Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2008, 234 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2008, 234 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op de artikelen 14, 40, zesde lid, van de Mijnbouwwet, en de artikelen 7, eerste lid, 12, tweede lid, 51, vijfde en zesde lid, 52, zesde en achtste lid, 73, 77, 80, 81 en 83 van het Mijnbouwbesluit;
Besluit:
De Mijnbouwregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.2.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. De komma na ‘ontheffingen’ vervalt.
b. Na ‘krachtens de wet’ wordt ingevoegd: en aanvragen om wijziging daarvan.
B
Artikel 1.3.1, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. een programma waarin is aangegeven welke verkenningsonderzoeken en opsporingsactiviteiten de aanvrager voornemens is uit te voeren, het daarbij behorende tijdschema en welke technieken daarbij worden gebruikt;.
C
Artikel 1.3.2, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien de aanvraag een blok betreft waarvoor voor een deel al een opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen is verleend, geldt de aanvraag uitsluitend het nog niet gegunde deel van het blok. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
D
In artikel 1.3.3, tweede lid, wordt ‘de aanvraag een winningsvergunning’ vervangen door: de aanvraag om een winningsvergunning voor koolwaterstoffen.
E
In artikel 1.3.6 wordt ‘Het gebied, waarvoor’ vervangen door: Het gebied als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de wet waarvoor.
F
In artikel 1.3.7, tweede lid, vervalt: , met dien verstande dat de winningsvergunning alleen wordt geweigerd indien dit wordt gerechtvaardigd door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van de houder van de opsporingsvergunning of door de manier waarop de aanvrager voornemens is de winning in het gebied, waarvoor de winningsvergunning wordt aangevraagd, te verrichten.
G
In artikel 1.8.1, onderdeel e, vervalt: en zesde.
H
Artikel 1.8.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid en de aanduiding ‘1’ voor het eerste lid vervallen.
b. In onderdeel d vervalt ‘en zesde’.
I
Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel c wordt ‘103’ vervangen door: 1000.
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
d. pekel: in m3.
J
Artikel 4.4.1, tweede lid, komt te luiden:
2. Het helikopterdek is zo geconstrueerd en ingericht dat vloeistoffen ongehinderd naar een veilige plek kunnen wegvloeien en dat de veiligheid van de mijnbouwinstallatie en haar bemanning, ook bij een calamiteit, zoveel mogelijk is verzekerd.
K
Artikel 4.4.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de tabel, opgenomen in het vierde lid, wordt ‘lichtsterkte in geel’ vervangen door: lichtsterkte in groen.
2. In het vijfde lid vervalt de laatste volzin.
L
Aan artikel 8.1.1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
j. drukhoudende serie der verbuizing: verbuizing bedoeld om ingesloten drukken uit het boorgat te beheersen.
M
Artikel 8.2.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, onderdeel a, komt subonderdeel 3° te luiden:
3°. de plaats van het aanzetpunt van het boorgat uitgedrukt in geografische coördinaten, berekend volgens de Europese vereffening;.
b. In het eerste lid, onderdeel b, komen de subonderdelen 2° en 3° te luiden:
2°. de benaming van het boorgat;
3°. de plaats van het aanzetpunt daarvan uitgedrukt in het coördinatenstelsel van de Rijksdriehoeksmeting.
c. In het tweede lid, onderdeel b, wordt, onder vernummering van het eerste tot en met derde subonderdeel tot tweede tot en met vierde subonderdeel, een nieuw subonderdeel ingevoegd, luidende:
1°. van de selectiecriteria waarop de verbuizingsdiepten zijn gekozen inclusief de veiligheidsmarges tegen ongewenste instroming (kick tolerance);.
N
In artikel 8.2.2.2 wordt na ‘Het eindrapport over de aanleg’ ingevoegd: , reparatie en buitengebruikstelling.
O
Artikel 8.2.3.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a komt subonderdeel 3° te luiden:
3°. de plaats van het aanzetpunt van de put uitgedrukt in geografische coördinaten, berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening en.
b. In onderdeel b komt subonderdeel 3° te luiden:
3°. De plaats van het aanzetpunt van de put uitgedrukt in het coördinatenstelsel van de Rijksdriehoeksmeting en.
P
Artikel 8.2.4.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a komt subonderdeel 3° te luiden:
3°. De plaats van het aanzetpunt van de put uitgedrukt in geografische coördinaten, berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening.
b. In onderdeel b komt subonderdeel 2° te luiden:
2°. de benaming van de put;.
c. In onderdeel b wordt, onder vernummering van subonderdeel 3° tot subonderdeel 4°, een nieuw subonderdeel 3° ingevoegd, luidende:
3°. de plaats van het aanzetpunt van de put daarvan uitgedrukt in het coördinatenstelsel van de Rijksdriehoeksmeting en.
Q
Artikel 8.3.1.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt ‘Voorafgaande aan het inbouwen’ vervangen door: Gedurende de boorwerkzaamheden die voorafgaan aan het inbouwen.
b. Een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende:
5. Het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing indien de uitvoerder in het document, bedoeld in artikel 37, tweede lid, van het besluit heeft aangetoond dat bij de boorwerkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, geen gevaar bestaat voor schadelijke uitstroming van onderaardse gassen of vloeistoffen.
R
Artikel 8.3.1.6 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het vijfde lid vervalt.
b. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.
S
In artikel 8.3.2.2, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘twee weken’ vervangen door: drie weken.
T
In artikel 8.3.4.1, tweede lid, wordt ‘andere producerende putten’ vervangen door: niet-spuitende, producerende putten.
U
In artikel 8.4.2, tweede lid, wordt na ‘voorzien van’ ingevoegd: tenminste.
V
Artikel 8.4.8 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een spuitend produceerbare put wordt voorzien van een afdichtconstructie die de annulaire ruimte tussen de verbuizing en de opvoerserie(s) zo diep mogelijk afsluit van de productieve zone(s). In het eerste lid wordt na ‘de opvoerserie(s)’ ingevoegd: zo diep mogelijk.
b. Het tweede en vierde lid vervallen.
c. Het derde en vijfde lid worden vernummerd tot tweede respectievelijk derde lid.
d. Het (nieuwe) derde lid komt te luiden:
3. De minister kan ontheffing verlenen van het eerste en tweede lid.
W
In artikel 8.4.9, derde lid, wordt ‘die leiding’ vervangen door: de gasliftinjectieleiding.
X
In artikel 8.5.1.2, derde lid, wordt ‘gelijke’ vervangen door: gelijkwaardige.
Y
Artikel 8.5.2.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
Elke afsluiting van een put die buitengebruik wordt gesteld, wordt getest met behulp van:.
b. In onderdeel b wordt ‘105 Pa’ vervangen door: 100.000 Pa.
Z
Artikel 8.5.2.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt na ‘honderd meter’ ingevoegd: lengte.
b. Aan onderdeel b wordt na ‘cementplug’ toegevoegd: van vijftig meter lengte.
AA
In artikel 8.5.2.3, eerste lid, onderdeel c, wordt na ‘cementplug’ ingevoegd: van vijftig meter lengte.
AB
In artikel 8.5.2.5, eerste lid, wordt ‘afdichting’ telkens vervangen door: afsluiting.
AC
Artikel 9.1.1 komt te luiden:
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
het Ospar-akkoord 2005-15 ter bepaling van het gedispergeerde oliegehalte van een oliehoudend mengsel;
bepaling van het opgeloste oliegehalte van een oliehoudend mengsel, waarbij in het volgens Ospar-akkoord 2005-15 verkregen gaschromatogram de afzonderlijke oppervlakken van de pieken van benzeen, tolueen, ethylbenzeen en de drie isomeren van xyleen worden gemeten;
het gehalte aan olie, bepaald volgens Ospar-akkoord 2005-15;
de som van de gehalten aan benzeen, tolueen, ethylbenzeen en de drie isomeren van xyleen, verkregen door de door toepassing van Ospar-akkoord 2005-15 ter bepaling van het opgeloste oliegehalte van een oliehoudend mengsel gemeten piekoppervlakken te kwantificeren ten opzichte van een serie van standaardoplossingen van genoemde aromaten in n-pentaan;
de som van het gedispergeerde en opgeloste oliegehalte van een oliehoudend mengsel;
verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, met bijlagen en aanhangsels (Trb. 1993, 16 en Trb. 1993, 141).
AD
Aan artikel 9.1.2 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. De uitvoerder draagt er zorg voor dat bij lozing van oliehoudende mengsels de daarin aanwezige gedispergeerde oliegehalten, genoemd in artikel 9.1.5, niet worden overschreden.
AE
Artikel 9.1.4 komt te luiden:
1. Op een bemande mijnbouwinstallatie wordt per lozingspunt binnen uiterlijk vier uur na het begin van een lozing van een oliehoudend mengsel een representatief monster van het mengsel genomen en geanalyseerd. Nadien geschieden monsterneming en analyse volgens de onderstaande tabel.
(a) Per lozingspunt | Frequentie monsterneming en analyse |
---|---|
oliehoudende mengsels als bedoeld in artikel 9.1.2, tweede lid, onder a en b | |
Gedispergeerde olie | |
>= 2000 kilogram gedispergeerde olie per kalenderjaar | Om de dag |
< 2000 kilogram gedispergeerde olie per kalenderjaar | 1 maal per week |
Opgeloste olie | |
>= 2000 kilogram opgeloste olie per kalenderjaar | 1 maal per week |
>= 200, < 2000 kilogram opgeloste olie per kalenderjaar | 1 maal per kwartaal |
< 200 kilogram opgeloste olie per kalenderjaar | 2 maal per jaar |
oliehoudende mengsels als bedoeld in artikel 9.1.2, tweede lid, onder c | |
Gedispergeerde olie | |
>= 2000 kg gedispergeerde olie per kalenderjaar | Om de dag |
< 2000 kg gedispergeerde olie per kalenderjaar | 1 maal per week |
Opgeloste olie | 2 maal per jaar |
2. Op een niet-bemande mijnbouwinstallatie wordt bij een bezoek van langer dan acht uur van een lozing van een oliehoudend mengsel een representatief monster genomen en geanalyseerd. Bij een verblijf op een niet-bemande mijnbouwinstallatie van vijf etmalen of meer is de tweede volzin van het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
3. Onverminderd het tweede lid wordt op een niet-bemande mijnbouwinstallatie van een lozing van een oliehoudend mengsel in ieder geval eens per drie maanden ten minste één representatief monster genomen en geanalyseerd.
4. Een monster wordt stroomafwaarts van de laatste olie/waterscheider genomen. Het monster wordt binnen twaalf uur na het nemen daarvan geanalyseerd indien de analyse op de mijnbouwinstallatie plaatsvindt en binnen zeven dagen indien de analyse elders geschiedt.
5. Voor de bepaling van het gedispergeerde oliegehalte geschiedt de analyse van het monster volgens Ospar-akkoord 2005-15. Analyse van het gedispergeerde oliegehalte volgens een alternatieve methode is toegestaan, mits daarvoor voorafgaande instemming van de minister is verkregen en de resultaten van de analyse worden gekalibreerd volgens Ospar-akkoord 2006-06.
6. Indien uit analyses van het gedispergeerde oliegehalte van een monster bij een lozingspunt van een mijnbouwinstallatie waar per kalenderjaar minder dan 2000 kilogram gedispergeerde olie wordt geloosd en eenmaal per week monsterneming plaatsvindt blijkt, dat gedurende twee opeenvolgende kalendermaanden het maandelijks gemiddelde gedispergeerde oliegehalte 30 milligram per liter of meer is, dient onmiddellijk nadien monsterneming om de dag en analyse overeenkomstig de tweede volzin van het vierde lid plaats te vinden. De minister wordt hiervan terstond mededeling gedaan.
7. Indien uit analyses van het gedispergeerde oliegehalte van een monster bij een lozingspunt van een mijnbouwinstallatie waar per kalenderjaar minder dan 2000 kilogram gedispergeerde olie wordt geloosd en waar volgens het zesde lid om de dag monsterneming plaatsvindt, blijkt dat gedurende twee opeenvolgende kalendermaanden het maandelijks gemiddelde gedispergeerde oliegehalte minder dan 30 milligram per liter is, kan worden volstaan met monsterneming en analyse van eenmaal per week. De minister wordt hiervan terstond mededeling gedaan.
8. Voor de bepaling van het opgeloste oliegehalte geschiedt de analyse van het monster door toepassing van Ospar-akkoord 2005-15 ter bepaling van het opgeloste oliegehalte van een oliehoudend mengsel. Analyse van het opgeloste oliegehalte volgens een alternatieve methode, daaronder mede begrepen een methode van kalibreren, is toegestaan, mits daarvoor voorafgaande instemming van de minister is verkregen en de resultaten van de analyse worden gekalibreerd volgens de opgegeven methode.
9. In afwijking van het eerste lid wordt op een bemande mijnbouwinstallatie waarvan de gegevens, bedoeld in artikel 9.1.6, een periode beslaan van minder dan drie aaneengesloten kalendermaanden per lozingspunt binnen uiterlijk vier uur na het begin van een lozing van een oliehoudend mengsel een representatief monster van het mengsel genomen en geanalyseerd en vervolgens om de dag totdat de periode van drie kalendermaanden is gecompleteerd. Nadien is de tweede volzin van het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
AF
Artikel 9.1.5 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. waarvan het gedispergeerde oliegehalte niet meer bedraagt dan 100 milligram olie per liter en het maandelijks gemiddelde gedispergeerde oliegehalte niet meer dan 30 milligram olie per liter, of.
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. voor zover het het opgeloste oliegehalte van het mengsel betreft.
3. Onderdeel c vervalt.
b. In het tweede en derde lid wordt ‘onderdelen a en b’ telkens vervangen door: onderdeel a.
c. In het vierde lid wordt ‘In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b’ vervangen door ‘In afwijking van het eerste lid, onderdeel a’ en wordt ‘alifatische oliegehalte’ telkens vervangen door: gedispergeerde oliegehalte.
d. Het vijfde lid vervalt.
AG
In artikel 9.1.6, vierde lid, wordt ‘na afloop van ieder kalenderkwartaal binnen vier weken’ vervangen door: voor 1 maart van het jaar, volgend op het kalenderjaar waarop het register betrekking heeft,.
AH
Artikel 9.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel i komt te luiden:
i. HOCNF-formulier: geharmoniseerd notificatie-formulier als bedoeld in Ospar-aanbeveling 2000/5;.
b. In onderdeel p wordt ‘Ospar-akkoord 2002-7’ vervangen door: Ospar-akkoord 2004-10.
AI
Artikel 9.2.6 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 9.2.5, tweede lid, betrekking heeft:
a. op chemicaliën als bedoeld in onderdeel a wordt de aanvraag geweigerd;
b. op chemicaliën als bedoeld in de onderdelen b tot en met e wordt de aanvraag geweigerd indien een vervangend middel beschikbaar is dat minder schadelijk is voor het mariene milieu en de technische prestaties ervan vergelijkbaar zijn met die van de chemicaliën waarvoor de aanvraag werd ingediend.
b. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na ‘het eerste lid’ ingevoegd: , onderdeel b,.
2. Onderdeel a vervalt en de onderdelen b tot en met f worden geletterd tot a tot en met e.
3. Onderdeel a komt te luiden:
a. de chemicaliën, genoemd in Ospar-akkoord 2004-12;.
c. In het derde en vierde lid wordt na ‘het eerste lid’ ingevoegd: , onderdeel b,.
d. Een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende:
AJ
Na artikel 9.2.6 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Met ingang van 1 januari 2017 wordt een aanvraag om ontheffing om te lozen als bedoeld in artikel 9.2.5, tweede lid, voor:
a. chemicaliën die anorganisch zijn en een LC50 of EC50 van minder dan 1 mg/l hebben,
b. chemicaliën die een biodegradatie hebben van minder dan 20% gedurende 28 dagen, of
c. chemicaliën die voldoen aan twee van de volgende drie criteria:
1°. niet snel bio-afbreekbaar (een biodegradatie in 28 dagen minder dan
70% (OECD 301A,301E, of een gelijkwaardige test) of minder dan
60% (OECD 301B, 301C, 301F, 306 of een gelijkwaardige test)),
2°. groot potentieel voor bio-accumulatie log Pow ≥ 3 of BCF > 100 en het molecuulgewicht in aanmerking genomen (M < 600), en
3°. zeer toxisch (LC50 < 10 mg/l of EC50 < 10 mg/l),
geweigerd, tenzij de uitvoerder bij de aanvraag heeft aangetoond dat vanwege technische aspecten of veiligheidsaspecten geen minder schadelijke vervangende middelen beschikbaar zijn. In dat geval kan de minster ontheffing verlenen voor ten hoogste drie jaar.
AK
Artikel 9.3.3 komt te luiden:
AL
Artikel 9.3.4 komt luiden:
AM
In artikel 11.3.1, onderdeel c, wordt ‘103’ vervangen door: 1000.
AN
In artikel 11.4.1 wordt ‘het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO te Utrecht’ vervangen door: het instituut TNO Bouw en Ondergrond.
AO
In artikel 14.2.1, eerste lid, wordt ‘een ontheffing als bedoeld in art. 8.3.1.1’ vervangen door: een buitentoepassingverklaring als bedoeld in artikel 8.3.1.1.
AP
In bijlage 1, onder A, tweede lid, komt onderdeel a te luiden:
a. melding van het nummer waaronder de aanvrager in het handelsregister is ingeschreven of een daaraan gelijkwaardig inschrijvingsnummer in het handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie;.
AQ
In bijlage 2, onder 3a, wordt na ‘daaronder begrepen,’ ingevoegd: en aardgas.
AR
In bijlage 11 wordt na de aanduiding ‘5.3’ een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
AS
Bijlage 12 wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan onderdeel 1.2, subonderdeel 1, wordt toegevoegd: inclusief sidetracks.
b. In onderdeel 1.2 worden, onder vernummering van het tweede en derde subonderdeel tot vierde en vijfde subonderdeel, twee nieuwe subonderdelen ingevoegd, luidende:
2. voor putten op land: de plaats van het aanzetpunt uitgedrukt in het coördinatiestelsel van de Rijksdriehoeksmeting,
3. voor putten op zee: de plaats van het aanzetpunt uitgedrukt in geografische coördinaten, berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening.
AT
Bijlage 14 wordt vervangen door de bijlage bij deze regeling.
AU
De bijlagen 15 en 16 vervallen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 20 november 2008
De Minister van Economische Zaken,
M.J.A. van der Hoeven.
1) Mijnonderneming: | 6) Wijze van debietmeting: | 11) Aantal analyses: | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2) Mijnbouwinstallatie: | 7) Type debietmeter: | 12) Hoogste waarde (kolom E): | ||||||||
3) Maand / Jaar: | 8) Plaats van Monstername: | 13) Aantal analyses > 30 mg/l (kolom E): | ||||||||
4) Soort oliehoudend mengsel: | 9) Wijze van analyseren: | |||||||||
5) Plaats van debietmeting: | 10) Type analyse-apparatuur | |||||||||
A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K |
Dag nr. | Tijdstip monster- name | Debiet | Datum Analyse | Gedispergeerde olie volgens OSPAR-Akkoord 2005-15 | Opgeloste olie volgens toepassing OSPAR-Akkoord 2005-15 | Totale olie | Gedispergeerde olie | opgeloste olie | Totale olie | Opmerkingen |
uu:mm | m3/dag | ddmmjj | mg/l | mg/l | mg/l | kg/dag | kg/dag | kg/dag | ||
1 | ||||||||||
2 | ||||||||||
3 | ||||||||||
4 | ||||||||||
5 | ||||||||||
6 | ||||||||||
7 | ||||||||||
8 | ||||||||||
9 | ||||||||||
10 | ||||||||||
11 | ||||||||||
12 | ||||||||||
13 | ||||||||||
14 | ||||||||||
15 | ||||||||||
16 | ||||||||||
17 | ||||||||||
18 | ||||||||||
19 | ||||||||||
20 | ||||||||||
21 | ||||||||||
22 | ||||||||||
23 | ||||||||||
24 | ||||||||||
25 | ||||||||||
26 | ||||||||||
27 | ||||||||||
28 | ||||||||||
29 | ||||||||||
30 | ||||||||||
31 | ||||||||||
Totaal: | ||||||||||
Gemiddeld: |
Met deze wijziging van de Mijnbouwregeling (hierna: Mbr) worden enige bepalingen van de Mbr in overeenstemming gebracht met recentelijk tot stand gekomen internationale regelgeving. Ook worden Ospar-maatregelen geïmplementeerd. Deze Ospar-maatregelen zijn tot stand gekomen in het kader van het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (ook bekend als Ospar-verdrag) en omvatten voorschriften met betrekking tot het gebruik en lozing van mijnbouwhulpstoffen.
Het betreft hier de volgende Ospar-akkoorden:
– 2005-15 (Ospar reference method of analysis for the determination of the dispersed oil content in produced water): omvat nieuwe referentiemethode voor de bepaling van het gehalte van gedispergeerde olie in water door middel van gaschromatografie (zie artikel 9.1.1, onder b, Mbr),
– 2006-6 (oil in produced water analysis - guideline on criteria for alternative method acceptance and general guidelines on sample taking and handling) Geeft richtlijnen over de wijze waarop alternatieve bemonsterings - en analysemethoden kunnen worden gekalibreerd ten opzichte van de referentie analysemethode beschreven in Ospar akkoord 2005-15. Tevens geeft het aanvullende richtlijnen op de monstername voorgeschreven in het Ospar akkoord 2005-15, in het bijzonder voor de kalibratie van de alternatieve bemonsterings - en analysemethoden (zie artikel 9.1.4, vijfde lid, Mbr),
– 2004-12, update 2005 (Ospar List for Chemicals for Priority Action): meest recente lijst van stoffen op de list of chemicals for priority action (LCPA), zie hieronder bij de Ospar-besluiten,
– 2004-10 PLONOR list 2006 version (Ospar List of Substances / Preparations Used and Discharged Offshore which Are Considered to Pose Little or No Risk to the Environment (PLONOR)): Aanpassing PLONOR-lijst (zie artikel 9.2.1, onder p, Mbr).
– 2005-11 (Ospar protocols on methods for the testing of chemicals used in the offshore oil industry): beschrijft de Ospar protocollen over methoden om de toxiciteit van chemicaliën te bepalen (zie artikel 9.3.4 Mbr),
– 2005-12 (Ospar guidelines for Toxicity Testing of Substances and Preparations Used and Discharges Offshore): geeft richtlijnen voor het aanleveren van informatie over monsters en het voorbereiden van monsters voorafgaande de uitvoering van de toxiciteitstesten beschreven in het Ospar-akkoord 2005-11 (zie artikel 9.3.4 Mbr),
– 2005-13 (Ospar guidelines for completing the harmonised offshore chemical notification format (HOCNF): aanpassen richtlijnen voor het invullen HOCNF-formulier (zie artikel 9.3.3 Mbr).
Ook de volgende Ospar-besluiten en -aanbevelingen waren aanleiding voor wijziging van de Mijnbouwregeling:
– Ospar-besluit 2005/1 (amending Ospar decision 2000/2 on a harmonised mandatory control system for the use and discharge of offshore chemicals): over aanpassing van pre-screening criteria. Toetsing vindt plaats aan de hand van de Ospar LCPA-stoffen in plaats van Annex 2 van de Ospar-strategie voor gevaarlijke stoffen (zie artikel 9.2.6, tweede lid, onderdeel b, Mbr),
– Ospar-aanbeveling 2005/3 (amending Ospar recommendation 2000/5 on a harmonised offshore chemical notification format) (zie artikel 9.2.1, onder i, Mbr),
– Ospar-aanbeveling 2005/2 (on environmental goals for the discharge by the offshore industry of chemicals that are, or contain added substances, listed in the Ospar 2004 list of chemicals for priority action): overeenkomst dat met ingang van 1 juli 2005 geen nieuwe ontheffingen voor de lozing van stoffen die voorkomen op de LCPA-lijst, zoals vastgesteld in het Ospar-akkoord 2004, update 2005, worden afgegeven. In 2010 moet de lozing van LCPA-stoffen zijn beëindigd.
– Ospar-aanbeveling 2006/3 (on environmental goals for the discharge by the offshore industry of chemicals that are, or which contain substances identified as candidates for substitution) bepaalt dat vanaf 2017 de lozing van stoffen die in aanmerking komen voor substitutie moet zijn beëindigd, tenzij aangetoond kan worden dat deze beëindiging niet mogelijk is in verband met technische- of veiligheidsoverwegingen. Om dit doel te realiseren dienen plannen te worden opgesteld voor het uitfaseren van de lozing van deze stoffen. (artikelen 9.2.6, vijfde lid, en 9.2.6a Mbr),
– Ospar-aanbeveling 2006/4 (amending Ospar recommendation 2001/1 for the management of produced water discharged from offshore installations) bepaalt dat vanaf 1 januari 2007 de norm van 40 mg/l wordt vervangen door de nieuwe norm van 30 mg/l van gedispergeerde olie in productiewater dat vanaf mijnbouwinstallaties wordt geloosd 9zie artikel 9.1.5, onder a, Mbr).
De wijziging van de analysemethode (zie Ospar-aanbeveling 2006/4) heeft ook geleid tot wijziging van de monstername - en frequentie. Zie hiervoor de tabel bij artikel 9.1.4 eerste lid. Deze tabel houdt rekening met veiligheidsrisico’s als gevolg van logistiek en met de representativiteit van de monstername.
De voorgestelde wijziging van artikel 1.3.7, tweede lid, van de Mijnbouwregeling (zie artikel I, onderdeel F) heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten. Met de wijziging wordt bewerkstelligd dat een aanvrager van een winningsvergunning eerst op dat moment moet voldoen aan de technische en financiële mogelijkheden voor winningsactiviteiten. De gegevens die door de Minister van Economische Zaken daartoe worden beoordeeld, moeten door de aanvrager al op grond van artikel 1.3.3, eerste lid, van de Mijnbouwregeling (zie artikel I, onderdeel D) worden verstrekt.
De wijzigingen in hoofdstuk 4 van de Mbr hebben evenmin gevolgen voor de administratieve lasten.
De redactionele wijziging van artikelen van hoofdstuk 8 van de Mbr zorgt voor een aanzienlijke verduidelijking waardoor het aantal voorlichtingscontacten tussen industrie en Staatstoezicht op de mijnen naar verwachting zal afnemen. Deze afname is echter niet te kwantificeren en wordt derhalve buiten beschouwing gelaten. De inhoudelijke wijzigingen dragen aantoonbaar bij tot een daling van de inhoudelijke nalevingskosten. Verder is er nog een reductie van administratieve lasten door minder ontheffingen.
Het aantal monsternameverplichtingen vermindert door de wijzigingen in hoofdstuk 9 van de Mijnbouwregeling, hetgeen een forse verlaging van de inhoudelijke nalevingskosten bij de mijnbouwindustrie betekent. Hieronder wordt één en ander specifiek toegelicht.
De wijzigingen in hoofdstuk 8 zullen een daling van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten tot gevolg hebben.
– Administratieve lasten hoofdstuk 8
De industrie vraagt per jaar gemiddeld 30 ontheffingen voor het uitvoeren van deze druktesten. Iedere ontheffing kost de industrie zo’n 4 uur in tijd (0,5 werkdag voor een drilling engineer à € 800/dag). De administratieve lasten van deze testen worden door de termijn van 2 naar 3 weken te verlengen dus met een derde verminderd. Dit betekent 1/3 × 30 ontheffingen × € 800/2 = € 4.000.
Meer dan eens werden ontheffingen aangevraagd waarvan achteraf bleek dat deze niet nodig waren. Gebleken is dat de redactie van artikel 8.4.8, eerste lid, van de Mbr aanleiding geeft tot misverstanden. De verduidelijking van de redactie van dat artikellid (zie artikel I, onderdeel V) zal een besparing teweeg brengen van € 4.000 op jaarbasis, aangezien er, naar verwachting, minder ontheffingen zullen worden aangevraagd. De industrie vraagt per jaar gemiddeld 5 ontheffingen aan. Iedere ontheffing kost de industrie zo’n 8 uur in tijd (1 werkdag voor een drilling engineer à € 800/dag. 5 ontheffingen × € 800 = € 4000.
Totale reductie administratieve lasten: € 8.000.
Omdat de reductie van administratieve lasten beperkt blijft tot een bedrag lager dan € 10.000 wordt deze wijziging niet voor advies aangeboden aan Actal.
– Inhoudelijke nalevingskosten hoofdstuk 8
Door het toevoegen van een vijfde lid aan artikel 8.3.1.2 (zie artikel I, onderdeel Q), inhoudende dat er geen voorzieningen meer hoeven te worden getroffen om vrijkomend gas of vrijkomende vloeistof af te voeren indien de uitvoerder heeft aangetoond dat geen gevaar hierop bestaat, wordt € 500.000 (a) op jaarbasis bespaard.
Dit bedrag is als volgt tot stand gekomen.
Besparing van op- en afbouwen en testen van de bedoelde voorziening bedraagt 1 dag rigtime gedurende de aanleg van een boorgat op het land zonder dat de veiligheid van personeel en milieu op enig moment in het gedrang komt. Gemiddeld worden er op het land 5 putten per jaar aangelegd. Rigtime is de huur van een boorinstallatie waarmee boorgaten worden aangelegd, gerepareerd en buiten gebruikgesteld worden. Deze bedraagt momenteel voor het land (de boortorens) € 100.000 per dag en voor zee (offshore rigs) € 200.000 per dag. Deze bedragen zijn inclusief operationele kosten zoals bemensing.
De frequentie van de vereiste test van de zogenoemde blow-out preventers, neergelegd in artikel 8.3.2.2, is verlaagd van eens in de twee weken naar eens in de drie weken (zie artikel I, onderdeel S).
Door deze wijziging wordt de Mijnbouwregeling in lijn gebracht met wetgeving in omringende landen zoals het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. De vermindering van frequentie resulteert bovendien in minder slijtage aan de installaties. Dit betekent aanzienlijke besparingen in tijd en geld, terwijl de beveiliging bij aanleg van boorgaten niet in gevaar wordt gebracht.
Vermindering van het aantal uit te voeren druktesten is gewenst om in lijn te komen met onder andere regelgeving van het Verenigd Koninkrijk. Deze stroomlijning brengt de veiligheid van mens en milieu niet in gevaar. Elke test bedraagt minimaal 8 uur rigtime. Gemiddeld zijn er jaarlijks zo’n 3 rigs op land en 7 rigs op zee actief. Dit is op jaarbasis een vermindering van (52 weken /2 = 26 minus 52 weken/3=17) = 9 testen per boorinstallatie op jaarbasis.
Dit resulteert in een besparing voor de industrie op het land van 3 rigs × 9 testen × (8uur/24 uur) × € 100.000 = € 900.000, en op zee een gewin van 7 rigs × 9 testen × (8uur/24 uur) × € 200.000 = € 4.200.000.
In totaal is dit een besparing van € 5.100.000 (b) per jaar.
Verschil is derhalve (a) + (b) = € 500.000 + € 5.100.000 = € 5.600.000 (I)
Door de wijziging van hoofdstuk 9 wordt eveneens een sterke daling van de inhoudelijke nalevingskosten verwacht. De daadwerkelijke lasten zijn geschat omdat de kosten afhangen van een groot aantal factoren zoals de olieprijs en het aantal booractiviteiten dat jaarlijks wordt uitgevoerd, logistieke mogelijkheden, de onderhoudsprogramma’s en het aantal operationele problemen dat noopt tot een bezoek aan niet-bemande mijnbouwinstallaties.
Bij de schatting van de administratieve lasten door wijziging van hoofdstuk 9 is uitgegaan van de volgende punten:
– bij de berekening van de kosten voor monsterneming en analyse op niet-bemande mijnbouwinstallaties is uitgegaan van een gemiddelde bezoekfrequentie van 4 maal per jaar en een gemiddelde verblijftijd per bezoek van 2 weken,
– uit rapportages over de laatste jaren blijkt dat het aantal op het Nederlandse continentaal plat borende mijnbouwinstallaties gemiddeld genomen 9 per jaar bedroeg,
– er is uitgegaan van monsteranalyse door gecertificeerde laboratoria op het land. Er is dus geen rekening gehouden met de mogelijkheid om aan boord van de mijnbouwinstallatie analyses uit te voeren en
– er is geen rekening gehouden met de kosten van transport van monsters.
Op bemande installaties worden per jaar (zie de tabel van artikel 9.1.4, eerste lid, van de Mijnbouwregeling) gemiddeld 6124 monsters ter analyse opgestuurd. Dit is het totaal van gedispergeerde en opgeloste olie in het geloosde water (productie- of hemel-, schrob- en spoelwater). De kosten voor analyse van de hoeveelheid gedispergeerde dan wel opgeloste olie in een monster volgens de gaschromatografische methode zijn € 112.
6124 monsters × € 112 = € 685.888.
Op niet-bemande installaties worden per jaar (zie dezelfde tabel) gemiddeld 722 monsters ter analyse opgestuurd. Dit is het totaal van gedispergeerde en opgeloste olie in het geloosde water (productie-, hemel-, schrob- en spoelwater).
722 monsters × € 112 = € 80.864.
Totale analysekosten (nieuw regime): € 685.888 + € 80.864 = € 766.752 (c).
Onder het huidige regime was de frequentie van monstername en -analyse volgens de infraroodmethode 16 keer per maand. Hiervan kan worden afgeweken voor niet-bemande mijnbouwinstallaties dan wel voor installaties die minder dan 2 ton loosden.
De analysekosten bedroegen voor de infraroodmethode € 94.
Aan analyse van het gehalte opgeloste olie zijn geen kosten verbonden daar het gehalte aan opgeloste olie tegelijk met de bepaling van het gehalte aan gedispergeerde olie werd bepaald.
Op bemande mijnbouwinstallaties worden per jaar gemiddeld 14.784 monsters ter analyse opgestuurd (productie-, hemel-, schrob- en spoelwater).
14.784 monsters × € 94 = € 1.389.696
Op niet-bemande mijnbouwinstallaties worden per jaar gemiddeld 3360 monsters ter analyse opgestuurd.
3360 monsters × € 94 = € 315.840
Totale analysekosten (huidig regime): € 1.389.696 + € 315.840 = € 1.705.536 per jaar (d).
Verschil is derhalve (d) - (c) = € 1.705.536 - € 766.752 = € 938.784 (II)
Totale besparing inhoudelijke nalevingskosten is (I) + (II) = € 5.600.000 (I) + € 938.784 (II) = € 6.538.784
Door deze wijziging van de Mijnbouwregeling worden geen extra nationale eisen gesteld bovenop de eisen die het Ospar-verdrag nu reeds stelt.
Er is gezocht naar alternatieve methoden om deze regeling invulling te geven.
De Mijnbouwregeling is echter in lijn gebracht met (internationale) regelgeving, zoals eerder toegelicht. Het Ospar-verdrag schrijft dwingend de gaschromatografiemethode voor in plaats van de infraroodspectrofotometriemethode.
Het doel is om het mariene milieu van het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan te beschermen en om naar meer alternatieven te zoeken die bij lozing minder risico op schade aan het mariene milieu veroorzaken. Hieraan wordt thans invulling gegeven.
De ontwerp-regeling is op 24 juni 2008 gemeld aan de Europese Commissie (notificatienummer 2008/0252/NL) ter voldoening aan artikel 8, tweede lid, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij
(PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). De Commissie noch de lidstaten hebben blijk gegeven van bezwaren tegen de ontwerp-regeling.
Teneinde misverstanden te voorkomen is expliciet gemaakt dat artikel 1.2.1, eerste lid, ook betrekking heeft aanvragen om wijziging van een vergunning, ontheffing of andere besluiten bij of krachtens de wet.
Onder het begrip activiteiten moet ook worden begrepen onderzoek. De onderhavige bepaling is in die zin verduidelijkt.
Het tweede lid kan aanleiding geven tot een misverstand. Uit de formulering zou afgeleid kunnen worden dat ook voor een deel van het open blok een aanvraag kan worden ingediend. Met deze wijziging wordt dit misverstand verholpen.
Abusievelijk is ‘voor koolwaterstoffen’ weggevallen. Deze verschrijving wordt nu hersteld.
Teneinde misverstanden te voorkomen is expliciet gemaakt dat met ‘Het gebied’ wordt bedoeld: het gebied, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet.
Met de wijziging wordt bewerkstelligd dat een aanvrager van een winningsvergunning eerst op dat moment moet voldoen aan de technische en financiële mogelijkheden voor winningsactiviteiten. De gegevens die door de Minister van Economische Zaken daartoe worden beoordeeld moeten onder de huidige regeling reeds worden verstrekt door de aanvrager van een winningsvergunning, op grond van artikel 1.3.3, eerste lid.
Abusievelijk wordt in onderdeel ook verwezen naar artikel 22, zesde lid, van de wet. Met deze wijziging wordt deze verschrijving teniet gedaan.
Bij vergissing wordt in het eerste lid, onderdeel d, verwezen naar artikel 22, zesde lid, van de wet. Artikel 1.8.1 kent geen leden. Hieruit volgt dat het tweede lid van artikel 1.8.2 kan vervallen.
Deze verschrijving wordt thans rechtgezet. Gebleken is dat het nieuwe onderdeel d inzake pekel ontbrak; dit onderdeel wordt alsnog aan deze bepaling toegevoegd.
Ingevolge CAP 437 Offshore Helicopter Landing Areas - Guidance on Standards, Chapter 3. Helicopter Landing Areas - Physical Characteristics, paragraaf 7.2, dient een helikopterdek zodanig te zijn ingericht dat op het dek aanwezige vloeistoffen ongehinderd naar een veilige plek kunnen wegvloeien. Met het opnemen van de zinsnede ‘naar een veilige plek’ is het tweede lid van artikel 4.4.1 thans in overeenstemming met dat voorschrift. Voorts is in het verlengde van artikel 80, derde lid, onderdeel a, van het Mijnbouwbesluit aan het tweede lid een zinsnede toegevoegd om de veiligheid van een installatie en haar bemanning te verzekeren.
Teneinde buiten twijfel te stellen dat de veiligheid van de bemanning ook bij een calamiteit zoveel moet zijn verzekerd, wordt dit uitdrukkelijk vermeld.
In enige artikelen, bijvoorbeeld de artikelen 8.3.1.2 en 8.3.1.3, komt de zinsnede ‘drukhoudende serie der verbuizing’. Gebleken is dat deze zinsnede in de praktijk wel eens aanleiding gaf tot misverstanden. De nieuwe definitie strekt er dan ook toe om voor de toekomst misverstanden hierover te voorkomen.
De vereisten, gesteld in de artikelen 8.2.1.1, eerste lid, bleken abusievelijk niet in overeenstemming te zijn met de vereisten, opgenomen in artikel 8.2.3.1. Met deze wijziging wordt deze inconsistentie verholpen.
Verbuizing dient instorten van een boorgat te voorkomen, zo ook wegstroming van boorspoeling uit het boorgat en instroming van olie en gas in het boorgat. De gegevens die de uitvoerder in het boorprogramma over verbuizing moet verstrekken, bieden voor Staatstoezicht op de mijnen onvoldoende basis om tot een juiste beoordeling van de uit te voeren verbuizing te komen. Door het nieuwe subonderdeel wordt Sodm in staat gesteld dit wel te kunnen.
Abusievelijk ontbrak de zinsnede ‘reparatie en buitengebruikstelling’. Met deze wijziging wordt deze misstelling rechtgezet.
Uit de tekst van het eerste lid van artikel 8.3.1.2 volgt impliciet dat voorzieningen moeten worden getroffen tijdens boorwerkzaamheden. Dit wordt nu expliciet gemaakt (zie onder a).
De in het vijfde lid voorgestelde uitzondering (zie onder b) is van toepassing op die gevallen waarin zogenoemde ‘shallow gas pockets’ niet voorkomen. Het gaat hierbij om zeer lokale gasvoorkomens, waarbij insluiting zeer onveilig is. Op het land komen deze pockets nauwelijks voor; de locaties ervan zijn goed bekend. Op zee waar diverse putten vanaf één locatie worden geboord, is zo’n voorziening voor de eerste put noodzakelijk zodat kennis van de locale geologie en daarmee van ondiepe gasvoorkomens kan worden verkregen. Op basis van deze kennis en van seismische gegevens kan de voorziening niet nodig worden geacht omdat is komen vast te staan dat zulke ondiepe gasvoorkomens afwezig zijn.
In de praktijk bleek geen behoefte te bestaan aan het vijfde lid.
Gebleken is dat een test van eenmaal per drie weken voldoende is. Met deze verruiming neemt de mate van slijtage aan de installaties af. Bovendien levert deze verruiming besparing in tijd en geld op.
Met ‘andere producerende putten’ wordt bedoeld: niet-spuitende, producerende putten. Deze wijziging maakt dit duidelijk.
Door deze wijziging wordt duidelijk gemaakt dat één zijuitlaat een minimumvereiste is.
In de praktijk wordt een afdichtconstructie aangebracht die de annulaire ruimte tussen de verbuizing en de opvoerserie(s) zo diep mogelijk afsluit. Door de aanpassing onder a wordt het eerste lid van artikel 8.4.8 in overeenstemming gebracht met de praktijk.
Naar aanleiding van de wijziging onder b wordt opgemerkt dat het tweede lid van artikel 8.4.8 kan vervallen omdat in de toekomst andere permeabele productieve zones kunnen worden opengesteld. Het is dan niet wenselijk om deze afdichtingsconstructies te verplaatsen. Ook het vierde lid kan vervallen. Voornamelijk in gasproducerende putten vormde deze door het vierde lid gecreëerde mogelijkheid tot circuleren een potentieel lek. In de regel werd ontheffing van het vierde lid aangevraagd. De mogelijkheid tot circuleren wordt tegenwoordig verricht door de opvoerserie mechanisch te perforeren voorafgaande aan de beoogde circulatie werkzaamheden.
De overige wijzigingen vloeien direct uit de voorgaande voort.
Deze wijziging maakt duidelijk dat met ‘die leiding’ wordt bedoeld: de gasliftinjectieleiding.
Met deze aanpassing wordt een verschrijving rechtgezet.
Over de interpretatie van de aanhef van artikel 8.5.2.1, eerste lid, bleek in de praktijk twijfel te bestaan. Om die twijfel weg te nemen is ‘De’ gewijzigd in: elke.
In onderdeel b staat abusievelijk afgedrukt ‘105’; het getal 10 had tot de 5de macht moeten worden verheven. Deze verschrijving is hersteld.
In de praktijk wordt al een cementplug van vijftig meter gebruikt. Dit voorschrift sluit nu aan op de praktijk.
Het begrip ‘afsluiting’ past beter in de context dan ‘afdichting’.
In artikel 9.1.1 worden de nieuwe Ospar-methoden voor het bepalen van het oliegehalte in te lozen productiewater gedefinieerd.
Zo wordt in onderdeel b bepaald dat het vaststellen het opgeloste oliegehalte van een oliemengsel dient te geschieden door middel van gaschromatografie in plaats van infraroodspectrofotometrie.
Voorts zijn de termen ‘alifaten’ en ‘aromaten’ vervangen door ‘gedispergeerde olie’ (onderdeel c) respectievelijk ‘opgeloste olie’ (onderdeel d).
Artikel 9.1.2 verplicht de uitvoerder ervoor zorg te dragen dat bij de lozing van oliehoudende mengsels de normen van 30 mg/l respectievelijk 100 mg/l niet worden overschreden. Bij overschrijdingen van deze normen dient de uitvoerder alle maatregelen te treffen om de lozing weer binnen de voorgeschreven norm te brengen.
Uit het eerste lid van artikel 9.1.4 blijkt dat de frequentie van monsterneming en analyse van een oliehoudend mengsel verschilt al naar gelang er sprake is van lozing van gedispergeerde olie of opgeloste olie. Frequentie en analyse hangen voorts af van de hoeveelheid van de te lozen oliehoudende mengsels. Het gaat hierbij niet alleen om oliehoudende mengsels die vrijkomen bij winningsactiviteiten, maar ook om oliehoudend hemel-, schrob- of spoelwater dat vanaf een mijnbouwinstallatie wordt geloosd. Tenslotte is van belang de vraag of een lozing plaatsvindt vanaf een bemande of niet-bemande mijnbouwinstallatie.
Het tweede en derde lid geven regels voor niet-bemande mijnbouwinstallaties. Hoofdregel is dat een monster wordt genomen bij ieder bezoek dat langer dan acht uur duurt (tweede lid). Mochten dergelijke bezoeken gedurende langere tijd niet plaatsvinden, dan bewerkstelligt het derde lid dat in ieder geval eens per drie maanden een monster wordt genomen.
In het vijfde lid wordt de mogelijkheid geboden om een alternatieve methode te gebruiken voor het bepalen van het gedispergeerde oliegehalte van een oliehoudend mengsel, mits zo’n methode wordt gekalibreerd volgens Ospar-akkoord 2006-6. De uitvoerder zal zelf een alternatieve methode moeten (laten) ontwikkelen; over de invulling van een dergelijke methode geeft Ospar voorschriften. Daarom is het noodzakelijk dat een door een uitvoerder ontwikkelde methode eerst ter beoordeling aan de minister moet worden voorgelegd voordat deze methode in praktijk mag worden gebracht.
Het zesde en zevende lid omvatten een zelfregulerend systeem. Ingevolge dat systeem dient eenmaal per week monsterneming en analyse van geloosde gedispergeerde olie plaats te vinden ter beoordeling of het oliehoudend gehalte ervan onder de grens van een maandelijks gemiddelde van 30 mg/l blijft. Dit wekelijkse onderzoek geldt alleen voor mijnbouwinstallaties waarvan per kalenderjaar minder dan 2000 kilogram wordt geloosd. Als zou blijken dat gedurende twee opeenvolgende kalendermaanden de grens van
30 mg/l is bereikt of overschreden, ontstaat krachtens het zesde lid de verplichting om onmiddellijk nadien over te gaan tot monsterneming en analyse met een frequentie van om de dag. Doorgaans zal dat moet geschieden met ingang van de eerste dag van de kalendermaand die direct volgt op de periode van twee opeenvolgende kalendermaanden (zie hiervoor). Het zevende lid is het spiegelbeeld van het zesde lid. Er wordt uitgegaan van een rekenkundig gewogen gemiddelde. Ter verduidelijking de volgende twee voorbeelden aan de hand van bijlage 14. Het getal in kolom C maal het getal in kolom E (op regel 1, de eerste dag van meten) resulteert in het getal op regel 1 van kolom H. Aan het einde van de maand worden de kolommen gesommeerd. Het totaal van kolom H gedeeld door het totaal van kolom C resulteert in het gemiddelde van kolom E. Het getal in regel 1 van kolom C maal het getal in regel 1 van kolom F resulteert in het getal in regel 1 van kolom I. Aan het einde van de maand worden de kolommen gesommeerd. Het totaal van kolom I gedeeld door het totaal van kolom C resulteert in het gemiddelde van kolom F. Indien een andere methode dan de methode voorgeschreven in 2005-15 gebruikt wordt kunnen de operators dit aangeven in de kolom opmerkingen van bijlage 14 (K). Van bijlage 14 is het overigens de bedoeling dat operators deze zelf op locatie houden en niet opsturen naar Staatstoezicht op de mijnen.
Het achtste lid komt overeen met het vijfde lid, zij het dat het achtste lid betrekking heeft op analyse van opgelost oliegehalte. Verwezen wordt naar de toelichting op het vijfde lid.
In het negende lid wordt een voorziening getroffen voor bemande mijnbouwinstallaties waarvan de registratie van de geloosde oliehoudende mengsels een kortere periode dan drie kalendermaanden omvat. Het kan dan gaan om mijnbouwinstallaties waar het lozen van oliehoudende mengsels gedurende enige tijd is stilgelegd of om mijnbouwinstallaties die pas na de inwerkingtreding van deze regeling voor het eerst in productie worden genomen. Dit voorschrift is uiteraard niet van toepassing op niet-bemande mijnbouwinstallaties, omdat monsterneming en analyse van geloosde oliehoudende mengsels (en dus registratie) alleen dient te geschieden als de installatie wordt bezocht (zie het tweede en derde lid).
Ingevolge Ospar-aanbeveling 2006/4 dient het maandelijks gemiddelde gedispergeerde oliegehalte niet meer te bedragen dan 30 mg/l (artikel 9.1.5, eerste lid, onder a, van de regeling).
Het verlenen van een ontheffing is niet langer toegestaan, zodat het vijfde lid moet vervallen.
Naar verwachting kan worden volstaan met een jaarlijkse verstrekking van de gegevens in plaats van per kalenderkwartaal. Het vierde lid van artikel 9.1.4 is dienovereenkomstig aangepast. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat een toezichthouder op grond van afdeling 5.2 Toezicht op de naleving van de Algemene wet bestuursrecht mede bevoegd is om tussentijds inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden (voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is).
De verwijzing naar bijlage 15 vervalt (zie onder a met betrekking tot onderdeel i van artikel 9.2.1). De aandacht wordt erop gevestigd dat ingevolge Ospar-aanbeveling 2005/3 paragraaf 2.3 van het HOCNF-formulier over het verschaffen van informatie over smaakbedervende eigenschappen van stoffen vervalt.
Er is een nieuwe lijst van zogenoemde Plonor-stoffen (zie Ospar-akkoord 2004-10) vastgesteld. Onderdeel p van artikel 9.2.1 is dienovereenkomstig gewijzigd.
Ospar-aanbeveling 2005/2 heeft geleid leidt tot enige aanpassingen van artikel 9.2.6 (zie artikel I, onderdeel AI). Deze aanpassingen hebben tot gevolg dat de lozing van stoffen die voorkomen op de ‘List of chemicals for priority action’, de zogenoemde LCPA-stoffen, uiterlijk 1 januari 2010 moeten worden beëindigd. In Ospar-akkoord 2004-12 is de lijst van LCPA-stoffen opgenomen. Voor het verbod tot het lozen van andere stoffen (dan LCPA-stoffen) zal met ingang van 1 januari 2017 alleen onder strikte voorwaarden ontheffing worden verleend. Vanaf dat moment vervallen de onderdelen b, c en d van artikel 9.2.6 (zie het vijfde lid) en met ingang van 1 januari 2017 vervalt en een nieuw artikel 9.2.6a wordt ingevoerd.
Artikel 9.2.6a (zie artikel I, onderdeel AI) houdt in dat met ingang van 1 januari 2017 alleen bij hoge uitzondering ontheffing wordt gegeven voor de lozing van stoffen die behoren tot de categorie die in aanmerking komen voor vervanging door alternatieve middelen (substitutie). In dergelijke gevallen moet de uitvoerder aantonen dat vanwege technische dan wel veiligheidstechnische aspecten er geen minder schadelijke vervangende middelen beschikbaar zijn. Door deze wijziging wordt uitvoering gegeven van de maatregelen opgenomen in de Ospar-aanbeveling 2006/3. Deze Ospar-aanbeveling schrijft voor dat uiterlijk op 1 januari 2017 de lozing van deze stoffen moet worden beëindigd tenzij dit vanwege voornoemde redenen het niet mogelijk is.
Ospar-akkoord 2005-13 bevat het HOCNF-formulier. Artikel 9.3.3 is dienovereenkomstig aangepast.
Met deze wijziging zijn de Ospar-akkoorden 2005-11 en 2005-12 geïmplementeerd.
In onderdeel c van artikel 11.3.1 staat abusievelijk afgedrukt ‘103’; het getal 10 had tot de 3e macht moeten worden verheven. Deze verschrijving is hersteld.
Deze wijziging vloeit voort uit de naamswijziging van het genoemde instituut.
In artikel 8.3.1.1 is geen sprake van een ontheffing, maar van een buitentoepassingverklaring. De wijziging van artikel 14.2.1, eerste lid, strekt ertoe het woordgebruik van dat artikel in overeenstemming te brengen met dat van artikel 8.3.1.1.
Het voorschrift waarbij de aanvrager om een opsporings- of winningsvergunning wordt verplicht bij zijn aanvraag tevens een uittreksel van de Kamers van Koophandel te overleggen kan niet in stand blijven omdat deze verplichting niet kan worden gerechtvaardigd op grond van artikelen 9 en 16, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van
12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376). Zo staat de noodzaak van deze verplichting onvoldoende vast omdat het bevoegd gezag aan de hand van de naam of het registratienummer van de rechtspersoon nadere gegevens kan verkrijgen uit het Handelsregister.
Gebleken is dat de woorden ‘en aardgas’ abusievelijk ontbraken.
Het overleggen van een overzicht over de voorgevallen onvoorziene gebeurtenissen ontbrak. Met deze toevoeging wordt in deze lacune voorzien.
Naar aanleiding van het bepaalde onder a wordt opgemerkt dat de vereisten, gesteld in de artikelen 8.2.1.1, eerste lid, abusievelijk niet in overeenstemming bleken te zijn met de vereisten, opgenomen in artikel 8.2.3.1. Met deze wijziging wordt deze inconsistentie verholpen.
Wijziging van de monsterneming en analyse van oliehoudende mengsels leidt tot aanpassing van bijlage 14.
De oorspronkelijke bijlage 15 bevatte het gehele HOCNF-formulier als onderdeel van paragraaf 9.2 van de Mijnbouwregeling. Door de nieuwe definitie in artikel 9.2.1 is er geen behoefte meer aan het geheel vermelden van dit formulier in de regeling.
Bijlage 16 bevat een overzicht van bestaande chemicaliën waarvoor tot 1 januari 2007 de mogelijkheid bestond ontheffing te verkrijgen voor het lozen van oliehoudende mengsels met een gehalte van 30 mg/l of meer. Deze ontheffing is in het kader van Ospar niet langer toegestaan warmee bijlage 16 vervalt.
De Minister van Economische Zaken,
M.J.A. van der Hoeven.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-1205.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.