichting in het leven geroepen tot overgifte1 van het hem afgegeven Nederlandse rijbewijs, van het hem in het buitenland afgegeven rijbewijs en indien hem daar een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat internationale rijbewijs.
Een zogenaamd ‘internationaal rijbewijs’ kan nooit afzonderlijk worden ingevorderd van het aan dat rijbewijs ten grondslag liggende nationale rijbewijs. Een ‘internationaal’ rijbewijs is slechts een officiële vertaling van het nationale rijbewijs.
Het is van belang onderscheid te maken tussen ‘de vordering tot overgifte’ enerzijds en de ‘invordering’ anderzijds. De invordering is namelijk pas voltooid indien na de vordering tot overgifte het rijbewijs in handen is gekomen van een in artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoeld persoon.
Door de politie te volgen procedure tot invordering van het rijbewijs
De politie moet nadrukkelijk de overgifte van het rijbewijs vorderen. Daarbij dient de verdachte erop te worden gewezen dat hij zich schuldig maakt aan het misdrijf van artikel 9, zevende lid, WVW 1994 indien hij nadien een motorrijtuig op de weg gaat besturen.
De wetgever heeft geen koppeling aangebracht tussen het besturen van een bepaald motorrijtuig en het daarvoor eventueel benodigde rijbewijs. Daarom, kan de vordering tot overgifte worden gedaan ten aanzien van de bestuurder van elke categorie motorrijtuigen.2
De vordering tot overgifte is niet beperkt tot het tijdstip waarop en de plaats waar de (verdachte) bestuurder is aan- of staande gehouden, maar kan ook daarna nog worden gedaan. Nadat het proces-verbaal van overtreding/misdrijf is voorzien van een datum van sluiting, vervalt de bevoegdheid tot het doen van de vordering tot overgifte.
Indien na de vordering tot overgifte geen andere bestuurder beschikbaar is of de verdachte niet aanstonds voldoet aan de vordering tot overgifte van het rijbewijs, kan de politie het motorrijtuig onder toezicht stellen. Wanneer een wegsleepregeling van kracht is en de politie dat nodig acht, kan het voertuig in bewaring worden gesteld (art. 164, zevende lid, WVW 1994). De teruggave van het motorrijtuig vindt, tegen een ondertekend bewijs van ontvangst, plaats door de politie. Het motorrijtuig wordt pas teruggegeven, nadat verdachte heeft voldaan aan de vordering tot overgifte van het rijbewijs of indien de officier van justitie zich niet langer verzet tegen teruggave van het motorrijtuig (b.v. bij aangifte van vermissing of diefstal).
Indien de vordering tot overgifte niet heeft geleid tot een invordering van het rijbewijs (verdachte heeft volgens informatie uit het CRR wel een rijbewijs, maar kan het niet aan de verbalisant verstrekken), dient het proces-verbaal van overtreding/misdrijf zo spoedig mogelijk, maar niet later dan na zes weken, te worden ingezonden aan de officier van justitie met een aanbiedingsbrief waarin op duidelijke wijze melding wordt gemaakt van het feit dat de vordering tot overgifte niet heeft geleid tot een invordering. De inzendtermijn van vijf dagen bij het proces-verbaal van de overtreding of het misdrijf aan CVOM ( zie 3.1.5.) is niet van toepassing, omdat geen fysieke invordering van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.
Deze regeling is getroffen teneinde:
– de officier van justitie er op te attenderen dat de vordering tot overgifte heeft plaatsgevonden maar dat de invordering van het rijbewijs achterwege is gebleven en
– de verwijdering van de registratie uit het Centraal Register Rijbewijzen (CRR) bij de afdoening van deze zaken te kunnen bewaken.
De officier van justitie is er verantwoordelijk voor dat onverwijld de registratie in het CRR wordt beëindigd of de teruggave van het rijbewijs wordt geregistreerd in de onder 4.1.8. genoemde gevallen, alsmede in de gevallen waarin de zaak om andere redenen niet verder zal worden vervolgd.
Uiteraard kan de vordering tot overgifte niet worden geëffectueerd ten opzichte van een bestuurder, die in het geheel niet in het bezit is van een rijbewijs. De politie zal hierbij altijd ook het CRR moeten raadplegen.
Vermiste of gestolen rijbewijzen
Een aantal bestuurders van motorrijtuigen kan na de vordering tot overgifte door de politie geen rijbewijs afgeven, omdat het rijbewijs vermist is of gestolen is. Een kopie van de aangifte van vermissing/diefstal moet bij het proces-verbaal van vordering tot overgifte zijn gevoegd of een door verbalisant bevestigde opmerking van aangifte/vermissing of een vermelding in het relaas van het proces-verbaal van vordering tot overgifte.
Voor deze vermiste of gestolen rijbewijzen geldt de volgende procedure:
1. Bij niet voltooide vorderingen tot overgifte moet een proces-verbaal van vordering tot overgifte worden opgemaakt en binnen 3 dagen worden opgestuurd naar de officier van justitie van het arrondissementsparket; In zaken bestemd voor de CVOM (kale 8 WVW 1994) dient het proces-verbaal van vordering tot overgifte, samen met het proces-verbaal van overtreding/misdrijf binnen 5 dagen na de vordering tot overgifte van het rijbewijs te zijn ontvangen bij de CVOM.
2. Als de verdachte in de categorie ‘teruggave rijbewijs’ (par.4.1.8.) valt dan laat de officier van justitie zo spoedig mogelijk nadat het proces-verbaal is ontvangen, de melding in het CRR vervallen.
Indien het rijbewijs is ingevorderd, wint de politie op de korte termijn inlichtingen in over eventueel recidivegevaar ten aanzien van de verdachte wiens rijbewijs is ingevorderd, zoals:
a. eerdere processen-verbaal c.q. veroordelingen3 ter zake van alcoholdelicten gedurende een periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum van invordering4 ;
b. de omstandigheid dat verdachte bekend staat als een notoir gebruiker van alcohol, drugs of andere stoffen die de rijvaardigheid kunnen verminderen.
c. Deze of andere relevante informatie dient te worden vermeld in het proces-verbaal van invordering. De politie verstrekt de recente recidivegegevens aan de officier van justitie.
Eerst bij een voltooide invordering kan de aftrek op grond van het bepaalde in artikel 179, zesde lid, WVW 1994 worden toegepast.
Inzendtermijnen voor het rijbewijs, processen-verbaal van invordering en proces(sen)-verbaal van overtreding/misdrijf aan CVOM of de arrondissementsparketten
Het proces-verbaal van invordering dient altijd in tweevoud te worden aangeboden. Dit geldt voor wat betreft CVOM in het geval van de kale artikel 8 WVW 1994 als bij de arrondissementsparketten voor de andere zaken waarin een rijbewijs is ingevorderd.
Door de politie wordt zowel van de vordering tot overgifte als van de invordering onverwijld melding gemaakt in het CRR. Dit is vooral van belang in verband met de controle op de naleving van het verbod gesteld in artikel 9, zevende lid, WVW 1994 om niet te rijden na een vordering tot overgifte of invordering van het rijbewijs.
Bij een zogenaamde ‘kale’ 8 WVW 1994 zaak, dient het ingevorderde rijbewijs, het proces-verbaal van invordering en het proces-verbaal van overtreding/misdrijf, door de politie gelijktijdig en gevoegd aan de CVOM te worden gestuurd.
Binnen een termijn van vijf dagen na het moment van invordering van het rijbewijs dient de CVOM de processen-verbaal en het rijbewijs te ontvangen.
In een tabel kunnen de werkzaamheden van de CVOM ten aanzien van de kale artikel 8 WVW 1994 zaken, als volgt van die van de arrondissementsparketten worden onderscheiden:
Omschrijving werkproces | CVOM | Arrondissementsparket |
---|---|---|
Artikel 8 of 163 WVW 1994 +Sr meerderjarig | Ja | Nee |
Artikel 8 of 163 WVW 1994 + andere feitgecodeerde strafzaak + Sr meerderjarig | Ja, Alleen Art 8 of 163 WVW 1994 | Ja, bij niet betalen aan het CJIB, recidive of GBA problematiek alleen andere feitgecodeerde strafzaken |
Artikel 8 of 163 WVW 1994 + Sr meerderjarig + aanrijding met registratieset | Ja | Nee |
Artikel 8 of 163 WVW 1994 + Sr minderjarig | Nee | Ja |
Artikel 8 WVW 1994 en beslag | Ja | Nee |
Bij de ingevorderde rijbewijzen die voor de arrondissementsparketten zijn bestemd geldt dat het rijbewijs, evenals het proces-verbaal van invordering uiterlijk de derde dag na de dag waarop het rijbewijs is ingevorderd in het bezit dient te zijn van de officier van justitie.
Inhoudelijke criteria waarbij overgifte van het rijbewijs door de politie moet worden gevorderd (artikel 164, lid 2 wvw1994)
Rijden onder invloed (artikel 164 lid 2, onder a, b en c WVW 1994)
De overgifte van een rijbewijs moet worden gevorderd5 door één van de in artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen wanneer deze tegen de houder van dat rijbewijs een proces-verbaal opmaakt ter zake van een verdenking van een gepleegde overtreding met een motorvoertuig:
a. artikel 8, eerste lid, WVW 1994, terwijl – het resultaat van een ademanalyse of het bloedonderzoek ontbreken – een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 µg/l, onderscheidenlijk 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed en/of;
b. artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, WVW 1994, terwijl uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 µg/l;
c. artikel 8, tweede lid aanhef en onder b WVW’1994, terwijl uit het resultaat van het bloedonderzoek blijkt dat het bloedalcoholgehalte hoger is dan 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed
d. artikel 8, derde lid,6 aanhef en onder a, WVW 1994, terwijl uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig, inclusief de bromfiets hoger is dan 350 µg/l;
e. artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, WVW 1994, terwijl uit het resultaat van het bloedonderzoek blijkt dat het bloedalcoholgehalte van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig, inclusief de bromfiets hoger is dan 0,8 promille;
f. artikel 8 eerste lid, WVW 1994, terwijl – het resultaat van de ademanalyse of het bloedonderzoek ontbreken- een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig, inclusief de bromfiets hoger is dan 350 µg/l, onderscheidenlijk het bloedalcoholgehalte van die bestuurder hoger blijkt te zijn dan 0,8 promille.
g. artikel 8, vierde lid, WVW 19947 , terwijl uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder, die rijdt zonder rijbewijs op een rijbewijsplichtig motorrijtuig, (inclusief de bromfiets) hoger is dan 350 µg/l of uit het resultaat van de bloedanalyse blijkt dat het bloedalcoholgehalte van de bestuurder, die rijdt zonder rijbewijs op een rijbewijsplichtig motorrijtuig, (inclusief de bromfiets) hoger is dan 0,8 promille;
h. artikel 8, eerste lid WVW 1994, terwijl – het resultaat van de ademanalyse of het bloedonderzoek ontbreken – een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder die rijdt zonder rijbewijs op een rijbewijsplichtig motorrijtuig, (inclusief de bromfiets) hoger is dan 350 µg/l respectievelijk 0,8 promille
i. artikel 163, tweede lid, WVW 1994;
j. artikel 163, zesde lid, WVW 1994;
k. artikel 163, achtste lid, WVW 1994;
l. artikel 163, negende lid, WVW 1994;
m. artikel 6 jo. artikel 175, derde lid, WVW 1994, mits tevens proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van een hierboven onder a. tot en met l. genoemd misdrijf.
Excessieve snelheidsovertredingen (art. 164, lid 2, onder d en e, WVW 1994)
De overgifte van het rijbewijs moet worden gevorderd door een van de in artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen wanneer deze de bestuurder van een motorrijtuig heeft staande gehouden en hij tegen de bestuurder een proces-verbaal opmaakt ter zake van verdenking van een snelheidovertreding met een motorvoertuig, terwijl verdachte met dat motorrijtuig anders dan een bromfiets de ter plaatse toegestane maximumsnelheid met 50 km/h of meer heeft overschreden.
Daarnaast moet het (bromfiets)rijbewijs worden ingevorderd als de bestuurder van een bromfiets op grond van het gestelde in lid 2 onder e wordt staande gehouden en de toegestane maximum snelheid met 30 km/h of meer heeft overschreden.
Inhoudelijke criteria waarbij de overgifte van het rijbewijs kan worden gevorderd(art. 164, lid 3 WVW 1994)
In gevaar brengen van de veiligheid op de weg
De overgifte van het rijbewijs kan worden gevorderd wanneer tegen de houder van het rijbewijs een proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van een met een motorrijtuig gepleegde overtreding van een bij of krachtens de WVW 1994 vastgesteld voorschrift, mits door deze overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht. Dit geldt zowel ten aanzien van delicten gelegen binnen de sfeer van het rijden onder invloed8 als ten aanzien van andere delicten.9
Bij de inwerkingtreding van de Wegenverkeerswet 1994 werd invorderingsbevoegdheid gecreëerd ten aanzien van die bestuurders die zich schuldig maken aan verkeersgevaarlijk gedrag. Volgens de Memorie van Toelichting moet daarbij gedacht worden aan ‘gevallen van dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld waarbij de bestuurder niet onder invloed verkeerde (zie artikel 6 WVW 1994) of aan ernstige overschrijdingen van de maximumsnelheid op plaatsen waar dit tot bijzondere gevaarzetting leidt, zoals binnen de bebouwde kom’. Noch de Memorie van Toelichting, noch de Wegenverkeerswet 1994, geeft een limitatieve opsomming van de hieronder vallende overtredingen. Ten aanzien van de excessieve snelheidsovertredingen kan verwezen worden naar paragraaf 2.2 (‘Excessieve snelheidsovertredingen’). Voor de overige overtredingen is het echter moeilijk om een vastomlijnde leidraad te geven. Belangrijk is dat de overtredingen een zwaarwegend gevaarzettend karakter hebben. De enkele omstandigheid dat een ongeval heeft plaatsgevonden is niet bepalend of sprake is van gevaarzettend gedrag.
Criteria kunnen worden gegeven, maar een en ander blijft natuurlijk afhankelijk van de casuïstiek:
– er dient sprake te zijn van een samenloop van twee of meer overtredingen (in een dergelijk geval hoeft geen sprake te zijn van een verkeersongeval), dan wel
– er dient sprake te zijn van één zeer ernstige overtreding, waarbij niet sprake is van ‘slechts’ hinder maar van geconcretiseerde ernstige gevaarzetting.
Uitgangspunt bij het doen van een vordering tot overgifte blijft, dat er een inschatting moet worden gemaakt of de officier van justitie tijdens de terechtzitting een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal vorderen, dan wel deze ontzegging op grond van art. 257a Sv in een strafbeschikking zal opleggen. In de gevallen waarbij de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht wordt voordat de vordering tot overgifte wordt gedaan, eerst overlegd met de hulpofficier van justitie.10
Overige aandachtspunten voor de politie bij de invordering van het rijbewijs in de gevallen van rijden onder invloed
Ontbreken van een resultaat van ademanalyse
Het ernstig vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350 µg/l (beginnende bestuurder) of 570 µg/l wordt onder meer aanwezig geacht, indien ten tijde van de ademtest het selectieapparaat de waarde ‘fail’11 aangeeft. Bij het ontbreken van een dergelijk onderzoek kan een zodanig vermoeden worden gebaseerd op de toestand en het gedrag van de bestuurder12 alsmede op verklaringen omtrent de door hem/haar genuttigde hoeveelheid alcoholhoudende drank. De politie dient de bevindingen omtrent het ernstig vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350µg/l (beginnende bestuurder) of 570 µg/l duidelijk in het invorderingsproces-verbaal te omschrijven.
Indien er sprake is van een bloed- of urineonderzoek, doet de politie het monster terstond per post toekomen aan het Nederlands Forensisch Instituut. Het monster zal begeleid moeten worden door een kopie van het proces-verbaal van invordering rijbewijs. De uitslag van het onderzoek wordt door het Nederlands Forensisch Instituut binnen zeven dagen na datum van de bloed- of urineafname bij voorkeur per fax doorgegeven aan de officier van justitie onder vermelding van het nummer van het proces-verbaal, naam, geboortedatum en -plaats van de verdachte, opdat de officier van justitie binnen tien dagen kan beslissen tot inhouding dan wel teruggave van het rijbewijs. Daarnaast geeft het Nederlands Forensisch Instituut de uitslag schriftelijk door aan de politie.
Deze procedure geldt niet voor de bloedproef als tegenonderzoek op verzoek van de verdachte.
Beslissing tot inhouding van het rijbewijs door het Openbaar Ministerie.
Uitsluitend de officier van justitie kan het rijbewijs inhouden HR 23 september 2003, LJN AG 3621
De officier van justitie beslist zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien dagen na de dag van invordering over de inhouding van het rijbewijs. De beslissing wordt genoteerd en gedateerd op het daarvoor bestemde gedeelte van het proces-verbaal van invordering. Daarbij wordt tevens de maximum termijn aangegeven gedurende welke het rijbewijs kan worden ingehouden. Ter bepaling van die termijn geldt als uitgangspunt de te verwachten duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid.
Ingevorderde rijbewijzen worden door de politie met het proces-verbaal onverwijld aan het OM gezonden. In het geval de officier van justitie bij CVOM tot inhouding bevoegd is ( zie tabel 1), dient het proces-verbaal van invordering, het ingevorderde rijbewijs en het proces-verbaal van overtreding/misdrijf binnen vijf dagen na het moment van invordering bij de CVOM te zijn ontvangen.
Inhoudelijke gronden tot inhouding van het rijbewijs bij rijden onder invloed (artikel 164, lid 4 WVW1994).
De officier van justitie kan tot inhouding van het rijbewijs beslissen indien:
a. uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 785 µg/l onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger blijkt te zijn dan 1,8 milligram alcohol per milliliter bloed, of
b. bij ontbreken van het resultaat van een ademanalyse of bloedonderzoek een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 785 µg/l, resp. het bloedalcoholgehalte hoger is dan 1,8 promille, of
c. uit het resultaat van de ademanalyse van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig (inclusief de bromfiets) blijkt dat het alcoholgehalte van de adem hoger is dan 570 µg/l onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van die bestuurder hoger blijkt te zijn dan 1,3 promille, of
d. bij het ontbreken van het resultaat van een ademanalyse of bloedonderzoek een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de beginnende bestuurder van een rijbewijsplichtig motorrijtuig (inclusief de bromfiets) hoger was dan 570 µg/l resp. het alcoholgehalte van het bloed van die bestuurder hoger bleek te zijn dan 1,3 promille, of
e. er op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in het tweede lid of het derde lid van artikel 164 WVW 1994 zal begaan (recidivecriterium).
Overige aandachtspunten voor het OM bij de beslissing tot inhouding bij rijden onder invloed
De officier van justitie bij de CVOM kan na de beslissing om een rijbewijs al of niet in te houden en op verzoek van de officier van justitie bij een arrondissementsparket de strafzaak overdragen aan het arrondissementsparket dat andere alcoholgerelateerde misdrijven dan kale artikel 8 WVW 1994 zaken in behandeling heeft.
Het enkele weigeren van medewerking aan de ademanalyse, de bloedproef of de urineproef is onvoldoende grond om het rijbewijs in te houden. Het ernstig vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 µg/l (beginnende bestuurder) of 785 µg/l, kan worden onderbouwd met de uitslag van het bloed- of urineonderzoek en met de omschrijving van de toestand van verdachte in het invorderingsproces-verbaal.
Aan het recidivecriterium wordt in elk geval13 geacht te zijn voldaan indien de bestuurder binnen een periode van vijf jaar, voorafgaande aan de datum van invordering:
a. een OM-transactie ter zake van een alcoholdelict heeft voldaan of
b. een aan hem ter zake van een alcoholdelict uitgevaardigde strafbeschikking onherroepelijk is geworden of
c. (on)herroepelijk is veroordeeld ter zake van een alcoholdelict14 , of
d. twee of meermalen eerder is geverbaliseerd ter zake van een alcoholdelict of,
e. als verdachte bekend staat als frequent gebruiker van alcohol, drugs of andere stoffen die de rijvaardigheid kunnen verminderen.
Bestuursrechtelijke invordering ex artikel 130 WVW 1994
Het rijbewijs kan door de politie ook worden ingevorderd op grond van het bepaalde in artikel 130 WVW1994.
Dit is het geval als de houder van een rijbewijs vermoedelijk onvoldoende rijvaardig dan wel onvoldoende lichamelijk of geestelijk geschiktheid is. In dat geval stuurt de politie het rijbewijs naar het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).
Binnen de parketten is het van belang dat de reden en gronden in het proces-verbaal van invordering worden vergeleken met de grond van invordering die de politie in het CRR heeft opgenomen. Het kan namelijk voorkomen dat de politie in het proces-verbaal als grond voor invordering ten onrechte artikel 164 WVW noemt, doch het rijbewijs op grond van 130 WVW aan het CBR heeft gestuurd.
De keuze voor een invordering dient door de politie echter ondubbelzinnig te worden gemaakt. Zodra daarvan uit stukken niet blijkt, dient het parket hierover met het CBR (Divisie Vorderingen) af te stemmen.
Wanneer het rijbewijs is ingevorderd op grond van het bepaalde in artikel 130 WVW1994, kan de officier van justitie niet tot inhouding overgaan en geldt de aftrek van de periode van invordering respectievelijk inhouding ex artikel 179, lid 6 WVW1994 niet. Het OM dient daarmee in de vordering ter terechtzitting voor wat betreft de duur van de OBM rekening te houden.
Inhoudelijke gronden voor het OM bij de beslissing tot inhouding bij snelheidsovertredingen (artikel 164, lid 4 WVW1994)
De officier van justitie kan het rijbewijs inhouden indien:
a. de ter plaatse toegestane maximumsnelheid met een motorrijtuig anders dan een bromfiets met 70 km/h of meer is overschreden, of
b. de ter plaatse toegestane maximumsnelheid met 30 km/h of meer is overschreden door een bestuurder van een bromfiets, of
c. er op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in het tweede lid, onder c of het derde lid van artikel 164 WVW 1994 zal begaan (recidivecriterium).
Overige aandachtspunten voor het OM bij de beslissing tot inhouding bij snelheidsovertredingen
Aan het recidivecriterium wordt geacht te zijn voldaan indien de bestuurder binnen een periode van één jaar na onherroepelijke afdoening van een vorige snelheidsovertreding15 , de snelheidsovertreding begaat waarvoor de overgifte van het rijbewijs wordt gevorderd.
Inhouding als de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht
Op grond van het gestelde in artikel 164, derde lid, WVW 1994 bestaat voor een politieambtenaar een invorderingsbevoegdheid als door een overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht.
De officier van justitie kan deze grond voor invordering, alleen dan ten grondslag leggen aan inhouding van het rijbewijs, in het geval van recidivegevaar. Artikel 164, vierde lid, onder d, WVW 1994 spreekt immers van: ‘opnieuw een feit als bedoeld in het tweede of derde lid zal begaan’. Als een rijbewijs op grond van artikel 164, derde lid, WVW 1994 is ingevorderd is de verdachte voor een periode van maximaal 10 dagen zijn rijbewijs ‘kwijt’. Gedurende die periode dient het OM te bepalen of grond voor inhouding bestaat in het geval van recidivegevaar. Als geen sprake is van recidivegevaar dient het rijbewijs door het OM te worden teruggegeven.
Teruggave van het rijbewijs door de officier van justitie16 (artikel 164, zesde lid, WVW 1994)
Het rijbewijs wordt door de officier van justitie onverwijld teruggegeven indien:
a. het rijbewijs ten onrechte is ingevorderd, of
b. de officier van justitie niet binnen tien dagen na de dag van invordering over de inhouding heeft beslist (met inachtneming van de Algemene Termijnenwet)17 , of
c. binnen een termijn van zes maanden, na de dag van invordering geen strafbeschikking is uitgevaardigd, of na een beslissing tot inhouding het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet binnen 6 maanden na de dag van de invordering is aangevangen
d. ernstig rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd, of
e. ernstig rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat een kortere onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dan de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest, zal worden opgelegd, dan wel
f. de door de officier van justitie vastgestelde inhoudingtermijn is verstreken.
Bij het onder d. en e genoemde moet vooral worden gedacht aan rijbewijzen van verdachten die nooit eerder een ontzegging van de rijbevoegdheid hebben gekregen en die om klemmende redenen van persoonlijke aard hun rijbewijs niet kunnen missen. Het rijbewijs blijft ingehouden totdat de door de officier van justitie bepaalde inhoudingtermijn verstreken is.
Het ingehouden rijbewijs wordt, in geval de rijontzegging bij strafbeschikking is opgelegd, niet teruggegeven als verzet is gedaan . Daarbij moet worden aangetekend dat bij misdrijven zoals genoemd in artikel 164 WVW 1994 uiterlijk 6 maanden na de dag van invordering het onderzoek ter terechtzitting dient te zijn aangevangen (artikel 164, lid 6 WVW1994). Voor overtredingen geldt een termijn van 4 maanden.18
De officier van justitie dient in ieder geval het rijbewijs terug te geven na het verstrijken van de termijn als aangegeven bij de beslissing tot inhouding. Indien de officier van justitie of de rechter (in eerste aanleg) een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid heeft opgelegd, dient bij het instellen van hoger beroep of verzet het rijbewijs pas te worden teruggegeven als de termijn van deze ontzegging is verstreken (artikel 164, lid 4 aanhef WVW1994).
De beslissing over de teruggave wordt namens de officier van justitie door de rijbewijsmedewerker
– op het parket onverwijld gemeld in het CRR. De houder van het rijbewijs wordt ten spoedigste van de beslissing tot teruggave en van de mogelijkheid het rijbewijs ten parkette in ontvangst te nemen, schriftelijk in kennnis gesteld.
– bij de CVOM overwijld gemeld in het CRR. De houder van het rijbewijs wordt ten spoedigste van de beslissing tot teruggave schriftelijk per aangetekende post in kennis gesteld. Het rijbewijs wordt bij deze kennisgeving gevoegd.
Hoger beroep: Afstemming tussen het ressortsparket en het arrondissementsparket en/of de CVOM
Na de uitspraak in eerste aanleg en dus ook in geval van het instellen van hoger beroep door de officier van justitie of veroordeelde past de rijbewijsmedewerker bij het arrondissementsparket en/of de CVOM de inhoudingstermijn aan, aan de in eerste aanleg opgelegde (on-)voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Het rijbewijs van veroordeelde blijft onder de officier van justitie.19 Indien door het verloop van de tijd de aangepaste inhoudingtermijn verstrijkt, wordt het rijbewijs namens de advocaat-generaal20 door de officier van justitie teruggegeven. Deze beslissing moet in het geval van het rechtsmiddel hoger beroep worden gemeld aan het ressortsparket.
Na een onherroepelijk arrest van het gerechtshof verstrekt het ressortsparket een extract van het arrest aan het arrondissementsparket en/of de CVOM. De aanpassing van het CRR geschiedt op het arrondissementparket en/of de CVOM.
De berekende begin- en einddatum van de ontzegging van de rijbevoegdheid worden door het arrondissements-parket en/of de CVOM aan het ressortsparket medegedeeld teneinde aan de executie van de (on-)voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid uitvoering te kunnen geven. ( Zie handleiding administratieve verwerking van de ontzegging bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, categorie executie).
Deze aanwijzing is geldig met onmiddellijke ingang van de datum van inwerkingtreding.
De woorden ‘Op de eerste vordering.........verplicht tot overgifte’ impliceren dat er sprake moet zijn van een contact tussen de persoon die de overgifte van het rijbewijs vordert en de verdachte zodat de vordering niet mogelijk is, indien en zolang de bestuurder buiten bewustzijn is (HR 13 november 1962, NJ 1963, 26).
Dus ook ten aanzien van een bestuurder van een landbouwtrekker; zie hiervoor het hoofdstuk 2.1.
Daar waar in deze Aanwijzing het woord veroordeling is gebruikt, wordt daaronder tevens een strafbeschikking verstaan.
Zie voor de mogelijkheid tot inbeslagname van het motorvoertuig: De aanwijzing inbeslagneming bij verkeersdelicten, par. 10.
Dit kan zijn enig rijbewijs waarover de aangehoudene beschikt.
Met de inwerkingtreding van artikel 8, derde lid, WVW 1994 op 1 oktober 2006, ontstaan de volgende situaties:
a. Het bromfietscertificaat van de bromfietsbestuurder die dat certificaat nog niet heeft omgewisseld kan niet worden ingevorderd, omdat de WVW 1994 niet voorziet in een dergelijke bevoegdheid.
b. De bestuurder van een bromfiets heeft het certificaat wel omgewisseld of haalt gedurende de periode van overgangsrecht, nl. van 1-10-2006 tot 1-10-2009) tenminste een rijbewijs B en bezit daarmee een rijbewijs voor de categorie AM. Dit rijbewijs is door de politie wel in te vorderen en door de officier van justitie in te houden.
c. Op grond van het bepaalde in artikel 164, tweede lid, onder b, WVW 1994, is invordering van het rijbewijs mogelijk op grond van overtreding van artikel 8, derde lid, WVW 1994 (nieuw) vanaf 0,8 promille. Dit geldt ook voor jonge bestuurders van een bromfiets, die alsdan in het bezit zijn van een eerste rijbewijs afgegeven op of na 30 maart 2002.
Artikel 8, vierde lid, WVW 1994 zoals dit artikel gold tussen 1.1.2006 en 1.10.2006. heeft het volgende tot gevolg:
Voor bromfietsers jonger dan 24 jaar geldt 0,2 promille. Deze bromfietsers kunnen beschikken over een rijbewijs of een bromfietscertificaat. Dit bromfietscertificaat kan niet worden ingevorderd. Omdat de wettelijke mogelijkheid daartoe ontbreekt. Indien de bromfietser echter beschikt over een rijbewijs kan dat rijbewijs evenmin worden ingevorderd, omdat artikel 164, tweede lid, onder b, WVW 1994, voor feiten begaan in die periode invorderen slechts mogelijk maakte op grond van overtreding van artikel 8, derde lid WVW 1994 vanaf 0,8 promille en niet op grond van artikel 8, vierde lid, WVW 1994 (oud).
Indien er bijvoorbeeld proces-verbaal wordt opgemaakt terzake van overtreding van artikel 8, eerste lid, WVW 1994, terwijl uit het resultaat van de ademanalyse niet blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 µg/liter (350µg/l BB), of, bij het ontbreken van een dergelijk onderzoek, er geen ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 µg/liter(350 µg/l BB), of er een redelijk vermoeden bestaat van het gebruik van andere de rijvaardigheid verminderende stoffen, kan – onder de voorwaarde dat door deze overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is of kon worden gebracht – de overgifte van het rijbewijs eveneens worden gevorderd.
Hierbij kan worden gedacht aan gevallen van dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld, waarbij de bestuurder niet onder invloed verkeerde (artikel 6 WVW 1994) of aan ernstige overtredingen van de maximum snelheid op plaatsen waar dit tot bijzondere gevaarzetting leidt, zoals binnen de bebouwde kom. Vgl. Memorie van Toelichting op de WVW92 (inmiddels WVW 1994).
Het enkele feit dat de hulpofficier van justitie niet direct (lijfelijk dan wel telefonisch) beschikbaar is, rechtvaardigt geen aanhouding van de verdachte.
De aanduiding Fail duidt erop dat het ademtestresultaat bij een geslaagde ademananalyse waarschijnlijk meer dan 650µg/l bedraagt. De waarde A van het ademtestresultaat duidt op een waarde tussen 300 en 650 µg/l.
Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een constatering van dranklucht, onzekere gang en belemmerde spraak.
Het geval waarbij korte tijd na een eerdere teruggave van het rijbewijs wederom datzelfde rijbewijs is ingevorderd voordat van de eerdere situatie een proces-verbaal is opgemaakt, leent zich in beginsel ook voor een beslissing tot inhouding van het rijbewijs.
Hierbij kan worden gedacht aan artikel 8, artikel 163 en artikel 6 jo. 175, tweede lid, WVW 1994 en de artikelen 426 en 453 van het Wetboek van Strafrecht.
Snelheidsoverschrijdingen die als gedraging in de zin van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften zijn gekwalificeerd, wegen niet mee bij de recidivebeoordeling.
In dit verband zij nog verwezen naar artikel 164, achtste lid, WVW 1994.
Artikel 1, lid 1 Algemene Termijnenwet: Een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Artikel 3, lid 1 Algemene Termijnenwet: Algemeen erkende feestdagen in de zin van deze wet zijn: Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paas- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen, Hemelvaartsdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd en de vijfde mei.
Artikel 3, lid 2 Algemene Termijnenwet: Voor de toepassing van deze wet wordt Goede Vrijdag met de in het vorige lid genoemde dagen gelijkgesteld.
De termijn waarbinnen het onderzoek ter zitting moeten zijn aangevangen is bij wet bepaald op een periode van maximaal 6 maanden. Binnen het OM wordt ervoor gekozen om een overtreding eerder nl. binnen 4 maanden ter zitting te behandelen, omdat de duur van de te vorderen OBM bij veel overtredingen korter is dan 6 maanden.
De ressortsparketten zijn niet altijd voorzien van een aansluiting op het CRR. Bovendien kan in dit register slechts één parketnummer per zaak worden geregistreerd.
De advocaat-generaal blijft echter wel verantwoordelijk voor de executie van de (on)voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-122-p15-SC86165.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.