Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 november 2008, nr. PO/75471, houdende het verlenen van subsidie ten behoeve van het bevorderen van excellentie in het basisonderwijs (Subsidieregeling excellentieprogramma basisonderwijs)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCW subsidies;

Besluit:

Paragraaf 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

1. School:

basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

2. Samenwerkingsverband:

meerdere scholen die gezamenlijk een project uitvoeren;

3. CFI:

CFI, de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

4. minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

5. adviescommissie:

de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 10.

Artikel 2. Doelomschrijving

  • 1. De minister kan een projectsubsidie verstrekken aan bevoegd gezagen van scholen voor projecten in verband met het bevorderen van excellentie in het basisonderwijs.

  • 2. De subsidie wordt verleend voor projecten die tot doel hebben:

    • a. Excellentie in het basisonderwijs te stimuleren op de bij het project betrokken scholen én;

    • b. Praktijkkennis op te leveren en te verspreiden om zo excellentie te stimuleren bij alle scholen, ook scholen die niet direct in het project participeren.

Artikel 3. Subsidieontvanger

Subsidie op grond van deze regeling wordt verleend aan het bevoegd gezag ten behoeve van een project dat wordt uitgevoerd door één school of door meerdere scholen die samenwerken in een samenwerkingsverband.

Artikel 4. Vaststelling subsidieplafond

Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is een bedrag van ten hoogste € 5.100.000,– beschikbaar.

Artikel 5. Subsidiebedrag

  • 1. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de gebudgetteerde kosten van het project.

  • 2. Voor het overige deel dient cofinanciering plaats te vinden.

  • 3. De subsidie bedraagt per subsidieaanvrager minimaal € 80.000,– en maximaal € 200.000,–.

Paragraaf 2. Subsidieaanvraag

Artikel 6. Subsidieaanvraag

  • 1. Een subsidieaanvraag wordt gedaan door het bevoegd gezag van een school. Per bevoegd gezag kan slechts één subsidieaanvraag worden ingediend.

  • 2. Wanneer een project wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband wordt de subsidieaanvraag gedaan door één bevoegd gezag, als vertegenwoordiger van het samenwerkingsverband.

  • 3. Een subsidieaanvraag wordt gedaan door indiening van een projectvoorstel en bevat maximaal 3000 woorden.

  • 4. Het project dient plaats te vinden in de schooljaren 2009–2010, 2010–2011 en 2011–2012.

Artikel 7. Indiening projectvoorstel

  • 1. Een projectvoorstel wordt ingediend door het bevoegd gezag, eventueel namens een samenwerkingsverband, tevens subsidieaanvrager, waarbij gebruik wordt gemaakt van CFI formulier 58012 ‘Aanvraag subsidie ten behoeve van het bevorderen van excellentie in het basisonderwijs’. Het projectvoorstel bevat niet meer dan 3000 woorden.

  • 2. Een projectvoorstel wordt ingediend bij CFI, Postbus 606, 2700 ML in Zoetermeer.

  • 3. Per subsidieaanvrager kan slechts één projectvoorstel worden ingediend.

  • 4. Een school kan slechts bij één subsidieaanvraag betrokken zijn.

Artikel 8. Vereisten projectvoorstel

  • 1. Een projectvoorstel bevat in ieder geval de volgende informatie:

    • a. de partijen die deelnemen aan het samenwerkingsverband;

    • b. een begroting van het gehele projectvoorstel, inclusief cofinanciering, en meerjarenraming;

    • c. indien wordt samengewerkt in een samenwerkingsverband, een samenwerkingsovereenkomst met als doel van samenwerking de uitvoering van het projectvoorstel;

    • d. een activiteitenplan, dat de hoofdlijnen van de activiteiten en de daarmee beoogde resultaten bevat, zowel op het niveau van het bevoegd gezag als op het niveau van de individuele scholen binnen het samenwerkingsverband;

    • e. een document waar in staat hoe cofinanciering zal plaatsvinden.

  • 2. Projectvoorstellen die onvolledig zijn, of niet de in lid één genoemde bijlagen bevatten, worden niet in behandeling genomen.

Artikel 9. Termijn indiening

Het projectvoorstel, bedoeld in artikel 6, wordt ingediend voor 28 februari 2009. Aanvragen ingediend op of na 28 februari 2009 worden afgewezen.

Paragraaf 3. Adviescommissie

Artikel 10. Samenstelling en benoeming adviescommissie

  • 1. Er is een onafhankelijke adviescommissie die tot taak heeft de minister te adviseren omtrent de beoordeling van projectvoorstellen, op basis van door de minister vastgestelde beoordelingscriteria, zoals omschreven in artikel 16.

  • 2. Tot leden van de adviescommissie worden benoemd:

    • dhr. Prof.dr. Robbert Dijkgraaf, wonend te Amsterdam, tevens voorzitter;

    • mevr. drs. Yvonne Leenders, wonend te Nijmegen;

    • dhr. Rob Limper, wonend te Uithoorn;

    • dhr. Ton Duif, wonend te ’s-Hertogenbosch;

    • dhr. Prof.dr. Jan de Lange, wonend te Katwijk aan Zee

  • 3. De voorzitter en de leden worden benoemd voor de periode van 1 oktober 2008 tot 1 juli 2009.

  • 4. De periode, bedoeld in het derde lid, kan met ten hoogste een jaar worden verlengd.

  • 5. De benoeming van de voorzitter of een lid kan worden ingetrokken indien

    • a. daarom door de desbetreffende persoon om verzocht is;

    • b. het functioneren van de voorzitter of het lid daartoe aanleiding geeft;

    • c. gebleken is dat de onafhankelijkheid van de voorzitter of het lid niet gewaarborgd is.

  • 6. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

Artikel 11. Integriteit

Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies indien hij een persoonlijk belang heeft bij de subsidieverlening.

Artikel 12. Informatieplicht

  • 1. De minister kan een deskundige aanwijzen die het recht heeft de vergaderingen van de adviescommissie bij te wonen.

  • 2. De adviescommissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen.

Artikel 13 Werkwijze

  • 1. De adviescommissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. In het secretariaat van de adviescommissie wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorzien.

Artikel 14 Vergoeding

De voorzitter en andere leden van de adviescommissie, ontvangen per vergadering een beloning op basis van het Vacatiegeldenbesluit 1988 en de daarop gebaseerde voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geldende bepalingen, waarbij de adviescommissie als zware commissie in de zin van het Vacatiegeldenbesluit 1988 wordt aangemerkt. De vergoeding bedraagt het maximum dat geldt voor een zware commissie.

Paragraaf 4. Subsidieverlening

Artikel 15. Criteria bij verdeling subsidieplafond

De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op subsidieaanvragen met betrekking tot projecten op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie, zoals door de adviescommissie, bedoeld in artikel 10, voorgesteld in de vorm van een ranking.

Artikel 16. Advies voorafgaand aan subsidieverlening en begeleiding

  • 1. De adviescommissie adviseert de minister over de ingediende projectvoorstellen.

  • 2. De adviescommissie baseert zich bij haar advisering op de volgende criteria:

    • a. robuustheid,

    • b. integraliteit,

    • c. innovatie en overdraagbaarheid,

    • d. prestatie en verantwoording,

    • e. haalbaarheid, efficiëntie en duurzaamheid,

    • f. de leerfunctie van de gesubsidieerde projecten in onderlinge samenhang.

  • 3. De criteria, bedoeld in het tweede lid, zijn nader uitgewerkt in een beoordelingskader, dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd.

  • 4. Bij het advies dat de adviescommissie uitbrengt aan de minister wordt rekening gehouden met regionale spreiding van projecten.

  • 5. De commissie is bevoegd om in individuele gevallen de Inspectie van het Onderwijs te raadplegen.

  • 6. Indien het totale bedrag van aanvragen het subsidieplafond overstijgt, selecteert de adviescommissie in haar advies zoveel projecten dat het subsidieplafond niet wordt overschreden.

Artikel 17. Besluitvorming door de minister

  • 1. De minister neemt een beslissing over de subsidieverlening op basis van het advies van de adviescommissie.

  • 2. De minister beschikt uiterlijk op 1 juli 2009 op de aanvragen, bedoeld in artikel 6, eerste lid.

  • 3. Indien de minister niet tijdig een beslissing neemt, deelt hij de aanvrager mee binnen welke termijn de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 18. Tijdvak subsidieverlening

Subsidie wordt verleend voor activiteiten in de drie schooljaren 2009–2010, 2010–2011 en 2011–2012.

Artikel 19. Betaling

De minister betaalt de subsidieontvangers jaarlijks een bedrag vooruit dat één derde van het totale subsidie bedraagt. De betalingen vinden plaats in: augustus 2009, augustus 2010 en augustus 2011.

Artikel 20. Niet vervullen begrotingsvoorwaarde

In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van artikel 3 verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Paragraaf 5. Verplichting subsidieontvanger

Artikel 21. Algemene subsidieverplichtingen

  • 1. Het project start zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na verlening van de subsidie en heeft een looptijd van drie schooljaren.

  • 2. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde:

    • a. activiteiten die gericht zijn op het monitoren van de regeling, het vaststellen van de effecten van innovatieve projecten en het verspreiden van de opgedane kennis in het kader van deze regeling. Hieronder vallen eventuele bezoeken voor informatieverzameling en informatiedeling over de projecten door het Projectbureau Kwaliteit (PK!) van de PO Raad en de Stichting Leerplan Ontwikkeling.

    • b. onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Paragraaf 6. Verantwoording en subsidievaststelling

Artikel 22. Financiële verantwoording

  • 1. De subsidie wordt verstrekt als tegemoetkoming in uitgaven die zijn verbonden aan het in deze regeling omschreven doel.

  • 2. De subsidie wordt verantwoord in de jaarrekening die betrekking heeft op het jaar waarin de subsidie wordt besteed.

  • 3. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.

  • 4. Eventuele rentebaten als gevolg van de vooruitbetaling dienen aan het project ten goede te komen.

  • 5. In geval van wanprestatie wordt het subsidiebedrag teruggevorderd.

Artikel 23. Inhoudelijke verslaglegging

  • 1. Na afloop van het project, per 31 augustus 2012, stelt de subsidieontvanger een inhoudelijk verslag van de activiteiten en resultaten van het project op. Dit verslag bevat in ieder geval een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen. De inrichting van de projectverantwoording komt overeen met de inrichting van het activiteitenplan en bevat maximaal 3000 woorden.

  • 2. Dit inhoudelijk verslag wordt uiterlijk drie maanden na afloop van het project per post en digitaal toegestuurd aan CFI.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 24. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2009, met uitzondering van paragraaf 3.

  • 2. Paragraaf 3 van deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na publicatie in de Staatscourant en werkt daarbij terug tot en met 1 oktober 2008.

  • 3. Deze regeling vervalt op 1 januari 2014.

Artikel 25. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling excellentieprogramma basisonderwijs.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en wordt bekendgemaakt op www.cfi.nl, de internetsite van CFI, agentschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en op www.schoolaanzet.nl.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma.

BEOORDELINGSKADER REGELING EXCELLENTIE BASISONDERWIJS: NADERE UITWERKING ARTIKEL 16, LID 2 A T/M F.

Hieronder worden de criteria weergegeven waarop individuele subsidieaanvragen in de vorm van projectvoorstellen (zie paragraaf 2 van de regeling) zullen worden beoordeeld en geprioriteerd. Bij elk criterium wordt aangegeven wat er minimaal in de aanvraag moet worden opgenomen (vereisten) en waarop de prioritering van de aanvragen zal plaatsvinden door de adviescommissie (zie paragraaf 3 van de regeling).

Criterium

Aspect

Minimale vereiste

Scoring

 

Beschrijving van deelaspecten waaruit het criterium is opgebouwd

Indien in het projectvoorstel niets is opgenomen over dit aspect, zal het projectvoorstel niet worden meegenomen voor inhoudelijke beoordeling (scoring) door de adviescommissie.

Op basis hiervan worden punten gegeven door de adviescommissie, genoemd in paragraaf 3 van de regeling. De projecten die alle vereisten bevatten, worden door middel van de scoring ten opzichte van elkaar geprioriteerd.

1. Robuustheid

   
 

Tenminste de leerlingen met potentieel de meeste cognitieve talenten, maar zo mogelijk ook de anderen worden betrokken bij het project

– Tenminste de 5% meest cognitief getalenteerde leerlingen (van de scholen die participeren in het project) worden bij het project betrokken

– % van de leerlingen van de scho(o)l(en) dat betrokken zal worden bij het project

– Aantal leerlingen dat betrokken zal worden bij het project

 

Beschrijving van de manier waarop mogelijke (cognitief getalenteerde) onderpresteerders bij het project worden betrokken

Het projectplan beschrijft expliciet hoe cognitief talentvolle onderpresteerders worden gesignaleerd en betrokken bij het project

– Mate van onderbouwing van wijze van vroegsignalering en betrekking van cognitief talentvolle onderpresteerders bij het project

 

Toegankelijkheid: het project waarborgt de toegankelijkheid van alle toptalenten aan het excellentieproject.

– Kinderen met dezelfde capaciteiten hebben een gelijke toegang tot het project, ongeacht geslacht, ras of achtergrond. Dat blijkt uit het projectplan.

 
  

– Tijdens de subsidiefase en daarna is deelname voor leerlingen aan het onderwijs niet afhankelijk van een ouderbijdrage. Dat blijkt uit het projectplan.

 
 

Beschrijving van de impact van het project op de rest van de school

 

Uit het projectplan blijkt dat het project betrekking heeft op zoveel mogelijk schoolklassen van de deelnemende scholen.

 

Uit het voorstel blijkt dat het project plaatsvindt in samenwerking met andere scholen

 

Aantal scholen waarmee wordt samengewerkt.

 

Het project betrekt actief de ouders van de toptalenten

– Het project betrekt ouders van cognitief talentvolle leerlingen bij de uitvoering

Mate van betrokkenheid van ouders bij het project

  

– Ouders zijn geraadpleegd voor advies bij de voorbereiding van het project

 

2. Integraliteit

   
 

– Samenhang tussen:

1) Input en (vroeg)signalering: hoe stelt de school vast waar de toptalenten zitten?

2) throughput: welke acties onderneemt de school om toptalent te stimuleren richting excellente prestaties, en wat is de samenhang met (vroeg)signalering van talentvolle leerlingen?

– Beschrijving van samenhang tussen input, troughput en output

– Beschrijving van samenwerking met vve en voortgezet onderwijs

– beschrijving van projectactiviteiten in onderbouw, middenbouw en bovenbouw

Mate van samenhang binnen het project en met de omgeving van de school.

Er worden meer punten gegeven naarmate duidelijk blijkt dat de onderwijsactiviteiten logisch voortvloeien uit de signalering en logisch samenhangen met de verwachte prestaties.

Er worden ook meer punten gegeven naarmate de samenwerking met vve of voortgezet onderwijs, gericht op de doelen van het project, intensiever is.

 

3) output/opbrengsten: hoe hangen de verwachte prestaties samen met signalering en te nemen acties?

 

Het gebruik van datafeedback (toetsresultaten als aanwijzing voor de volgende lessen) binnen het onderwijs leidt tot meer punten.

 

– samenwerking met vve en voortgezet onderwijs

 

Ook worden meer punten gegeven naarmate het welzijn van deleerlingen integraal onderdeel uitmaakt van het projectplan.

3. Innovatie en overdraagbaarheid

   
 

Mate waarin het project grenzen verlegt en nieuwe (praktijk)kennis zal opleveren ten behoeve van excellentie in het basisonderwijs.

– Het projectvoorstel beschrijft welke ‘witte vlek’ aan praktijkkennis zal worden opgevuld door uitvoering van het project

– Het projectvoorstel beschrijft hoe de nieuwe kennis uit het project bij succes zal worden gedestilleerd en klaar gemaakt voor bredere verspreiding

– Mate waarin het project vernieuwend is

– Uit het projectvoorstel blijkt dat maatregelen zijn genomen om barrières voor overdracht op andere scholen te slechten

– Bij het project is een expert betrokken als externe adviseur.

  

– Het project bevat activiteiten om zelf de opgedane praktijkkennis actief te verspreiden, waarbij tenminste vijf andere scholen, die niet aan het project participeren, worden bereikt.

 

4. Prestatie en verantwoording

   
 

Ambitie: omschrijving van meetbare prestaties die in de looptijd van het project behaald zullen worden, waaronder de toename van tevredenheid van de leerlingen. Deze zijn ambitieus: het project draagt aantoonbaar bij aan nieuwe of betere prestaties.

Het projectplan bevat objectief meetbare prestaties als ambitie.

Ambities uitgedrukt in toegevoegde waarde (nieuwe of betere prestaties)

 

Verantwoording: in het voorstel worden de criteria genoemd waarop het project zich verantwoordt over de uitvoering en resultaten van het project.

In de criteria worden tenminste opgenomen:

a. Leerprestaties van deelnemende leerlingen (hogere opbrengsten)

b. welbevinden van de deelnemende leerlingen en leerkrachten

– Onderbouwing van de gekozen verantwoordingsindicatoren inclusief manier waarop vastgesteld dat de voorgenomen prestaties behaald zijn;

– Verantwoording in schoolplan en schoolgids richting omgeving (met name ouders)

  

c. oordeel van ouders over uitvoering en resultaten van het project

 
 

Mate waarin het project bijdraagt aan de waardering en bevordering van topprestaties.

– Aanwezigheid van (communicatieve) maatregelen t.b.v. een cultuur die cognitieve topprestaties bevordert en waardeert.

– Het bereik in aantal schoolleiders, leraren, leerlingen en ouders van die (communicatieve) maatregelen;

– doelmatigheid en effectiviteit van de gekozen communicatieve maatregelen.

5. Haalbaarheid, efficiëntie, duurzaamheid

   
 

Relatie tussen ambitie en waarschijnlijkheid dat die waar gemaakt zal worden, blijkend uit eerdere prestaties van de scholen en de gecreëerde randvoorwaarden

 

– Genomen maatregelen t.b.v. de haalbaarheid

 

Efficiëntie: uit het projectvoorstel blijkt dat met minimale middelen (geld, tijd, mankracht) maximale resultaten worden bereikt.

 

Mate van efficiëntie (geld, tijd, mankracht) blijkend uit het projectvoorstel

 

Uit het voorstel blijkt dat het project zal worden voortgezet na afloop van de subsidietermijn

Uit de aanvraag blijkt dat duurzame voortzetting van het project mogelijk is met bekostiging uit de lumpsummiddelen.

Uit het projectvoorstel blijkt dat duurzame voortzetting van het project organisatorisch en inhoudelijk haalbaar is.

In het kader van het lerend vermogen van de regeling (zie artikel 16, lid 2f) zijn innovativiteit en diversiteit belangrijk. In de beoordeling zal daarom rekening gehouden worden met een goede spreiding van de verschillende soorten initiatieven, die van elkaar kunnen verschillen qua:

Soort ingezette instrumenten

Zowel voor input (vroegsignalering en betrekking bij het project), troughput (excellentiebevorderende instrumenten) als output (resultaatsmeting).

Samenwerking en integratie

Bijvoorbeeld met VVE, voortgezet onderwijs, universiteiten, het bedrijfsleven, andere instellingen, en met of tussen scholen, schoolbesturen, netwerken van scholen en schoolbesturen.

Gericht op verschillende leerdoelen/ kerndoelen

De focus van doelen van het project op het leren van leerlingen in relatie tot bijvoorbeeld de verschillende kerndoelen, zoals Nederlands, Engels, Friese taal, Rekenen/wiskunde en Oriëntatie op jezelf en de wereld. De doelstellingen en het leeraanbod om excellentie te stimuleren, ook bij (hoog)begaafde leerlingen, mogen echter breder zijn. Focus is wel op cognitief toptalent.

TOELICHTING

Algemeen

Binnen de kwaliteitsagenda Primair Onderwijs richten scholen, de PO Raad en OCW zich op de verbetering van de kwaliteit van het basisonderwijs. In dat kader wordt o.a. geïnvesteerd in de verbetering van reken- en taalonderwijs, er wordt gewerkt aan vaste referentieniveaus en een hogere kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie.

Het stimuleren van excellentie hoort hier ook bij. Zoals beschreven in de Kamerbrief over excellentie in het basisonderwijs gaat het bij excellentie om feitelijke topprestaties, die door talentvolle, (niet alleen (hoog)begaafde) kinderen kunnen worden bereikt. Het gaat erom talentvolle kinderen zo uit te dagen dat het leerpotentieel maximaal wordt benut. Deze regeling is één van de maatregelen die OCW hiervoor neemt. Met deze regeling wil OCW scholen uitdagen de ‘stille reserve aan leerkapitaal’ aan te spreken, juist bij de toptalenten. Het is de bedoeling dat:

  • basisscholen beter in beeld krijgen welke leerlingen op school het talent hebben om uitzonderlijke cognitieve prestaties te leveren;

  • basisscholen het onderpresteren tegengaan bij taal en rekenen en andere vakken met bijzondere aandacht bij de (hoog)begaafde leerlingen;

  • basisscholen waar nodig in samenwerking met andere scholen in de directe omgeving of bijvoorbeeld scholen voor voortgezet onderwijs of universiteiten een rijke leeromgeving creëren voor leerlingen en (hoog)begaafden in het bijzonder;

  • basisscholen meehelpen met het bevorderen van een cultuur waarin excellente prestaties gewaardeerd worden.

Hierbij staat het innovatieve karakter van projecten nadrukkelijk centraal. Het is de bedoeling dat projecten die subsidie ontvangen, praktijkkennis ontwikkelen over onderwijs aan toptalenten en het stimuleren van excellentie, die ze breder verspreiden onder andere scholen én die ze beschikbaar stellen aan de PO Raad en de Stichting Leerplan Ontwikkeling, die de landelijke verspreiding van best practices zullen coördineren. Het lerende vermogen van het programma als geheel is een cruciaal aspect bij de besluitvorming over subsidieverstrekking. We streven naar een divers en leerzaam, samenhangend programma van projecten.

Scholen geven zelf vorm aan excellentie. Zij stellen zelf vast welke leerlingen het potentieel hebben om tot cognitieve topprestaties te komen, en wie derhalve zou moeten deelnemen aan projecten.

Selectie van te subsidiëren projecten zal plaatsvinden op de correctheid en volledigheid van de subsidieaanvraag, de kwaliteit van het projectvoorstel wanneer vergeleken met het beoordelingskader, en de mate waarin het projectvoorstel bijdraagt aan het innovatieve en lerende vermogen van het programma als geheel en de focus op cognitieve vaardigheden.

Een adviescommissie adviseert de staatssecretaris over de projecten die volgens haar subsidie zouden moeten ontvangen. Op die manier kan het lerende karakter van het gehele programma gewaarborgd worden, alsmede de neutraliteit en objectiviteit van de beoordelingsprocedure.

Bevoegd gezagen van basisonderwijs komen in aanmerking voor een tegemoetkoming van 50% in de totale gebudgetteerde projectkosten voor het stimuleren van excellentie. Zij kunnen hiervoor een projectvoorstel indienen bij het CFI. De adviescommissie zal uiteindelijk advies uitbrengen aan de staatssecretaris. De subsidieaanvragen worden beoordeeld en gerangschikt op de mate waarin zij bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de regeling.

Administratieve lasten

Er kan een beknopt projectvoorstel worden ingediend. De werkwijze bij de advisering van de aanvragen van het CFI en de adviescommissie zorgen voor relatief weinig administratieve lasten. Verantwoording van de bestede bedragen vindt jaarlijks plaats in het jaarverslag,.

Daarnaast levert het bevoegd gezag dat een project vertegenwoordigt, aan het eind van het project een inhoudelijk verslag van activiteiten en vooral ook de resultaten bij de leerlingen in. De resultaten op leerlingniveau kunnen worden geformuleerd naar inzicht van de aanvragende partij. De adviescommissie zal in haar beoordeling van de projectvoorstellen uiteraard ook op dit punt aandacht geven, inclusief de mate waarin de resultaten inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Dit verslag dient tevens als handreiking van resultaten en producten aan PO Raad en SLO ten behoeve van verdere verspreiding onder scholen van de leeropbrengsten van de innovatieve projecten. Het geheel aan projecten binnen deze regeling wordt gemonitord door de Stichting Leerplan Ontwikkeling, die ook een eindevaluatie van dit programma zal opstellen.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepaling

Met een school wordt in deze regeling een door het Rijk bekostigde basisschool bedoeld conform de definitie in de wet op het primair onderwijs.

Samenwerkingsverbanden kunnen allerlei vormen hebben, waaronder WSNS-samenwerkingsverbanden. Het gaat om een samenwerkingsverband van meerdere scholen, die onder één of meerdere bevoegde gezagen vallen, die samen een excellentieproject willen uitvoeren. Er mag ook gebruik worden gemaakt van reeds bestaande samenwerkingsverbanden.

Artikel 2. Doelomschrijving

Doelstelling van de regeling is om projecten mogelijk te maken die leerlingen helpen bij het komen tot topprestaties onder leerlingen op het cognitieve vlak, en die daarover nieuwe praktijkkennis ontwikkelen en verspreiden. De rijksoverheid draagt daartoe bij via een subsidie van 50% van de totale gebudgetteerde projectkosten. Excellentie wordt in deze regeling benaderd als het bereiken van cognitieve topprestaties door basisschoolleerlingen.

Artikel 3. Subsidieontvanger

Het bevoegd gezag dient een aanvraag in, maar niet alle scholen die vallen onder het bevoegd gezag hoeven te participeren. Dat is aan het bevoegd gezag om te bepalen. In situaties waarbij sprake is van een bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor één of een klein aantal scholen, kan het interessant zijn om samen te werken met één of meer andere bevoegde gezagen om tot een gezamenlijk projectvoorstel te komen. Hiertoe kan een nieuw samenwerkingsverband worden aangegaan, of gebruik worden gemaakt van bestaande verbanden zoals bijvoorbeeld de verbanden in het kader van het Weer Samen Naar School-beleid.

Een school of bevoegd gezag kan slechts participeren in een samenwerkingsverband voor één project. Een school of bevoegd gezag kan niet deelnemen aan twee projecten, ook al is het voor geen van beide projectvoorstellen de officiële indiener.

De subsidieaanvraag, in de vorm van een projectvoorstel, moet altijd door een bevoegd gezag worden gedaan. Dat bevoegd gezag vertegenwoordigt dan de gehele groep scholen, inclusief eventuele andere betrokken bevoegde gezagen. De samenwerkende bevoegd gezagen en scholen moeten hun samenwerking kunnen aantonen in een document ( zie artikel 8).

Artikel 4 en 5. Subsidieplafond en subsidiebedragen

Gezien het subsidieplafond van 5,1 miljoen voor de gehele regeling en gezien het minimale subsidiebedrag van € 80.000,– en het maximale bedrag van € 200.000,–, kunnen maximaal 63 en minimaal 25 projecten worden gesubsidieerd. Deze aantallen geven aan dat het in deze regeling gaat om vanuit het perspectief van basisscholen grotere projecten, die met subsidie over capaciteit kunnen beschikken om vernieuwende werkwijzen te ontwikkelen en bij gebleken succes te verspreiden. Samenwerking kan in veel gevallen ook bijdragen aan realisatie van meer innovatieve oplossingen voor het stimuleren van excellentie, juist ook (hoog)begaafde leerlingen.

Een project kan voor 50% van de totale gebudgetteerde projectkosten subsidie ontvangen. De overige 50% zal bestaan uit cofinanciering, door de school zelf of derden. Een school is vrij om hier invulling aan te geven.

Artikel 6. Subsidieaanvraag

Per bevoegd gezag kan slechts één subsidieaanvraag worden ingediend.1 Een subsidieaanvraag wordt gedaan door een projectvoorstel, waarvoor een formulier kan worden gebruikt: zie artikel 7. Projectvoorstellen moeten uiterlijk 28 februari 2009 zijn ingediend bij het CFI, op het adres: Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.

Artikel 7. Projectvoorstel

Een subsidieaanvraag wordt gedaan in de vorm van een projectvoorstel. De aanvragende partij is verplicht gebruik te maken van CFI formulier 58012 ‘Aanvraag subsidie ten behoeve van het bevorderen van excellentie in het basisonderwijs’. Het formulier is vanaf de week van 8 december beschikbaar (www.CFI.nl, onder primair onderwijs, formulieren). Het projectvoorstel bevat niet meer dan 3000 woorden. Het gebruiken van een standaardformat en het stellen van een limiet aan het aantal woorden is nodig om de adviescommissie in de gelegenheid te stellen tot een transparante vergelijking te komen van de diverse projectvoorstellen die vanuit het onderwijsveld zullen worden ingediend en om de administratieve lasten voor zowel scholen als overheid zoveel mogelijk te beperken.

Artikel 8. Vereisten projectvoorstel

Bij het projectvoorstel wordt, zoals aangegeven op het formulier, in elk geval de volgende informatie gevoegd die nodig is voor de adviescommissie om tot een transparante beoordeling te komen en een ranking van de projectvoorstellen uit het onderwijsveld op basis van het beoordelingskader:

  • a. de partijen die deelnemen aan het samenwerkingsverband; Dit betreft een overzicht van de scholen en bevoegd gezagen die deelnemen aan het project. Dit overzicht is nodig om te voorkomen dat scholen of bevoegde gezagen aan meerdere projecten deelnemen en daarvoor subsidie aanvragen;

  • b. een begroting van het gehele projectvoorstel, inclusief cofinanciering, en meerjarenraming; De begroting heeft betrekking op alle kosten die het project als geheel met zich meebrengt, inclusief cofinanciering. Projecten lopen drie schooljaren door: de meerjarenraming heeft betrekking op deze drie schooljaren;

  • c. indien wordt samengewerkt in een samenwerkingsverband, een samenwerkingsovereenkomst; Dit om te voorkomen dat scholen zogenaamd participeren in een project zonder daar zelf van te weten;

  • d. een activiteitenplan, dat de hoofdlijnen van de activiteiten en de daarmee beoogde resultaten bevat. Het activiteitenplan kan worden ingevuld zoals op het bijgeleverde formulier voor het projectvoorstel;

  • e. een document waarin staat hoe cofinanciering zal plaatsvinden. Zoals in artikel 5 bepaald, dient 50% van de totale gebudgetteerde projectkosten voor rekening van de subsidieaanvrager of het samenwerkingsverband en/of een of meerdere derden te komen. Om zekerheid te krijgen dat de instelling de cofinanciering heeft geregeld, moet daarvoor een document worden opgesteld, waarin de cofinancier(s) en een garantie worden opgenomen. Die garantie houdt in dat door de andere betrokken partij of partijen wordt verklaard dat men ervoor instaat dat men het overeengekomen deel van de kosten zal betalen. Het gaat dan om een verklaring van bijvoorbeeld een wethouder van een gemeente, of een directie van een stichting of bedrijf, en altijd van de deelnemende schoolbesturen. Als die garantie er niet is, ontstaat te grote onzekerheid over de financiële haalbaarheid van een project en zal de betreffende subsidieaanvraag worden afgewezen.

Artikel 9. Termijn indiening

Projectvoorstellen moeten worden ingediend vóór 28 februari 2009. Zo wordt de staatssecretaris (in wiens portefeuille deze regeling valt) en de adviescommissie voldoende gelegenheid geboden om voor 1 juli 2009 beslissingen te kunnen nemen.

Artikel 10 tot en met 16. Adviescommissie

De adviescommissie heeft een belangrijke rol bij het beoordelen en selecteren van de ingediende projectvoorstellen aan de hand van de regeling en het bijgevoegde beoordelingskader. In deze artikelen wordt de samenstelling en werkwijze verder geregeld.

Besluitvorming over te subsidiëren projecten zal plaatsvinden op basis van het advies van de adviescommissie. Daarbij worden de projectvoorstellen ten opzichte van elkaar geprioriteerd door middel van een ranking naar de mate waarin het project een bijdrage levert aan het doel van de regeling.

De adviescommissie heeft een adviserende taak en maakt bij de opstelling van haar advies gebruik van een beoordelingskader. Dat beoordelingskader bestaat uit criteria, die verder zijn uitgewerkt in concrete aspecten waarop projectvoorstellen punten kunnen scoren (t.b.v. de rankschikking ten opzichte van elkaar), én aspecten waaraan een projectvoorstel ten minste moet voldoen. In individuele gevallen behoudt de commissie zich het recht voor bijvoorbeeld na te gaan of die als ‘zeer zwakke school’ wordt gekenmerkt door de Inspectie van het Onderwijs.

De criteria genoemd in het tweede lid van dit artikel, hebben betrekking op:

  • a. Robuustheid: hierbij gaat het om het bereik in aantal leerlingen, het betrekken van onderpresteerders, de toegankelijkheid van het project voor alle leerlingen, de betrokkenheid van ouders, de samenwerking met andere scholen.

  • b. Integraliteit: hierbij gaat het om de samenhang tussen input, throughput en output, en met de omgeving van deelnemende scholen.

  • c. Innovatie en overdraagbaarheid: hierbij gaat het om het vernieuwende karakter van het project, en de manier waarop binnen het project wordt gewerkt aan het verspreiden van nieuwe ideeën en best practices over andere scholen.

  • d. Prestatie en verantwoording: hierbij gaat het om de ambitie van het project in toegevoegde waarde, de manier waarop het project de beoogde verhoogde opbrengsten wil meten en/of verantwoorden, en de mate waarin het project bijdraagt aan een cultuur die topprestaties waardeert.

  • e. Haalbaarheid, efficiëntie en duurzaamheid: hierbij gaat het om:

    • de waarschijnlijkheid dat doelstelling van het project zal worden behaald

    • de efficiëntie in termen van geld, personeel en tijd

    • de waarschijnlijkheid dat dit project duurzaam zal worden voortgezet na afloop van de subsidie.

  • f. De leerfunctie van de gesubsidieerde projecten in onderlinge samenhang. Dit betreft het totale vermogen van alle gesubsidieerde projecten samen om zoveel mogelijk nieuwe (praktijkkennis) te vergaren. Dat betekent dat zoveel mogelijk projecten met een innovatief karakter zullen worden gesubsidieerd, en dat de totale variëteit aan projecten dat subsidie ontvangt groot genoeg zal zijn om het totale leereffect van de regeling optimaal te maken. Dit kan een reden zijn voor de adviescommissie om inhoudelijk gezien vergelijkbare projectvoorstellen af te wijzen, bijvoorbeeld omdat er met een positieve toekenning geen extra leereffect meer zou ontstaan.

Deze criteria zijn verder uitgewerkt in een beoordelingskader dat bij deze regeling is gevoegd. Wanneer veel van de projectvoorstellen in dezelfde regio plaatsvinden, zal de adviescommissie bij een gelijke geschiktheid van projecten kijken naar de regionale spreiding van projecten, bij het opstellen van haar advies aan de staatssecretaris. Ongeacht het aantal projectaanvragen, zal het subsidieplafond ad € 5.100.000,– niet worden overschreden.

Artikel 18 en 19. Tijdvak en betaling

Deze regeling biedt veel ruimte aan de bevoegde gezagen van basisscholen om diverse innovatieve projecten voor te stellen. Wel is een randvoorwaarde dat alle projectvoorstellen betrekking hebben op een zelfde duur van het project. Deze periode is door het ministerie, na goed overleg met de PO Raad en het platform kwaliteit en innovatie, vastgesteld op drie schooljaren. Dit biedt de gelegenheid om maatregelen te nemen die een enkel schooljaar overstijgen en daarmee ook meer kans krijgen om zich te bewijzen en te beklijven.

De subsidies worden dus verleend voor een periode van drie schooljaren, die bij het begin van het schooljaar 2009–2010 beginnen. Om dit mogelijk te maken, zullen schoolbesturen nog voor 1 juli 2009 te horen krijgen of ze in aanmerking komen voor subsidie. Subsidieontvangers starten liefst direct, maar uiterlijk binnen twee maanden na de beslissing door de Minister – zoals bedoeld in artikel 17 – met het project.

De projecten die aangevraagd en gehonoreerd worden, hebben daarmee ook allemaal dezelfde looptijd: namelijk drie schooljaren. Ze lopen daarmee uiterlijk 31 juli 2012 af. De projecten worden ook op de zelfde momenten betaalbaar gesteld om de uitvoering mogelijk te maken. Om de projecten uit te kunnen voeren, wordt steeds 1/3e van het totale subsidiebedrag aan het begin van schooljaar in augustus overgemaakt op de betrokken rekening.

Artikel 20. Niet vervullen begrotingsvoorwaarde

Wanneer blijkt dat op de rijksbegroting van de jaren 2009, 2010, 2011 onverhoopt geen financiële ruimte is voor subsidieverstrekking, worden de gelden die wel beschikbaar zijn naar rato verdeeld over de subsidieontvangers.

Artikel 21. Algemene subsidieverplichtingen

Een belangrijk doel van deze regeling is het gericht ontwikkelen van producten en kennis bij een kleine groep scholen ten behoeve van alle basisscholen in Nederland die excellentie willen stimuleren. Om dit mogelijk te maken, gaan schoolbesturen die subsidie ontvangen ook de verplichting aan om mee te werken aan onderzoekingen, bezoeken of andere informatieve activiteiten ten behoeve van monitoring en inlichtingen richting staatssecretaris over de voortgang van beleid.

Tussen OCW, CFI, de PO Raad en de SLO – het bestaande informatiepunt hoogbegaafdheid voor het primair onderwijs – worden afspraken gemaakt over de uitwerking van de monitoring en het onderzoek naar ‘wat werkt’ en onderlinge informatiewisseling, het verspreiden van opgedane kennis en monitoring van het traject als geheel. Hierover zullen met de betrokken schoolbesturen nadere afspraken worden gemaakt, waarbij de lasten voor de betrokken scholen die voortvloeien uit het verzamelen van deze informatie in redelijkheid moeten opwegen tegen de baten in de vorm van de verkregen subsidie van de Minister.

Artikel 22. Financiële verantwoording

Om de administratieve lasten voor de onderwijsinstellingen zo beperkt mogelijk te houden, loopt de jaarlijkse financiële verantwoording via de jaarrekening (met een normale accountantscontrole). Middelen die na afloop van het project niet zijn besteed, worden niet teruggevorderd. In geval van wanprestatie (activiteiten zijn niet uitgevoerd, het project is voortijdig beëindigd) zal het volledige subsidiebedrag worden teruggevorderd. De subsidieaanvrager draagt zelf zorg voor schadedeling met partners van het samenwerkingsverband.

Artikel 23. Inhoudelijk activiteitenverslag

Gegeven de doelstelling van de regeling om kennis op te doen ten behoeve van het stimuleren van excellentie op alle basisscholen in Nederland, is het wenselijk dat van elk gesubsidieerd project aan het einde van de drie schooljaren een inhoudelijk actviteitenverslag wordt opgesteld met daarbij indicaties van de effectiviteit van de innovatieve aanpak en het bereiken van de projectdoelen voor de betrokken (hoog)begaafde leerlingen. Deze verslagen kunnen dan gebundeld worden, verspreid en nader geanalyseerd en zijn daarmee feitelijk een belangrijk eindproduct van de regeling. Aangezien op 1 september 2011 nog geld wordt gegeven voor schooljaar 2011–2012, kan een dergelijk inhoudelijk verslag pas na het schooljaar worden geleverd. Inleverdatum wordt uiterlijk: 1 december 2012.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma.


XNoot
1

Tenzij een aanvraag wegens een gebrek als bedoeld in artikel 8 buiten behandeling wordt gelaten en de aanvraagtermijn daarbij nog niet is verlopen: in dat geval mag een nieuwe (complete) aanvraag worden ingediend. Overigens zal deze situatie zich niet snel voordoen: mocht het CFI in een aanvraag een gebrek constateren dan zal standaard een hersteltermijn geboden worden voordat tot het buiten behandeling stellen wordt overgegaan.

Naar boven