Beleidsregels VOG-NP-RP 2008

Beleidsregels 2008 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een verklaring omtrent het gedrag van natuurlijke personen en rechtspersonen

1 april 2008

Nr. DDS-5504342

De Minister van Justitie,

gelet op de artikelen 28 tot en met 39 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, dat de Beleidsregels 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een verklaring omtrent het gedrag van natuurlijke personen en rechtspersonen, vastgesteld bij besluit van 15 maart 2004 worden ingetrokken en vervangen door onderstaande beleidsregels;

Besluit:

Paragraaf 1

Inleiding

Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) geeft op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) verklaringen omtrent het gedrag (VOG) af aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Deze beleidsregels zien op de inhoudelijke afweging en de administratieve procedure rondom de VOG.

Bij een VOG-aanvraag wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en zijn bestuurders. Daarbij wordt het belang van betrokkene afgewogen tegen het risico voor de samenleving in het licht van het doel van de aanvraag. Naar aanleiding hiervan wordt verklaard of al dan niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. Deze beleidsregels zijn van toepassing op de aanvragen voor zowel de VOG natuurlijke personen (VOG-NP) als de VOG rechtspersonen (VOG-RP), tenzij anders is aangegeven.

Achtereenvolgens worden behandeld:

2. De ontvankelijkheid van de aanvraag voor een VOG-NP en een VOG-RP;

3. De beoordeling van de aanvraag (paragraaf 3.);

3.1 Terugkijktermijn

3.1.1. Periode terugkijktermijn

3.1.2. Uitgangspunt terugkijktermijn

3.2. Het objectieve criterium

3.2.1. Justitiële gegevens

3.2.2. Indien herhaald

3.2.3. Risico voor de samenleving

3.2.4. Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden

3.3. Het Subjectieve criterium

3.3.1. Advies burgemeester

3.3.2. Subjectieve criterium

3.3.3. Subjectieve criterium – zedendelicten/gezags- of afhankelijkheidsrelatie

3.4. Weigering VOG buiten beoordelingskader

4. Administratieve afhandeling VOG

4.1. Indienen van een aanvraag voor een VOG

4.2. Afhandeling van aanvragen voor een VOG

4.3. Afhandeling van spoedaanvragen voor een VOG

4.4. Wijzigingen van gegevens in de aanvraagformulieren VOG

5. Inwerkingtreding en citeertitel

Paragraaf 2

Ontvankelijkheid van de aanvraag

Het COVOG toetst of een aanvraag voor een VOG ontvankelijk is. Hierbij wordt getoetst of een onderzoek naar het gedrag van de aanvrager noodzakelijk is om, gelet op het doel van de aanvraag, een risico voor de samenleving te beperken.

De aanvraag voor een VOG is ontvankelijk wanneer de VOG wettelijk verplicht is.

Daarnaast is de aanvraag voor een VOG-NP in elk geval ontvankelijk wanneer deze wordt aangevraagd voor het aangaan dan wel bestendigen van een werkrelatie. Onder een werkrelatie wordt mede verstaan het verrichten van werkzaamheden voor een vereniging of een vrijwilligersorganisatie.

De aanvraag voor een VOG-RP is ontvankelijk indien deze wordt aangevraagd in verband met het aangaan van een zakelijke overeenkomst, contract of aanbesteding dan wel voor het aansluiten bij of lid worden van een brancheorganisatie, vereniging of stichting.

Indien een aanvraag ziet op een doel en/of belanghebbende derde in het buitenland, wordt een aanvraag voor een VOG-NP of VOG-RP alleen dan in behandeling genomen indien de verklaring in een buitenlandse wet als vereiste is opgenomen, ten behoeve van een in die wet duidelijk omschreven doel. De aanvrager dient dit wettelijke vereiste aan te tonen en indien mogelijk het in het betreffende land gehanteerde screeningsprofiel bij te voegen. Indien er geen buitenlands screeningsprofiel bestaat wordt aangesloten bij een vergelijkbaar Nederlands screeningsprofiel.

Een aanvraag voor een VOG-NP of VOG-RP is niet ontvankelijk wanneer:

– een onderzoek naar het gedrag van de aanvrager kennelijk niet noodzakelijk is om, gelet op het doel van de aanvraag, een risico voor de samenleving te beperken;

– er geen aanwijsbare belanghebbende derde is;

– de te beschermen belangen van privé-aard zijn.

Paragraaf 3

Beoordeling van de aanvraag

Bij de beoordeling van de aanvraag wordt in beginsel gekeken naar de justitiële gegevens die zijn opgenomen in de justitiële documentatie in de voor het doel van de aanvraag relevante termijn.

Aan de aanvrager die in het geheel niet voorkomt in de justitiële documentatie wordt zonder meer een VOG afgegeven.

Wanneer de aanvrager wel voorkomt in de justitiële documentatie wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.

Paragraaf 3.1

Terugkijktermijn

Voor de terugkijktermijn zijn van belang:

– de periode waarover wordt teruggekeken en

– het uitgangspunt bij deze termijn.

Paragraaf 3.1.1

Periode terugkijktermijn

In beginsel vindt beoordeling plaats op grond van de justitiële gegevens die voorkomen in de justitiële documentatie in de vier jaren voorafgaand aan de aanvraag.

Indien in de voor de aanvraag relevante terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen, beoordeelt het COVOG alle voor de aanvraag relevante gegevens uit de justitiële documentatie in de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag.

Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken wanneer:

– het justitiële gegevens over zeden betreft zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht;

– de aanvraag voor de VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen;

– de aanvraag voor een VOG ziet op een functie met hoge integriteiteisen;

– de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante termijn enige tijd in de detentie heeft doorgebracht dan wel een vrijheidsbeperkende maatregel heeft ondergaan.

Er geldt een afwijkende terugkijktermijn voor justitiële gegevens betreffende de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van deze zedendelicten wordt de gehele justitiële documentatie van de aanvrager zonder enige tijdsbeperking bekeken.

Afwijkende termijn in bijzondere wet of regeling

Indien de aanvraag voor de VOG samenhangt met een bijzondere wet- of regeling waarin een andere termijn is opgenomen wordt aangesloten bij de in de desbetreffende wet- of regeling opgenomen termijn.

Functie met hoge integriteitseisen

Ook geldt een afwijkende terugkijktermijn voor functies met bijzondere integriteitseisen, zoals voor tolken en vertalers.

Tijd in gevangenschap doorgebracht

Wanneer de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante termijn enige tijd in de detentie heeft doorgebracht dan wel een vrijheidsbeperkende maatregel heeft ondergaan wordt de terug te kijken termijn vermeerderd met de periode die de aanvrager feitelijk in detentie heeft doorgebracht of een maatregel heeft ondergaan.

Paragraaf 3.1.2

Uitgangspunt terugkijktermijn

Voor het bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terug te kijken termijn valt wordt uitgegaan van de datum van uitspraak in eerste aanleg. Dit uitgangspunt geldt ook indien hoger beroep en/of cassatie is ingesteld.

Van dit uitgangspunt wordt in de volgende gevallen afgeweken:

– Wanneer tussen de pleegdatum en de datum van uitspraak in eerste aanleg een langere termijn ligt dan twee jaren en er geen sprake is van fraude- en zedendelicten, wordt de pleegdatum als beginpunt genomen;

– bij openstaande zaken die geen fraude- en zedendelicten betreffen, wordt eveneens de pleegdatum als beginpunt genomen;

– in het geval van openstaande zaken inzake fraude- en zedendelicten wordt als beginpunt genomen het moment waarop vanwege het Openbaar Ministerie jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie een strafvervolging tegen hem zal instellen. Bij de bepaling van deze datum wordt uitgegaan van de datum waarop de strafzaak bij het Openbaar Ministerie wordt aangebracht en in het Justitieel Documentatie Systeem wordt ingeschreven.

Paragraaf 3.2

Het objectieve criterium

Het objectieve criterium betreft de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het beoogde doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Dit criterium is gebaseerd op artikel 35 van de Wjsg. Indien aan de hand van het objectieve criterium is vastgesteld dat het betreffende justitiële gegeven een risico voor de samenleving kan opleveren bij het vervullen van de betreffende functie, wordt de VOG in beginsel geweigerd.

Ten aanzien van een VOG voor een functie waarbij sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en justitiële gegevens betreffende zedendelicten als genoemd in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht zijn aangetroffen, geldt dat in beginsel wordt geacht aan het objectieve criterium reeds te zijn voldaan.

Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen:

1. justitiële gegevens (strafbaar feit);

2. indien herhaald;

3. risico voor de samenleving en

4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of werkzaamheden.

Paragraaf 3.2.1

Justitiële gegevens

De relevante justitiële gegevens die voorkomen in de justitiële documentatie op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen, of daarmee gelijk gestelde organisaties, worden meegewogen bij de beoordeling. Indien een aanvraag wordt gedaan ten behoeve van een rechtspersoon, worden ook de gegevens met betrekking tot relevante strafbare feiten op naam van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon meegewogen.

Ook feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag. Hoe zwaar dergelijke informatie weegt en in welke gevallen deze meeweegt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Paragraaf 3.2.2

Indien herhaald

Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.

Het betreft een objectief criterium, het is derhalve niet relevant of er een reëel recidivegevaar is.

Toepassing van dit criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie (of het doel) waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is de vraag of het feit plaatsvond tijdens de uitoefening van de functie dan wel in de privé-sfeer niet relevant.

Paragraaf 3.2.3

Risico voor de samenleving

Het risico voor de samenleving is onderverdeeld in risico’s voor:

a. Informatie (het omgaan met gevoelige informatie, het kunnen raadplegen en/of bewerken van vertrouwelijke gegevens die zijn opgenomen in bepaalde systemen);

b. Geld (het omgaan met contante en girale waarden, het hebben van budgetbevoegdheid);

c. Goederen (het verschaffen, aanschaffen, beheren, laden en lossen, inpakken en opslaan van goederen);

d. Diensten (het verlenen van diensten zoals advisering, beveiliging, schoonmaak en catering);

e. Zakelijke relaties (contacten hebben met leveranciers, aanbestedingen doen, het beslissen over offertes en het doen van onderhandelingen);

f. Proces (het instellen, monteren, repareren, onderhouden, ombouwen, en het werken met dan wel het bedienen van productiemachines c.q. apparaten en voertuigen);

g. Aansturen organisatie (in de positie van manager, bedrijfsleider, beheerder of eigenaar van een onderneming) en

h. Personen (het belast zijn met de zorg voor het welzijn van kwetsbare groeperingen of personen in de samenleving).

De toetsing van deze risico’s is nader uitgewerkt in een algemeen screeningsprofiel en specifieke screeningsprofielen. In het algemene screeningsprofiel is uitgewerkt welke risico’s bestaan voor de onder a t/m h genoemde gebieden. In de specifieke screeningsprofielen, bijvoorbeeld het screeningsprofiel voor buitengewone opsporingsambtenaren, zijn de voor het betreffende profiel relevante risico’s opgenomen. Deze specifieke screeningsprofielen zijn in samenspraak met de brancheorganisaties samengesteld. Deze profielen zijn te vinden op de website van het Ministerie van Justitie (www.justitie.nl/VOG).

Paragraaf 3.2.4

Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden

Of een bepaald justitieel gegeven, naast een risico voor de samenleving, tevens een belemmering vormt voor de behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid, heeft te maken met de relatie van het justitiële gegeven tot de functie/taak/opdracht die betrokkene gaat vervullen. Niet elk justitieel gegeven is relevant voor elke functie/taak/opdracht. Zo kan de locatie waar de werkzaamheden worden vervuld van belang zijn voor de beoordeling of een justitieel gegeven, naast een risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor de behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid.

Bij justitiële gegevens betreffende zedendelicten ingevolge de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht wordt voorts gekeken of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/opdracht sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Indien voor de functie, waarvoor de VOG is aangevraagd, sprake is van een afhankelijkheidsrelatie wordt in de volgende gevallen uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid:

1. De aanvrager is voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een zedendelict als genoemd in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht twee of meer malen veroordeeld tot:

– een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,

– (on)voorwaardelijke terbeschikkingstelling aan de staat (TBS),

– (on)voorwaardelijke jeugddetentie,

– een (on)voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) en/of

– een (on)voorwaardelijke taakstraf.

2. De aanvrager is in de twintig jaren voorafgaand het moment van beoordeling ter zake van een zedendelict éénmaal veroordeeld tot:

– een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,

– (on)voorwaardelijke TBS,

– (on)voorwaardelijke jeugddetentie,

– een (on)voorwaardelijke PIJ of

– een (on)voorwaardelijke taakstraf.

3. De strafzaak met betrekking tot de aanvrager is in de tien jaren voorafgaand het moment van beoordeling ter zake van een zedendelict voorwaardelijk geseponeerd, de aanvrager is veroordeeld tot een andere straf dan een gevangenisstraf of taakstraf, schuldig verklaard zonder strafoplegging, of heeft een door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie geaccepteerd.

Paragraaf 3.3

Het subjectieve criterium

Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium afgegeven.

Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen aanvragen die zien op functies waarbij sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en voorts justitiële gegevens zijn aangetroffen over zedendelicten, als bedoeld in de artikelen 240b tot en met artikel 250 van het Wetboek van Strafrecht, en aanvragen die hier geen betrekking op hebben.

Paragraaf 3.3.1

Advies burgemeester

Indien sprake is van een aanvraag van een VOG NP, kan de burgemeester binnen tien dagen na de dag waarop bij hem de aanvraag is ingediend het COVOG adviseren over de bijzondere omstandigheden in zijn gemeente, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het advies van de burgemeester heeft slechts een ondersteunende functie en is mede daarom slechts van belang indien er tevens relevante antecedenten zijn aangetroffen.

Paragraaf 3.3.2

Het subjectieve criterium

Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een afwijzing. Dit criterium geldt ook ten aanzien van zedendelicten wanneer de VOG aanvraag niet ziet op een functie waarin sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie.

Relevante omstandigheden van het geval zijn onder meer

– de wijze waarop de strafzaak is afgedaan;

– het tijdsverloop;

– de hoeveelheid antecedenten.

Omdat de VOG een betrouwbaar beeld dient te geven van de integriteit van de aanvrager kunnen naast justitiële gegevens ook gegevens uit het politieregister in het oordeel worden betrokken. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruik worden gemaakt als er justitiële gegevens over de aanvrager zijn aangetroffen. Op grond van het voorgaande kan alleen informatie over de (achtergronden van) andere (strafbare) feiten, dan die in de justitiële documentatie zijn opgenomen, worden opgevraagd. In de politieregisters kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Het COVOG maakt in beginsel slechts terughoudend gebruik van deze bevoegdheid.

Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd

De omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden, zijn alleenrelevant indien COVOG na weging van de subjectieve criteria niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven.

De omstandigheden waaronder het feit is gepleegd kunnen op velerlei zaken zien. Bijvoorbeeld op de vraag of het feit zich al dan niet in de privé-sfeer heeft voorgedaan.

Paragraaf 3.3.3

Subjectief criterium – zedendelicten in combinatie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie

Bij zedendelicten als genoemd in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie.

Van dit uitgangspunt kan enkel worden afgeweken indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.

3.4

Weigering VOG buiten beoordelingskader

Wanneer betrokkene binnen de terug te kijken periode niet voorkomt in de justitiële documentatie maar het beoordelingskader ertoe zou leiden dat toekenning van de VOG gelet op de beoogde functie onverantwoord zou zijn, zal de VOG alsnog worden geweigerd. Van deze weigeringsmogelijkheid zal zeer terughoudend en slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik worden gemaakt.

Deze weigeringgrond kan slechts worden toegepast wanneer toekenning van de VOG gelet op de beoogde functie onverantwoord zou zijn en in de justitiële documentatie van de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag de volgende gegevens zijn aangetroffen:

– justitiële gegevens over misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en,

– waarvoor de aanvrager is veroordeeld tot:

• een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of jeugddetentie en/of

• de maatregel van terbeschikkingstelling aan de staat en/of

• geplaatst is in een inrichting voor jeugdigen.

Paragraaf 4

Administratieve afhandeling VOG

Paragraaf 4.1

Indienen van een aanvraag voor een VOG

Voor het aanvragen van een VOG-NP moet gebruik worden gemaakt van het daartoe bestemde aanvraagformulier VOG-NP.

De aanvraag voor de VOG-NP wordt persoonlijk, of door een schriftelijk gemachtigde, ingediend bij de gemeente waar de aanvrager in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) is ingeschreven. Indien de aanvraag door een gemachtigde wordt ingediend, dient bij de aanvraag een duidelijk leesbare kopie van een geldig legitimatiebewijs van de aanvrager te zijn gevoegd. De gemeente draagt zorg voor de controle van de gegevens en voor een onmiddellijke (elektronische) doorzending aan het COVOG.

Indien geen sprake is van een inschrijving in de GBA wordt de aanvraag rechtstreeks bij het COVOG ingediend. In alle gevallen dient de aanvrager en/of diens gemachtigde zich te legitimeren door middel van een geldig legitimatiebewijs.

Een aanvraag van een VOG-RP wordt rechtstreeks bij het COVOG ingediend. Daarvoor moet gebruik worden gemaakt van de drie daarvoor bestemde aanvraagformulieren VOG-RP.

Het betreft de formulieren voor:

– de te onderzoeken rechtsperso(o)nen;

– de te onderzoeken natuurlijke perso(o)n(en) en

– de indiener van de aanvraag.

Paragraaf 4.2

Afhandeling van aanvragen voor een VOG

Het aanvraagformulier dient volledig en correct te zijn ingevuld. De screening vindt plaats op grond van de door de belanghebbende aangekruiste functieaspecten. Bij evidente onjuistheden in de relatie tussen de functieaspecten en het doel van de aanvraag kan het COVOG gedurende de procedure ambtshalve de opgegeven functieaspecten corrigeren.

Bij een VOG-NP dient het aanvraagformulier te zijn ondertekend door de aanvrager én de belanghebbende). Bij een VOG-RP dient het aanvraagformulier te zijn ondertekend door de vertegenwoordiger van de rechtspersoon. Tevens dient het aanvraagformulier voor de VOG-RP vergezeld te zijn van alle voor de aanvraag vereiste bijlagen.

Wanneer de aanvraag niet compleet is, zal deze eenmalig worden geretourneerd aan de aanvrager met het verzoek de gebreken binnen de daartoe gestelde termijn te herstellen. De behandeling van de aanvraag wordt dan opgeschort, totdat de gebreken zijn hersteld. Indien de gebreken niet binnen de gestelde termijn zijn hersteld, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld. Betrokkene wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Er dient dan een nieuwe aanvraag te worden ingediend waarvoor opnieuw leges dienen te worden betaald.

Paragraaf 4.3

Afhandeling van spoedaanvragen voor een VOG

In uitzonderlijke gevallen kan gebruik worden gemaakt van een spoedprocedure voor het aanvragen van een VOG. Een aanvraag wordt alleen met spoed afgehandeld wanneer er geen relevante justitiële gegevens worden aangetroffen. De termijn waarbinnen de VOG dan zal worden afgegeven bedraagt maximaal vijf werkdagen. Wanneer er wel relevante justitiële gegevens worden aangetroffen, wordt de spoedaanvraag omgezet in een reguliere aanvraag en wordt de aanvrager hiervan in kennis gesteld.

Ten aanzien van de VOG-NP kan de spoedprocedure worden gebruikt indien:

– de aanvraag betrekking heeft op een werkgever/werkzaamheden/stage in het buitenland of

– de aanvraag betrekking heeft op een adoptieprocedure in het buitenland.

Ten aanzien van de VOG-RP kan de spoedprocedure worden gebruikt indien:

– de aanvraag betrekking heeft op een aanbestedingsprocedure of

– de aanvraag betrekking heeft op activiteiten van de rechtspersoon in het buitenland.

Paragraaf 4.4

Wijzigingen van gegevens in de aanvraagformulieren VOG

Wijzigingen in het aanvraagformulier van de VOG zijn niet mogelijk wanneer deze betrekking hebben op het doel van de aanvraag dan wel de te screenen rechtspersoon en/of natuurlijke persoon. Er dient dan een nieuwe aanvraag te worden ingediend waarvoor opnieuw leges dienen te worden betaald. Restitutie van betaalde leges vindt niet plaats.

Paragraaf 5

Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels VOG-NP-RP 2008. De beleidsregels treden in werking op 1 juli 2008.

Toelichting

Inleiding

Met de VOG wordt tegemoetgekomen aan een maatschappelijke behoefte inzicht in het justitiële verleden van natuurlijke en rechtspersonen op een wijze waarbij de persoonlijke levenssfeer van de aanvrager zoveel mogelijk wordt gewaarborgd. Het COVOG toetst het strafrechtelijke verleden van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, waarbij het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd wordt afgewogen tegen het belang van betrokkene. Op grond daarvan geeft het COVOG een VOG af waaruit blijkt dat er geen bezwaren bestaan tegen de aanvrager. Onderhavige beleidsregels hebben betrekking op de inhoudelijke afweging en de administratieve procedure rondom de VOG.

De voornaamste verschillen met de Beleidsregels VOG-NP-RP 2004 zijn:

– verduidelijking van de bepalingen over ontvankelijkheid van de aanvraag;

– Nadere uitwerking van het aangescherpte beleid ten aanzien van zedendelinquenten;

– de mogelijkheid om de VOG te weigeren in de situatie dat de aanvrager, buiten de voor het doel te hanteren terugkijktermijn, is veroordeeld voor een ernstig strafbaar feit, waardoor toekenning van de VOG, gelet op de beoogde functie, onverantwoord zou zijn.

Paragraafsgewijs

Paragraaf 2. Ontvankelijkheid van de aanvraag

COVOG toetst de ontvankelijkheid van de aanvraag van een VOG aan de vraag of de VOG gelet op het doel van de aanvraag noodzakelijk is voor het beperken van risico’s voor de samenleving. In een aantal gevallen staat de ontvankelijkheid van de aanvraag vast. In andere gevallen toetst COVOG steeds aan de noodzakelijkheid voor het beperken van risico’s voor de samenleving.

De ontvankelijkheid van de aanvraag staat vast wanneer de VOG wettelijk is voorgeschreven. Hiervan is onder meer sprake in artikel 4.2.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 2 van de Advocatenwet en artikel 50 van de Wet kinderopvang. Maar ook in plaatselijke verordeningen kan een VOG worden voorgeschreven, zoals bij vestigingsvergunningen.

De VOG-NP is verder in elk geval ontvankelijk wanneer deze wordt aangevraagd in verband met het aangaan dan wel bestendigen van een werkrelatie. Het begrip werkrelatie moet ruim worden geïnterpreteerd. Er is sprake van een werkrelatie indien een taak, een opdracht of werkzaamheden worden uitgeoefend ten behoeve van een persoon of instantie die werk geeft of werknemers in dienst heeft. Hieronder valt zowel betaald als onbetaald werk zodat de VOG bijvoorbeeld ook kan worden aangevraagd in het kader van het verrichten van vrijwilligerswerk. Onder omstandigheden kan ook het lopen van een stage hieronder vallen.

Daarnaast is de aanvraag voor een VOG-NP tevens ontvankelijk voor het aangaan van een andere functie bij dezelfde werkgever. Voorbeelden waarin de VOG verder noodzakelijk kan zijn voor het beperken van risico’s voor de samenleving zijn het verrichten van werkzaamheden voor of lidmaatschap van een vereniging, zoals bijvoorbeeld een schietvereniging, en het verstrekken van een subsidie (mits het te subsidiëren bedrag gemeenschapsgeld is) Voor bijvoorbeeld een aanvraag voor een VOG-NP in het kader van een lidmaatschap van een schietvereniging is het risico voor de samenleving gelegen in het feit dat leden van zo’n vereniging de beschikking over een vuurwapen kunnen krijgen. Hier is het risico evident gerelateerd aan de Wet wapens en munitie.

De aanvraag voor een VOG-RP is in elk geval ontvankelijk voor het aangaan van een contractuele relatie van een rechtspersoon met een andere rechtspersoon of een eenmanszaak. In deze situaties dient te worden gedacht aan het voorkomen van het risico dat een onderneming betrokken raakt bij of slachtoffer wordt van ongeoorloofde praktijken door met een niet integere of onbetrouwbare onderneming in zee te gaan. Daarnaast kan de aanvraag voor een VOG-RP ontvankelijk zijn voor het aangaan van het lidmaatschap van een vereniging door de rechtspersoon. Ook in deze gevallen wordt het doel van de aanvraag bezien in relatie tot het risico voor de samenleving. In alle gevallen dient sprake te zijn van een aantoonbaar maatschappelijk belang. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een beroepsvereniging, zoals een vereniging van makelaars. Het maatschappelijke belang dat is gediend met het lidmaatschap van een dergelijke beroepsvereniging is gelegen in de bescherming van de maatschappij tegen een beroepsuitoefening die zich tracht te onttrekken aan controle op naleving van wet- en regelgeving (inclusief zelfregulering in bepaalde branches).

De VOG-RP kan overigens alleen worden aangevraagd door rechtspersonen als genoemd in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en organisaties die daarmee op grond van artikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht worden gelijkgesteld. Eenmanszaken dienen een VOG-NP aan te vragen.

Indien een aanvraag ziet op een doel en/of belanghebbende derde in het buitenland, wordt een aanvraag voor een VOG-NP of VOG-RP alleen dan in behandeling genomen indien de verklaring in een buitenlandse wet als vereiste is opgenomen, ten behoeve van een in die wet duidelijk omschreven doel. Dit kan ook een doel betreffen waarvoor de VOG aanvraag in Nederland niet ontvankelijk zou zijn. Het is dan wel noodzakelijk dat de aanvrager aantoont dat de VOG op grond van de buitenlandse wet is vereist. Daarnaast dient indien mogelijk het daarbij in het desbetreffende land gehanteerde screeningsprofiel te worden bijgevoegd. Mocht een dergelijk screeningsprofiel niet bestaan dan zal gebruik worden gemaakt van een vergelijkbaar Nederlands screeningsprofiel. Voorbeelden van het bovenstaande zijn een VOG aanvraag voor het aangaan van een huwelijk in het buitenland of een VOG aanvraag voor de koop van een woning in het buitenland. In een aantal landen, bijvoorbeeld Brazilië, geldt hiervoor een VOG vereiste.

De aanvraag voor een VOG is niet ontvankelijk wanneer de noodzaak tot het voorkomen van risico’s voor de samenleving ontbreekt. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer er slechts een privé-belang is of er geen derde belanghebbende is. De aanvraag voor een VOG-NP is dan ook niet ontvankelijk in geval van familiebetrekkingen zoals een vader die zijn aanstaande schoonzoon vraagt een VOG-NP te overleggen in verband met het voorgenomen huwelijk van zijn (minderjarige) dochter.

Paragraaf 3. De beoordeling van de aanvraag

De beoordeling van een VOG aanvraag vindt plaats aan de hand van alle openstaande zaken en de beslissingen die door het Openbaar Ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van een vrijspraak, niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Daarnaast kan het COVOG gebruik maken van informatie vanuit de politieregisters. Ten aanzien van rechtspersonen kunnen tevens de gegevens uit de documentatie vennootschappen en uit het handelsregister worden geraadpleegd.

Bij de beoordeling worden alleen die justitiële gegevens betrokken die in Nederland bekend zijn en in de justitiële documentatie zijn opgenomen. Antecedenten die in het buitenland zijn gepleegd worden dus alleen bij de beoordeling betrokken voorzover ze zijn opgenomen in de Nederlandse justitiële documentatie. Voor de VOG-RP kunnen derhalve in beginsel alleen Nederlandse rechtspersonen en bestuurders worden gescreend.

Wanneer de aanvrager in het geheel niet voorkomt in de justitiële documentatie wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager wel voorkomt in de justitiële documentatie wordt getoetst aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium. In uitzondering op dit beoordelingskader zal de VOG voorts worden geweigerd wanneer toekenning gelet op de beoogde functie onverantwoord zou zijn. Van deze mogelijkheid zal slechts zeer terughoudend gebruik worden gemaakt.

Paragraaf 3.1. Terugkijktermijn

In beginsel vindt beoordeling plaats op grond van de justitiële documentatie in de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling. Deze datum ligt na het indienen van het aanvraagformulier. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt primair gekeken naar de justitiële gegevens die vallen binnen de hier bedoelde termijn. Relevante justitiële gegevens die vallen buiten deze termijn, maar binnen twintig jaren, kunnen bij de beoordeling worden betrokken.

Er is een aantal uitzonderingen op de terugkijktermijn van vier jaren:

Artikelen 240b tot en met 250 Wetboek van Strafrecht

Ten aanzien van zedendelicten, als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, wordt – in afwijking op de hierboven gestelde termijnen van zowel vier als twintig jaren – de gehele justitiële documentatie van de aanvrager bekeken. Dit betekent een afwijking van de hierboven gestelde termijnen van vier en twintig jaren. Hiermee wordt aangesloten bij de afwijkende bewaartermijn van artikel 4, tweede lid, van de Wjsg, voor justitiële gegevens omtrent de zedendelicten als genoemd in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van deze bepaling worden justitiële gegevens omtrent misdrijven tegen de zeden als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht pas uit de justitiële documentatie verwijderd twintig jaren na het overlijden van betrokkene. Deze afwijking op de algemene bewaartermijn voor justitiële gegevens van misdrijven in artikel 4, eerste lid, van de Wjsg wordt gerechtvaardigd door de bijzondere aard van deze zedendelicten. Hoewel het plegen van andere delicten niet minder ernstig behoeft te zijn dan het plegen van zedendelicten is kenmerkend voor het plegen van een zedendelict dat de onrust in de maatschappij ingrijpender is en langer aanhoudt, zeker wanneer daar kinderen of wilsonbekwamen bij zijn betrokken (Kamerstukken II, 2001/02, 24 797, nr. 306b, p. 1). Gelet op het voorgaande wordt het gerechtvaardigd geacht voor zedendelicten een andere terugkijktermijn te hanteren dan voor andere delicten.

De artikelen 250a–250ter Wetboek van Strafrecht zijn vervallen. Deze artikelen hadden betrekking op mensenhandel en mensensmokkel waarbij uitbuiting van (minderjarige) vrouwen centraal stond. Indien een aanvrager voor betreffende artikelen voorkomt in de justitiële documentatie geldt dat sprake is van een zedendelict zoals bedoeld in deze beleidsregels.

Afwijkende termijnen in bijzondere wet of regeling

Van de termijn van vier jaren wordt afgeweken indien de VOG in de desbetreffende bijzondere wet is gekoppeld aan een andere wettelijke termijn. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in de volgende gevallen:

– aanvragen gerelateerd aan de Wet wapens en munitie

Bij aanvragen die gerelateerd zijn aan de Wet wapens en munitie, omdat in artikel 8, derde lid, van de Regeling wapens en munitie is opgenomen dat de aanvrager in de afgelopen acht jaren niet mag zijn veroordeeld voor de daarin opgesomde strafbare feiten;

– buitengewoon opsporingsambtenaren

Ten aanzien van buitengewoon opsporingsambtenaren wordt aangesloten bij de terugkijktermijn als genoemd in de Circulaire bekwaamheid en betrouwbaarheid buitengewoon opsporingsambtenaar. Hierbij aansluitend wordt bij de VOG voor een buitengewoon opsporingsambtenaar derhalve acht jaren teruggekeken;

– taxichauffeur en taxiondernemer

Artikel 23 van het Besluit personenvervoer 2000 bepaalt dat de vervoerder in het openbaar vervoer, besloten busvervoer of taxivervoer in de afgelopen vijf jaren niet mag zijn veroordeeld voor de daar genoemde strafbare feiten. Ook de vergunningsbewijzen (ook wel chauffeurspas genoemd) die op grond van het Besluit personenvervoer 2000 vereist zijn hebben een geldigheidsduur van vijf jaren. De terugkijktermijn voor een VOG voor de functie van taxichauffeur en taxiondernemer bedraagt daarom vijf jaren.

– beroepsgoederenvervoer

De terug te kijken termijn voor een integriteitsverklaring beroepsvervoer bedraagt vijf jaren. Deze termijn zoekt aansluiting bij de duur van vijf jaren van de, door de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO), te verlenen vergunning.

Functie met hoge integriteitseisen

Voor functies met hoge integriteitseisen is het noodzakelijk om langer dan vier jaren terug te kijken omdat een vollediger beeld omtrent het strafrechtelijke verleden van de aanvrager noodzakelijk is. De periode waarover wordt teruggekeken is afhankelijk van het screeningsprofiel.

Een voorbeeld hiervan zijn de beëdigde tolken en vertalers. Bij aanvragen voor deze groep geldt een terugkijktermijn van tien jaren gelet op de hoge integriteitseisen die gesteld moeten worden aan tolken en vertalers aangezien zij kunnen participeren in onder meer strafrechtelijke onderzoeken en onderzoeken ter terechtzitting. Daarom wordt niet aangesloten bij de periode van vijf jaren die op grond van de Wet beëdigde tolken en vertalers geldt voor inschrijving in het register.

Tijd in gevangenschap doorgebracht

Indien iemand de afgelopen jaren zich enige tijd niet vrij heeft kunnen bewegen in de samenleving in verband met een opgelegde gevangenisstraf of maatregel, zal hij hoogstwaarschijnlijk gedurende deze termijn niet in de justitiële documentatie voorkomen. De aanvrager heeft gedurende deze termijn dan ook niet kunnen laten zien dat hij geen (relevante) strafbare feiten meer zal plegen. Het COVOG dient een reële inschatting te kunnen maken van de mogelijke risico’s. Vandaar dat in de bovengenoemde gevallen de terug te kijken termijn wordt vermeerderd met de periode die de aanvrager (feitelijk) in detentie heeft doorgebracht. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt bezien of de datum van invrijheidsstelling binnen de terug te kijken termijn valt. Dit geldt ook voor de situatie dat de aanvrager in hoger beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf of maatregel.

Paragraaf 3.1.2. Uitgangspunt terugkijktermijn

De terugkijktermijn wordt in beginsel berekend, vanaf de datum van de beoordeling. De vraag is welke datum dient te worden aangehouden om te beoordelen of een justitieel gegeven binnen de terug te kijken periode valt. De hoofdregel is dat wordt gekeken naar de uitspraak van de rechter in eerste aanleg of de datum waarop door het Openbaar Ministerie een beslissing (transactie of sepot) is genomen. Dit tenzij er sprake is van een van de onderstaande uitzonderingen.

Wanneer er meer dan twee jaren is verstreken tussen de uitspraak in eerste aanleg en de pleegdatum en er geen sprake is van fraude- en zedendelicten wordt de pleegdatum als uitgangspunt genomen. Dit omdat het de aanvrager in beginsel niet kan worden tegengeworpen wanneer de termijn tussen de pleegdatum en de uitspraak in eerste aanleg meer dan twee jaren bedraagt. Hiermee wordt aangesloten bij de redelijke termijn in het strafrecht.

De pleegdatum wordt eveneens als uitgangspunt gehanteerd wanneer er nog geen uitspraak in eerste aanleg is en het geen fraude- en zedendelicten betreft. De reden dat voor fraude- en zedendelicten een ander kader geldt, is dat dergelijke delicten, meer dan andere delicten, vaak pas lange tijd na de pleegdatum bekend worden. Daarom wordt bij fraude- en zedendelicten de datum van uitspraak in eerste aanleg als uitgangspunt gehanteerd, ook als er meer dan twee jaren zit tussen pleegdatum en datum van uitspraak in eerste aanleg. In het geval van een openstaande fraude- of zedenzaak wordt gekeken naar het moment dat vanwege het Openbaar Ministerie jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze de verwachting heeft ontleend – en in redelijkheid ook heeft kunnen ontlenen – dat het Openbaar Ministerie een strafvervolging tegen hem zal instellen. Bij de bepaling van deze datum wordt uitgegaan van de datum waarop de strafzaak bij het Openbaar Ministerie wordt aangebracht en in het Justitieel Documentatie Systeem wordt ingeschreven.

Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium

Op grond van het objectieve criterium wordt gekeken of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het doel waarvoor de VOG is aangevraagd.

Paragraaf 3.2.1 Justitiële gegevens

Of er sprake is van relevante justitiële gegevens wordt onder meer bepaald door de relatie tussen deze gegevens en de functie/taak/opdracht die door betrokkene zal worden vervuld. Zo is bijvoorbeeld de aard van de werkzaamheden van belang bij de beoordeling of het gedrag van betrokkene, indien herhaald, een risico oplevert voor de samenleving.

Paragraaf 3.2.2 Indien herhaald

Zoals reeds opgemerkt gaat het hierbij niet om het bestaan van een recidiverisico maar om de vraag of los van de persoon van de aanvrager er een risico voor de samenleving bestaat wanneer hetzelfde strafbare feit zou worden gepleegd in de uitoefening van de functie (of doel) waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Het is overigens hierbij niet van belang of de strafbare feiten zich hebben voorgedaan tijdens of in verband met de uitoefening van een functie/taak/opdracht of in de privé-sfeer. Het gaat er immers om of strafbare feiten, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat.

De vraag of er al dan niet sprake is van een recidiverisico kan overigens wel aan de orde komen bij de toepassing van het subjectieve criterium.

Paragraaf 3.2.3 Risico voor de samenleving

Het risico voor de samenleving is zoveel mogelijk uitgewerkt in een algemeen screeningsprofiel en specifieke screeningsprofielen. In de screeningsprofielen worden algemene risico’s beschreven, welke in de motivering van de beslissing om de VOG te weigeren nader worden geconcretiseerd. Het is van belang dat het aanvraagformulier zorgvuldig door de belanghebbende wordt ingevuld. Het is niet de bedoeling dat alle functieaspecten worden aangekruist, met als enige doel een zo uitgebreid mogelijke screening te bewerkstelligen. De functieaspecten worden gebruikt bij de beoordeling of een justitieel gegeven als relevant kan worden beschouwd voor de uitoefening van de beoogde functie.

Paragraaf 3.2.4 Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden

Zoals reeds onder 3.2.3. naar voren is gekomen is niet elk justitieel gegeven van belang voor elke functie. Naast het risico voor de samenleving is van belang of er sprake is van een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden. Dit wordt onder meer bepaald door de relatie tussen de justitiële gegevens en de functie/taak/opdracht die door betrokkene gaat worden vervuld. Zo is bijvoorbeeld de aard van de werkzaamheden van belang bij de beoordeling of het gedrag van betrokkene, indien herhaald, een risico oplevert voor de samenleving. Een VOG voor een taxichauffeur die is veroordeeld voor rijden onder invloed zal dus in beginsel worden geweigerd terwijl dat niet het geval hoeft te zijn voor een accountant die is veroordeeld voor rijden onder invloed. Zo kan ook de locatie waar de werkzaamheden worden verricht van groot belang zijn voor de vraag of er sprake is van een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden. De beoordeling van bijvoorbeeld de aanvraag van een leraar die zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een zedendelict zal, heel uitzonderlijke gevallen daargelaten, leiden tot een weigering van de VOG. Dit omdat er sprake is van een gezags- en afhankelijkheidsrelatie, waarbij gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of gezondheid van de leerlingen. Dezelfde veroordeling wegens een zedendelict zal echter in het geval van een aanvraag van een aspirant-boekhouder een minder grote rol spelen, omdat hier in principe geen gezags- of afhankelijkheidsrelatie bestaat en een zedendelict op zichzelf een behoorlijke uitoefening van zijn taak als boekhouder in beginsel niet in de weg staat (tenzij de aanvrager boekhouder wordt op een scholengemeenschap). Zo zal ook iemand die schoonmaakwerkzaamheden verricht op bijvoorbeeld een kinderdagverblijf anders worden beoordeeld dan iemand die schoonmaakwerkzaamheden verricht in een kantoorpand. Bij de aanvraag voor een VOG door iemand die voor een uitzendbureau gaat werken zal dan ook worden bekeken naar de locatie waar deze persoon kan komen te werken.

Voor sommige delicten is de feit-functie relatie minder evident, maar vormt de aard van het strafbare feit een belemmering voor een goede uitoefening van de functie waardoor aan het objectieve criterium is voldaan. Te denken valt bijvoorbeeld aan drugsdelicten aangezien deze zich (grotendeels) afspelen in het criminele circuit. Voorts kunnen voor bepaalde functies hogere eisen worden gesteld met betrekking tot integriteit.

Ten aanzien van een functie waarbij sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en justitiële gegevens zijn aangetroffen omtrent zedendelicten als opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht geldt een bijzonder beoordelingskader. Voor de in de beleidsregels genoemde gevallen staat namelijk vast dat deze een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden. De VOG zal in deze gevallen dan ook in beginsel worden geweigerd. Overigens wordt onder een veroordeling tot een taakstraf ook begrepen een taakstraf opgelegd bij een strafbeschikking zoals opgenomen in de Wet OM-afdoening. De strafbeschikking is immers een daad van vervolging met een vaststelling van schuld. Voor het begrip gezags- of afhankelijkheidsrelatie wordt aangesloten bij artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht met dien verstande dat hiermee niet wordt beoogd een limitatieve opsomming te geven van de gevallen waarin sprake kan zijn van een dergelijke relatie. Zo wordt ook een gezags- of afhankelijkheidsrelatie aangenomen tussen een taxi-, bus- of touringcarchauffeur enerzijds en zijn (minderjarigen) klant(en) anderzijds.

Deze aanscherping van het beoordelingskader voor zover het gaat om de zedendelicten genoemd in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht vloeien voort uit de veranderde inzichten omtrent het belang van een veilige omgeving voor (minderjarige) personen in een afhankelijkheidsrelatie. Hiervan kan onder meer sprake zijn in ziekenhuizen, scholen, zorginstellingen, gastoudergezinnen, kinderdagverblijven en bus- en taxivervoer. Zie omtrent dit onderwerp in het bijzonder de brief van de Minister van Justitie aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 9 januari 2007 (Kamerstukken II, 2006/07, 30 800 VI, nr. 40).

Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium

Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat ondanks het objectieve criterium in een concreet geval het belang van betrokkene prevaleert.

Paragraaf 3.3.1. Advies burgemeester

Indien sprake is van een aanvraag van een VOG NP, kan de burgemeester binnen tien dagen na de dag waarop bij hem de aanvraag is ingediend het COVOG adviseren over de bijzondere omstandigheden in zijn gemeente, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Dit geldt niet bij een aanvraag voor een VOG RP. Het advies van de burgemeester is niet bindend en betreft de beoordeling van de lokale omstandigheden in het concrete geval. Het advies van de burgemeester wordt door het COVOG bij de besluitvorming betrokken, doch het advies behoeft niet te worden opgevolgd. De omstandigheden hebben slechts een corrigerende functie voor het concrete geval. Een advies is alleen van belang in het geval relevante antecedenten zijn aangetroffen.

Paragraaf 3.3.2. Het subjectieve criterium

De wijze waarop de strafzaak is afgedaan

De wijze waarop de strafzaak is afgedaan is een belangrijk subjectief meetinstrument. Bij het opleggen van een straf en/of maatregel houdt de rechter in ieder geval rekening met de ernst van het strafbare feit, de maatschappelijke onrust die het strafbare feit te weeg heeft gebracht en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. Ook de kans op recidive (al dan niet aan de hand van rapporten van Reclassering Nederland) kan van invloed zijn op de door de rechter op te leggen straf en/of maatregel.

Het tijdsverloop

Hoe dichter het laatste (relevante) justitiële gegeven bij de datum van aanvraag ligt, hoe zwaarder het justitiële gegeven wordt gewogen.

De hoeveelheid antecedenten

Bij de beoordeling van de aanvraag is het van belang of de aanvrager één relevant justitieel gegeven op zijn naam heeft staan, of dat er sprake is van meerdere relevante justitiële gegevens. Indien het laatste het geval is, wordt de kans op herhaling hoger ingeschat.

Wanneer sprake is van een reeks van (al dan niet relevante) veroordelingen, transacties of (voorwaardelijke) sepots voor strafbare feiten die niet (direct) relevant zijn, maar wel een indruk geven van de integriteit van betrokkene, kan ook worden geoordeeld dat sprake is van een risico voor de samenleving. Een vereiste voor de toepassing hiervan is dat er sprake is van minimaal één relevant justitieel gegeven. Het COVOG maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid.

Inlichtingen Openbaar Ministerie

Bij het Openbaar Ministerie kan voor een goede oordeelsvorming nadere informatie worden opgevraagd. Deze informatie is niet bepalend voor de vaststelling of een strafbaar feit als relevant moet worden beschouwd, maar dient als achtergrondinformatie ter beoordeling van het justitiële gegeven. Het uitgangspunt hierbij is dat het COVOG niet treedt in het oordeel van de strafrechter of het Openbaar Ministerie.

Inlichtingen reclassering

De reclassering kan in uitzonderlijke gevallen worden bevraagd over de persoonlijke ontwikkeling van de te onderzoeken natuurlijke of rechtspersoon, althans haar bestuurders. Ook over de vraag of recidive waarschijnlijk is of dat er contra indicaties aanwezig zijn kan de reclassering worden bevraagd. Het advies van de reclassering is niet doorslaggevend voor de te nemen beslissing op de aanvraag.

Paragraaf 3.3.3. subjectieve criteria – zedendelicten/gezags- of afhankelijkheidsrelatie

Zoals reeds is uiteengezet in de toelichting op paragraaf 3.1., derde onderdeel, en paragraaf 3.2.4 geldt er een stringent regime voor zedendelicten. Dat brengt ook mee dat er bij de aanvraag voor een VOG ten aanzien van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie zedendelicten als opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht zijn aangetroffen er weinig tot geen ruimte is om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot het verstrekken van de VOG.

Alleen wanneer weigering van de VOG evident disproportioneel is zal van dit uitgangspunt worden afgeweken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de aanvrager ten tijde van het plegen van het feit erg jong was, er inmiddels geruime tijd is verstreken en het feit van geringe ernst was.

Paragraaf 3.4

Weigering VOG buiten beoordelingskader

Wanneer het beoordelingskader ertoe leidt dat toekenning van de VOG gelet op de beoogde functie onverantwoord is, zal de VOG alsnog worden geweigerd. Van deze weigeringsmogelijkheid zal zeer terughoudend en slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik worden gemaakt.

Deze weigeringgrond kan slechts worden toegepast wanneer toekenning van de VOG gelet op de beoogde functie onverantwoord zou zijn en in de justitiële documentatie van de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag de volgende gegevens zijn aangetroffen:

– justitiële gegevens over misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en,

– waarvoor de aanvrager is veroordeeld tot:

• een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of jeugddetentie en/of

• de maatregel van terbeschikkingstelling aan de staat en/of

• geplaatst is in een inrichting voor jeugdigen.

Paragraaf 4. Administratieve afhandeling VOG

Paragraaf 4.1. Indienen van een aanvraag van een VOG

De aanvraagformulieren voor de VOG-NP en de VOG-RP zijn te downloaden van de website van het Ministerie van Justitie (www.justitie.nl /VOG). De aanvraag voor een VOG NP wordt ingediend bij de gemeente waar de aanvrager in de GBA is ingeschreven. Is de aanvrager niet ingeschreven in het GBA dan kan de aanvraag rechtstreeks bij het COVOG worden gedaan. Ook de aanvraag voor een VOG-RP vindt rechtstreeks bij het COVOG plaats.

Paragraaf 4.2 Afhandeling van aanvragen voor een VOG

Wanneer het aanvraagformulier onjuist of onvolledig is ingevuld geeft het COVOG de aanvrager eenmaal de gelegenheid deze gebreken te herstellen. Wanneer dit niet binnen de door COVOG gestelde termijn is gebeurd, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen en dient een nieuwe aanvraag te worden gedaan waar opnieuw leges voor zullen worden geheven.

Paragraaf 4.3. Afhandeling van spoedaanvragen voor een VOG

Onder omstandigheden kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid tot het doen van een spoedaanvraag.

Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een bedrijf spoedopdrachten uit het buitenland krijgt. Het komt voor dat werknemers op korte termijn moeten afreizen naar het buitenland. Daarnaast kan de spoedprocedure worden gebruikt wanneer een bedrijf voor één of meerdere werknemers tijdig een VOG heeft aangevraagd in verband met werkzaamheden in het buitenland maar één van deze werknemers ziek wordt. Deze moet dan snel kunnen worden vervangen door een andere werknemer van dat bedrijf. Indien men een kind uit het buitenland adopteert, kan het voorkomen dat de potentiële ouders op zeer korte termijn bericht krijgen dat zij hun adoptiekind kunnen ophalen. Ook in dat geval kan gebruik worden gemaakt van de spoedprocedure.

Paragraaf 4.4. Wijzigingen van gegevens in de aanvraagformulieren

Het is aan de werkgever dan wel de rechtspersoon als belanghebbende om te bewaken dat op grond van de juiste gegevens een aanvraag om afgifte van een VOG-NP of RP wordt beoordeeld. Evidente fouten en/of adreswijzigingen kunnen worden aangepast. Aanpassingen met betrekking tot het doel van de aanvraag of de te screenen natuurlijk- of rechtspersoon zijn echter niet mogelijk. In dat geval moet een nieuwe aanvraag worden gedaan.

Paragraaf 5. Inwerkingtreding en citeertitel

De voorliggende beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels VOG-NP-RP 2008 en treden in werking op 1 juli 2008.

Naar boven