Hieronder worden de criteria weergegeven waarop individuele subsidieaanvragen in de vorm van projectvoorstellen (zie paragraaf
2 van de regeling) zullen worden beoordeeld en geprioriteerd. Bij elk criterium wordt aangegeven wat er minimaal in de aanvraag
moet worden opgenomen (vereisten) en waarop de prioritering van de aanvragen zal plaatsvinden door de adviescommissie (zie
paragraaf 3 van de regeling).
In het kader van het lerend vermogen van de regeling (zie artikel 16, lid 2f) zijn innovativiteit en diversiteit belangrijk.
In de beoordeling zal daarom rekening gehouden worden met een goede spreiding van de verschillende soorten initiatieven, die
van elkaar kunnen verschillen qua:
TOELICHTING
Algemeen
Binnen de kwaliteitsagenda Primair Onderwijs richten scholen, de PO Raad en OCW zich op de verbetering van de kwaliteit van
het basisonderwijs. In dat kader wordt o.a. geïnvesteerd in de verbetering van reken- en taalonderwijs, er wordt gewerkt aan
vaste referentieniveaus en een hogere kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie.
Het stimuleren van excellentie hoort hier ook bij. Zoals beschreven in de Kamerbrief over excellentie in het basisonderwijs
gaat het bij excellentie om feitelijke topprestaties, die door talentvolle, (niet alleen (hoog)begaafde) kinderen kunnen worden
bereikt. Het gaat erom talentvolle kinderen zo uit te dagen dat het leerpotentieel maximaal wordt benut. Deze regeling is
één van de maatregelen die OCW hiervoor neemt. Met deze regeling wil OCW scholen uitdagen de ‘stille reserve aan leerkapitaal’
aan te spreken, juist bij de toptalenten. Het is de bedoeling dat:
– basisscholen beter in beeld krijgen welke leerlingen op school het talent hebben om uitzonderlijke cognitieve prestaties te
leveren;
– basisscholen het onderpresteren tegengaan bij taal en rekenen en andere vakken met bijzondere aandacht bij de (hoog)begaafde
leerlingen;
– basisscholen waar nodig in samenwerking met andere scholen in de directe omgeving of bijvoorbeeld scholen voor voortgezet
onderwijs of universiteiten een rijke leeromgeving creëren voor leerlingen en (hoog)begaafden in het bijzonder;
– basisscholen meehelpen met het bevorderen van een cultuur waarin excellente prestaties gewaardeerd worden.
Hierbij staat het innovatieve karakter van projecten nadrukkelijk centraal. Het is de bedoeling dat projecten die subsidie
ontvangen, praktijkkennis ontwikkelen over onderwijs aan toptalenten en het stimuleren van excellentie, die ze breder verspreiden
onder andere scholen én die ze beschikbaar stellen aan de PO Raad en de Stichting Leerplan Ontwikkeling, die de landelijke
verspreiding van best practices zullen coördineren. Het lerende vermogen van het programma als geheel is een cruciaal aspect
bij de besluitvorming over subsidieverstrekking. We streven naar een divers en leerzaam, samenhangend programma van projecten.
Scholen geven zelf vorm aan excellentie. Zij stellen zelf vast welke leerlingen het potentieel hebben om tot cognitieve topprestaties
te komen, en wie derhalve zou moeten deelnemen aan projecten.
Selectie van te subsidiëren projecten zal plaatsvinden op de correctheid en volledigheid van de subsidieaanvraag, de kwaliteit
van het projectvoorstel wanneer vergeleken met het beoordelingskader, en de mate waarin het projectvoorstel bijdraagt aan
het innovatieve en lerende vermogen van het programma als geheel en de focus op cognitieve vaardigheden.
Een adviescommissie adviseert de staatssecretaris over de projecten die volgens haar subsidie zouden moeten ontvangen. Op
die manier kan het lerende karakter van het gehele programma gewaarborgd worden, alsmede de neutraliteit en objectiviteit
van de beoordelingsprocedure.
Bevoegd gezagen van basisonderwijs komen in aanmerking voor een tegemoetkoming van 50% in de totale gebudgetteerde projectkosten
voor het stimuleren van excellentie. Zij kunnen hiervoor een projectvoorstel indienen bij het CFI. De adviescommissie zal
uiteindelijk advies uitbrengen aan de staatssecretaris. De subsidieaanvragen worden beoordeeld en gerangschikt op de mate
waarin zij bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de regeling.
Administratieve lasten
Er kan een beknopt projectvoorstel worden ingediend. De werkwijze bij de advisering van de aanvragen van het CFI en de adviescommissie
zorgen voor relatief weinig administratieve lasten. Verantwoording van de bestede bedragen vindt jaarlijks plaats in het jaarverslag,.
Daarnaast levert het bevoegd gezag dat een project vertegenwoordigt, aan het eind van het project een inhoudelijk verslag
van activiteiten en vooral ook de resultaten bij de leerlingen in. De resultaten op leerlingniveau kunnen worden geformuleerd
naar inzicht van de aanvragende partij. De adviescommissie zal in haar beoordeling van de projectvoorstellen uiteraard ook
op dit punt aandacht geven, inclusief de mate waarin de resultaten inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Dit verslag dient tevens
als handreiking van resultaten en producten aan PO Raad en SLO ten behoeve van verdere verspreiding onder scholen van de leeropbrengsten
van de innovatieve projecten. Het geheel aan projecten binnen deze regeling wordt gemonitord door de Stichting Leerplan Ontwikkeling,
die ook een eindevaluatie van dit programma zal opstellen.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepaling
Met een school wordt in deze regeling een door het Rijk bekostigde basisschool bedoeld conform de definitie in de wet op het
primair onderwijs.
Samenwerkingsverbanden kunnen allerlei vormen hebben, waaronder WSNS-samenwerkingsverbanden. Het gaat om een samenwerkingsverband van meerdere scholen, die onder één of meerdere bevoegde gezagen vallen, die
samen een excellentieproject willen uitvoeren. Er mag ook gebruik worden gemaakt van reeds bestaande samenwerkingsverbanden.
Artikel 2. Doelomschrijving
Doelstelling van de regeling is om projecten mogelijk te maken die leerlingen helpen bij het komen tot topprestaties onder
leerlingen op het cognitieve vlak, en die daarover nieuwe praktijkkennis ontwikkelen en verspreiden. De rijksoverheid draagt
daartoe bij via een subsidie van 50% van de totale gebudgetteerde projectkosten. Excellentie wordt in deze regeling benaderd
als het bereiken van cognitieve topprestaties door basisschoolleerlingen.
Artikel 3. Subsidieontvanger
Het bevoegd gezag dient een aanvraag in, maar niet alle scholen die vallen onder het bevoegd gezag hoeven te participeren.
Dat is aan het bevoegd gezag om te bepalen. In situaties waarbij sprake is van een bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor
één of een klein aantal scholen, kan het interessant zijn om samen te werken met één of meer andere bevoegde gezagen om tot
een gezamenlijk projectvoorstel te komen. Hiertoe kan een nieuw samenwerkingsverband worden aangegaan, of gebruik worden gemaakt
van bestaande verbanden zoals bijvoorbeeld de verbanden in het kader van het Weer Samen Naar School-beleid.
Een school of bevoegd gezag kan slechts participeren in een samenwerkingsverband voor één project. Een school of bevoegd gezag
kan niet deelnemen aan twee projecten, ook al is het voor geen van beide projectvoorstellen de officiële indiener.
De subsidieaanvraag, in de vorm van een projectvoorstel, moet altijd door een bevoegd gezag worden gedaan. Dat bevoegd gezag
vertegenwoordigt dan de gehele groep scholen, inclusief eventuele andere betrokken bevoegde gezagen. De samenwerkende bevoegd
gezagen en scholen moeten hun samenwerking kunnen aantonen in een document ( zie artikel 8).
Artikel 4 en 5. Subsidieplafond en subsidiebedragen
Gezien het subsidieplafond van 5,1 miljoen voor de gehele regeling en gezien het minimale subsidiebedrag van € 80.000,– en
het maximale bedrag van € 200.000,–, kunnen maximaal 63 en minimaal 25 projecten worden gesubsidieerd. Deze aantallen geven
aan dat het in deze regeling gaat om vanuit het perspectief van basisscholen grotere projecten, die met subsidie over capaciteit
kunnen beschikken om vernieuwende werkwijzen te ontwikkelen en bij gebleken succes te verspreiden. Samenwerking kan in veel
gevallen ook bijdragen aan realisatie van meer innovatieve oplossingen voor het stimuleren van excellentie, juist ook (hoog)begaafde
leerlingen.
Een project kan voor 50% van de totale gebudgetteerde projectkosten subsidie ontvangen. De overige 50% zal bestaan uit cofinanciering,
door de school zelf of derden. Een school is vrij om hier invulling aan te geven.
Artikel 6. Subsidieaanvraag
Per bevoegd gezag kan slechts één subsidieaanvraag worden ingediend.1 Een subsidieaanvraag wordt gedaan door een projectvoorstel, waarvoor een formulier kan worden gebruikt: zie artikel 7. Projectvoorstellen
moeten uiterlijk 28 februari 2009 zijn ingediend bij het CFI, op het adres: Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.
Artikel 7. Projectvoorstel
Een subsidieaanvraag wordt gedaan in de vorm van een projectvoorstel. De aanvragende partij is verplicht gebruik te maken
van CFI formulier 58012 ‘Aanvraag subsidie ten behoeve van het bevorderen van excellentie in het basisonderwijs’. Het formulier
is vanaf de week van 8 december beschikbaar (www.CFI.nl, onder primair onderwijs, formulieren). Het projectvoorstel bevat
niet meer dan 3000 woorden. Het gebruiken van een standaardformat en het stellen van een limiet aan het aantal woorden is
nodig om de adviescommissie in de gelegenheid te stellen tot een transparante vergelijking te komen van de diverse projectvoorstellen
die vanuit het onderwijsveld zullen worden ingediend en om de administratieve lasten voor zowel scholen als overheid zoveel
mogelijk te beperken.
Artikel 8. Vereisten projectvoorstel
Bij het projectvoorstel wordt, zoals aangegeven op het formulier, in elk geval de volgende informatie gevoegd die nodig is
voor de adviescommissie om tot een transparante beoordeling te komen en een ranking van de projectvoorstellen uit het onderwijsveld
op basis van het beoordelingskader:
a. de partijen die deelnemen aan het samenwerkingsverband; Dit betreft een overzicht van de scholen en bevoegd gezagen die deelnemen
aan het project. Dit overzicht is nodig om te voorkomen dat scholen of bevoegde gezagen aan meerdere projecten deelnemen en
daarvoor subsidie aanvragen;
b. een begroting van het gehele projectvoorstel, inclusief cofinanciering, en meerjarenraming; De begroting heeft betrekking
op alle kosten die het project als geheel met zich meebrengt, inclusief cofinanciering. Projecten lopen drie schooljaren door:
de meerjarenraming heeft betrekking op deze drie schooljaren;
c. indien wordt samengewerkt in een samenwerkingsverband, een samenwerkingsovereenkomst; Dit om te voorkomen dat scholen zogenaamd
participeren in een project zonder daar zelf van te weten;
d. een activiteitenplan, dat de hoofdlijnen van de activiteiten en de daarmee beoogde resultaten bevat. Het activiteitenplan
kan worden ingevuld zoals op het bijgeleverde formulier voor het projectvoorstel;
e. een document waarin staat hoe cofinanciering zal plaatsvinden. Zoals in artikel 5 bepaald, dient 50% van de totale gebudgetteerde
projectkosten voor rekening van de subsidieaanvrager of het samenwerkingsverband en/of een of meerdere derden te komen. Om
zekerheid te krijgen dat de instelling de cofinanciering heeft geregeld, moet daarvoor een document worden opgesteld, waarin
de cofinancier(s) en een garantie worden opgenomen. Die garantie houdt in dat door de andere betrokken partij of partijen
wordt verklaard dat men ervoor instaat dat men het overeengekomen deel van de kosten zal betalen. Het gaat dan om een verklaring
van bijvoorbeeld een wethouder van een gemeente, of een directie van een stichting of bedrijf, en altijd van de deelnemende
schoolbesturen. Als die garantie er niet is, ontstaat te grote onzekerheid over de financiële haalbaarheid van een project
en zal de betreffende subsidieaanvraag worden afgewezen.
Artikel 9. Termijn indiening
Projectvoorstellen moeten worden ingediend vóór 28 februari 2009. Zo wordt de staatssecretaris (in wiens portefeuille deze
regeling valt) en de adviescommissie voldoende gelegenheid geboden om voor 1 juli 2009 beslissingen te kunnen nemen.
Artikel 10 tot en met 16. Adviescommissie
De adviescommissie heeft een belangrijke rol bij het beoordelen en selecteren van de ingediende projectvoorstellen aan de
hand van de regeling en het bijgevoegde beoordelingskader. In deze artikelen wordt de samenstelling en werkwijze verder geregeld.
Besluitvorming over te subsidiëren projecten zal plaatsvinden op basis van het advies van de adviescommissie. Daarbij worden
de projectvoorstellen ten opzichte van elkaar geprioriteerd door middel van een ranking naar de mate waarin het project een
bijdrage levert aan het doel van de regeling.
De adviescommissie heeft een adviserende taak en maakt bij de opstelling van haar advies gebruik van een beoordelingskader.
Dat beoordelingskader bestaat uit criteria, die verder zijn uitgewerkt in concrete aspecten waarop projectvoorstellen punten
kunnen scoren (t.b.v. de rankschikking ten opzichte van elkaar), én aspecten waaraan een projectvoorstel ten minste moet voldoen.
In individuele gevallen behoudt de commissie zich het recht voor bijvoorbeeld na te gaan of die als ‘zeer zwakke school’ wordt
gekenmerkt door de Inspectie van het Onderwijs.
De criteria genoemd in het tweede lid van dit artikel, hebben betrekking op:
a. Robuustheid: hierbij gaat het om het bereik in aantal leerlingen, het betrekken van onderpresteerders, de toegankelijkheid
van het project voor alle leerlingen, de betrokkenheid van ouders, de samenwerking met andere scholen.
b. Integraliteit: hierbij gaat het om de samenhang tussen input, throughput en output, en met de omgeving van deelnemende scholen.
c. Innovatie en overdraagbaarheid: hierbij gaat het om het vernieuwende karakter van het project, en de manier waarop binnen
het project wordt gewerkt aan het verspreiden van nieuwe ideeën en best practices over andere scholen.
d. Prestatie en verantwoording: hierbij gaat het om de ambitie van het project in toegevoegde waarde, de manier waarop het project
de beoogde verhoogde opbrengsten wil meten en/of verantwoorden, en de mate waarin het project bijdraagt aan een cultuur die
topprestaties waardeert.
e. Haalbaarheid, efficiëntie en duurzaamheid: hierbij gaat het om:
– de waarschijnlijkheid dat doelstelling van het project zal worden behaald
– de efficiëntie in termen van geld, personeel en tijd
– de waarschijnlijkheid dat dit project duurzaam zal worden voortgezet na afloop van de subsidie.
f. De leerfunctie van de gesubsidieerde projecten in onderlinge samenhang. Dit betreft het totale vermogen van alle gesubsidieerde
projecten samen om zoveel mogelijk nieuwe (praktijkkennis) te vergaren. Dat betekent dat zoveel mogelijk projecten met een
innovatief karakter zullen worden gesubsidieerd, en dat de totale variëteit aan projecten dat subsidie ontvangt groot genoeg
zal zijn om het totale leereffect van de regeling optimaal te maken. Dit kan een reden zijn voor de adviescommissie om inhoudelijk
gezien vergelijkbare projectvoorstellen af te wijzen, bijvoorbeeld omdat er met een positieve toekenning geen extra leereffect
meer zou ontstaan.
Deze criteria zijn verder uitgewerkt in een beoordelingskader dat bij deze regeling is gevoegd. Wanneer veel van de projectvoorstellen
in dezelfde regio plaatsvinden, zal de adviescommissie bij een gelijke geschiktheid van projecten kijken naar de regionale
spreiding van projecten, bij het opstellen van haar advies aan de staatssecretaris. Ongeacht het aantal projectaanvragen,
zal het subsidieplafond ad € 5.100.000,– niet worden overschreden.
Artikel 18 en 19. Tijdvak en betaling
Deze regeling biedt veel ruimte aan de bevoegde gezagen van basisscholen om diverse innovatieve projecten voor te stellen.
Wel is een randvoorwaarde dat alle projectvoorstellen betrekking hebben op een zelfde duur van het project. Deze periode is
door het ministerie, na goed overleg met de PO Raad en het platform kwaliteit en innovatie, vastgesteld op drie schooljaren.
Dit biedt de gelegenheid om maatregelen te nemen die een enkel schooljaar overstijgen en daarmee ook meer kans krijgen om
zich te bewijzen en te beklijven.
De subsidies worden dus verleend voor een periode van drie schooljaren, die bij het begin van het schooljaar 2009–2010 beginnen.
Om dit mogelijk te maken, zullen schoolbesturen nog voor 1 juli 2009 te horen krijgen of ze in aanmerking komen voor subsidie.
Subsidieontvangers starten liefst direct, maar uiterlijk binnen twee maanden na de beslissing door de Minister – zoals bedoeld
in artikel 17 – met het project.
De projecten die aangevraagd en gehonoreerd worden, hebben daarmee ook allemaal dezelfde looptijd: namelijk drie schooljaren.
Ze lopen daarmee uiterlijk 31 juli 2012 af. De projecten worden ook op de zelfde momenten betaalbaar gesteld om de uitvoering
mogelijk te maken. Om de projecten uit te kunnen voeren, wordt steeds 1/3e van het totale subsidiebedrag aan het begin van schooljaar in augustus overgemaakt op de betrokken rekening.
Artikel 20. Niet vervullen begrotingsvoorwaarde
Wanneer blijkt dat op de rijksbegroting van de jaren 2009, 2010, 2011 onverhoopt geen financiële ruimte is voor subsidieverstrekking,
worden de gelden die wel beschikbaar zijn naar rato verdeeld over de subsidieontvangers.
Artikel 21. Algemene subsidieverplichtingen
Een belangrijk doel van deze regeling is het gericht ontwikkelen van producten en kennis bij een kleine groep scholen ten
behoeve van alle basisscholen in Nederland die excellentie willen stimuleren. Om dit mogelijk te maken, gaan schoolbesturen
die subsidie ontvangen ook de verplichting aan om mee te werken aan onderzoekingen, bezoeken of andere informatieve activiteiten
ten behoeve van monitoring en inlichtingen richting staatssecretaris over de voortgang van beleid.
Tussen OCW, CFI, de PO Raad en de SLO – het bestaande informatiepunt hoogbegaafdheid voor het primair onderwijs – worden afspraken
gemaakt over de uitwerking van de monitoring en het onderzoek naar ‘wat werkt’ en onderlinge informatiewisseling, het verspreiden
van opgedane kennis en monitoring van het traject als geheel. Hierover zullen met de betrokken schoolbesturen nadere afspraken
worden gemaakt, waarbij de lasten voor de betrokken scholen die voortvloeien uit het verzamelen van deze informatie in redelijkheid
moeten opwegen tegen de baten in de vorm van de verkregen subsidie van de Minister.
Artikel 22. Financiële verantwoording
Om de administratieve lasten voor de onderwijsinstellingen zo beperkt mogelijk te houden, loopt de jaarlijkse financiële verantwoording
via de jaarrekening (met een normale accountantscontrole). Middelen die na afloop van het project niet zijn besteed, worden
niet teruggevorderd. In geval van wanprestatie (activiteiten zijn niet uitgevoerd, het project is voortijdig beëindigd) zal
het volledige subsidiebedrag worden teruggevorderd. De subsidieaanvrager draagt zelf zorg voor schadedeling met partners van
het samenwerkingsverband.
Artikel 23. Inhoudelijk activiteitenverslag
Gegeven de doelstelling van de regeling om kennis op te doen ten behoeve van het stimuleren van excellentie op alle basisscholen
in Nederland, is het wenselijk dat van elk gesubsidieerd project aan het einde van de drie schooljaren een inhoudelijk actviteitenverslag
wordt opgesteld met daarbij indicaties van de effectiviteit van de innovatieve aanpak en het bereiken van de projectdoelen
voor de betrokken (hoog)begaafde leerlingen. Deze verslagen kunnen dan gebundeld worden, verspreid en nader geanalyseerd en
zijn daarmee feitelijk een belangrijk eindproduct van de regeling. Aangezien op 1 september 2011 nog geld wordt gegeven voor
schooljaar 2011–2012, kan een dergelijk inhoudelijk verslag pas na het schooljaar worden geleverd. Inleverdatum wordt uiterlijk:
1 december 2012.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S.A.M. Dijksma.