Subsidieregeling mobiliteitsbevordering thuiszorgsector 2008

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 juni 2008, nr. DMO-2852678, houdende vaststelling van regels voor het verstrekken van subsidie in verband met het bevorderen van mobiliteit in de thuiszorgsector 2008 (Subsidieregeling mobiliteitsbevordering thuiszorgsector 2008)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

§ 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. werkgeversorganisaties: Actiz en Branchebelang Thuiszorg Nederland;

c. werknemersorganisaties: ABVAKABO FNV, CNV Publieke Zaak, NU ’91, Federatie van beroepsorganisaties in de zorg en De Unie Zorg en Welzijn;

d. thuishulp A: persoon die HH1-werkzaamheden verricht bij ouderen, zieken, of gehandicapten, die thuis wonen;

e. verzorgingshulp B: persoon die het huishouden geheel of gedeeltelijk overneemt en tevens een beperkt aantal verzorgende taken verricht bij ouderen, zieken, of gehandicapten, die thuis wonen;

f. thuiszorginstelling: een instelling, zijnde een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die op basis van overeenkomsten of onderaannemingsovereenkomsten met gemeenten huishoudelijke hulp levert in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning, met inbegrip van alle ondernemingen waarin deze instelling 25% of meer van het kapitaal of het stemrecht heeft;

g. cwi: de Centrale organisatie werk en inkomen als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

h. mobiliteitsbevordering: activiteiten die zijn gericht op personen met de functie van thuishulp A of verzorgingshulp B om hen een kans op behoud van werkgelegenheid te bieden in

1°. de thuiszorgsector, of

2°. de zorgsector, of

3°. iedere andere werkgelegenheidssector.

§ 2

Toepassingsbereik

Artikel 2

1. De Minister kan aan een thuiszorginstelling ten behoeve van mobiliteitsbevordering van bij die thuiszorginstelling in dienst zijnde thuishulpen A en verzorgingshulpen B eenmalig een projectsubsidie verstrekken voor kosten gemaakt of te maken in 2008 voor de volgende opleidingsactiviteiten:

a. omscholing, herscholing, en bijscholing;

b. outplacementactiviteiten die gericht zijn op het volgen van opleidingen of het ontwikkelen van vaardigheden buiten de thuiszorginstelling of de sector waarin deze thuishulpen A en verzorgingshulpen B werken; of

c. het faciliteren van de overstap van deze thuishulpen A en verzorgingshulpen B naar een andere werkgever.

2. De Minister verstrekt uitsluitend subsidie ten behoeve van thuishulpen A en verzorgingshulpen B in dienst van de subsidieaanvrager.

3. De Minister verstrekt geen subsidie ten behoeve van activiteiten die in aanmerking komen voor bekostiging op basis van sociale zekerheidswetgeving, waaronder de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

§ 3

Subsidieplafond

Artikel 3

1. Het subsidieplafond voor de uitvoering van deze regeling bedraagt in 2008 € 5.000.000.

2. De Minister verdeelt het beschikbare bedrag in volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager, krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de eenmalig gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als de datum van ontvangst geldt.

§ 4

Subsidieaanvraag

Artikel 4

1. De subsidieaanvrager dient de subsidieaanvraag in op uiterlijk 15 oktober 2008 bij aangetekende brief. De Minister neemt aanvragen die na deze datum zijn ingediend niet in behandeling.

2. De subsidieaanvrager stuurt een afschrift van de subsidieaanvraag naar de lokale vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties.

Artikel 5

1. Een subsidieaanvraag geschiedt middels het aanvraagformulier dat in bijlage 1 is opgenomen en de daarbij behorende begroting, met gebruikmaking van het begrotingsformulier dat is opgenomen in bijlage 3.

2. Het aanvraagformulier is ondertekend door degene die op grond van de statuten bevoegd is de thuiszorginstelling te vertegenwoordigen, of door een persoon die daartoe gevolmachtigd is.

3. De subsidieaanvraag is onderbouwd met een projectplan, dat een beschrijving bevat van het probleem, de aard en de omvang van de activiteiten, de doelstelling die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft en van de wijze waarop de subsidieaanvrager de activiteiten wil uitvoeren.

4. De begroting geeft inzicht in de kosten en baten per individuele werknemer en bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

a. een overzicht waarin per opleidingsactiviteit is aangegeven hoeveel werknemers ervan gebruik zullen maken en hoeveel van deze werknemers tevens van een andere opleidingsactiviteit gebruik zullen maken;

b. een specificatie van de totale kosten en baten van de activiteiten;

c. een specificatie van de kosten die inzicht geeft in het aantal opleidingsactiviteiten waarvan een individuele werknemer gebruik zal maken en van de totale kosten per individuele werknemer voor alle door hem te gebruiken opleidingsmaatregelen tezamen;

d. een postgewijze toelichting waarbij de kosten en baten die door middel van interne doorberekeningen zijn toegerekend, zijn bepaald op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Voor zover hier kosten zijn inbegrepen van materiële vaste activa, zijn deze kosten op basis van aanschaffingsprijzen van die activa berekend.

Artikel 6

1. Voor zover de subsidieaanvrager voor dezelfde begrote kosten tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij de Minister of bij een of meer andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de subsidieaanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

2. Voor zover de subsidieaanvrager nadat hij de subsidieaanvraag heeft ingediend voor dezelfde begrote kosten een subsidie of een andere financiële bijdrage bij een of meer andere bestuursorganen, doet hij daarvan terstond mededeling aan de Minister.

§ 5

Subsidieverlening en bevoorschotting

Artikel 7

1. De Minister neemt binnen dertien weken na datum van ontvangst van de subsidieaanvraag een beschikking op de aanvraag.

2. De Minister laat zich bij het geven van de beschikking ten aanzien van de nadelige sociale gevolgen bij de thuiszorginstelling door het cwi adviseren over:

a. de ontwikkelingen en verwachte ontwikkelingen in de werkgelegenheid bij de thuiszorginstelling;

b. de ontwikkelingen en verwachte ontwikkelingen in de lokale en regionale thuiszorgsector;

c. de ontwikkelingen en verwachte ontwikkelingen van de rechtspositie van de betrokken werknemers van de thuiszorginstelling.

3. De Minister laat zich bij het geven van het besluit adviseren door een door hem in te stellen beheerscommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Artikel 8

1. De Minister verstrekt voorschotten op basis van de verleende subsidie.

2. Voorschotten worden gelijkmatig over het aantal maanden verstrekt waarvoor subsidie is verleend.

3. De Minister kan indien hierom in de aanvraag wordt verzocht afwijken van het bepaalde in het tweede lid.

§ 6

Berekeningswijze

Artikel 9

1. Een subsidie bedraagt maximaal 50% van de kosten voor de activiteiten zoals deze zijn opgenomen in de begroting als bedoeld in artikel 5, vierde lid.

2. Behoudens het bepaalde in het vorige lid bedraagt de subsidie niet meer dan € 3.500 gemiddeld per werknemer waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

3. Behoudens het bepaalde in de vorige leden bedraagt een subsidie aan een thuiszorginstelling niet meer dan € 1.000.000.

Artikel 10

De Minister brengt subsidies of andere financiële bijdragen verstrekt door een of meer andere bestuursorganen voor dezelfde activiteiten in mindering bij verstrekking van de subsidie bedoeld in artikel 2.

§ 7

Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 11

De subsidieontvanger zorgt er voor dat:

a. de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd;

b. te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde kosten en baten kunnen worden nagegaan;

c. de doeleinden, gesteld in het projectplan op een doelmatige wijze worden nagestreefd; en

d. de werkzaamheden op een zodanige manier worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd.

Artikel 12

De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een besluit tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie en overlegt hierbij de relevante stukken.

Artikel 13

De subsidieontvanger stelt na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend een verslag vast dat inzicht geeft in de aard, duur en omvang van de in het kader van de subsidiëring verrichte activiteiten en dat een vergelijking bevat van de verrichte activiteiten met de in de subsidieaanvraag voorgenomen activiteiten.

Artikel 14

De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de Minister ingestelde onderzoeken die erop zijn gericht de Minister inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 15

De Minister kan bij de verlening van een subsidie verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

§ 8

Subsidievaststelling

Artikel 16

1. Voor 1 mei 2009 dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de subsidievaststelling.

2. Voor de aanvraag tot subsidievaststelling wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 2 bij deze regeling is gevoegd.

3. De aanvraag voor de subsidievaststelling gaat vergezeld van het verslag bedoeld in artikel 13 en een declaratie waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd omtrent de aan de activiteiten verbonden kosten en baten voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Artikel 17

1. De declaratie bedoeld in artikel 16, derde lid, geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de subsidieontvanger mogelijk is en geeft de nodige informatie om de subsidie vast te stellen. De declaratie sluit aan op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting. Verschillen tussen declaratie en begroting zijn voorzien van een toelichting.

2. De voor subsidievaststelling in aanmerking komende kosten worden met bewijsstukken gestaafd en zijn overzichtelijk en gespecificeerd gepresenteerd.

Artikel 18

1. De declaratie bedoeld in artikel 16, derde lid, is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig een in bijlage 4 bij deze regeling opgenomen modelaccountantsverklaring.

2. De declaratie bedoeld in artikel 16 gaat vergezeld van een rapportage omtrent de naleving van de subsidiebepalingen door de subsidieontvanger, opgesteld door de accountant overeenkomstig het in bijlage 5 bij deze regeling opgenomen controleprotocol.

3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de accountant meewerkt aan door of namens de departementale auditdienst in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichte controlewerkzaamheden.

4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de verleende projectsubsidie minder dan € 125.000 bedraagt.

Artikel 19

Binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag bedoeld in artikel 16, eerste lid, geeft de Minister een beschikking tot vaststelling.

§ 9

Slotbepalingen

Artikel 20

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 21

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling mobiliteitsbevordering thuiszorgsector 2008.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. Bussemaker.

Bijlagen

Bijlage I

stcrt-2008-113-p8-SC86071-1.gifstcrt-2008-113-p8-SC86071-2.gifstcrt-2008-113-p8-SC86071-3.gif

Bijlage II

stcrt-2008-113-p8-SC86071-4.gifstcrt-2008-113-p8-SC86071-5.gif

Bijlage III

stcrt-2008-113-p8-SC86071-6.gif

Bijlage IV

stcrt-2008-113-p8-SC86071-7.gif

Bijlage V

stcrt-2008-113-p8-SC86071-8.gifstcrt-2008-113-p8-SC86071-9.gif

Toelichting

Algemeen

Mede ter uitvoering van de motie Van Geel (TK, vergaderjaar 2007–2008, 31 200, nr. 16) zijn middelen vrijgemaakt voor het behoud van thuishulpen A en verzorgingshulpen B voor in de eerste plaats de thuiszorgsector, in de tweede plaats de zorgsector en in de derde plaats de arbeidsbemiddeling van thuishulpen A en verzorgingshulpen B van wie de werkgelegenheid niet gegarandeerd kan worden als gevolg van de aanbestedingen in het kader van de Wmo. De Minister wil deze middelen zo inzetten dat voorkomen wordt dat thuishulpen ontslagen worden of in een alfahulp constructie terecht komen. De onderhavige subsidieregeling voorziet in deze behoefte. In deze subsidieregeling zijn onder meer opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, de voorwaarden waaronder subsidie kan worden aangevraagd, de verplichtingen van de subsidieontvanger en de procedurele regels die in acht genomen dienen te worden bij de subsidiëring.

Ten gevolge van de uitgevoerde aanbestedingen in het kader van de Wmo dreigt een discrepantie te ontstaan tussen het te grote aanbod van personeel in bepaalde functies bij thuiszorginstellingen en de personele capaciteit die de thuiszorginstellingen gezien de verworven opdrachten nodig hebben. Deze (tijdelijke) discrepantie kan leiden tot ernstige nadelige sociale gevolgen, waaronder collectief ontslag. Dit terwijl andere thuiszorginstellingen en instellingen in de zorgsector juist te kampen hebben met een ernstig personeelstekort. De onderhavige subsidieregeling richt zich dan ook op het bevorderen van de mobiliteit van thuishulpen A en verzorgingshulpen B binnen de gehele zorgsector, waaronder de thuiszorgsector. Met de subsidieregeling wordt beoogd de thuiszorginstellingen te motiveren om reeds in een vroegtijdig stadium maatregelen te treffen indien zij worden geconfronteerd met de dreiging van een ingrijpende personele problematiek als gevolg van de aanbestedingen in het kader van de Wmo. De thuiszorginstellingen worden gestimuleerd de mobiliteit van de thuishulpen A en verzorgingshulpen B te bevorderen, zodat collectief ontslag wordt voorkomen en de discrepantie in de thuiszorgsector zoveel mogelijk wordt opgelost.

De regeling is nadrukkelijk complementair ten opzichte van bijdragen van andere bestuursorganen. De verantwoordelijkheid om thuishulpen A en verzorgingshulpen B te behouden voor de sector ligt primair bij de thuiszorginstellingen zelf. Wanneer sprake is van een dreiging van ingrijpende personele problematiek dienen de thuiszorginstellingen dan ook in de eerste plaats zelf een oplossing te vinden. Wanneer de thuiszorginstellingen zelf niet in staat blijken te zijn om hoofd te bieden aan deze dreiging, wenden zij zich tot het CWI, UWV en de gemeente. Pas wanneer de bijdragen die hieruit voortkomen niet voldoende zijn om de kosten van de mobiliteitsbevorderende activiteiten te dekken, kan een beroep worden gedaan op de onderhavige regeling.

Naast de onderhavige subsidieregeling is er nog een subsidieregeling vastgesteld welke de problemen in de thuiszorgsector adresseert, te weten de Subsidieregeling personele gevolgen Wmo 2008 Aangezien beide regelingen zien op het subsidiëren van verschillende kosten is het goed mogelijk dat een thuiszorginstelling op basis van beide regelingen voor subsidie in aanmerking komt. Thuiszorginstellingen kunnen ten aanzien van dezelfde kosten echter geen subsidie verkrijgen op basis van beide regelingen.

§ 1. Begripsbepaling

Artikel 1

Geen toelichting.

§ 2. Toepassingsbereik

Artikel 2

Thuiszorginstellingen die tengevolge van de gemeentelijke aanbestedingen huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo worden geconfronteerd met de dreiging van ingrijpende personele problematiek, kunnen op grond van de onderhavige subsidieregeling subsidie aanvragen ten behoeve van de in dit artikel genoemde opleidingsactiviteiten.

Het doel van de regeling is primair het behoud van uitvoerende medewerkers voor de thuiszorg dan wel de zorgsector. Om deze reden is de onderhavige subsidieregeling dan ook uitsluitend gericht op activiteiten ten behoeve van thuishulpen A en verzorgingshulpen B. Het doel van de regeling is daarnaast ook het zoveel mogelijk voorkomen van gedwongen ontslagen en het creëren van nieuwe loopbaanperspectieven voor thuishulpen A en verzorgingshulpen B. Indien het niet mogelijk blijkt te zijn alle medewerkers te behouden voor de thuiszorgsector of de zorgsector, kan op basis van de onderhavige subsidieregeling ook subsidie worden verstrekt ten behoeve van activiteiten die gericht zijn op arbeidsbemiddeling van thuishulpen A en verzorgingshulpen B.

Het in het algemene deel van deze toelichting beschreven complementaire karakter van deze regeling manifesteert zich eveneens in de bepaling dat de Minister geen subsidie verstrekt ten behoeve van activiteiten die in aanmerking komen voor bekostiging op basis van sociale zekerheidswetgeving. De subsidie betreft een zogenaamde additionele ‘vangnetvoorziening’ en heeft derhalve geen betrekking op maatregelen die gericht zijn op compensatie van inkomensderving bij ontslag, zoals garantie- en afbouwregelingen en ontslag- en wachtgeldverplichtingen die dwingend voortvloeien uit de toepasselijke cao’s of uit rechterlijke uitspraken.

§ 3. Subsidieplafond

Artikel 3

In dit artikel is een subsidieplafond opgenomen als bedoeld in artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht. De Minister verdeelt het beschikbare bedrag in volgorde van ontvangst van de volledige aanvragen. Voor de verdeling van de middelen is daarmee het principe van ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ van toepassing. Aanvragen die eerder bij het Ministerie binnen zijn maken, indien ze voldoen aan de voorwaarden van de onderhavige regeling, eerder kans in aanmerking te komen voor subsidie dan later ingediende aanvragen. Vanaf het moment dat het subsidieplafond overschreden is, worden de aanvragen die nog binnen komen zonder meer afgewezen.

Indien de bij de subsidieaanvraag verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen, wordt de subsidieaanvrager eenmaal in de gelegenheid gesteld de subsidieaanvraag aan te vullen. Hierbij krijgt iedere subsidieaanvrager een gelijke kans om voor subsidie in aanmerking te komen alvorens het plafond is bereikt. De Minister doet een verzoek tot aanvulling op volgorde van ontvangst van de aanvragen, waarbij iedere subsidieaanvrager telkens eenzelfde termijn krijgt om een aanvulling te doen.

§ 4. Subsidieaanvraag

Artikel 4

De subsidieaanvrager stuurt op het moment dat hij de aanvraag indient een afschrift van de aanvraag naar de betrokken werknemersorganisaties zodat zij kennis kunnen nemen van de inhoud van de subsidieaanvraag. Dit afschrift dient vergezeld te gaan van een uitnodiging tot overleg, zoals op het aanvraagformulier (bijlage 1) staat aangegeven.

De uiterste ontvangstdatum van 15 oktober 2008 is een fatale termijn. Een subsidieaanvraag die aan alle gestelde eisen voldoet en uiterlijk op 15 oktober 2008 aangetekend is ontvangen, is op tijd. Aanvragen die na die datum worden ontvangen, worden niet in behandeling genomen. De reden voor deze fatale termijn is dat de benodigde middelen alleen voor het jaar 2008 beschikbaar zijn. Om deze middelen ook in 2008 te kunnen uitgeven, dienen de besluiten tot subsidieverlening genomen te worden en de subsidie bevoorschot te worden in de 13 weken na de uiterste ontvangstdatum.

Artikel 5

Gelet op de korte termijn die beschikbaar is voor het besluit op de subsidieaanvraag is het van groot belang dat de aanvragen in een zo vroeg mogelijk stadium zo compleet en uniform mogelijk binnenkomen. Daarbij is het van belang dat de aanvragen zo transparant en ondubbelzinnig mogelijk worden ingediend. Mede hierom is ervoor gekozen een formulier voor te schrijven waarmee de subsidie dient te worden aangevraagd, dat is opgenomen in bijlage 1 van de onderhavige subsidieregeling. Dit subsidieaanvraagformulier dient correct te worden ingevuld en vergezeld te gaan van alle op het aanvraagformulier gevraagde bijlagen.

Voor het opstellen van een begroting dient het formulier te worden gebruikt dat als bijlage 3 bij deze regeling is gevoegd. Onder begroting wordt in deze subsidieregeling verstaan een overzicht van kosten die per individuele medewerker worden gemaakt en die in 2008 tot uitgaven leiden of hebben geleid. Daarbij is van belang dat inzichtelijk wordt gemaakt welke medewerkers meerdere opleidingen volgen en wat de totale kosten per medewerker zijn in het licht van alle opleidingen die hij volgt. Op deze wijze kan worden aangetoond dat het in artikel 9, tweede lid, genoemde gemiddelde van € 3.500 per medewerker niet wordt overschreden. In de begroting zijn ook de mogelijke bijdragen van andere bestuursorganen (bijvoorbeeld gemeente, UWV/CWI) verdisconteerd.

De subsidieaanvraag dient onderbouwd te zijn met een projectplan. Dit projectplan bevat in ieder geval een beschrijving van het probleem dat de aanvrager met de subsidie wil oplossen, de aard en de omvang van de activiteiten, de doelstelling die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft en op welke wijze de subsidieaanvrager voornemens is deze activiteiten uit te voeren.

Artikel 6

Met het oog op het reeds in het algemene deel van deze toelichting beschreven complementaire karakter van deze regeling is het van belang dat de subsidieaanvrager, wanneer hij voor dezelfde kosten tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij een ander bestuursorgaan, hiervan in de subsidieaanvraag al mededeling doet. Indien hij subsidie aanvraagt bij een ander bestuursorgaan op het moment dat hij de aanvraag voor de onderhavige subsidieregeling al heeft ingediend, is hij op basis van het tweede lid van dit artikel verplicht hiervan alsnog onverwijld mededeling te doen.

§ 5. Subsidieverlening en bevoorschotting

Artikel 7

De Minister geeft binnen dertien weken een besluit op de subsidieaanvraag. Ter toelichting: de termijn van dertien weken begint te lopen vanaf de eerste onvolledige aanvraag, wordt geschorst door het vragen van volledige stukken, en gaat dan weer verder lopen als de aanvraag compleet is.

In het kader van de voorbereiding van het besluit laat de Minister zich adviseren over de nadelige sociale gevolgen bij de thuiszorginstelling door het Centrum voor werk in inkomen. De Minister wil hiermee onder meer inzicht verkrijgen in de mate waarin de thuiszorginstelling te maken heeft met een dreiging van ingrijpende personele problematiek als gevolg van de aanbestedingen in het kader van de Wmo. Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat de Minister een zelfstandige beslissingsbevoegdheid heeft.

De in het bovenstaande beschreven advisering loopt via het Mobiliteitscentrum Thuiszorg te Zeist, welke nadat de Minister de subsidieaanvraag heeft ontvangen aan het lokale Centrum voor werk en inkomen een aantal vragen zal stellen die betrekking hebben op de aanvragende thuiszorginstelling en de situatie in de lokale en regionale thuiszorgsector.

De voorgenomen besluiten op alle ingediende subsidieaanvragen zullen integraal worden voorgelegd aan een beheerscommissie bestaande uit vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Deze beheerscommissie adviseert over de vraag of het voorgenomen besluit op de ingediende subsidieaanvraag op juiste gronden tot stand is gekomen. De lokale vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties ontvangen op het moment dat de thuiszorginstelling een aanvraag indient bij het de Minister een afschrift van deze aanvraag, zodat zij kennis kunnen nemen van de inhoud van deze aanvraag. De beheerscommissie heeft inzicht in de aanvraag en in de situatie op lokaal niveau en bewaakt hiermee de betrokkenheid van werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties bij de desbetreffende subsidieaanvragen. Eén en ander laat vanzelfsprekend onverlet dat de Minister een zelfstandige beslissingsbevoegdheid heeft bij de besluitvorming op de subsidieaanvraag. De Minister kan derhalve afwijken van het advies van de beheerscommissie.

Artikel 8

De Minister verstrekt voorschotten op de verleende subsidie. Deze voorschotten worden gelijkmatig verdeeld over het aantal maanden waarvoor subsidie is aangevraagd. Indien de aanvrager verzoekt om een andere wijze van bevoorschotting, kan de Minister besluiten af te wijken van hetgeen in dit artikel is bepaald.

§ 6. Berekeningswijze

Artikel 9

De subsidie maximaal 50% van de totale kosten van de activiteiten zoals deze in het kader van de opleidingsmaatregel worden uitgevoerd. De ratio achter het opnemen van percentages is gelegen in het feit dat de onderhavige subsidieregeling een complementair karakter kent. De Minister subsidieert slechts een gedeelte van de kosten van de activiteiten teneinde de werkgever te stimuleren hetzij zelf een bijdrage te leveren, hetzij een inspanning te leveren om andere organisaties ertoe te bewegen bij te dragen in de kosten.

Er zijn eveneens grenzen gesteld aan het maximale bedrag aan subsidie dat een thuiszorginstelling gemiddeld per medewerker kan ontvangen. Dit om te voorkomen dat thuiszorginstellingen voor een zeer klein aantal werknemers hetzelfde bedrag kunnen aanwenden dat andere ondernemingen voor een veel groter aantal werknemers ter beschikking staat. Het aangevraagde subsidiebedrag bedraagt gemiddeld maximaal € 3.500 per werknemer voor wie subsidie wordt aangevraagd.

Het derde lid bepaalt dat subsidie maximaal € 1.000.000 bedraagt voor één thuiszorginstelling. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat één thuiszorginstelling het gehele beschikbare subsidiebedrag in één keer gebruikt.

Artikel 10

Bij de verstrekking van de subsidie wordt rekening gehouden met subsidies en vergelijkbare vormen van overheidsfinanciering door andere bestuursorganen (bijvoorbeeld gemeentelijke bestuursorganen, CWI/UWV). De subsidieregeling beoogt namelijk in eerste instantie aanvullend te zijn op subsidies en vergelijkbare financiële bijdragen van andere bestuursorganen. Indien een subsidieaanvrager er niet in is geslaagd subsidies en andere financiële bijdragen van andere bestuursorganen te verkrijgen, heeft dat geen gevolgen voor de verlening van een subsidie op basis van onderhavige subsidieregeling.

Indien een ander bestuursorgaan reeds een subsidie heeft verleend maar deze subsidie nog niet heeft vastgesteld, kan bij de berekening van het bedrag voor de subsidie rekening worden gehouden met het verleende bedrag. Uiteindelijk moet echter worden bekeken welk bedrag na definitieve vaststelling door het andere bestuursorgaan wordt verstrekt. Daarom wordt bij de definitieve vaststelling en dus bij verlening van de subsidie onder deze regeling rekening gehouden met het bedrag dat door andere bestuursorganen is verleend danwel vastgesteld. Niet meer dan 50% van de kosten voor een opleiding worden gesubsidieerd door de Minister en andere bestuursorganen tezamen. De thuiszorginstelling dient de 50% van de kosten van een opleiding zelf te dragen.

§ 7. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 11

Het bepaalde in dit artikel betekent onder meer dat de thuiszorginstelling een adequate administratie bijhoudt. Uit deze administratie dient ondermeer aan de hand van stukken, zoals facturen, de opbouw van de declaratie herleidbaar te zijn. Ook de met de subsidie gerelateerde baten maken onderdeel uit van deze administratie.

Artikel 12

Er kunnen zich omstandigheden voordoen die, wanneer zij van te voren bekend waren geweest, het besluit over de subsidie anders hadden doen uitvallen. Zodra een dergelijke omstandigheid na het indienen van de subsidieaanvraag aan de orde is, dient dit onverwijld aan de Minister te worden gemeld. Het spreekt voor zich dat deze verplichting geldt tot de beëindiging en administratieve afronding van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 13

Het in dit artikel genoemde verslag is een belangrijke informatiebron bij de beoordeling of de activiteiten zijn uitgevoerd in overeenstemming met de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De verrichte activiteiten dienen in het verslag vergeleken te worden met de in het projectplan voorgenomen activiteiten.

Artikel 14

Een ontvanger van een subsidie dient desgevraagd mee te werken aan door de Minister ingestelde onderzoeken naar de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 15

Dit artikel stelt buiten twijfel dat aanvullend op de verplichtingen in de onderhavige regeling en de verplichtingen van artikel 4:37 van de Awb, bij de subsidieverlening ook andere verplichtingen kunnen worden opgelegd die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Het artikel is gebaseerd op artikel 4:38 van de Awb.

§ 8. Subsidievaststelling

Artikel 16

De subsidieontvanger dient de aanvraag tot vaststelling in. Dit artikel maakt duidelijk dat het de verantwoordelijkheid is van de subsidieontvanger een aanvraag voor de vaststelling van de subsidie in te dienen. Hij heeft daarmee voor een deel zelf in de hand met welke snelheid hij tot de vaststelling kan overgaan. Voor de aanvraag tot vaststelling wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 2 bij de regeling is gevoegd alsmede het uitgewerkte activiteitenverslag en het op individueel niveau opgestelde overzicht van kosten en baten. De declaratie geeft het nodige inzicht om tot een goede subsidievaststelling te komen. Daartoe dient de declaratie in ieder geval aan te sluiten op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting en worden belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting toegelicht. Wanneer de subsidieontvanger de aanvraag voor subsidievaststelling niet binnen de gestelde termijn indient of de aanvraag niet voldoet aan de in dit artikel gestelde eisen, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.

Artikel 17

Het is van belang dat de declaraties zo transparant en ondubbelzinnig mogelijk worden ingediend. Mede hierom is ervoor gekozen aan het aanvraagformulier voor de vaststelling in bijlage 2 een format voor de declaratie toe te voegen. Dit format dient correct te worden ingevuld en vergezeld te gaan van alle op het aanvraagformulier gevraagde bijlagen.

Artikel 18

Uitgangspunt van deze bepaling is dat elke declaratie is voorzien van een accountantsverklaring en een rapportage betreffende de naleving van de subsidiebepalingen op basis van het zogenaamde controleprotocol. Hierop wordt in het vierde lid een uitzondering gemaakt voor de gevallen waarin een subsidie verleend is van minder dan € 125.000,–. Voor de duidelijkheid wordt er op gewezen, dat de accountant die op grond van het derde lid over de naleving van de subsidiebepalingen rapporteert, de eigen accountant is van de subsidieontvanger.

Artikel 19

Geen toelichting.

§ 9. Slotbepalingen

Artikel 20

Geen toelichting.

Artikel 21

Geen toelichting.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker

Naar boven