Regeling onkostenvergoedingen gewezen defensiepersoneel

15 april 2008

Nr. P/2008008419

Afdeling Pensioenen, Sociale Zekerheid en Zorg

De Staatssecretaris van Defensie,

Gelet op artikel 1 en 2, zesde lid van de Kaderwet militaire pensioenen, artikel 1 van de Kaderwet dienstplicht, artikel 111, eerste lid, 112, eerste lid, en 115, tweede lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement en artikel 64, tweede lid van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. het AMAR: het Algemeen militair ambtenarenreglement;

b. het BARD: het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie

c. het Besluit AO/IV: het Besluit arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen;

d. het Besluit IP 65+: het Besluit bijzondere militaire pensioenen;

e. Onze Minister: de Minister van Defensie;

f. zorgverlenende instelling: de erkende en in Nederland gevestigde instelling of persoon die is belast met de behandeling, begeleiding dan wel zorg van de betrokkene als bedoeld in artikel 1, onder h, sub 1 en 2 van deze regeling;

g. naaste betrekking:

1°. de echtgenote: de echtgenote van betrokkene als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel a, van het AMAR respectievelijk artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van het BARD;

2°. de eigen, aangehuwde, stief- of pleegkinderen van betrokkene of van zijn echtgenote, al of niet samenwonend met betrokkene;

3°. de eigen, stief- of pleegouders van de betrokkene of van zijn echtgenote;

h. betrokkene:

1°. De gewezen militair, dienstplichtige of burgerambtenaar, bij wie arbeidsonge-schiktheid met dienstverband dan wel invaliditeit met dienstverband is vastgesteld als bedoeld in artikel 2, eerste lid respectievelijk artikel 2, derde lid van het Besluit AO/IV dan wel aanspraak heeft op een invaliditeitspensioen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit IP 65⁠+, ook indien sprake is van een invaliditeit van minder dan 10%, dan wel arbeidsongeschiktheid met dienstverband als bedoeld in artikel 65 BARD is vastgesteld en die ter zake daarvan een zorgverlenende instelling bezoekt;

2°. De gewezen militair of dienstplichtige, die voldoet aan een oproep van een zorgverlenende instelling vanwege klachten verband houdende met het ingezet zijn geweest in het kader van een operatie als bedoeld in artikel 2 van de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties of een door Onze Minister als zodanig andere vorm van daadwerkelijke inzet binnen of buiten Nederland;

3°. De gewezen militair, dienstplichtige of burgerambtenaar, die voldoet aan een oproep voor een geneeskundig onderzoek in verband met een verzoek om een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen dan wel een invaliditeitspensioen als bedoeld in artikel 3, vijfde lid respectievelijk artikel 7 van het Besluit AO/IV, dan wel artikel 65 van het BARD;

4°. De gewezen militair, dienstplichtige of burgerambtenaar, die voldoet aan een oproep voor een geneeskundig onderzoek in verband met een verzoek om doorbetaling van bezoldiging bij arbeidsongeschiktheid na ontslag als bedoeld in artikel 120 van het AMAR of artikel 62 van het Bard;

5°. De gewezen militair of dienstplichtige, die ter verwezenlijking van zijn aanspraak op een voorziening als bedoeld in de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers, voldoet aan een oproep voor een geneeskundig onderzoek, dan wel voorafgaande aan de levering van een voorziening, een verstrekking of een hulpmiddel bij een leverancier moet passen of meten;

6°. De gewezen militair, dienstplichtige of burgerambtenaar, die ter verwezenlijking van zijn aanspraak op geneeskundige behandeling of verzorging, als bedoeld in artikel 91a AMAR, dan wel artikel 64 BARD, voldoet aan een oproep voor een geneeskundig onderzoek.

Artikel 2

1. De betrokkene heeft aanspraak op vergoeding van noodzakelijk gemaakte reiskosten, verblijfkosten en inkomstenderving tengevolge van de gemaakte reis overeenkomstig hetgeen in deze regeling is bepaald met dien verstande dat een vergoeding ook wordt verleend indien een geneeskundig onderzoek niet heeft geleid tot erkenning van de vermeende aanspraken.

3. Indien de betrokkene, naar het oordeel van degene bij wie hij zich moet vervoegen, niet alleen kan reizen, heeft ook de begeleider aanspraak op een vergoeding als bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig hetgeen in deze regeling is bepaald.

4. Indien de naaste betrekking de betrokkene bezoekt of begeleidt dan wel wordt opgeroepen door de zorgverlenende instelling en dit naar het oordeel van de zorgverlenende instelling noodzakelijk wordt geacht voor de behandeling van betrokkene, dan wel voor de behandeling van de naaste betrekking zelf, heeft ook de naaste betrekking aanspraak op een vergoeding als bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig hetgeen in deze regeling is bepaald.

Artikel 3

1. De vergoeding van reiskosten wordt gesteld op de kosten van de reis met openbaar vervoer tweede klas, zoals die langs de kortst gebruikelijke weg wordt afgelegd. Bij gebruik van eigen vervoer bedraagt de vergoeding € 0,19 per kilometer voor de reis langs de kortst gebruikelijke openbare weg.

2. Indien openbaar vervoer om medische redenen niet mogelijk is en betrokkene gebruik maakt van eigen vervoer of vervoer door derden, bedraagt de vergoeding € 0,29 per kilometer voor de reis langs de kortst gebruikelijke openbare weg. Bij medisch geïndiceerd vervoer per taxi, dan wel rolstoeltaxi, worden de kosten van de taxi, dan wel de rolstoeltaxi, vergoed.

Artikel 4

Voor de vaststelling van de vergoeding van de verblijfkosten zijn het Besluit dienstreizen defensie en de Regeling dienstreizen defensie van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

De vergoeding voor inkomstenderving is gelijk aan het bedrag van het noodzakelijkerwijs gederfde netto inkomen, doch bedraagt per etmaal nimmer meer dan het bedrag genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, eventueel gewijzigd krachtens artikel 18 van die wet.

Artikel 6

De noodzakelijk gemaakte reiskosten, verblijfkosten en inkomstenderving worden slechts vergoed voorzover deze kosten niet op grond van een andere regeling geheel of gedeeltelijk worden voldaan.

Artikel 7

De onkostenvergoedingen in deze regeling worden op verzoek toegekend en betaalbaar gesteld door Onze Minister.

Artikel 8

1. De regeling reis- en verblijfkosten van gewezen militairen en dienstplichtigen na inzet bij vredes- of humanitaire operaties van 1 januari 1998, nr. P97/008283 wordt ingetrokken.

2. De ministeriële regeling van 4 oktober 1963, directie militair personeel, afdeling sociale zaken, nr. P 111.054 Q wordt ingetrokken.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van datum dagtekening.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als de Regeling onkostenvergoedingen gewezen defensiepersoneel.

Deze regeling wordt gepubliceerd in de serie Ministeriële Publicaties (MP 31 400 reg. nr. 1270).

Deze regeling met toelichting wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

De Staatssecretaris van Defensie, J.G. de Vries.

Toelichting

1. Inleiding

Tot nu toe ontbreekt voor het gewezen defensiepersoneel een aparte onkostenvergoedingsregeling voor zogenaamde medische reiskosten. Tot op heden worden de aanvragen voor een onkostenvergoeding op grond van verschillende regelingen afgedaan. Zo worden de aanvragen voor een onkostenvergoeding die verband houden met klachten naar aanleiding van het ingezet zijn geweest in het kader van vredes- en humanitaire operaties, tot op heden afgedaan met toepassing van de Regeling reis- en verblijfkosten van gewezen militairen en dienstplichtigen na inzet bij vredes- of humanitaire operaties (hierna: de Regeling). Voor de aanvragen van een onkostenvergoeding die verband houden met een bezoek aan een arts of een (pensioen)keuring, geldt de Ministeriële beschikking van 4 oktober 1963, directie militair personeel, afdeling sociale zaken, nr. P 111.054 Q (hierna: de landmachtorder). Voorts was in de uitvoeringspraktijk de situatie ontstaan dat veel aanvragen voor medische reiskosten op basis van beleidsbrieven werden afgedaan.

Bovenstaande regelingen kennen daarnaast ook verschillende soorten onkostenvergoedingen. De landmachtorder voorziet in een reiskostenvergoeding en een vergoeding van gederfde inkomsten, terwijl de Regeling voorziet in een reis- en verblijfkostenvergoeding. Daarnaast was het in veel gevallen niet mogelijk om op basis van de huidige regelingen een onkostenvergoeding te geven terwijl dat vaak wel gewenst was. Zo was het niet mogelijk om een onkostenvergoeding te verlenen voor situaties waarin sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband voor zowel gewezen militairen als burgerambtenaren en een keuring in het kader van artikelen 120 AMAR en 62 BARD.

2. Doel van de regeling

Met het opstellen van de Regeling onkostenvergoedingen gewezen defensiepersoneel (hierna: de ROGD) is beoogd een einde te maken aan deze versnippering van beleid en regelgeving voor wat betreft de onkostenvergoedingen voor gewezen defensiepersoneel. Hiertoe zijn de betreffende regelingen geharmoniseerd en is het huidige onkostenvergoedingbeleid gecodificeerd zodat de huidige gehanteerde beleidsbrieven in de uitvoering niet meer nodig zijn. Daarnaast zijn de in de huidige praktijk gesignaleerde knelpunten in de regelgeving en de uitvoering weggenomen.

Voorts beoogt de ROGD een integrale benadering van de groep gewezen defensiepersoneel voor wat betreft het aansprakenniveau. Dit betekent in tegenstelling tot het huidige beleid een uitbreiding van de doelgroepen die aanspraak kunnen maken op een onkostenvergoeding. Op basis van de ROGD kunnen gewezen militairen, gewezen dienstplichtigen en gewezen burgers in aanmerking komen voor een vergoeding in de reiskosten, verblijfkosten en inkomstenderving tengevolge van de gemaakte reis. Daarnaast maakt deze regeling het mogelijk dat de begeleider en de naaste betrekking van betrokkene een onkostenvergoeding kunnen krijgen. Voor deze laatste categorie en voor burgerambtenaren was het tot op heden niet mogelijk om voor alle situaties zoals neergelegd in de huidige regeling aanspraak te maken op een vergoeding voor medische reiskosten. Met de ruime opzet van deze regeling wordt hiermee een einde gemaakt.

3. Uitgangspunt van de regeling

De ROGD bevat een aantal uitgangspunten. In de eerste plaats zijn de doelgroepen in de nieuwe regeling in ieder geval gelijk aan de doelgroepen die tot op heden in aanmerking komen voor een onkostenvergoeding. Op dit punt wijkt de nieuwe regeling dan ook niet af van de bestaande regelingen; wel zijn de doelgroepen uitgebreid die op dezelfde vergoedingen aanspraak maken. Daarnaast kent de nieuwe regeling het gewezen defensiepersoneel een uniforme onkostenvergoeding toe. Daardoor wordt het probleem opgelost dat de soort en de hoogte van de onkostenvergoedingen voor het gewezen defensiepersoneel per situatie verschillend kunnen zijn.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat definitiebepalingen. De meeste bepalingen spreken voor zich. Ter zake van de definitiebepalingen die nadere uitleg behoeven, wordt het volgende opgemerkt.

Onderdeel f, artikel 2 tweede lid

In dit onderdeel is vastgelegd aan welke voorwaarden de zorgverlenende instelling moet voldoen. In de eerste plaats dient het een erkende instelling of persoon te zijn ter voorkoming dat elke vorm van alternatieve geneeswijze onder de regeling zal vallen. De Minister van Defensie is bevoegd om te oordelen of in voorkomend geval een instelling of persoon erkend is in de zin van deze regeling. Daarnaast dient de erkende instelling of persoon gevestigd te zijn in Nederland. Dit houdt in dat een aanvraag voor reiskostenvergoedingen voor het bezoek aan een hulpverlener in een land buiten Nederland niet wordt gehonoreerd. Alleen indien de betrokkene reeds in een land buiten Nederland is gevestigd, kan voor een bezoek aan een in het buitenland gevestigde hulpverlener een onkostenvergoeding worden verleend. De voorwaarde die hieraan is verbonden, is dat de Minister van Defensie altijd voorafgaand aan het bezoek toestemming moet hebben verleend. Dit is geregeld in het tweede lid van artikel 2 van deze regeling.

In de regeling is gekozen voor het begrip zorgverlenende instelling teneinde te bewerkstelligen dat ook zorgverlenende instellingen buiten defensie onder de definitie vallen. Hiermee wordt beoogd om de categorie hulpverleners die een gewezen militair kan bezoeken in verband met zijn dienstverbandaandoening dan wel in verband met zijn klachten die verband houden met een uitzending, niet op voorhand wordt begrensd en aldus zo ruim mogelijk wordt gehouden. Dit betekent dat bijvoorbeeld alle zorgverlenende defensie-instellingen zoals bijvoorbeeld de MGGZ, IBDKL, MRC, CMH, Arbodiensten etc. onder de definitie vallen. Daarnaast vallen tevens instanties onder de regeling die geen defensie-instelling zijn zoals bijvoorbeeld het Sinaïcentrum, de Waag, de Stichting ’40–’45, de GGZ-instellingen en de SMO te Utrecht. Voorts ontvangt de gewezen militair ook een onkostenvergoeding als hij voor zijn dienstverbandaandoening een burgerarts, tandarts, psycholoog, fysiotherapeut, instrumentenmaker, orthopeed, podotherapeut, psychiater, chiropracter etc. raadpleegt. Dit betreft geen limitatieve opsomming. Bij twijfelt of een hulpverlener voldoet aan het gestelde in de regeling bepaalt de Minister van Defensie of een vergoeding wordt toegekend.

Onderdeel g

In dit onderdeel is voor wat betreft de definitie van de naaste betrekking aangesloten bij de definitie zoals opgenomen in de Regeling incidentele reizen voor de militair en zijn naaste betrekking. De keuze voor de term naaste betrekking in plaats van partner is ingegeven door het feit dat hierdoor tevens de ouders van de ongehuwde betrokkene aanspraak maakt op een vergoeding.

Onderdeel h

In dit onderdeel wordt een opsomming gegeven van de doelgroepen die aanspraak maken op een vergoeding conform de regeling.

Onderdeel h sub 1

Hierin wordt voor de gewezen militair en burger met een dienstverbandaandoening, zowel bij arbeidsongeschiktheid met dienstverband als invaliditeit met dienstverband, de aanspraak op een onkostenvergoeding geregeld. De dienstverbander met een invaliditeit van minder dan 10% wordt ook tot die doelgroep gerekend. Dit onderdeel ziet op de situatie dat de dienstverbander uit eigen beweging een zorgverlenende instelling raadpleegt voor de behandeling van zijn dienstverbandaandoening dan wel een hulpverlener bezoekt in verband met de nazorg en vervolgens de kosten hiervan declareert. De keuze voor opname van het ruime begrip ‘bezoek’ is ingegeven door de bijzondere verantwoordelijkheid van de minister van defensie voor oorlogs- en dienstslachtoffers. Onder het begrip ‘bezoek’ wordt niet verstaan de pensioenkeuring die aan het militair invaliditeitspensioen ten grondslag ligt; dit wordt geregeld in artikel 1 onderdeel h sub 3 van deze regeling.

Onderdeel h sub 2

Met dit onderdeel wordt het recht van de doelgroep die thans apart aanspraak ontleent aan de Regeling, in de nieuwe regeling opgenomen. De nieuwe regeling wijkt inhoudelijk niet in negatieve zin af van de oudere regeling zodat er geen hiaat ontstaat voor wat betreft de bedoelde doelgroep. Tevens is de doelgroep in de nieuwe regeling identiek aan die in de Regeling. Wel is ervoor gekozen om ook de daadwerkelijke inzet niet te beperken tot binnen Nederland.

Onderdeel h sub 3

Op grond van dit onderdeel kan de gewezen militair of burger in aanmerking komen voor een onkostenvergoeding indien hij wordt opgeroepen voor een geneeskundig onderzoek teneinde zijn aanvraag om toekenning van een invaliditeitspensioen ingevolge het Besluit AO/IV dan wel artikel 65 van het BARD te beoordelen Dit onderdeel regelt dus de pensioenkeuring van betrokkene.

Onderdeel h sub 4

Tot op heden was het niet mogelijk om een onkostenvergoeding te krijgen voor het ondergaan van een keuring in verband met een verzoek tot doorbetaling van bezoldiging na ontslag. Met de opname van dit onderdeel wordt hiermee een einde gemaakt. Daarnaast heeft zowel de gewezen militair of dienstplichtige en de gewezen burgerambtenaar aanspraak op een onkostenvergoeding. Hiervoor is gekozen om geen verschil te laten bestaan tussen burger en militair personeel die aanspraak maken op een zelfde voorziening.

Onderdeel h sub 5

Op grond van dit onderdeel kan de gewezen militair of dienstplichtige in aanmerking komen voor een onkostenvergoeding indien hij wordt opgeroepen voor een geneeskundig onderzoek teneinde zijn aanvraag om toekenning van een voorziening of verstrekking op grond van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers te beoordelen. In de praktijk bleek dat betrokkenen vaak, voordat zij überhaupt een voorziening of verstrekking toegekend kunnen krijgen, reiskosten maakten om de voorziening of verstrekking te passen of te meten bij een leverancier binnen dan wel buiten hun woonplaats. Tot op heden was het niet mogelijk om deze groep een onkostenvergoeding te verstekken. Met de opname van die toevoeging in dit onderdeel wordt hiermee een einde gemaakt.

Onderdeel h sub 6

In dit onderdeel kan enerzijds de gewezen militair of dienstplichtige in aanmerking komen voor een onkostenvergoeding die indien hij wordt opgeroepen voor een geneeskundig onderzoek teneinde zijn aanvraag om toekenning van een geneeskundige verstrekking op grond van artikel 91a AMAR te beoordelen. Anderzijds kan de gewezen burgerambtenaar die kosten maakt voor geneeskundige behandeling of verzorging in verband met de gevolgen van zijn bedrijfsongeval als bedoeld in artikel 64 BARD, in aanmerking komen voor een onkostenvergoeding. Voor deze gelijkschakeling is gekozen om geen verschil te laten bestaan tussen defensiepersoneel dat te maken krijgt met dezelfde omstandigheid.

Artikel 2, eerste lid

In het eerste lid wordt bepaald dat de betrokkene een vergoeding kan krijgen voor zowel reiskosten, verblijfkosten alsmede voor inkomstenderving tengevolge van de gemaakte reis. Op grond van de Regeling was het alleen mogelijk om een vergoeding te krijgen voor reis- en verblijfkosten terwijl op grond van de landmachtorder alleen een vergoeding werd gegeven voor reiskosten en inkomstenderving. In de nieuwe regeling is gekozen voor een integrale benadering zodat betrokkenen aanspraak kunnen maken op al deze onkostenvergoedingen. Hiermee wordt een einde gemaakt aan het onderscheid van de soort onkostenvergoeding per regeling. Daarnaast is de voorwaarde van artikel 3 van de landmachtorder met de inwerkingtreding van de ROGD komen te vervallen. Deze voorwaarde was als volgt geformuleerd: wegens inkomstenderving en reiskosten wordt geen tegemoetkoming verleend indien naar aanleiding van een ingediend verzoek een geneeskundig onderzoek moet worden ondergaan en dit onderzoek niet heeft geleid tot erkenning van de aanspraken waarvoor het verzoek was gedaan. Enerzijds stuitte deze bepaling in de praktijk op veel onbegrip en anderzijds wordt de toepassing ervan te rigide geacht. Derhalve maakt de ROGD het mogelijk indien wordt voldaan aan een oproep van b.v. de SMO te Utrecht, om in alle gevallen, dus ook in het geval een geneeskundig onderzoek niet heeft geleid tot de vermeende aanspraken, de gemaakte onkostenvergoedingen te vergoeden.

Artikel 2, derde en vierde lid

Middels opname van het derde lid wordt geregeld dat tevens de begeleider van de betrokkene aanspraak maakt op dezelfde onkostenvergoedingen. Als voorwaarde wordt gesteld dat degene waar betrokkene zich moet melden toestemming verleent voor de begeleiding.

Tot op heden was het beleid inzake onkostenvergoedingen voor de naaste betrekking onduidelijk dan wel niet geregeld en bovendien vervat in verschillende regelingen. Door opname van het vierde lid wordt aan deze onduidelijkheid een einde gemaakt. De naaste betrekking heeft in de navolgende situaties tevens aanspraak op een vergoeding:

– bij bezoek aan betrokkene;

– bij begeleiding van betrokkene;

– bij een oproep van de zorgverlenende instelling.

Als voorwaarde voor de vergoeding geldt dat de zorgverlenende instelling aangeeft dat de aanwezigheid van de naaste betrekking noodzakelijk wordt geacht voor de behandeling van betrokkene of van de naaste betrekking zelf.

Artikel 3

Uitgangspunt bij het opstellen van de ROGD is om het gewezen defensiepersoneel een uniforme onkostenvergoeding toe te kennen. Dit kan ertoe leiden dat er afgeweken wordt van bestaande aanspraken. Zo vergoedde de Regeling voor wat betreft reiskosten standaard voor iedere betrokkene een vergoeding van een treinkaartje eerste klas en kent de landmachtorder diezelfde vergoeding voor de rang van tweede luitenant en hoger. In het eerste lid is bepaald dat de vergoeding van reiskosten wordt gesteld op de kosten van de reis met openbaar vervoer tweede klas zoals die langs de kortste gebruikelijke weg wordt afgelegd. Middels opname van deze nieuwe formulering vervalt de mogelijkheid om een vergoeding toe te kennen voor een eerste klas treinkaartje. Voor de vaststelling van de vergoeding voor het gebruik van eigen vervoer is aangesloten bij de kilometervergoeding zoals opgenomen in de Regeling dienstreizen defensie. Dit betekent dat voor een ieder een vergoeding van € 0,19 per kilometer geldt. Indien om medische redenen geen gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer maar van eigen dan wel vervoer door derden wordt een hogere kilometervergoeding toegekend en wel € 0,29 per kilometer. Dit bedrag wordt ook gehanteerd indien een betrokkene een vervoersvoorziening, in de vorm van een km-vergoeding voor de eigen auto, is toegekend in het kader van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers. Indien op medische indicatie een taxi dan wel rolstoeltaxi voor het vervoer wordt gebruikt worden de kosten daarvan vergoed.

Artikel 4 en 5

De inwerkingtreding van de nieuwe regeling leidt niet tot negatieve verschillen ten opzichte van de vaststelling van de vergoeding van verblijfkosten en inkomstenderving op grond van de Regeling en de landmachtorder aangezien in de ROGD identieke bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 6

De nieuwe regeling houdt rekening met onkostenvergoedingen die krachtens andere regelingen zoals bijvoorbeeld het Besluit kostenvergoedingen arbeidsongeschiktheidswetten worden vergoed. In het geval een betrokkene op grond van een andere regeling aanspraak heeft op een onkostenvergoeding geldt de anticumulatiebepaling van de nieuwe regeling.

Artikel 7

Een vergoeding op grond van de ROGD wordt alleen toegekend indien hiertoe door de betrokkene een schriftelijk verzoek is ingediend bij de Minister van Defensie die vervolgens ook zal zorgdragen voor de betaling daarvan.

Artikel 8

Omdat de ROGD zoveel als mogelijk dezelfde aanspraken biedt als de Regeling en de Landmachtorder worden deze laatste regelingen bij inwerkingtreding van de nieuwe onkostenvergoedingsregeling ingetrokken.

De Staatssecretaris van Defensie,

J.G. de Vries

Naar boven